Discussienotitie Wijzigingen in het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en de schoolbegeleiding: noodzaak tot gemeentelijke heroriëntatie A. Onderwijsachterstandenbeleid Inleiding In het Hoofdlijnenakkoord van juni 2003 werd met de volgende passage de toon gezet voor nieuwe bestuurlijke verhoudingen in het onderwijsachterstandenbeleid: “Schoolbudgetten zullen zo veel mogelijk worden gebundeld en gedecentraliseerd (ook van gemeenten) naar de scholen.” Onder andere na gespreken met de VNG publiceerde de minister van onderwijs in oktober 2003 haar ‘Hoofdlijnenbrief’ waarin toch een rol voor gemeenten in het onderwijsachterstandenbeleid werd omschreven. In grote lijnen komt het er op neer dat in de brief uitgegaan wordt van een centrale verantwoordelijkheid van de scholen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden; dat er een taak voor de gemeenten ligt als er sprake is van boven- of buitenschoolse problematiek; dat de gemeenten een coördinerende rol krijgen (o.a. beleggen van een overleg) en dat gemeenten verantwoordelijkheid (blijven) dragen voor de VVE. Met deze uitgangspunten als vertrekpunt is door de VNG verder onderhandeld, hetgeen heeft geresulteerd in een beschrijving van een bestuurlijk model (bijlage). De minister zal dit model verder uitwerken in een uitwerkingsnotitie die medio juni 2004 aan de Tweede Kamer zal worden toegezonden. De uitwerkingsnotitie vormt de basis voor een wetsvoorstel. Uitgangspunten voor de VNG In de onderhandelingen heeft de VNG een aantal uitgangspunten gehanteerd: De VNG blijft de bezuiniging op GOA afwijzen; Onderwijsachterstandenbeleid vraagt om een integrale aanpak op lokaal niveau; Gemeenten hebben een wezenlijke taak in het lokaal onderwijsbeleid; Deze taak hangt nauw samen met de verantwoordelijkheid voor het jeugdbeleid (ketenregie); Er moet een heldere verantwoordelijkheidsverdeling komen tussen schoolbesturen en gemeenten; De taak die de gemeenten krijgen moet ook echt wat voorstellen: geen schimmige compromissen; Gemeenten dienen vervolgens de competentie en de middelen te krijgen om taken naar behoren in te kunnen vullen; Rekening en verantwoording dienen tot een minimum beperkt te blijven (rechtmatigheidtoets). Onderhandeling tot aan medio maart 2004: inzet OCW Nadat in het regeerakkoord een eerste uitspraak werd gedaan over de richting van het beleid en dit nader werd verwoord in de hoofdlijnenbrief was de inzet van de minister duidelijk. Een aantal in het oog springende elementen (voor zover het gaat om een bestuurlijk arrangement) uit de hoofdlijnenbrief wordt hier gepresenteerd: De verantwoordelijkheid voor het bestrijden van onderwijsachterstanden in het PO en VO komt hoofdzakelijk bij de scholen te liggen. Zij ontvangen de middelen hiervoor rechtstreeks, zonder tussenkomst van gemeenten. Verplichtingen als het vaststellen van een plan en het voeren van op overeenstemming gericht overleg komen te vervallen. Wanneer de problematiek van leerlingen van een school verweven is met de problematiek uit de omgeving van de school, komt de gemeente in beeld en zal haar rol moeten spelen. Scholen blijven daarbij eerst verantwoordelijk voor het onderwijs aan leerlingen. Scholen leggen verantwoording af over de middelen voor onderwijsachterstanden die zij van het Rijk ontvangen en worden aangesproken op de resultaten. Daarbij is de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) van belang, die het toezicht op de scholen regelt. De inspectie zal gevraagd worden om in haar toezichtkader expliciet aandacht te besteden aan de wijze waarop scholen omgaan met kinderen in achterstandssituaties en de resultaten die zij daarbij behalen. Gemeenten zijn de meest school nabije overheid en hebben een verantwoordelijkheid voor het functioneren van de lokale infrastructuur. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van lokaal overleg en voor de coördinatie van lokale samenwerking binnen de jeugdketen. Het Rijk draagt zorg voor een landelijke onderwijsmonitor. Op basis van de gegevens over leerplicht en RMC (lokaal niveau) en de gegevens die via het persoonsgebonden nummer op landelijk niveau verzameld kunnen worden, kan in de toekomst mogelijk beter worden onderzocht in hoeverre de doelstelling binnen het onderwijsachterstandenbeleid gehaald kan worden en wat daarbij verklarende factoren zijn. Contouren van een bestuurlijk arrangement Belangrijkste element in het bestuurlijk arrangement is dat het beleidsinstrument ‘financiële middelen’ voor gemeenten fors word beknot. Van macro € 235,9 mln. gaan we terug naar € 135,9 mln. (exclusief schakelklas) waarbij € 110 mln. is gereserveerd voor de VVE. De ‘vrije ruimte’ voor gemeenten wordt dus heel klein. Tweede element dat van belang is, is de ontkoppeling van geldstromen zoals deze naar gemeenten en scholen gaan. De gemeente heeft geen rechtstreekse invloed op de doelen waaraan schoolgebonden middelen besteed zullen moeten worden. Met de ontkoppeling van de geldstromen wordt min of meer een ontkoppeling van een gedeelde verantwoordelijkheid voor een lokaal onderwijsachterstandenbeleid gerealiseerd. Schoolbesturen en gemeenten komen meer als onafhankelijke en gelijkwaardige partners naast elkaar te staan. De planverplichting zoals we die nu nog kennen verdwijnt en ook het ‘op overeenstemming gericht overleg’ gaat ter ziele. Daarvoor in de plaats komt een lokaal overleg dat wel verplicht wordt voor schoolbesturen en gemeenten. Het verplichte karakter van dit overleg zal verder niet worden geoperationaliseerd en worden belegd met procesvoorschriften. Dat wordt een zaak van lokale partners. De gemeente neemt vanuit zijn coördinerende rol het initiatief tot dit overleg. Ten aanzien van rekening en verantwoording wordt het Rijk een centrale actor. Gemeenten leggen rekening en verantwoording over de inzet van middelen af aan het Rijk en scholen doen hetzelfde. Alleen bij de aanwending van gemeentelijke middelen door de schoolbesturen wordt rekening en verantwoording afgelegd aan de gemeente. Nieuw is dat de Onderwijsinspectie een pregnantere rol lijkt te krijgen bij de beantwoording van de vraag welke resultaten scholen behalen in het bestrijden van onderwijsachterstanden. Gemeenten krijgen (en hebben feitelijk al) een taak daar waar het gaat om de “boven- en buitenschoolse aanpak”. Om welke zaken binnen het domein van het onderwijs het dan gaat is (nog) niet geformuleerd. Uiteraard blijft de gemeente zijn (regie)rol houden in het lokaal preventief jeugdbeleid en de afstemming van lokale jeugdvoorzieningen met het (provinciaal aangestuurde) bureau jeugdzorg. In dit kader is de gemeentelijke taak inzake handhaving van de Leerplichtwet en de RMC-functie voortijdig schoolverlaten van belang. In het overleg tussen schoolbesturen en gemeente spelen de gegevens van de Onderwijsinspectie een rol en wordt overlegd aan de hand van landelijke monitorgegevens. Onderzocht wordt in hoeverre de openbare gegevens van de Onderwijsinspectie over prestaties van scholen als input kunnen worden gebruikt in het lokaal onderwijsoverleg. Datzelfde geldt voor de gegevens die worden ontleend aan de landelijke monitor. Vanuit de landelijke monitor kan een beleidsrapportage per gemeente worden opgeleverd die een overzicht geeft van de stand van zaken met betrekking tot de