SociaalEconomische Raad ADVIES Commissie Internationale SociaalEconomische Aangelegenheden Sociaal-economische grondrechten in de EU 00/07 Sociaal-economische grondrechten in de Europese Unie Uitgebracht aan de Minister en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Publicatienummer 7, 24 mei 2000 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. Het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa 7 3. Aanbevelingen 11 Bijlage Samenstelling van de Commissie Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden en haar ad-hocgroep EU-handvest grondrechten 15 3 4 1. Inleiding De Europese Raad van Keulen (juni 1999) heeft besloten tot het opstellen van een handvest van grondrechten van de Europese Unie. “Naar de opvatting van de Europese Raad heeft de Europese Unie thans een punt in haar ontwikkeling bereikt waarop de in Unieverband geldende grondrechten in een handvest gebundeld en aldus zichtbaarder gemaakt moeten worden.” Bij het opstellen van het handvest dient volgens de Europese Raad rekening gehouden te worden met sociaal-economische rechten zoals vastgelegd in onder andere het Europees Sociaal Handvest (ESH). De Europese Raad streeft ernaar een handvest van EU-grondrechten in de vorm van een politieke verklaring op de Top van Nice in december 2000 vast te stellen (waarna de verdere status van het handvest zal worden bezien)1. Voor de Commissie Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden (ISEA) van de SER was dit initiatief van de Europese regeringsleiders aanleiding een beknopt advies op eigen initiatief voor te bereiden. Daarvoor heeft zij een kleine ad-hocgroep ingesteld (zie voor beider samenstelling de bijlage). Het door deze ad-hocgroep voorbereide advies is vastgesteld in de vergadering van de Commissie ISEA van 24 mei 2000. De opbouw van dit advies is als volgt. Hoofdstuk 2 beschrijft summier de geleidelijke ontwikkeling van het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa en ook de toegenomen binding van de EU aan dat domein2. Hoofdstuk 3 bevat vervolgens, tegen deze achtergrond, de aanbevelingen van de Commissie ISEA: wat is daarbij het einddoel en wat acht zij, gezien het einddoel, op de korte termijn een haalbare volgende stap. 1 Op 9 mei jl. heeft het kabinet zijn standpunt bekendgemaakt over de horizontale vraagstukken in verband met het op te stellen EU-handvest grondrechten. 2 Het gaat hierbij om klassieke (vrijheids-), politieke (burger-) en sociale (sociaal-economische) grondrechten. 5 6 2. Het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa Raad van Europa en Internationale Arbeidsorganisatie De geleidelijke ontwikkeling van een gemeenschappelijk domein van grondrechten in Europa is een reactie op en een proces van na de Tweede Wereldoorlog. Het startpunt daarbij wordt gevormd door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in 1950 tot stand gekomen in de Raad van Europa. Hierin zijn klassieke grondrechten vastgelegd, zoals onder meer de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en het recht op vereniging. Dit laatste wordt ook uitgewerkt als sociaal grondrecht: het recht op het vormen van vakverenigingen. Vervolgens is in 1961, eveneens binnen het kader van de Raad van Europa, het al genoemde ESH tot stand gekomen. Daarin zijn onder meer opgenomen de vrijheid van beroepskeuze, het recht op een redelijke beloning, het recht