De bijdrage van het MKB aan de Nederlandse economie

advertisement
De bijdrage van het MKB aan de
Nederlandse economie
Jan de K ok , Yvonn e Prin ce en Tommy Span
Zoetermeer, mei 2015
Concluderende tussenkoppen gebruiken
Referenties zoals mijn voorbeelden (en in tekst verwijzen naar Pietersen, 2009)
ISBN
:
978-90-371-2145-2
Rapportnummer
:
A201439
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap
(www.ondernemerschap.nl)
referentie nummer
YP/C10791/2015/0044
publicatie
Mei 2015
aantal pagina's
48
e-mail adres auteur
[email protected]
adres
Panteia
Bredewater 26
Postbus 7001
2701 AA Zoetermeer
Nederland
Tel: +31 79 322 20 00
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers
en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is
toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of
openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is
uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers
or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly
mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form
or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written
permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors
and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Rol van het MKB in een ondernemende economie
7
2.1
2.2
2.3
Nederland, een ondernemende economie
De rol van het MKB
Conclusie
7
8
8
3
Bijdrage van het MKB aan de Nederlandse economie
9
3.1
3.2
3.3
3.4
Aantal bedrijven en werkgelegenheid
Omzet en bruto toegevoegde waarde
Arbeidsproductiviteit
Conclusie
4
Bijdrage van het MKB aan de groei van de Nederlandse
economie
11
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
Groei in het aantal bedrijven
Werkgelegenheidsgroei
Groei van de arbeidsproductiviteit
Groei bruto toegevoegde waarde
Conclusie
5
Bijdrage van R&D en innovatie in het MKB aan
economische groei
5.1
5.2
5.3
Belang van R&D en innovatie voor arbeidsproductiviteit
Belang van het MKB voor innovatie en R&D
Conclusie
6
Indirecte bijdrage van het MKB aan de groei van de
Nederlandse economie
31
6.1
6.2
6.3
Bevordering economische groei via het concurrentie-mechanisme
Bevordering economische groei via kennisspillovers
Conclusie
31
32
35
7
Conclusies
Bijlage 1
Bijlage 2
Literatuur
Werkgelegenheidsontwikkeling naar grootteklassen
9
10
10
10
11
12
17
18
19
21
21
24
29
37
39
45
3
C10791
1
Inleiding
Het midden- en kleinbedrijf (MKB) speelt van oudsher en in samenspel met het
grootbedrijf (GB) een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Maar welke rol
precies? Daartoe zetten we in deze rapportage de bijdrage van het MKB aan de
Nederlandse economie systematisch op een rij.
Achtereenvolgens worden de volgende vragen beantwoord:

Welke rol speelt het MKB in de Nederlandse, ondernemende economie? (hoofdstuk 2)

Welke bijdrage levert het MKB aan de Nederlandse economie, zoals het aandeel in het
aantal bedrijven, de werkgelegenheid, omzet en bruto toegevoegde waarde? En hoe
verhoudt de arbeidsproductiviteit zich tot die van het grootbedrijf? (hoofdstuk 3)

Welke bijdrage levert het MKB aan de groei van de Nederlandse economie, zoals de
groeivoet van het aantal bedrijven, de werkgelegenheid, omzet en arbeidsproductiviteit?
(hoofdstuk 4)

Welke bijdrage levert het MKB aan R&D en innovatie, een van de belangrijke
determinanten van economische groei? (hoofdstuk 5)

Welke indirecte bijdrage levert het MKB aan de groei van de economie via het
concurrentiemechanisme en via kennisspillovers? (hoofdstuk 6)
De rapportage wordt afgesloten met de conclusies (hoofdstuk 7).
5
C10791
2
Rol van het MKB in een ondernemende
economie
Dit hoofdstuk beschrijft in het kort welke ontwikkeling de Nederlandse economie in de
vorige eeuw heeft ondergaan, en welke rol het MKB daarin speelt.
2.1
Nederland, een ondernemende economie
N e d er la nd h ee ft z i ch ont w ik k e ld va n e e n s ta t i sc he ‘ ma na ge d ’ ec ono m ie …
Het eerste driekwart deel van de 20e eeuw vormde het tijdvak van de ‘Managerial
Revolution’ 1. Economische groei kwam vooral tot stand via schaalvergroting en via de
diffusie van incrementele innovaties die voortkwamen uit de R&D-laboratoria van
grote ondernemingen. Gevolg was dat het aantal bedrijven in het MKB en het aantal
nieuwe bedrijfsoprichtingen sterk daalden; er vond een verschuiving van MKB naar
grootbedrijf plaats. Hiermee werden productie, distributie en dienstverlening
ondergebracht in grootschalige geïntegreerde en efficiënt opererende ondernemingen.
Banen in loondienst bij industriële bedrijven, grote dienstverleners en in de collectieve
sector gaven status en rechtspositie. Dit vergrootte de ‘opportunity costs’ van
zelfstandig ondernemerschap, dat steeds meer in onbruik raakte. Audretsch en Thurik
(2000, 2001 en 2004) noemen dit de ‘managed economy’. In de jaren vijftig en zestig
van de vorige eeuw leken uitsluitend de zeer grote, veelal beursgenoteerde
ondernemingen de sleutel tot welvaartsgroei en banencreatie te zijn geworden.
… na a r ee n dyn a m is ch e e n on d er ne me nd e e cono m i e
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw hebben ondernemerschap en de rol van het
MKB zowel een herwaardering als een comeback doorgemaakt. Sinds enkele decennia
is een mede op nieuwe informatietechnologie (ICT) gebaseerde Industriële Revolutie
gaande die aanleiding is tot veel nieuwe bedrijvigheid. Daarbij leiden ICT en
globalisering in de economisch meest ontwikkelde landen, waaronder Nederland, tot
een verlies van concurrentievoordelen in traditionele bedrijfstakken. Deze landen
moeten zich meer specialiseren in de ontwikkeling, regie en marketing van op nieuwe
kennis gebaseerde goederen en diensten. Oude zekerheden zijn vervangen door
nieuwe onzekerheden, bijvoorbeeld over de toepasbaarheid van nieuwe kennis.
Daarom is ondernemerschap nodig om ideeën uit te proberen, nieuwe producten te
ontwikkelen en te vermarkten, en de daaraan verbonden risico’s te dragen.
Deze nieuwe economie is gedoopt als de ondernemende economie of ‘entrepreneurial
economy’ (Audretsch en Thurik, 2000, 2001 en 2004). Deze ondernemende economie
is tegelijkertijd een 'kenniseconomie' omdat veel nieuwe bedrijvigheid is gebaseerd op
nieuwe kennis. Het is ook een 'netwerkeconomie' aangezien bedrijven steeds minder
opereren als 'monoliet', maar via 'outsourcing' en samenwerking in
netwerkverbanden, hun zelfstandigheid combineren met schaalvoordelen en
flexibiliteit.
1
Dit hoofdstuk is gebaseerd op Wennekers (2006).
7
C10791
2.2
De rol van het MKB
V o o r d iff e re nt ia t ie b eh oe f te a a n k l e in e r e, ex p er i m en te r en de b e dr i j ve n
In de ondernemende, Nederlandse economie zijn vraag- en aanboddifferentiatie
belangrijke motoren van economische groei. Een groot aantal branches zijn, onder
invloed van ICT, globalisering en andere maatschappelijke veranderingen en
uitdagingen, hun technologische levenscyclus opnieuw begonnen. Het zoeken naar de
beste en naar nieuwe processen, producten en toepassingen zorgt voor een brede
behoefte aan experimenterende relatief kleine bedrijven, vooral in niches van de
industrie, in de zakelijke dienstverlening, in de handel en in bepaalde persoonlijke
diensten. Deze bedrijven bewijzen wat het beste werkt, waarna vervolgens opschaling
plaatsvindt.
B e la n gr i jk e r o l w e gg e leg d vo o r ee n dyn a m is ch e n i nn ova t i ef M KB
Er is dan ook sterke behoefte aan een dynamisch MKB, met zowel nieuwe
bedrijfsoprichtingen als bestaande bedrijven die zich blijven ontwikkelen. Er is een
belangrijke rol weggelegd voor kleinere, flexibele bedrijven die innovatieve producten
op de markt brengen en die willen en kunnen groeien. Deze bedrijven moeten:

'open-minded' zijn en nieuwe marktkansen opmerken of creëren,

kansen daadwerkelijk benutten, en snel en adequaat reageren op veranderende
omstandigheden in markt en technologie,

kennis durven delen en die hun productiviteit en hun afzetmarkt mede door
samenwerking weten te vergroten,
2.3

flexibel zijn en de dynamiek van de markt niet als bedreiging maar als kans zien,

(gecalculeerde) risico’s durven te nemen.
Conclusie
H u i d ig e Ne d er la nd s e eco no m ie v ra a g t om e en d y na m is ch en inn ova t ief M KB
De Nederlandse economie is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw veranderd van
een ‘managed’ economie waarin vooral het grootbedrijf van belang was, naar een
ondernemende economie waarin de rol van het MKB langzamerhand belangrijker werd.
De huidige ondernemende Nederlandse economie vraagt om een dynamisch en
innovatief MKB.
In hoofdstuk 3 zullen gegevens gepresenteerd worden die laten zien hoe groot het
aandeel van het MKB in de Nederlandse economie inmiddels is, waarna de dir ecte
bijdrage van het MKB aan de groei van de Nederlandse economie (i.e. de dynamische
rol van het MKB) in hoofdstuk 4 aan bod komt.
Naast de directe bijdrage van het MKB aan niveau en groei van werkgelegenheid,
omzet en arbeidsproductiviteit, zou het MKB een belangrijke rol moeten spelen bij het
innoveren en verder ontwikkelen van de Nederlandse economie, alleen of in nauwe
samenwerking met het grootbedrijf (i.e. de innovatieve rol van het MKB). In de
hoofdstukken 5 en 6 wordt dieper op deze rol ingegaan.
Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 geconcludeerd in welke mate het MKB de dynamische
en innovatieve rol in de Nederlandse economie speelt.
8
C10791
3
Bijdrage van het MKB aan de Nederlandse
economie
Dit hoofdstuk presenteert de bijdrage van het MKB aan de Nederlandse economie, aan
de hand van het aandeel van het MKB in enkele economische indicatoren zoals het
aantal bedrijven, de werkgelegenheid, de omzet en bruto toegevoegde waarde.
Daarnaast wordt de arbeidsproductiviteit van het MKB vergeleken met die van het
grootbedrijf.
