STARRT – methode donderdag 15 december 2011 Jeanne d’ Arc Feedback gegeven door Nienke Scholten S: Een les geven over woordenschat. Daarbij gaan de leerlingen op de mat zitten in het midden van de klas, terwijl ik met de praatplaat voor de klas zit. Er waren 9 leerlingen bij betrokken en mezelf. De situatie speelde zich in de klas af en voor de middag. De les duurde ± 30 min. ( heel goed omschreven, voor iemand die je niet kent, kan toch gelijk weten wat je van plan bent.) T: Algemeen: Mijn taak was om de woorden van de praatplaat te bespreken dat ging over een busreis. Mijn rol was om de leerlingen te begeleiden. Er werd van mij verwacht dat ik in een soort verhaal de praatplaat over de busreis zou bespreken. De leerlingen moesten zelf na denken over de betekenis van de woorden. En daar moesten ze een voorbeeld/zin mee maken. ( Duidelijk, net als het vorige weet ik weer precies wat je gaat doen met de leerlingen en wat je ook van hen verwacht.) Mijn persoonlijk taak: Ik wilde bereiken dat de leerlingen begrepen hadden wat de woorden betekenen. Ik verwachtte van mezelf dat ik de leerlingen kon helpen met het bedenken van voorbeelden. Dan kon ik ze goed begeleiden met het doorlopen van de praatplaat. Ik vond dat ik de leerlingen een klein beetje moest helpen met sommige woorden, omdat er een paar woorden bij zaten die erg op elkaar leken en dus moeilijk waren. ( De rode zin klopt niet helemaal, en dus snap ik niet helemaal wat je bedoelt maar door de rest te lezen komt het beter naar voren. De blauwe zin had er van mij niet bij gehoeven omdat dit niets meer toevoegt aan jouw persoonlijke taak.) A: Ik heb de praatplaat gepakt en een leerling heeft hem om een stoel gezet. Ik heb gevraagd wat er allemaal op de praatplaat te zien was en de leerlingen ( gaven voorbeelden, bijvoorbeeld: mensen die met de bus gaan, en mensen in een rolstoel dus gehandicapten.) Daarna heb ik gevraagd welke woorden er te zien waren of welke acties van mensen. ( ook hier mag je best voorbeelden geven, zo wordt het nog duidelijker wat er allemaal op de praatplaat stond en waar de leerlingen mee bezig zijn.) Ik heb de leerlingen om de beurt een beurt gegeven om te vragen wat ze wisten over dat woord wat ik noemde. Toen elk woord besproken was, heb ik ze er een zin mee laten maken. ( maar hoe ging het? Schreeuwden de leerlingen, of zaten ze netjes op de grond, was er een vervelend, waren er meisjes die elkaars haren deden? Ik krijg niet echt een beeld van hoe je handelen ging, terwijl dat wel de essentie moet zijn van reflecteren.) Als laatste moesten ze op hun plaats gaan zitten en moesten ze samen met mij de woorden met betekenis opschrijven. Ik typte de woorden op de computer, zo konden ze de woorden met betekenis lezen op het digi – bord en zelf schreven ze dat in hun schrift. Ik heb de leerlingen de betekenis zelf laten bedenken en formuleren bij de woorden en hun betekenis heb ik opgeschreven. De leerlingen vonden dit een goede aanpak en reageerden positief en enthousiast. Ik heb mijn aanpak niet gewijzigd. ( hoe weet je dat ze dit een goede aanpak vonden? Hebben ze dat gezegd of heb je geëvalueerd? En hoe merkte jij dat ze er positief op reageerde? Je hebt alles heel duidelijk omschreven maar ik weet nog niet echt hoe het nou precies ging. Ik weet wat je hebt gedaan maar niet wat er goed ging of wat er fout ging.) R: Dat ze begrepen hadden wat de woorden betekenen. De leerkracht heeft mij een klein beetje geholpen met de betekenis van de woorden. Sommige woorden leken erg op elkaar dus ik vond het ook moeilijk om uit te leggen. ( De eerste zin is lastig om te begrijpen, wat bedoel je er mee? De R staat voor Reflectie of staat die nu hier voor Resultaat? Goed dat je eerlijk aangeeft dat de leerkracht je geholpen heeft. Dat zou nou een mooie tip voor jezelf zijn: “woorden waarvan ik de betekenis niet goed weet zoek ik de volgende keer op, voor dat ik ga overleggen met mijn stagebegeleider”. ) R: Ik vond dat ik het goed heb gedaan, ik heb de leerlingen uit laten praten en ze goed begeleid met de praatplaat. Ik heb ook goed op de tijd gelet, omdat we maar 10 min. over elk onderdeel mochten doen ( 20 min. totaal ). Ik ben tevreden met het resultaat. ( Het is heel goed dat je aangeeft wat je goed hebt gedaan, maar wat heb je er van geleerd? Heb je wel een fout gemaakt? Een tip en een top zou toch wel fijn zijn.) T: Ik zal de volgende keer meer voorbeelden maken door middel van een zin om het woord beter uit te leggen. Zoals het woord vermijden, dit vond ik moeilijk om uit te leggen. Ik had er beter een zin bij kunnen bedenken dan begrepen de leerlingen het eerder. Ik vraag mijn stagebegeleidster om advies als ik iets niet begrijp. ( Goed beschreven, misschien had je dan ook nog kunnen vertellen wat je stagebegeleidster je dan als advies geeft want daar ben ik wel benieuwd naar.) De woorden: De aanraking = Afstandelijk = Behulpzaam = Vermijden = De vrijwilliger = Begeleiden = De begeleider = Begeleiding = Vergezellen = als je door iemand aangeraakt wordt. je houdt afstand van iemand. iemand helpen/ hulp verlenen. iemand uit de weg gaan, er geen contact meer mee willen. iemand die werkt, maar er geen geld voor krijgt. je gaat met iemand mee, je begeleid iemand. iemand die met ze mee gaat. is de hulp zelf. hetzelfde als begeleiden, met iemand mee gaan. Het bovenstaand verslag was naar mijn idee veel beter beschreven dat het eerste, je kunt echt merken dat het een jaar later is en dat Claire ontzettend veel heeft geleerd. Zo is alles uitgebreider maar wel specifieker. Ik vind het leuk om te zien dat iemand in een jaar zo ontzettend veel kan groeien en leren. Al had ik nog wel wat meer in het verslag willen zien. Ik wist precies wat ze deed en wanneer ze het deed maar nog niet waarom, dus misschien is dat dan de volgende stap.