op een billijke opzegtermijn en het recht op collectieve acties van werkgevers en werknemers. Sedert het totstandkomen van de verdragen hebben verschillende organen van de Raad van Europa zich over de interpretatie en toepassing daarvan uitgelaten. Bij het EVRM gebeurt dit in de jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens (in Straatsburg). Bij het ESH zijn vooral de rapporten van het Comité van Deskundigen belangrijk. Voorts is in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), dat uiteraard het grondgebied van Europa overstijgt, een aantal verdragen vastgesteld die gelden als fundamentele beginselen en rechten bij de arbeid (hetgeen de IAO-Conferentie van 1998 in de vorm van een Verklaring heeft bevestigd). Deze zijn: – het verbod op / de afschaffing van dwangarbeid (IAO-verdrag nr 29 en 105); – het verbod op kinderarbeid / de minimumleeftijd voor arbeid (IAO-verdrag nr 138); – het recht op vereniging (IAO-verdrag nr 87); 7 – het recht op vrije onderhandelingen (IAO-verdrag nr 98); – het verbod op discriminatie in beroep en beroepsuitoefening (IAO-verdrag nr 111). Elk van de EU-lidstaten is bij al deze verdragen partij1. Europese Gemeenschap / Europese Unie Niet alleen in het kader van de Raad van Europa en in het kader van de IAO, maar ook binnen de EG/EU hebben zich ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van (sociale) grondrechten. Het startpunt wordt gevormd door de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie van april 1977. In deze verklaring benadrukken de drie instellingen “het allergrootste belang dat zij hechten aan de eerbiediging van de fundamentele rechten, zoals deze met name volgen uit de grondwetten van de lidstaten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden”. In de jaren daarna is het belang van het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa steeds explicieter in de EG-/EU-Verdragen erkend. Een eerste stap om de binding aan dat domein ook in deze verdragen tot uitdrukking te brengen werd gezet in de preambule van de Europese Akte, waarmee in februari 1986 het EG-Verdrag werd gewijzigd. De lidstaten brengen hierin hun wil tot uiting om “gezamenlijk de democratie te bevorderen uitgaande van de grondrechten die worden erkend in de grondwetten en de wetten van de lidstaten, in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het Europees sociaal handvest, met name de vrijheid, de gelijkheid en de sociale rechtvaardigheid”. Met de ondertekening van het EU-Verdrag in februari 1992 te Maastricht is een volgende stap gezet waarbij de gebondenheid ook in de verdragsartikelen zélf tot uitdrukking komt. Artikel F lid 2 van dit Verdrag luidt: “De Unie eerbiedigt de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.” De voorlaatste stap in het hier summier beschreven proces is de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam in juni 1997, de meest recente wijziging van 1 Het overzicht van het gemeenschappelijke domein van grondrechten is met het noemen van het EVRM, het ESH en de ‘grondrechtelijke IAO-verdragen’ nog niet compleet. Ook zij gewezen op het Internationale Verdrag inzake sociale, economische en culturele rechten (Esocul) en op het Internationale Verdrag van Burgerlijke en Politieke rechten (Bupo). Alle EU-lidstaten zijn partij bij beide verdragen. 