3.1
Aantal bedrijven en werkgelegenheid
V r i j w e l a l l e be d r ij v en be h or en t ot he t M KB e n h et M KB l ev e rt ru i m 60% v a n
d e w e rk g e l eg enh e i d
Vrijwel alle bedrijven in de Nederlandse economie hebben 1-249 werkzame personen
in dienst, en worden aangeduid als het midden- en kleinbedrijf (MKB). Slechts 0,27%
van het bedrijfsleven overschrijdt dit aantal werkzame personen; in 2012 betreft het
circa 2.500 bedrijven, die daarmee tot het grootbedrijf (GB) behoren. Als we kijken
hoeveel werkgelegenheid deze bedrijven in totaal bieden, dan blijkt er sprake van een
scheve verdeling. Grote bedrijven bieden naar verhouding uiteraard meer
werkgelegenheid dan kleinere bedrijven. Het MKB is goed voor 61 -64% van de
werkgelegenheid gemeten in aantal werkzame personen of in aantal arbeidsjaren. Zie
figuur 3.1.
figuur 3.1
Aandeel van het MKB (1-249 werkzame personen) in 2012, in percentages
0
20
40
60
aantal bedrijven
aantal werkzame personen
aantal arbeidsjaren
omzet
bruto toegevoegde waarde
80
100
99,73
61,35
63,68
61,27
58,57
Bron: Panteia, april 2014, ramingen op basis van Kleinschalig Ondernemen en Kerngegevens MKB
9
C10791
3.2
Omzet en bruto toegevoegde waarde
H e t M KB i s go e d v oo r c ir ca 6 0% va n de o mz et e n b ru to to e ge vo eg d e w a a r d e
Gemeten in omzet en bruto toegevoegde waarde liggen de aandelen van het MKB in
de Nederlandse economie in lijn met het aandeel in de werkgelegenheid. De MKBbedrijven zijn niet alleen kleiner qua aantal werkzame personen maar daaraan
gelieerd uiteraard ook qua omzet en toegevoegde waarde. Het omzetaandeel van het
MKB is 61% en het aandeel van het MKB in de bruto toegevoegde waarde is 59%. 2
3.3
Arbeidsproductiviteit
A r b e id s pr od uc ti v it e it va n h et MKB is la g e r da n i n h e t g r oo tb e dr i j f
Het werkgelegenheidsaandeel van het MKB is groter dan het aandeel in de bruto
toegevoegde waarde. Dit komt omdat de arbeidsproductiviteit van het MKB (1-249
werkzame personen) achterblijft bij die in het grootbedrijf (250 of meer werkzame
personen): de arbeidsproductiviteit in het MKB bedraagt 76.472 euro versus 94.845
euro in het grootbedrijf.
De arbeidsproductiviteit hangt in sterke mate af van de aard van het productieproces
en varieert daarom behoorlijk tussen sectoren. Een klein deel van de achterblijvende
arbeidsproductiviteit in het MKB kan dan ook worden verklaard doordat het MKB een
relatief hoog aandeel heeft in sectoren met een lagere arbeidsproductiviteit. De
grootste verklarende factor voor de achterblijvende arbeidsproductiviteit is echter de
lagere kapitaalintensiteit van het MKB ten opzichte van het grootbedrijf (Kwaak,
2012). De hogere kapitaalintensiteit in het grootbedrijf is het gevolg van het kunnen
behalen van schaalvoordelen: investeringen in dure kapitaalgoederen gaan pas
renderen als er behoorlijk hoge omzetten mee behaald worden. Dergelijke omzetten
realiseert het MKB doorgaans niet. Als het MKB dezelfde kapitaalintensiteit zou hebben
als het grootbedrijf verdwijnt het verschil in arbeidsproductiviteit, zo laten
modelsimulaties in Kwaak (2012) zien.
3.4
Conclusie
M KB l ev e rt b eh oo r l i jk gr o te b i j d ra g e a a n Ne d erl a n ds e e con om i e
Vrijwel alle bedrijven in Nederland behoren tot het MKB, en het MKB draagt voor circa
60% bij aan de Nederlandse economie gemeten in termen van werkgelegenheid,
omzet en bruto toegevoegde waarde. Daarmee levert het MKB een behoorlijk grote
bijdrage aan de Nederlandse economie. Door de aard van het productieproces en een
lagere kapitaalintensiteit ligt de arbeidsproductiviteit in het MKB lager dan in het
grootbedrijf.
2
Het MKB is trouwens ook goed voor ruim de helft (56%) van de waarde van de goederenexport in Nederland.
10
C10791
4
Bijdrage van het MKB aan de groei van de
Nederlandse economie
Dit hoofdstuk beschrijft welke bijdrage het MKB de afgelopen jaren aan de groei van
de Nederlandse economie heeft geleverd. Daarbij passeren dezelfde economische
indicatoren de revue als die in het vorige hoofdstuk beschouwd zijn. Daaruit bleek dat
het aandeel van het MKB in het niveau van de economische activiteiten behoorlijk
groot is, maar wat is de bijdrage als het de groei van de economie betreft?
Om te voorkomen dat de beeldvorming al te zeer verstoord wordt door conjuncturele
ontwikkelingen, maken we voor dit hoofdstuk gebruik van data over de jaren 1993 t/m
2011. Hiermee bestrijken we de laatste twee conjunctuurcycli 3. Voor deze periode zijn
echter alleen data beschikbaar op basis van de ‘oude’ definitie van het MKB, waarbij
de grens tussen MKB en grootbedrijf niet bij 250 maar bij 100 werkzame personen ligt
(en de grens tussen klein- en middenbedrijf bij 10 werkzame personen).
4.1
Groei in het aantal bedrijven
H e l e l i cht e st i j g in g a a nd e e l MKB m et na m e d oo r h et k l e in b ed r i jf
Gedurende het laatste decennium van de vorige eeuw was de verdeling van het aantal
bedrijven over de drie grootteklassen behoorlijk constant. In het jaar 2002 is echter
een behoorlijke groei ingezet van het aantal bedrijven in het kleinbedrijf. Ondanks het
feit dat het aantal bedrijven in het middenbedrijf en het grootbedrijf in deze periode
ook is gestegen, is het aandeel van het kleinbedrijf gestegen van iets meer dan 90%
in 2002 naar bijna 95% in 2011, en is het aandeel van het middenbedrijf gedaald van
8,8% naar 4,7%. Zie figuur 4.1. In totaal is het aandeel van het MKB in het aantal
bedrijven daardoor heel licht toegenomen met 0,3%. Het aandeel van het grootbedrijf
in het aantal bedrijven is van 2002-2011 licht afgenomen van 0,8% naar 0,5%.
T oe ne m end a a n d ee l m et na me d oo r z e lf sta n d i ge n z on de r p e rso ne e l
Het toenemende aandeel van het kleinbedrijf in het aantal bedrijven kan voor het
overgrote deel verklaard worden door de groei van het aantal bedrijven zonder
personeel in dienst, meer in het bijzonder de zelfstandigen zonder personeel of ZZPers (Vroonhof et al., 2010). Dit blijkt ook uit de ontwikkeling van het gemiddeld aantal
werknemers per bedrijf: terwijl zowel het middenbedrijf als het grootbedrijf gemiddeld
genomen een groei van het aantal werkzame personen per onderneming laten zien 4,
laat het kleinbedrijf een daling zien van gemiddeld 3,3 werkzame persoon per bedrijf
in 2002 tot gemiddeld 1,8 werkzame persoon per bedrijf in 2011. 5
Ontwikkelingen in het aantal bedrijven (met of zonder personeel) z eggen op zich niets
over de groei van de economie, maar vooral over de manier waarop die groei tot
stand komt. We interpreteren het toenemende aandeel van het kleinbedrijf vooral als
een indicator van een verder veranderende rol van het MKB in de Nederland se
economie.
3
De laatste twee conjuncturele dieptepunten waren in 2002 en 2009.
Het gemiddeld aantal werkzame personen per bedrijf groeit in het middenbedrijf van 26,1 in 1994 via 29,8 in
2002 naar 32,9 in 2011, en in het grootbedrijf van 509 in 1994 via 550 in 2002 naar 586 in 2011.
5
Ramingen op basis van Kleinschalig Ondernemen en Kerngegevens MKB.
4
11
C10791
figuur 4.1
Verdeling van het aantal bedrijven naar grootteklasse, 1994 - 2011, in percentages (bedrijfsleven
exclusief verhuur en exploitatie van onroerend goed)
100%
95%
90%
85%
80%
75%
Kleinbedrijf (0-9 wp)
Middenbedrijf (10 - 99 wp)
Grootbedrijf (100+ wp)
Bron: Panteia, april 2014, ramingen op basis van Kleinschalig Ondernemen en Kerngegevens MKB
4.2
Werkgelegenheidsgroei
Als het gaat om de bijdrage van het MKB aan de groei van de Nederlandse economie,
is het relevanter om naar de ontwikkeling van de werkgelegenheid te kijken. Wat is
dan de bijdrage van het MKB? Om te beginnen geven we in deze paragraaf antwoord
op de volgende twee vragen: hoe heeft het werkgelegenheidsaandeel van het MKB
zich ontwikkeld, en welk deel van de werkgelegenheidsontwikkeling kan je aan het
MKB toeschrijven 6?
Een nadeel van deze vragen is dat ze geen aandacht schenken aan de heterogeniteit
van het bedrijfsleven. Vaak is het zinvol om hier wel rekening mee te houden,
bijvoorbeeld door onderscheid te maken tussen de werkgelegenheidsontwikkelingen
als gevolg van toe- en uittreding van bedrijven en als gevolg van ontwikkelingen bij
bestaande bedrijven (bedrijven met groei, krimp en bedrijven zonder verandering).
Aan het eind van deze paragraaf gaan we nader in op werkgelegenheidsontwikkelingen
in relatie tot deze bedrijvendynamiek.
W e rk ge l e ge nh e id sa a n de e l va n h et MK B da a lt li c ht
De eerste vraag is, hoe het werkgelegenheidsaandeel van de verschillende
grootteklassen zich heeft ontwikkeld. Als we analoog aan figuur 4.1 een figuur zouden
presenteren met daarin per jaar het werkgelegenheidsaandeel van elke grootteklasse,
dan zou deze grafiek op het oog maar erg weinig variatie laten zien 7. Het
werkgelegenheidsaandeel van het MKB daalt licht van 55% in 1994 naar 53% in 2011,
6
7
Het verschil tussen deze twee vragen wordt later in deze paragraaf uitgelegd.