jongeren in de gemeente. Beide bronnen van gegevens (Onderwijsinspectie en Monitor) kunnen jaarlijks input vormen voor het lokaal overleg. B. Schoolbegeleiding Inleiding Zo plotseling als een systeemwijziging inzake GOA zich aankondigde, zo lang loopt al de aanloop naar een nieuw wettelijk systeem inzake schoolbegeleiding. Er is een wetsvoorstel in de maak waarin wordt bepaald dat alle rijksmiddelen schoolbegeleiding per 1-8-2005 worden overgeheveld naar de schoolbesturen. Per die datum vervalt ook de instandhoudingsverplichting voor de gemeenten. Schoolbesturen zullen in het eerste jaar 75% van de middelen moeten inzetten bij hun eigen schoolbegeleidingsdienst. Vanaf 1 augustus 2006 tot 1 januari 2008 is dat percentage 50%. Daarna zijn scholen vrij in hun besteding van deze gelden. Bestuurlijk arrangement ? Zoals bekend besteden gemeenten ook veel eigen geld aan de schoolbegeleiding, boven op de rijkssubsidie. Het eigen gemeentelijk deel wordt geschat op € 60 mln. De gemeenten staan voor de afweging om zich geheel terug te trekken uit de schoolbegeleiding, of om het eigen geld te blijven besteden aan de schoolbegeleiding. Daarmee samenhangend maken gemeenten de afweging of er met het eigen geld niet meer lokale doelstellingen gefinancierd moeten worden. Bij deze afweging speelt uiteraard de vraag mee wat de schoolbesturen aan voornemens hebben met betrekking tot de schoolbegeleiding en hoe gemeenten in regionaal verband denken over instandhouding van schoolbegeleidingsdiensten. C. Samenvatting / Conclusie Samenvattend mag geconcludeerd worden dat er in het nog verder te ontwikkelen bestuurlijk arrangement onderwijsachterstandenbeleid sprake zal zijn van een bescheidener ambitie voor de gemeente in die zin dat de financiële slagkracht aanzienlijk wordt beperkt. Gemeentelijke regie, zo daar al sprake van is, zal zich hoofdzakelijk bepalen tot de inzet vanuit het jeugdbeleid. Gemeenten worden vooral geacht in te zetten op de VVE. Samenwerking tussen gemeenten en scholen zal vooral plaatsvinden op basis van vrijwillige afspraken tussen partners. Daarbij zullen partners eerst bezien in hoeverre de ander interessant genoeg is om afspraken mee aan te gaan. De gegevens van de inspectie en de monitorgegevens kunnen bijdragen tot een gezamenlijke agenda. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat invoering van de monitor afhankelijk is van de invoering van het onderwijsnummer in het onderwijs. De volledige invoering van het onderwijsnummer laat nog even op zich wachten. Uit de regionale werkbijeenkomsten die de VNG heeft georganiseerd rondom het thema GOA/SBD komt het volgende beeld naar voren: De gemeentelijke investeringen inzake de schoolbegeleidingsdienst zijn punt van discussie. Veel gemeenten gaan de subsidie afbouwen omdat er geen instandhoudingsplicht meer is voor de gemeente. Dit effect ontstaat mede onderdruk van noodzakelijke bezuinigingen in de gemeenten. Een aantal gemeenten beraadt zich op een strategie hoe de investeringen vanuit eigen middelen voor het onderwijs behouden kunnen blijven. In de gemeenten vraagt men zich af of er überhaupt nog een gemeentelijke (regie)rol is weggelegd inzake het onderwijsachterstandenbeleid. De VVE zal prioriteit krijgen in een nieuw wettelijk regime en misschien moeten we ons daar ook maar gewoon toe beperken, zo wordt geredeneerd. Er is veel scepsis ten opzichte van het nieuwe bestuurlijk arrangement onderwijsachterstandenbeleid. Bij de heroriëntatie op GOA en SBD wordt (in ieder geval op dit moment nog) door gemeenten nauwelijks een link gelegd met die samenhang tussen GOA, SBD en het breder lokaal onderwijs- en jeugdbeleid.