8 Het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa het EG- en EU-Verdrag. Het geciteerde artikel F.2 wordt hierin ongewijzigd als artikel 6 lid 2 overgenomen. Hieraan gaat een nieuw lid 1 vooraf dat als volgt luidt: “de Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat welke de lidstaten gemeen hebben”. Nieuw in het Verdrag van Amsterdam is de mogelijkheid in artikel 7 tot het opleggen van sancties tegen een lidstaat die de mensenrechten, zoals gedefinieerd in artikel 6 van het EUVerdrag, ernstig en voortdurend schendt. Haar “gehechtheid” aan de sociale grondrechten zoals omschreven in het ESH bevestigt de EU sinds het Verdrag van Amsterdam in de preambule van het EUVerdrag. Een laatste logische stap in de hier omschreven ontwikkeling zou zijn dat de EU toetreedt tot de Raad van Europa en vervolgens ook partij wordt bij het EVRM en het ESH. Dit einddoel kan echter slechts op langere termijn worden verwezenlijkt. Toetreding van de EU tot de Raad van Europa en tot EVRM en ESH geeft immers tal van politieke en juridische complicaties. Volgens de vigerende regels kunnen bijvoorbeeld alleen staten en geen entiteiten als de EU lid worden van de Raad van Europa. Zo ook kunnen slechts staten partij worden bij het EVRM en het ESH. Toetreding van de EU tot de Raad van Europa en tot EVRM en ESH zou het sluitstuk zijn waarmee het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa definitief gestalte krijgt. 9 10 3. Aanbevelingen Tegen de achtergrond van de geleidelijke ontwikkeling van het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa en gelet op het belang van dit domein komt de Commissie ISEA tot een drietal aanbevelingen. 1. Einddoel van de ontwikkeling van het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa zou, zoals eerder aangegeven, moeten zijn dat de EU toetreedt tot de Raad van Europa en partij wordt bij het EVRM en het ESH. 2. Zich realiserend dat het nog te vroeg is voor het zetten van ‘de laatste logische stap’, adviseert de Commissie ISEA om een tussenstap te zetten die op korte termijn kan worden gerealiseerd en waarmee het domein toch nader gestalte krijgt. Een aanknopingspunt hiervoor ligt in het EU-Verdrag zoals dit werd gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam. Artikel 6 van het EU-Verdrag verwijst, zoals vermeld, wat de grondrechten betreft reeds naar het EVRM. Het ligt voor de Commissie ISEA in de lijn van de ontwikkeling van het gemeenschappelijke domein om in dit artikel óók te verwijzen naar het ESH en naar de ‘grondrechtelijke IAO-verdragen’ uit de Verklaring van 1998. Door artikel 6 van het EU-Verdrag op die manier uit te breiden zou de EU voluit erkennen dat zij het gemeenschappelijke domein van grondrechten in Europa – zoals dit behalve in het EG-/EU-Verdrag ook is neergeslagen in het EVRM, het ESH en de ‘grondrechtelijke IAO-verdragen’ – tot de “algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht” rekent. Daarmee wordt wat de grondrechten betreft meer duidelijkheid geschapen voor de EU-burgers. 3. De Commissie ISEA is van mening, in samenhang met de door haar bepleite aanpassing van artikel 6 van het EU-Verdrag, dat kandidaat-EU-lidstaten verplicht zouden moeten zijn toe te treden tot zowel het EVRM als tot het ESH en de ‘grondrechtelijke IAO-verdragen’. Op grond van de huidige tekst van dit Verdragsartikel mag al van hen verwacht worden dat ze lid zijn van de Raad van Europa en het EVRM1. Deze verplichting voor kandidaat-leden om tot het EVRM toe te treden zou haars inziens expliciet moeten worden ge- 1 Zie R. Barents, Het Verdrag van Amsterdam in werking, Deventer 1999, p. 71. 