Zie figuur B2.1 in bijlage 2.
12
C10791
waar uiteraard een lichte stijging van 2% in het werkgelegenheidsaandeel van het
grootbedrijf tegenover staat. Dit lijken maar kleine verschuivingen te zijn. Zodra we
echter kijken naar de onderliggende veranderingen in de werkgelegenheid (van
werknemers en zelfstandigen) dan is er sprake van forse veranderingen.
A a n d ee l M KB in w er k g e le g en he i ds g ro e i ge da a l d: in 1 99 4 -2 00 2 n og 5 2% , i n
2 0 02 -2 00 8 41 %, ma a r in 2 00 8 -2 01 1 n e ga t i ev e b i jd ra g e
Gedurende de hoogconjunctuur in het laatste decennium van de vorige eeuw (1994 2002) nam de werkgelegenheid in het Nederlandse bedrijfsleven met ruim 1,2 miljoen
personen toe. De werkgelegenheid in het MKB nam met ruim 600.000 personen toe en
de werkgelegenheid in het grootbedrijf eveneens met bijna 600.000 (tabel 4.1).
Daarmee is het MKB in de periode 1994-2002 goed voor 52% van de
werkgelegenheidsgroei. In de daaropvolgende zeven jaar vlakte de groei van de
werkgelegenheid behoorlijk af, maar nam per saldo nog steeds toe met 390.000
personen. Alle grootteklassen lieten een lagere toename zien, maar vooral in het
kleinbedrijf was de toename gering. Het MKB was in die periode van 2002-2008
verantwoordelijk voor 41% van de toename in de werkgelegenheid. In (september)
2008 begon de zwaarste economische crisis sinds vele decennia. Deze resulteerde
onder andere in een afname van de werkgelegenheid in het Nederlandse bedrijfsleven
met bijna 48.000 personen in de jaren 2008–2011. Deze daling is geheel
terechtgekomen bij het midden- en kleinbedrijf. De daling in het kleinbedrijf is zelfs zo
sterk, dat het kleinbedrijf in 2011 minder werkzame personen telde dan in 2002 8. Dit
staat in schril contrast met het grootbedrijf, dat ook in de periode 2008 -2011 per
saldo nog steeds een groei van de werkgelegenheid laat zien.
tabel 4.1
Ontwikkeling werkgelegenheid per grootteklasse, in absolute aantallen (x 1.000) (werknemers en
zelfstandigen, bedrijfsleven exclusief verhuur en exploitatie van onroerend goed)
Grootteklasse
1994-2002
2002-2008
2008-2011
Kleinbedrijf (0-9 wp)
239,7
48,6
-67,0
Middenbedrijf (10-99 wp)
394,9
110,3
-26,0
Grootbedrijf (100+ wp)
597,3
231,2
45,0
1.232,0
390,0
- 48,0
Totaal
Bron: Panteia, april 2014, ramingen op basis van Kleinschalig Ondernemen en Kerngegevens MKB
Betekent dit nu dat het MKB niet langer de banenmotor van de Nederlandse economie
is? Die conclusie ligt voor de hand, maar die mogen we op basis van tabel 4.1 niet
trekken. De cijfers in deze tabel houden namelijk geen rekening met de effecten van
grootteklasse-overgangen. Stel dat een bedrijf van 94 naar 112 werknemers groeit en
dus van het MKB naar het grootbedrijf opschuift. Er is dan sprake van een toename
van de werkgelegenheid met 18 personen. Het MKB laat echter een afname zien van
1 bedrijf en 94 personen, terwijl het grootbedrijf een toename laat zien van 1 bedrijf
en 112 personen. Een simpele jaar-op-jaar vergelijking van het aantal werknemers
per grootteklasse houdt hier geen rekening mee en geeft daarom geen goed beeld van
de werkgelegenheidsgroei per grootteklasse. Anders gezegd: de c ijfers in tabel 4.1
laten weliswaar zien dat gedurende de periode 1994–2002 de werkgelegenheid met
ruim 1.2 miljoen personen is gestegen, maar geven geen goed inzicht in de vraag, in
welke mate we deze groei aan de verschillende grootteklassen kunnen toeschrijven.
Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we een andere analyse uitvoeren.
8
Deze tendens staat haaks op de toename van het aantal ZZP-ers. Dit suggereert dat de werkgelegenheid in
het kleinbedrijf exclusief ZZP-ers (alle kleine bedrijven met werknemers in dienst) nog sterker is afgenomen.
13
C10791
B i j dra g e va n gr oo tt ek la s s en a a n we rk ge l eg en he i d sg ro e i : co r re ct i e v oor
g r oo tt ek la s se - ov er ga n ge n
De tweede vraag van deze paragraaf is, welk deel van de werkgelegenheids ontwikkeling aan het MKB toegeschreven kan worden. Om dat te kunnen bepa len
moeten we de cijfers uit tabel 4.1 corrigeren voor grootteklasse-overgangen van
bedrijven. Hiervoor zijn in het verleden verschillende methoden ontwikkeld, waarvan
de meest relevante bekend staat als dynamische classificatie (zie de tekstbox voor
een korte methodologische uitleg). We hebben deze methode toegepast op de
beschikbare data. De belangrijkste resultaten worden in figuur 4.2 weergegeven.
Hoe bepaal je de werkgelegenheidsbijdrage van een grootteklasse?
Veel bedrijven veranderen in een bepaalde periode niet van grootteklasse. Voor
deze bedrijven is duidelijk aan welke grootteklasse hun werkgelegenheidsbijdrage
moet worden toegekend. Een deel van de bedrijven zal echter wel overgaan naar
een andere grootteklasse. Aan welke grootteklasse moet de creatie of vernietiging
van werkgelegenheid dan toegeschreven worden? De belangrijkste oplossingen
voor dit probleem staan bekend als classificatie naar begingrootte, classificatie
naar gemiddelde grootte en dynamische classificatie. Stel dat een bedrijf van 94
naar 112 werknemers groeit, en de grens van het MKB bij 100 werknemers ligt.
Classificatie naar begingrootte zou de groei van 18 werknemers aan het MKB
toekennen, omdat het bedrijf aan het begin van het jaar in het MKB zat. V olgens
classificatie naar gemiddelde grootte zou de werkgelegenheidsgroei aan het
grootbedrijf toegekend worden, omdat het bedrijf gemiddeld genomen meer dan
100 mensen in dienst had. Volgens dynamische classificatie wordt een groei van 6
personen aan het MKB toegekend (de groei van 94 tot 100 personen) en een groei
van 12 personen aan het grootbedrijf (de groei van 101 tot 112 personen). Op
geaggregeerd niveau blijkt dat classificatie naar gemiddelde grootte en dynamische
classificatie vergelijkbare resultaten opleveren (De Kok en De Wit, 2014).
Een belangrijk voordeel van dynamische classificatie is dat dit de enige methode is
die toegepast kan worden zonder toegang tot microdata over alle indiv iduele
ondernemingen. Jaarlijkse cijfers over het aantal bedrijven en de werkgelegenheid
per grootteklasse zijn voldoende om de netto werkgelegenheidscreatie aan de
verschillende grootteklassen toe te kennen. Voor de analyse van bruto
werkgelegenheidscreatie en –vernietiging blijft het echter noodzakelijk om
microdata te gebruiken (De Kok en De Wit, 2014).
N a dyna m isc h e c la ss if i ca t i e : M KB go e d vo or 6 0% ba n en gr o e i in 1 99 3 -2 0 08
Gedurende de jaren 1993–2002 is het MKB goed voor 60% van de netto banencreatie,
waardoor het MKB tot banenmotor van de economie bestempeld kan worden. Het
belang van het corrigeren voor grootteklasse-overgangen blijkt duidelijk als we naar
de daaropvolgende periode (2002-2008) kijken: ondanks het feit dat gedurende die
periode de werkgelegenheid in het grootbedrijf sterker is gegroeid dan in het MKB,
geldt ook voor deze periode dat 60% van de totale werkgelegenheidsgroei aan het
MKB toegeschreven kan worden 9. Een belangrijk verschil met de voorafgaande periode
9
Dit komt overeen met de resultaten van De Kok en De Wit (2014). Zij onderzoeken de bijdrage van
verschillende grootteklassen aan de werkgelegenheidsgroei van de EU voor de jaren 2002-2008. Ze gebruiken
een ruimere definitie van het MKB, gebruiken andere data en kijken naar de relatieve bijdrage in plaats van de
absolute bijdrage van het MKB, maar ook zij concluderen dat het MKB de belangrijkste banenmotor is, zowel
voor Nederland als voor de gehele EU.
14
C10791
is dat de bijdrage van het kleinbedrijf is afgenomen terwijl de bijdrage van het
middenbedrijf juist is toegenomen. Gedurende deze periode is het aantal bedrijven in
het grootbedrijf met meer dan 10% gestegen. Als hier (zoals in tabel 4.1) niet voor
gecorrigeerd wordt, ontstaat een te positief beeld van de werkgelegenheidsbijdrage
van het grootbedrijf.
figuur 4.2
Decompositie van werkgelegenheidsbijdrage van grootteklassen en conjunctuur, 1994 - 2011
(werknemers en zelfstandigen, bedrijfsleven exclusief verhuur en exploitatie van onroerend goed)
175
6
4
3
75
2
1
25
0
-1
-25
-2
groeivoet economie (%)
aantal werkzame personen (x 1.000)
5
125
-3
-75
-4
-125
-5
netto ontwikkeling bij KB
netto ontwikkeling bij MB
netto ontwikkeling bij GB
Conjunctuur
KB betreft 0-9 werkzame personen; MB betreft 10-99 werkzame personen; GB betreft 100 of meer werkzame
personen.
De berekeningen zijn gebaseerd op decompositie van werkgelegenheidsbijdragen met behulp van dynamische
classificatie (zie voor meer toelichting tabel 2 in De Kok en de Wit, 2014).
Bron: Panteia, april 2014, ramingen op basis van Kleinschalig Ondernemen en Kerngegevens MKB
I n 20 08 -2 01 1 d ra a g t he t M KB n ega t ie f b i j a a n ba n en g ro e i
Na 2008 gaat het adagium van het MKB als banenmotor echter niet meer op. Sterker
nog, het MKB is per saldo goed voor een krimp van de werkgelegenheid, terwijl het
grootbedrijf nog goed is voor een toename van meer dan 100.000 banen. Het is
duidelijk dat de crisis bij het MKB veel harder is aangekomen dan bij het grootbedrijf.