11 maakt en bovendien verbreed moeten worden tot toetreding tot het ESH en de ‘grondrechtelijke IAO-verdragen’2. Zolang een kandidaat-lidstaat niet partij is bij zowel het EVRM als het ESH én alle ‘grondrechtelijke IAO-verdragen’, met alles wat daarbij hoort, zou deze naar het oordeel van de Commissie ISEA nog niet lid van de EU mogen worden. Omdat artikelen 6 en 7 van het EU-Verdrag aan elkaar gekoppeld zijn, krijgt de EU op die manier tevens de mogelijkheid een rol te spelen bij de naleving door haar leden van het ESH en de ‘grondrechtelijke IAO-verdragen’. Als een land bijvoorbeeld stelselmatig het recht op vrije onderhandelingen schendt, zou de EU sancties kunnen opleggen. Den Haag, 24 mei 2000 V. Halberstadt voorzitter M.G. Bos secretaris 2 Hoewel alle huidige kandidaat-leden lid zijn van de Raad van Europa en toegetreden zijn tot het EVRM, zijn niet alle kandidaat-leden partij bij sommige daartoe behorende protocollen. Het ESH moet nog door 6 van de 13 kandidaat-leden worden geratificeerd en enkele kandidaat-lidstaten zijn nog niet toegetreden tot de ‘grondrechtelijke IAO-verdragen’. 12 Bijlage bij advies Sociaal-economische grondrechten in de Europese Unie 13 14 Bijlage Samenstelling van de Commissie Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden (ISEA) leden Onafhankelijke leden prof.drs. V. Halberstadt (voorzitter) prof.mr. F.H.J.J. Andriessen prof.dr.ir. M.T.G. Meulenberg prof.dr. J. de Haan prof.mr. P.F. van der Heijden prof.dr. J.L.M. Pelkmans prof.mr. P.J. Slot prof.dr.mr. J.G.W. Simons Ondernemersleden drs. G.A.M. van der Grind (LTO-Nederland) ir. J.J. Helder (VNO-NCW) mr. A.M. Huntjens (VNO-NCW) drs. J.P. Kat (VNO-NCW) D.H. Kielman (NVO) drs. P.M. van Roon (VNO-NCW) drs. K.B. van Popta (MKB-Nederland) mr. L.J.C. van der Ziel (AGV) Werknemersleden J. Brüning (CNV) drs. J.J. van Dijk (CNV) mevrouw D. Drijfhout-Zweijtzer (MHP) drs. T. Etty (FNV) drs. J.A.C. Kester (FNV) W.W. Muller (MHP) mevrouw A. Tesselaar (FNV) L.J. de Waal (FNV) plaatsvervangende leden dr. H.H.F. Wijffels prof.dr. L.B.M. Mennes prof.dr. W.T.M. Molle dr. P.P. Tordoir drs. H.B.R. Letschert dr. G.C.P. Linssen mr. J.W. van den Braak mr. W.L.E. Quaedvlieg drs. H.A. Vos (EVO) drs. R.A.J. Poelhekke mr. C.W.M. Lustenhouwer mevrouw drs. M.J. Oostveen K. de Knegt drs. L.A.G. Mesman mevrouw drs. M.E.J. Schuit mevrouw dr. M. Bulk Adviserende leden drs. J.H.W. Anderson (ESC) prof.dr. G.M.M. Gelauff (CPB) drs. G.H. Huisman (DNB) prof.mr. M.G. Rood (ESC) 15 Ministeriële vertegenwoordigers drs. T.J.A.M. de Bruyn (BuZa) mr. H.H. Dalmijn (OCenW) drs. G.A. ten Dolle (SZW) drs. F.A. Engering (EZ) drs. W.J.P. Geerts (AZ) drs. W.L.J. van de Griendt (SZW) drs. F.C. Haver Droeze (BuZa) drs. R. Keller (Fin) ir. E. Pierhagen (LNV) R.C.J.M. van Schreven (BuZa) mr. J.A. Terstegen (V&W) mr. J.C. de Waard (Fin) drs. A.J. Wiggenraad (VROM) Secretariaat drs. M.G. Bos 16 Samenstelling van de Ad-hocgroep EU-handvest grondrechten van de Commissie Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden Onafhankelijke leden prof.mr. P.F. van der Heijden (voorzitter) prof.mr. N.J. Schrijver prof.mr. P.J. Slot Ondernemersleden mr. A.M. Huntjens (VNO-NCW) drs. H.B.R. Letschert (LTO-Nederland) drs. K.B. van Popta (MKB-Nederland) Werknemersleden mevrouw dr. M. Bulk (FNV) dr. J.J. van Dijk (CNV) W.W. Muller (Unie mhp) Ministeriële vertegenwoordigers mr. A.R. Westerink (BZ) mevrouw dr. C. Staal (SZW) Secretariaat mr. Th.J.M. van Mierlo dr. B. van Riel 17 Publicatieoverzicht Advies Sociaal-economische grondrechten in de EU 2000, 18 pp., ISBN 90-6587-749-5, bestelnr. 00/07 ƒ 10,00 Advies Bijzondere aanpassing minimumloon 1999, 96 pp., ISBN 90-6587-721-5, bestelnr. 99/11 Advies Emissiehandel in klimaatbeleid 2000, 62 pp., ISBN 90-6587-746-0, bestelnr. 00/06 ƒ 12,50 Advies Elektronische handel in de interne markt 1999, 50 pp., ISBN 90-6587-723-1, bestelnr. 99/10 ƒ 12,50 ƒ 15,00 Advies Verkoop op afstand van financiële diensten 1999, 56 pp., ISBN 90-6587-724-X, bestelnr. 99/09 ƒ 12,50 ƒ 12,50 CSED-rapport Gezondheidszorg in het licht van de toekomstige vergrijzing 1999, 198 pp., ISBN 90-6587-720-7, ƒ 25,00 Advies Onvolledige AOW-opbouw 2000, 100 pp., ISBN 90-6587-747-9, bestelnr. 00/05 Advies Herstructurering productwetgeving 2000, 25 pp., ISBN 90-6587-748-7, bestelnr. 00/04 Kansen geven, kansen nemen Advies bevordering arbeidsdeelname etnische minderheden 2000, 202 pp., ISBN 90-6587-745-2, bestelnr. 00/03 ƒ 22,50 Advies Voorstel tot wijziging Arbobesluit i.v.m. de afstemming van het Arbo- en Bouwbesluit 2000, 50 pp., ISBN 90-6587-737-1, bestelnr. 00/02 ƒ 12,50 Advies Sociaal-economische beleidscoördinatie in de EU 2000, 64 pp., ISBN 90-6587-736-3, bestelnr. 00/01 ƒ 12,50 Advies Bevordering arbeidsdeelname ouderen 1999, 212 pp., ISBN 90-6587-731-2, bestelnr. 99/18 ƒ 12,50 Advies Flexibiliteit in leerwegen 1999, 152 pp., ISBN 90-6587-718-5, bestelnr. 99/08 ƒ 17,50 Advies Wijziging Wet Bpf 1999, 92 pp., ISBN 90-6587-717-7 bestelnr. 99/07 ƒ 12,50 Advies Startnota ruimtelijke ordening en Perspectievennota verkeer en vervoer 1999, 84 pp., ISBN 90-6587-701-0, bestelnr. 99/06 ƒ 12,50 Advies Structuur uitvoering werk en inkomen 1999, 124 pp., ISBN 90-6587-687-1, bestelnr. 99/05 ƒ 15,00 ƒ 25,00 ALGEMEEN Advies Commentaar op de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid 1999, 58 pp., ISBN 90-6587-730-4, bestelnr. 99/17 ƒ 12,50 Advies Uitbreiding van de EU met Midden- en Oost-Europese landen 1999, 20 pp., ISBN 90-6587-728-2, bestelnr. 99/16 SER-adviezen Een jaarabonnement op adviezen die de SER uitbrengt ƒ 200,00 SER-bulletin Maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SER en de Stichting van de Arbeid Abonnement per kalenderjaar ƒ 55,00 ƒ 10,00 Advies Wijziging vakantiewetgeving (aanvullend advies) 1999, 64 pp., ISBN 90-6587-727-4, bestelnr. 99/15 ƒ 12,50 Advies Uitvoeringsnota klimaatbeleid, deel 1 1999, 60 pp., ISBN 90-6587-726-6, bestelnr. 99/14 ƒ 12,50 Advies Investeren in verkeersveiligheid 1999, 74 pp., ISBN 90-6587-725-8, bestelnr. 99/13 ƒ 12,50 Advies Markt en overheid 1999, 98 pp., ISBN 90-6587-707-X, bestelnr. 99/12 ƒ 12,50 De Sociaal-Economische Raad belicht (folder) gratis Knipselkrant Achtergrondartikelen en commentaren op sociaal-eco nomisch gebied uit de dag- en weekbladen (dagelijks). Jaarabonnement ƒ 200,00 Alle uitgaven zijn te bestellen door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 333281 ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van bestelnummer of titel. Op aanvraag zenden wij u gratis een uitgebreid publicatieoverzicht toe. Telefoon 070 - 3 499 505.