Hier kunnen diverse oorzaken voor aangewezen worden, bijvoorbeeld dat de export
sneller aantrok dan de binnenlandse consumptie (voor het MKB is de binnenlandse
consumptie relatief belangrijker dan voor het grootbedrijf) en dat het MKB meer
moeite heeft om nieuwe investeringen te financieren.
Wat verder opmerkelijk is, zijn de verschillende patronen die we zien voor de twee
conjuncturele dieptepunten waarbij de netto werkgelegenheid per saldo het sterkst
afnam. In de jaren 2003 en 2004 zien we dat zowel het kleinbedrijf als het
15
C10791
grootbedrijf goed zijn voor een behoorlijke krimp van de werkgelegenheid, terwijl het
middenbedrijf een licht positieve ontwikkeling laat zien. Per saldo is hierdoor de
werkgelegenheidsontwikkeling in het MKB gedurende deze twee jaren minder negatief
dan in het grootbedrijf. De jaren 2009 en 2010 laten een heel ander beeld zien: in
beide jaren is het grootbedrijf goed voor een groei van werkgelegenheid, terwijl zowel
aan het kleinbedrijf als aan het middenbedrijf een verlies van werkgelegenheid wordt
toegerekend. 10
Tot nu toe hebben we enkel naar de netto ontwikkeling van de werkgelegenheid
gekeken. Deze netto werkgelegenheid is het resultaat van enerzijds toe - en uittreding
van bedrijven en anderzijds werkgelegenheidsontwikkelingen bij bestaande
bedrijven. 11
T oe - en u i tt re d in g va n b e d r i jv en l e i dt to t ee n n et to t oe na m e va n d e
w e rk ge l eg en he i d, b eha lv e i n 20 11
Het netto werkgelegenheidseffect van toe- en uittreding lijkt samen te hangen met de
stand van de conjunctuur. Voor de periode 1998 – 2010 geldt bijvoorbeeld dat het
netto werkgelegenheidseffect elk jaar positief is, maar dat het in 2002 relatief laag is
en in 2003 zelfs nauwelijks positief is (Bangma et al., 2013). In de jaren daarna stijgt
het saldo weer en met name in de jaren 2006-2008 is er sprake van een groot positief
werkgelegenheidssaldo van toe- en uittreding. In 2011 verandert het beeld en is er
sprake van een licht negatief saldo (Bangma et al., 2013).
W e rk ge l e ge nh e id se ff ec te n va n to e - en u it tr e d in g vo ora l in he t M KB
Ook al is er in de publieke opinie veel meer aandacht voor faillissementen van grote
bedrijven dan voor bedrijfsbeëindigingen in het MKB, onderzoek wijst uit dat de
werkgelegenheidseffecten van toe- en uittreding zich vooral in het MKB voordoen 12.
Het verlies aan banen dat gedurende de jaren 2002–2011 aan het kleinbedrijf wordt
toegeschreven kan dus zowel het gevolg zijn van een negatief saldo van toe - en
uittreding als van een krimp van werkgelegenheid bij bestaande bedrijven.
B es ta a n de b e dr i j ve n: M K B k en t m i nd e r gr o e ie nd e b e dr i j ve n da n g ro otb e d r i jf
Als het gaat om de werkgelegenheidsontwikkeling bij bestaande bedrijven, dan kan
onderscheid gemaakt worden tussen drie groepen bedrijven: bedrijven die groeien,
bedrijven die krimpen en bedrijven waar de werkgelegenheid gelijk blijft. In het
kleinbedrijf is die laatste groep met ruim 70% verreweg het grootst (tabel 4.2). Een
verklaring hiervoor is dat met name het kleinbedrijf veel bedrijven kent zonder enige
groei-ambitie. Een andere verklaring is dat het voor een klein bedrijf een veel grotere
stap is om een persoon extra in dienst te nemen: voor een bedrijf met vijf
werknemers zou dat een uitbreiding van 20% zijn, terwijl dit voor een bedrijf met 100
werknemers maar om een uitbreiding van 1% gaat.
10
Er valt nog veel meer aan deze figuur en deze cijfers te onderzoeken, met name over de verschillende relaties
tussen de netto ontwikkelingen per grootteklasse en de conjunctuur. Dit vergt echter geavanceerde analyses
(zie bijv. Koellinger en Thurik, 2012) die buiten het kader van dit onderzoek vallen.
11
Een andere invalshoek is de werkgelegenheidscreatie door jonge (tot en met 5 jaar) en oudere bedrijven
(ouder dan 5 jaar). Een internationaal onderzoek (Criscuolo et al, 2014) laat zien dat voor een groep van 18
OECD-landen (waaronder Nederland) de jonge bedrijven per saldo zorgen voor werkgelegenheidsgroei en dat de
oudere bedrijven per saldo een krimp in de werkgelegenheid laten zien. Dit geldt overigens niet alleen voor het
MKB maar ook voor het grootbedrijf, waarbij de grens tussen het MKB en het grootbedrijf ligt bij 250 werkzame
personen.
12
Zie bijvoorbeeld de verschillende publicaties van EIM en Panteia uit de reeks ‘Bedrijvendynamiek en
werkgelegenheid’.
16
C10791
I n a l l e gr oo tt ek la s se n m e e r gr oe i e rs da n k r imp e rs qua a a nta l ba ne n
Beschikbare cijfers laten zien dat in alle grootteklassen het aandeel groeiers hoger ligt
dan het aandeel krimpers, maar dat met name in het grootbedrijf de verhouding van
het aantal groeiers ten opzichte van het aantal krimpers sterk is toegenomen. Dit is
consistent met het eerder geschetste beeld dat het aandeel van het grootbedrij f in de
werkgelegenheidscreatie de afgelopen jaren is toegenomen.
tabel 4.2
Percentage bedrijven per groeitype en grootteklasse, bij bestaande bedrijven (particuliere
bedrijfsleven)
Kleinbedrijf (0-9 wp)
Middenbedrijf (10-99 wp)
Grootbedrijf (100+ wp)
2003
2006
2008
2003
2006
2008
2003
2006
2008
Groei
15,2
16,4
18,7
35,3
35,8
35,2
39,9
54,8
57,1
Krimp
9,5
10,4
8,9
28,1
29,9
34,3
43,7
34,7
29,1
75,3
73,1
72,4
36,6
34,3
30,5
16,4
10,5
13,9
100
100
100
100
100
100
100
100
100
Constant
Totaal
Bron: diverse jaargangen van de publicatiereeks “Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid”. Het groeitype van
bedrijven is bepaald aan de hand van de werkgelegenheidsontwikkeling over een periode van 1 jaar.
4.3
Groei van de arbeidsproductiviteit
De arbeidsproductiviteit van een bedrijf geeft weer wat gemiddeld genomen de
toegevoegde waarde is die door een arbeidsjaar wordt geproduceerd. Evenzo geldt dat
de arbeidsproductiviteit van een grootteklasse de toegevoegde waarde per arbeidsjaar
voor een bepaalde grootteklasse weergeeft.
A r b e id s pr od uc ti v it e it ne e mt t oe m et d e g ro otte k la s se
Het is een bekend gegeven dat de arbeidsproductiviteit nauw samenhangt met de
grootteklasse. Voor het particuliere bedrijfsleven geldt dat de arbeidsproductiviteit in
2009 varieert van € 41.000 in het kleinbedrijf via € 65.000 voor het middenbedrijf tot
€ 97.000 voor het grootbedrijf (tabel 4.3).
T oe na m e a r be i ds p ro du ct i v it e it i n he t gr oo tb e dri j f g ro t er da n in h et MKB
De arbeidsproductiviteitsverschillen tussen het MKB en het grootbedrijf zijn de
afgelopen jaren alleen maar groter geworden, zoals blijkt uit het onderste deel van
tabel 4.3: in het kleinbedrijf en het middenbedrijf nam de arbeidsproductiviteit tussen
1993 en 2009 gemiddeld genomen met 0,8% resp. 1,0% per jaar toe, maar het
grootbedrijf realiseerde over diezelfde periode een gemiddelde jaarlijkse groei van
3,2%. Dat de groei van de arbeidsproductiviteit in het kleinbedrijf het laagst is, hangt
waarschijnlijk samen met de sterke toename van het aantal ZZP -ers sinds 2002.
17
C10791
tabel 4.3
Arbeidsproductiviteit in het particulier bedrijfsleven naar bedrijfstak en grootteklasse (particulier
bedrijfsleven)
Kleinbedrijf
Middenbedrijf
Grootbedrijf
Particulier
(0-9 wp)
(10-99 wp)
(100+ wp)
bedrijfsleven
Niveau in 2009
1.000 € / arbeidsjaar
Industrie
40
54
99
76
Bouw
55
68
89
67
Handel
34
72
87
65
Tertiaire dienstverlening
41
64
101
73
Totaal
41
65
97
71
Ontwikkeling 1993 – 2009
Gemiddelde jaarlijkse mutatie in %
Industrie
-1,3
2,8
3,8
3,0
Bouw
-1,9
-1,9
7,8
0,5
Handel
2,2
2,6
3,7
3,0
Tertiaire dienstverlening
1,0
-0,4
2,3
1,3
Totaal
0,8
1,0
3,2
2,0
Bron: tabel 1 uit Bruins en Kwaak (2012)
I n de b ou w do et z i ch ee n g ro ot v er sch i l tu ss en M KB en g ro ot be d r i jf vo o r
Als we kijken naar de onderscheiden sectoren dan zien we duidelijke verschillen. Zie
het onderste deel van tabel 4.3. In de Handel liggen de verschillen in de groei van de
arbeidsproductiviteit tussen de drie grootteklassen minder ver uit elkaar, maar in de
industrie is in de periode 1993-2009 zelfs sprake geweest van een afname van de
arbeidsproductiviteit, terwijl die in het grootbedrijf gestegen is. En in de bouw is de
arbeidsproductiviteit in het MKB afgenomen met gemiddeld 1,9% per jaar terwijl die in
het grootbedrijf enorm is toegenomen met gemiddeld 7,8% per jaar.
4.4
Groei bruto toegevoegde waarde
S in ds 2 00 2 m in de r g ro ei b rut o to eg e vo eg d e w a a rd e va n h et k le in b ed r ij f da n
i n h et g ro ot b ed r i jf ; s ind s 2 00 7 b l ij ft d i e va n he t MKB a ls to ta a l ook a c ht e r
Ondanks de sterke groei van het aantal zelfstandige ondernemers zonder personeel
(waardoor het aandeel van het kleinbedrijf in het totaal aantal bedri jven is gestegen),
hebben we gezien dat een steeds kleiner deel van de beroepsbevolking in het
kleinbedrijf werkzaam is (zie paragrafen 4.1 en 4.2). Verder geldt dat de afgelopen
jaren de arbeidsproductiviteit in het kleinbedrijf minder is gestegen dan in het
middenbedrijf en – met name - het grootbedrijf (zie paragraaf 4.3). Het lijkt dan
logisch dat ook de groei van de bruto toegevoegde waarde van het kleinbedrijf
achterblijft bij die van de overige grootteklassen. Als we naar de periode 1993 – 2011
kijken dan blijkt dit inderdaad het geval te zijn, zoals geïllustreerd wordt in figuur 4.3.
In de jaren tot en met 2002 blijft het kleinbedrijf qua groei vooral achter bij het
grootbedrijf, terwijl het in de jaren vanaf 2002 vooral achterb lijft bij de groei van het
middenbedrijf. De laatste jaren (sinds 2007) blijft de groei van de bruto toegevoegde
waarde van het MKB als totaal echter ook achter bij die van het grootbedrijf.
18
C10791
figuur 4.3
Ontwikkeling bruto toegevoegde waarde per grootteklasse, 1993 - 2011 (tegen factorkosten,
bedrijfsleven exclusief verhuur en exploitatie van onroerend goed)
160
140
120
index, 2000= 100
100
80
60
40
20
0
bruto toegevoegde waarde (f.k.) (ybf) kleinbedrijf
bruto toegevoegde waarde (f.k.) (ybf) middenbedrijf
bruto toegevoegde waarde (f.k.) (ybf) grootbedrijf
bruto toegevoegde waarde (f.k.) (ybf) totaal
Kleinbedrijf betreft 0-9 werkzame personen; middenbedrijf betreft 10 -99 werkzame personen; grootbedrijf
betreft 100 of meer werkzame personen.
Bron: Panteia, april 2014, ramingen op basis van Kleinschalig Ondernemen en Kerngegevens MKB
4.5
Conclusie
H e l e l i cht e t oe na m e a a n d ee l MK B in a a nta l b ed r i j ve n v oo ra l d oo r Z Z P - e r s
Sinds het begin van deze eeuw is het aandeel van het MKB (met 0-99 werkzame
personen) in het aantal bedrijven heel licht toegenomen. Daarachter schuil gaat een
toename van dit aandeel met circa 5% door het kleinbedrijf en een iets kleinere
afname door het middenbedrijf. Het toenemende aandeel van het kleinbedrijf is
voornamelijk het gevolg van de toename van het aantal zelfstandigen zonder
personeel (ZZP-ers). Deze toename leidt ook tot een daling van het gemiddelde aantal
werkzame personen in het kleinbedrijf, terwijl die in het middenbedrijf en grootbedrijf
gemiddeld toegenomen is.
S in ds d e c ri s is is he t Ne d e r la n ds e M KB n ie t la n g er m e er d e ba n en mo to r
Er wordt met enige regelmaat gesteld dat het MKB de banenmotor is van de
Nederlandse economie. De analyses die we voor dit onderzoek hebben uitgevoerd
bevestigen dit beeld, maar met twee belangrijke kanttekeningen. De eerste is dat de
onderzochte periode een verschuiving laat zien van het kleinbedrijf naar het
middenbedrijf wat betreft de groei van werkgelegenheid. De tweede is dat de
banenmotor van het MKB (met 0-99 werkzame personen) door de crisis van 2008 is
stilgevallen. In de periode 1993-2008 was het MKB nog goed voor maar liefst 60%
van de banencreatie. Gedurende de jaren 2008-2011 is het grootbedrijf echter de
banenmotor van de Nederlandse economie geworden, terwijl aan het MKB per saldo
19
C10791
een verlies van werkgelegenheid toegeschreven kan worden. 13 Dit kan voor een deel
door conjuncturele factoren worden verklaard.
G r oe i a r b e id sp r od uct i v it e it en b rut o to eg ev o egd e wa a r de in he t M KB bl i j f t
a c ht e r b ij di e in he t gro ot b ed r i jf
De bijdrage van het MKB aan de economische groei wordt voor een belangrijk deel
bepaald door de arbeidsproductiviteit. Deze ligt in het MKB echter lager dan in het
grootbedrijf en ook de groei van de arbeidsproductiviteit in de periode 1993-2009
blijft in het MKB achter bij die in het grootbedrijf. Waarschijnlijk is de grote toename
van het aantal ZZP-ers een verklaring waarom de arbeidsproductiviteit in het
kleinbedrijf, een belangrijk deel van het MKB, achterblijft bij die in de andere
grootteklassen. De groei van de bruto toegevoegde waarde van het MKB als totaal
blijft sinds 2007 achter bij die van het grootbedrijf, terwijl die van het kleinbedrijf al
sinds 2002 achterblijft.
13
Het zou kunnen zijn dat in het grootbedrijf (meer of langer) sprake is van ‘labour harding’ dan in het MKB.
Aanwijzingen laten echter zien dat ‘labour harding’ in het MKB meer voorkomt dan in het grootbedrijf (Crawford
et al, 2013; Kwaak, 2012). Er is sprake van ‘labour harding’ als bedrijven vraaguitval niet volledig vertalen naar
een reductie in het personeelsbestand.
20
C10791
5
Bijdrage van R&D en innovatie in het MKB
aan economische groei
Economische groei komt voort uit de inzet van productiefactoren en de efficiëntie en
effectiviteit waarmee deze productiefactoren worden ingezet. Deze productiviteit kan
verhoogd worden door technologische vooruitgang, wat op zijn beurt weer voortkomt
uit R&D- en innovatie-inspanningen. Dit hoofdstuk gaat eerst in op het belang van
R&D en innovatie voor de arbeidsproductiviteit. Daarna wordt het belang van het MKB
bij R&D en innovatie beschreven.
5.1
Belang van R&D en innovatie voor arbeidsproductiviteit
Het productieproces beschrijft hoe bepaalde inputs ingezet worden om tot een zekere
output te komen. De output bestaat uit de goederen die bedrijven produceren of de
diensten die zij aanbieden. De input bestaat traditioneel uit de productiefactoren land,
arbeid (menselijk kapitaal) en fysiek kapitaal. Productiviteit meet de manier waarop
de productiefactoren worden gecombineerd en ingezet in het productieproces. Het is
daarmee een maatstaf van de effectiviteit en van de efficiëntie van deze input. Bij een
hogere productiviteit kunnen meer goederen geproduceerd worden en kunnen meer
diensten aangeboden worden bij een gelijkblijvende input. De gecreëerde output per
eenheid arbeid is de arbeidsproductiviteit.
P ro du ct i vi t e it a l s br on va n ec on om is ch e gr o e i
Het voorgaande maakt productiviteit, samen met de inzet van productiefactoren, tot
een bron van economische groei. Sterker nog: door afnemende meeropbrengsten van
productiefactoren is een verhoogde productiviteit uiteindelijk de enige bron van groei.
Er bestaat een plafond aan de groei die gerealiseerd kan worden door alsmaar meer
productiefactoren toe te voegen. Op dat punt draait het alleen nog om het zo effectief
mogelijk inzetten van de productiefactoren. Productiviteit maakt dat de productie nog
verder kan groeien.
P ro du ct i vi t e it g em et en : g ro e ib o ek h oud e n en he t S o lo w r es i du
Het startpunt van het meten van de productiviteit is het Solow model, ontwikkeld door
Robert Solow (1956). Zijn oorspronkelijke model richtte zich hoofdzakelijk op de
productiefactor fysiek kapitaal als determinant van de productie: investeringen en
afschrijvingen bepalen de hoeveelheid kapitaal per arbeidskracht en daarmee de
productie. De hoeveelheid arbeid werd constant geacht en veranderingen in
productiviteit kwamen niet voor in het model. In latere uitbreidingen op dit basismodel
zouden variaties in de andere productiefactoren zoals arbeid en de kwaliteit van het
menselijk kapitaal worden toegevoegd.
Een jaar later introduceerde Solow (1957) een manier om verschillen in productie te
verklaren door verschillen in de aanwezige voorraad productiefactoren en door
verschillen in de productiviteit. Deze manier van opbreken van verschillen in productie
staat bekend als groeiboekhouden. Daarbij wordt arbeidsproductiviteit als restpost
berekend aan de hand van tijdseries van de output, de kapitaalgoederenvoorraad, de
beroepsbevolking en de relatieve aandelen van kapitaal en arbeid. De factor
arbeidsproductiviteit is zo bekend komen te staan als het Solow residu.
21
C10791
P ro du ct i vi t e it u it t ech no l og i sc he vo o ru it ga n g
Technologische vooruitgang en productiviteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Vernieuwingen in productieprocessen zorgen ervoor dat bedrijven nu veel sneller en
veel meer kunnen produceren dan tientallen jaren geleden. Vernieuwingen in
producten zorgen er bovendien voor dat bedrijven tegenwoordig compleet andere
zaken produceren of diensten aanbieden dan in het verleden mogelijk was. In de
termen van het Solow model: technologische vooruitgang verandert de manier waarop
productiefactoren worden gecombineerd en worden ingezet in het productieproces
(Weil, 2005). Technologische vooruitgang is daarmee een directe bron van hogere
productiviteit en daarmee van verdere groei.
T ec hno l o g i sch e vo o ru itg a ng d oo r R& D en inn ova t ie
Geslaagde R&D en innovatie vertalen zich naar nieuwe producten en nieuwe processen
waarmee deze producten gerealiseerd kunnen worden. R&D en innovatie zijn daarmee
een onmiskenbare bron van technologische vooruitgang en, in het verlengde hiervan,
dus van een verhoogde productiviteit. De relatie tussen R&D en innovatie enerzijds en
productiviteit anderzijds is een geliefd onderwerp van economisch onderzoek. Een
uitgebreide empirische literatuur wijst veelal op een positief verband: meer R&D en
innovatie zouden leiden tot een hogere productiviteit. In de ogen van Baker (2007) is
innovatie zelfs bepalend voor de welvaartsgroei die de mensheid van generatie op
generatie doormaakt.
V a n R& D na a r in nov a t i ev e ou tp ut na a r pr o d uc t iv i te i ts gr o e i
Het verband tussen R&D, innovatie en productiviteit wordt vaak op bedrijfsniveau
onderzocht binnen het zogenaamde CDM kader (Crépon, Duguet en Mairesse, 1998),
waarin het gehele innovatietraject simultaan wordt gemodelleerd. Hierbij wordt
expliciet erkend dat het niet de innovatie-input is, maar de innovatieve output die tot
een hogere productiviteit leidt. Bedrijven doen aan R&D om tot innovatieve producten,
diensten of processen te komen. Deze output van het innovatieproces wordt in het
productieproces ingezet en leidt zo tot een verhoogde productiviteit. De auteurs
vinden een positief verband tussen innovatieve output en arbeidsproductiviteit.
De CDM aanpak onderscheidt drie stappen die vanuit de factoren die het besluit van
een bedrijf om te innoveren beïnvloeden via innovatieve output naar
productiviteitsgroei toewerken. In de eerste stap worden met behulp van
determinanten van de keuze van een bedrijf om te innoveren de kans geschat dat het
bedrijf innoveert. Dit wordt in de tweede stap als input gebruikt om de innovatieve
output van het bedrijf te schatten. Het resultaat wordt in de derde en laatste stap
gebruikt om de impact op de productiviteit te schatten.
I nno va t i e l e i d t to t ee n h og e re pr od uc ti v it e it. ..
Door de jaren heen is het CDM kader voor verschillende landen onderzocht. Uit de
meerderheid van de empirische studies blijkt dat het verband tussen innovatie en
productiviteit positief is: in Duitsland (Janz, Lööf en Peters, 2003), Frankrijk (Hall en
Mairesse, 1995; Duguet, 2006; Griffith et al., 2006; Mairesse en Robin, 2010), Japan
(Kwon en Inui, 2003), Nederland (Polder et al., 2009), Noorwegen (Lööf et al. 2001),
Spanje (Griffith et al., 2006), het Verenigd Koninkrijk (Griffith et al., 2006) en
Zweden (Lööf et al. 2001; Janz, Lööf en Peters, 2003); in economieën die de stap
naar kennisintensivering maken, zoals Estland (Masso en Vahter, 2008); en ook in
opkomende economieën zoals Argentinië (Chudnovsky, López en Pupato, 2006).
22
C10791
. . . ma a r d it w o rd t n i et do o r a l l e em p i r isc he s tud i e s be ve st i gd
Het positieve effect is echter niet altijd substantieel en/of statistisch significant.
Bijvoorbeeld in Italië dat in de periode 1995-2003 te maken had met een
verzwakkende nijverheid ten opzichte van andere Europese landen (Hall, Lotti en
Mairesse, 2008), maar ook in Duitsland (Griffith et al., 2006), Finland (Lööf et al.
2001) en in sommige opkomende economieën zoals in Chili (Benavente, 2006).
Hier liggen diverse verklaringen aan ten grondslag. Zo richt de studie van Hall, Lotti
en Mairesse (2008) zich op de invloed op de economiebrede productiviteit. Dat hier
geen substantieel positief effect gevonden wordt, zou grotendeels zijn toe te schrijven
aan productiviteitsverslechteringen in niet-innovatieve bedrijven die te langzaam
reageren op de competitieve druk van buitenaf. Benavente (2006) zoekt een
verklaring voor de onverwachte uitkomst vooral in de door hem gebruikte data.
S o ms o ok a a nda cht v oor v e rs ch i l l en de ma te e n so o rt en va n i nn ova t i e
Een innovatietraject resulteert in diverse typen innovatieve output die bovendien ook
nog eens drastisch kunnen verschillen in de mate waarin zij innovatief zijn (radicaal
versus incrementeel). Innovatie is bovendien een breed begrip. In de Oslo Manual,
een handleiding voor het meten en interpreteren van innovatiedata van de OECD en
Eurostat, omhelst innovatie de implementatie van producten (goederen en diensten),
processen, marketingmethoden en organisatiestructuren die nieuw zijn of aanzienlijk
vernieuwd zijn. Op basis hiervan kunnen vier soorten innovatie onderscheiden
worden: productinnovatie, procesinnovatie, marketinginnovatie en organisatorische
innovatie. De eerste twee soorten krijgen doorgaans de meeste aandacht, omdat
marketing- en organisatorische innovatie ook wel als ‘zachte innovatie’ gezien worden
waarbij echte R&D een kleinere rol speelt (Brouwer, 2007). Deze vier soorten kunnen
onverdeeld worden in technologische (product en proces) en niet -technologische
innovatie (marketing en organisatie).
In een groot deel van de empirische literatuur genieten vooral de twee technologische
innovatiesoorten aandacht. Diverse studies hebben echter ook oog voor de
verschillende mate, en de diverse soorten van innovatie en onderzoeken hun impact
op de productiviteit.
R a d i ca le v e rn i euw i ng en z or g en vo or p r o d uct i v it e it sv e rb et e r in ge n
Zo corrigeert Duguet (2006) voor de mate van vernieuwing van een innovatie. In zijn
onderzoek maakt hij onderscheid tussen radicale en incrementele vernieuwingen. De
radicale vernieuwingen betreffen producten die nieuw zijn voor d e markt als geheel of
technologische doorbraken. Incrementele vernieuwingen bestaan uit stapsgewijze
verbeteringen aan bestaande producten of processen. Al volgens Schumpeter (1934)
zijn het vooral de radicale vernieuwingen die tot echte ontwikkeling leide n. Het
onderzoek van Duguet bevestigt dit en laat zien dat het de radicale vernieuwingen zijn
die tot significante productiviteitsverhogingen leiden, terwijl het effect van de
incrementele vernieuwingen verwaarloosbaar is.
V o o ra l pr od uc t inn ova ti e l e i dt to t h o ge r e pr o duct i v it e it
Hall (2011) presenteert een overzicht van 25 empirische studies naar het verband
tussen innovatie en productiviteit en concludeert dat het vooral productinnovatie is die
tot een hogere productiviteit leidt, en niet procesinnovatie. De impact van dit laatste
type innovatie op productiviteit blijkt zeer variabel te zijn en soms zelfs negatief. Dit
wordt grotendeels aan meetfouten toegewezen. Het positieve verband tussen
innovatie en productiviteit is sterker in de meer kennisintensieve sectoren, en zwakker
in de dienstensector en in minder ontwikkelde landen.
23
C10791
Een eerdere studie van Griffith et al. (2006) vond ook al zeer bescheiden effecten van
procesinnovatie op productiviteit. In hun studie van vier Europese landen vonden zij
enkel een significant positief effect in Frankrijk en een verwaarloosbare impact in
Duitsland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
O r ga n isa to r is ch e v e rn i eu w in g a ls m e est v oo rna m e vo r m va n in no va t i e
Polder et al. (2009) kiezen er voor om verder te kijken dan verni euwing van alleen
product of proces en onderzoeken het effect van organisatorische vernieuwingen. Zij
introduceren ICT als innovatie-input in het CDM kader en voegen zowel technologische
als niet-technologische innovatie output toe, waarbij de laatste door organisatorische
innovatie wordt gevormd. Organisatorische innovatie heeft daarbij betrekking op
vernieuwingen in of verbeteringen aan bedrijfsprocessen of werkpraktijken.
De auteurs komen tot de conclusie dat organisatorische innovatie de enige vorm va n
innovatie is die echt tot een hogere productiviteit leidt: product- en procesinnovatie
hebben alleen een productiviteitsverhogende werking wanneer ze worden ondernomen
in samenhang met organisatorische vernieuwingen.
5.2
Belang van het MKB voor innovatie en R&D
R&D en innovatie vormen bronnen van technologische vooruitgang en daarmee van
verbeteringen in de productiviteit, die op hun beurt weer gezien kunnen worden als de
enige duurzame bron van welvaartsverbeteringen op de lange termijn. Het MKB draagt
aanzienlijk bij aan de innovativiteit van Nederland, maar wat is precies het belang van
het MKB voor innovatie en R&D? Deze paragraaf bespreekt theorie die ingaat op de
relatie tussen bedrijfsomvang en innovativiteit, en presenteert vervolgens empirische
gegevens die het belang van het MKB inzichtelijk maken.
S c hum p et e r 1: inn ova tie do or k l e in e be d r ij v en
Joseph Schumpeter schreef veel over de relatie tussen innovatie en concurrentie. Eén
van de onderwerpen waar hij in zijn werk aan raakte was de invloed van
bedrijfsomvang en van bedrijvendynamiek op innovatie. Aanvankelijk was het zijn
overtuiging dat juist de kleine, nieuwe spelers op een markt degenen waren die
zorgden voor radicaal nieuwe producten. Immers: waarom zou een zittende partij zélf
met een nieuw product komen dat zijn huidige product overbodig maakt?
S c hum p et e r 2: inn ova tie do or g r ot e be d r i jv en
Met het verstrijken van de jaren veranderde Schumpeter echter van mening. De
verbetering in levensstandaard die plaatsgevonden had sinds het einde van de
negentiende eeuw was volgens hem toe te schrijven aan de grote ondernemingen die
in die periode waren opgekomen. Hij postuleert dat veel van de goederen waarin de
meeste vooruitgang was geboekt, juist afkomstig waren van grote bedrijven die
gevrijwaard waren van vrije marktwerking.
A r r ow : he t z i jn to ch d e k l e in e b ed r i jv en d i e i nn ov e re n
De visie van Kenneth Arrow (1962) botste met de nieuwe inzichten van Schumpeter.
Hij geloofde juist dat marktwerking innovatie stimuleert. Volgens hem is het belang
van de zittende monopolist om met een radicaal nieuw product te komen minimaal: hij
heeft de gehele markt reeds in handen en zou enkel moeite doen om deze markt
opnieuw in handen te krijgen. Dit fenomeen is bekend komen staan als het Arrow
effect. Voor een nieuwe uitdager zijn de potentiële winsten veel groter. Als deze partij
succesvol een nieuw product introduceert, neemt hij de volledige markt over en vangt
24
C10791
hij de volledige monopoliewinsten. Het zijn dus vooral de kleinere, nieuwe bedrijven
op een markt die een grotere beweegreden hebben om te innoveren.
Er treedt mogelijk ook een zogenaamd efficiëntie-effect op. Wanneer de innovatie niet
voldoende radicaal is zal de voormalige monopolist zo goed mogelijk proberen zijn
positie te verdedigen, met een duopolie en forse concurrentie als gevolg.
B e la n g va n h e t M KB to eg e nom e n
Het MKB, en dan specifiek de jonge bedrijven, dragen fors en ook steeds meer bij aan
het innovatiesysteem door nieuwe producten te introduceren en bestaande producten
aan te passen aan de behoeften van klanten (OESO, 2000). Dit inzicht wordt geplaatst
tegen een achtergrond van toegenomen globalisering: de enige manier waarop de
rijkere OESO-landen hun comparatieve voordelen kunnen behouden zonder ten prooi
te vallen aan lagere lonen of minder werkgelegenheid, is door hun focus te
verplaatsen naar meer hoogwaardige, op kennis gebaseerde, economische activiteiten.
De verwachting was lange tijd dat dit ten koste zou gaan van het MKB, maar tezamen
met de verschuiving naar een meer kennisintensieve economie is ook het aandeel van
het MKB gegroeid.
W a a r om h et M KB m e er o f j ui st m in d er inn ova t ie f i s da n h et g ro ot b ed r ij f
Verschillen in innovativiteit tussen het MKB en het grootbedrijf hebben diverse
oorzaken. Audretsch (1995) wijst er een aantal aan: de mate van kapitaalintensiteit,
concentratie in een sector, de totale innovativiteit in de sector en het sectorale belang
van het grootbedrijf. Innovativiteit in het MKB zou vooral floreren bij een innovatieve
omgeving met veel grote bedrijven.
Ook Veugelers (2008) zet enkele verklaringen uiteen voor verschillen in innovativiteit
tussen het MKB en het grootbedrijf. Zij wijst allereerst op enkele argumenten voor een
MKB dat innovatiever is dan het grootbedrijf. Naarmate bedrijven groter worden,
ontstaat er mogelijk een bureaucratische laag tussen de creatievelingen die zich bez ig
houden met innoveren en het management dat goedkeuring moet verlenen. Bovendien
heeft het gevestigde bedrijf met marktmacht mogelijk weinig reden om te innoveren
en haar eigen winsten op bestaande producten te kannibaliseren, conform de
oorspronkelijke visie van Schumpeter (1934).
Daarnaast noemt ze ook een aantal redenen die juist leiden tot een grootbedrijf dat
innovatiever is dan het MKB. Innovatie en R&D hebben doorgaans hoge vaste kosten
die door een groter bedrijf beter over de inkomsten uitgesmeerd kunnen worden. Er
zitten schaal- en synergievoordelen aan innoveren. Grote bedrijven kunnen bovendien
meerdere innovatietrajecten tegelijkertijd laten lopen en zo de risico’s van innoveren
beter spreiden. Het is voor grote bedrijven doorgaans ook gemakkelijker om
innovaties en R&D te financieren: zij hebben minder moeite in het aantrekken van
externe financiering en wanneer zij voldoende marktmacht hebben, kunnen zij
innovaties ook uit de eigen winst financieren.
E xt e rn e f i na nc i e r in g a ls g ro ots t e be l em m er i ng v oo r h et MKB
Volgens haar is de toegang tot externe financiering voor het (kleinere) MKB de meest
belemmerende factor voor de innovativiteit van dit deel van het bedrijfsleven.
Imperfecties op de financiële markt leiden er toe dat het voor kleinere bedrijven
lastiger is financiering aan te trekken: informatie asymmetrie tussen vrager en
aanbieder van financiering maken financiering duurder voor die bedrijven met weinig
onderpand of die een beperkte reputatie ter compensatie aan kunnen bieden. Dit
25
C10791
probleem geldt in het bijzonder voor jonge kleine innovatieve bedrijfjes, die zich nog
niet hebben kunnen bewijzen, met radicaal nieuwe producten of diensten.
C o m pl e me nta r it e it tu sse n k l e in en g roo t
Ongeacht of het MKB of het grootbedrijf meer of minder innoveren, innoveren klein en
groot op andere manieren die complementair aan elkaar kunnen zijn. H et grootbedrijf
maakt steeds meer gebruik van externe bronnen van nieuwe technologieën en het
innovatieve MKB is hier een bron van. Veugelers (2008) noemt dit als een potentieel
kanaal waarlangs kennis van het innovatieve MKB naar het grootbedrijf vloeit. Volgens
Baumol (2002) zou deze interactie tussen groot en klein door hun complementariteit
het algehele innovatieproces verbeteren.
T eg en st r i jd i g e a rg um ent en le i d en to t ge en w e ze n l i jk ve rs ch i l
De argumenten die pleiten voor een innovatiever grootbedrijf en de argumenten die
pleiten voor een innovatiever MKB spreken elkaar logischerwijs tegen. Volgens
Veugelers (2008) ligt dit ten grondslag aan de empirie die u itwijst dat het grootbedrijf
helemaal niet significant innovatiever is dan het MKB. De uitgaven aan R&D zijn in het
grootbedrijf weliswaar hoger, maar zij nemen proportioneel met bedrijfsomvang toe.
De tegenstrijdige argumenten voor de relatie tussen bedrijfsomvang en innovativiteit
zouden niettemin te verenigen zijn door te kijken naar sectorstructuur: in sommige
sectoren is het MKB juist innovatiever, in andere sectoren het grootbedrijf. Het netto
overall effect is een ambigue relatie.
M KB b ron va n v e e l n i euw e p ro du ct en . . .
Acs en Audretsch (1990) wijzen er op dat het MKB een relatief kleine bijdrage levert
aan uitgaven aan R&D in de OESO-landen, maar dat zij gezien hun relatief lage
uitgaven juist een grote bijdrage leveren aan nieuwe producten. Brouwer en
Kleinknecht (1996) zien dat wanneer bedrijven innovatieve producten verkopen, het
aandeel van deze verkopen in de omzet in het MKB relatief hoger is dan voor grotere
bedrijven. Wanneer er veel MKB-bedrijven in een sector zijn, is deze sector bovendien
ook innovatiever, hoewel dit veelal imiterende innovaties betreft.
. . . ma a r n ie t p er sé inn ova t ie ve r
Het kleinere bedrijfsleven mag dan relatief gezien verantwoordelijk zijn voor meer
innovaties, maar dit wil nog niet zeggen dat het MKB ook daadwerkelijk innovatiever
is. Tether (1998) wijst er op dat de innovaties van het MKB niet persé ook
innovatiever zijn en dat het MKB ook niet persé efficiënter innoveert. Volgens de
OESO (2000) innoveert het MKB ook op een geheel andere manier, door minder
traditionele R&D-inputs te gebruiken. In het MKB is het belang van innovatie via
kapitaalgoederen of innovatie in ontwerp veel voornamer. In het eerste geval plukken
zij de vruchten van innovaties door andere partijen via de inputs die zij inzetten. In
het tweede geval betreft het stapsgewijze verbeteringen aan bestaande producten die
ze beter geschikt maken voor hun specifieke doelgroep.
D e h e lf t va n h e t N e d er la n ds e MKB int r od uc ee r t m in im a a l éé n in nov a t ie
In het onderzoek van Ruis (2013) worden diverse maatstaven van innovativiteit naast
elkaar gezet. In 2013 heeft 51% van het MKB (tot 100 werkzame personen) ten
minste één innovatie gerealiseerd in de drie voorafgaande jaren. In die zelfde periode
heeft 42% een productinnovatie gerealiseerd. Bij 12% van het MKB was dit bovendien
een radicale vernieuwing: een product of dienst dat nieuw was voor de gehele
bedrijfstak. 26% van het MKB heeft een procesinnovatie gerealiseerd. Zie tabel 5.1.
26
C10791
tabel 5.1
Innovatiemaatstaven voor het MKB met 1 tot 100 werkzame personen
%
Innovatiemaatstaf
ten minste één innovatie afgelopen 3 jaar
51%
productinnovatie afgelopen 3 jaar
42%
radicale productinnovatie afgelopen 3 jaar
12%
procesinnovatie afgelopen 3 jaar
26%
Bron: Panteia, 2014 o.b.v. Ruis (2013)
H e t Ne d e rla nd s e M KB in no ve e rt m et d e con j unc tuu r m ee
Op ieder punt laat het MKB echter een wezenlijke terugval ten opzichte van het
voorgaande jaar zien, en de aandelen liggen onder het langjarig gemiddelde. Sinds
2006 gaat de innovativiteit van het Nederlandse MKB duidelijk hand in hand met
conjuncturele ontwikkelingen: in een periode van laagconjunctuur innoveert het MKB
minder. Ook de verwachte uitgaven aan R&D volgen de conjunctuur.
I nd ust r i e, g ro oth a nd e l e n IC T me e st i nno va t i ef
De industrieën, groothandel en ICT-sector binnen het MKB zijn het meest innovatief.
De bouwnijverheid, het transport en de autohandel het minst. Dit heeft grotendeels
met de aard van de sectoren te maken en de gehanteerde innovatiemaatstaven: de
minder innovatieve sectoren adopteren veelal innovaties die in andere sectoren tot
stand zijn gekomen.
V a k er inn ova t ie s in h et g ro te r e M KB
Er lijkt, ten minste binnen het MKB, een positief verband te bestaan tussen
innovativiteit en bedrijfsomvang: grotere bedrijven hebben vaker ten minste één
innovatie gerealiseerd in de drie voorafgaande jaren dan kleinere bedrijven. Van het
grotere middenbedrijf met ten minste honderd werkzame personen is 91% in 2013
volgens deze maatstaf innovatief, terwijl van het middenbedrijf tot honderd werkzame
personen 80% innovatief is. Het lijkt erop dat als de relatieve omvang van de
bedrijven meegewogen wordt - bijvoorbeeld als gekeken wordt naar het aantal
innovaties per werkzame persoon – het nog maar de vraag is of kleinere bedrijven
minder innovatief zijn dan grotere bedrijven. De auteurs hebben vooralsnog echter
geen studie gevonden die dit nader onderzoekt.
tabel 5.2
Innovatiemaatstaven naar grootteklassen
10-49 wp
50-249 wp
250+ wp
totaal
product/proces/techn. innovatie 2010-2012
40%
55%
58%
45%
omzetaandeel nieuwe producten 2012
27%
25%
29%
27%
Innovatiemaatstaf
Bron: Panteia, 2014, percentages ingeschat o.b.v. figuren in CBS, EZ en TNO (2014); wp=werkzame personen
Ook uit onderzoek van het CBS, EZ en TNO (2014) komt naar voren dat grotere
bedrijven vaker innovatief zijn. Van het bedrijfsleven met tien tot vijftig werkzame
personen innoveert circa 40%, van het bedrijfsleven met vijftig tot tweehonderdvijftig
werkzame personen innoveert circa 55% en van het grootbedrijf met ten minste
tweehonderdvijftig werkzame personen is dit aandeel ongeveer 58%. Zie tabel 5.2.
Hieruit blijkt dat vooral het kleinere MKB minder vaak innoveert. Het gemiddelde
omzetaandeel met nieuwe producten ontloopt elkaar echter minder sterk en ligt
tussen de 25% en 29%.
27
C10791
Een empirische studie van Doove en Prince (2013) geeft inzicht in de innovativiteit
van het Nederlandse MKB aan de hand van diverse indicatoren die be trekking hebben
op de innovatie-inputs, het innovatieproces en de innovatieve outputs. Daarin wordt
ook geconcludeerd dat op alle drie de fronten de mate van innovativiteit toeneemt met
de grootteklasse. Zie het bovenste deel van tabel 5.3. Wel blijkt dat het kleinbedrijf
met 1-9 werkzame personen dat aan vernieuwingsactiviteiten doet relatief een hoog
percentage van hun arbeidsinzet aan deze vernieuwingsactiviteiten besteed. Wat
betreft de mate van samenwerking bij vernieuwingsactiviteiten doen zich echter geen
grote verschillen tussen de diverse grootteklassen voor.
tabel 5.3
Innovatiemaatstaven voor het totale MKB en het MKB in de topsectoren, gedeeltelijk naar
grootteklassen
totaal MKB
1-9 wp
10-49 wp
50-249 wp
(1-249 wp)
totale MKB
36%
61%
72%
38%
MKB in topsectoren
45%
71%
89%
48%
totale MKB
19%
38%
47%
20%
MKB in topsectoren
35%
53%
64%
37%
Innovatiemaatstaf
productinnovatie afgelopen 3 jaar
procesinnovatie afgelopen 3 jaar
tijd in vernieuwingen afgelopen jaar
totale MKB
56%
MKB in topsectoren
67%
… en daarnaast ook middelen
totale MKB
47%
MKB in topsectoren
54%
samenwerking bij vernieuwing
totale MKB
31%
MKB in topsectoren
48%
voortdurend vernieuwen
totale MKB
45%
MKB in topsectoren
57%
Bron: Panteia, 2014 o.b.v. Doove en Prince (2013) en Doove en Prince (2014) ; wp=werkzame personen
C i rca d e he l ft va n h et N e d er la nd se MK B in ve st e e rt i n v e rn i eu w ing en e n ru i m
e e n de r d e in tr od uc e er t n i eu we pr od uc te n o f d ie ns t en
Doove en Prince (2013) laten zien dat in 2013 meer dan de helft van het Nederlandse
MKB (56%) in het afgelopen jaar tijd, en bijna de helft (47%) daarnaast ook middelen
heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van nieuwe producten of diensten of
verbeteringen van het productieproces (zie het onderste deel van tabel 5.3). Bijna een
derde van de MKB-bedrijven (31%) werkt daarbij ook samen. Bij bijna de helft van
het MKB (45%) is voortdurend vernieuwen onderdeel van de bedrijfsstrategie. Ruim
een derde (38%) van het MKB introduceerde in de afgelopen drie jaa r nieuwe
producten of diensten, een op de vijf MKB-bedrijven voerde een verandering in het
proces door (zie de rechterkolom in het bovenste deel van tabel 5.3).
M KB he ef t b i j v e rn i eu w in g vo ora l g e br ek a a n ge l d , t i j d en g oe d p er son e e l
De studie van Doove en Prince (2013) geeft tevens zicht op de knelpunten die het
Nederlandse MKB ondervindt bij het verrichten van vernieuwingsactiviteiten. De MKB-
28
C10791
bedrijven waarbij voortdurend vernieuwen onderdeel van hun bedrijfsstrategie is,
lopen vooral aan tegen een gebrek aan financiën, tijd en goed personeel.
M KB i n t op s ect o re n du id e l i jk inn ova t i ev e r da n h et t ota l e Ne d e rla nd s e M KB
De innovativiteit van het MKB in de Nederlandse topsectoren wordt door Doove en
Prince (2014) in beeld gebracht en vergeleken met de innovativiteit in het gehele
Nederlandse MKB. Dit gebeurt voor de drie verschillende fasen van het
innovatieproces: op basis van innovatie-input, proces en output. Op alle beschouwde
indicatoren van innovatie laat het MKB in de topsectoren hogere scores dan het totale
MKB zien. In de topsectoren investeerde 67% tijd en daarnaast 54% ook middelen in
de ontwikkeling van nieuwe producten of diensten, of verbeteringen van het
productieproces (zie het onderste deel van tabel 5.3). Bijna de helft (48%) van de
bedrijven die dergelijke vernieuwingsactiviteiten ondernemen werkt daarbij ook
samen. Meer dan de helft (57%) heeft voortdurend vernieuwen als onderdeel van hun
bedrijfsstrategie. Bijna de helft (48%) van het MKB in de topsectoren introduceerde in
de afgelopen drie jaar nieuwe producten en diensten; vernieuwingen in het
productieproces voerde 37% van de MKB-bedrijven door (zie de rechterkolom in het
bovenste deel van tabel 5.3). Ook binnen het MKB in de topsectoren is een duidelijke
tendens waarneembaar naar meer innovatie naarmate bedrijven groter worden.
5.3
Conclusie
Op lange termijn zijn productiviteitsverbeteringen, door afnemende meeropbrengsten
op productiefactoren, de enige duurzame bron van economische groei. Productiviteit is
een maatstaf van de efficiëntie en effectiviteit waarmee productiefactoren worden
ingezet en kan omhoog gebracht worden door technologische vooruitgang. R&D en
innovatie-inspanningen zijn op hun beurt weer de meest voorname bronnen van
technologische vooruitgang.
I nno va t i e l e i dt to t ee n h og e re pr od uc ti v it e it
Meer innovatie-inspanningen leiden tot een hogere productiviteit. Dit blijkt onder meer
uit de studie van Crépon, Duguet en Mairesse (1998). Het door hen ontwikkelde CD M
kader is vervolgens in veel empirische studies toegepast om de invloed van innovatie
op productiviteit in verschillende landen te meten. Het resultaat is bijna uniform
positief: uit het overgrote merendeel van de studies blijkt een significant positief
verband. Enkele studies vinden een meer genuanceerd verband, dat wel (licht) positief
maar niet statistisch significant is.
M et na me ra d ica l e en pr o du ct in nova t i es he b ben e en p os i t ie ve inv l o ed
Uit empirisch onderzoek blijkt dat het met name de radicale innovaties en
productinnovaties zijn die leiden tot een hogere productiviteit. En bovendien zou zowel
de invloed van productinnovatie als procesinnovatie weinig voorstellen zonder
complementaire organisatorische vernieuwing.
V e r sch i l l en d e ro l l en voo r g ro te en k l e in e b ed r ij v en b i j i nn ova t i e
De theoretische literatuur dicht zowel het grootbedrijf als het MKB een be langrijke rol
toe bij innovatie, en binnen het MKB met name de kleine, nieuwe bedrijven.
Vooralsnog lijkt het er op dat zij een complementaire rol vervullen in het
innovatiesysteem. Zij hebben andere drijfveren om te innoveren, hebben de
beschikking over andere resources en zetten in op verschillende soorten innovaties.
Verder gaan er ook geluiden op dat het MKB efficiënter innoveert als gekeken word t
naar de verhouding tussen R&D en innovaties maar dat komt waarschijnlijk voort uit
de verschillende resources die de bedrijven ter beschikking staan en de verschillende
29
C10791
soorten innovaties die zij beide realiseren. Het Nederlandse MKB dat aan innovatie
doet geeft aan met name gebrek aan financiën, tijd en goed personeel te hebben.
C i rca d e he l ft va n h et N e d er la nd se MK B i n ve st e e rt i n in nov a t i e , i n de
t o ps ect o re n me e r da n de h e lf t to t t w ee d e rd e
In het Nederlandse MKB tot 250 werkzame personen investeert circa de helft van de
bedrijven in innovatie in de vorm van tijd en middelen. Dit komt ook tot uitdrukking in
het percentage van de bedrijven (45%) dat aangeeft voortdurend vernieuwen als
onderdeel van de bedrijfsstrategie te hebben. In het MKB in de topsectoren steekt
twee derde tijd en daarvan ruim de helft ook middelen in innovatie. En meer dan de
helft heeft voortdurend vernieuwen in hun bedrijfsstrategie opgenomen.
H e l ft N ed e r la n ds e M KB r ea l i se e rt m in i ma a l é én i nno va t i e wa a rva n 1 2% e en
r a d i ca le ; r u im e en d e rde in t ro duc e e rt n ie uw e pr o du ct en of d i en st en
De helft van het Nederlandse MKB tot 100 werkzame personen realiseerde ten minste
één innovatie in de drie voorafgaande jaren: 42% een productinnovatie waarvan bij
12% de innovatie als radicaal betiteld kan worden, 26% een procesinnovatie. In het
Nederlandse MKB tot 250 werkzame personen is in de afgelopen drie jaar door 38%
van de bedrijven nieuwe producten of diensten geïntroduceerd; in het MKB in de
topsectoren was dit bij 48% van de bedrijven het geval. Daarmee draagt een
wezenlijk deel van het Nederlandse MKB bij aan innovatie en dus aan
productiviteitsgroei.
I nno va t i v it e it ne e mt toe me t de b e dr i j fs gr oo tte
Binnen het Nederlandse MKB blijken grotere bedrijven vaker innovatief te zijn. Ook
binnen de Nederlandse topsectoren is deze tendens waarneembaar. In het MKB wordt
de ontwikkeling van de vernieuwingen grotendeels bepaald door de economische
conjunctuur.
30
C10791
6
Indirecte bijdrage van het MKB aan de
groei van de Nederlandse economie
Dit hoofdstuk gaat in op de indirecte bijdrage die het MKB levert aan de groei van de
Nederlandse economie via het concurrentiemechanisme en via kennisspillovers van
R&D-activiteiten die door het MKB uitgevoerd worden.
6.1
Bevordering economische groei via het concurrentiemechanisme
Een van de mechanismen waarlangs bedrijven uit het MKB de productiviteit van grote
bedrijven positief kunnen beïnvloeden, is via het mechanisme van concurrentie. Kleine
bedrijven kunnen grotere bedrijven dwingen om te blijven innoveren en hun
productiviteit te verbeteren. Tegelijkertijd kunnen kleine bedrijven ook de
mogelijkheden daarvoor aanreiken aan grote bedrijven.
E en d yna mi sc h M KB dw in gt g ro t e be d r ij v en om b i j d e le s t e b l i jv en
We hebben eerder gezien dat gemiddeld genomen de arbeidsproductiviteit van
kleinere bedrijven lager is dan die van grotere bedrijven, maar als deze verschillen op
bepaalde markten niet al te groot zijn kunnen kleinere bedrijven toch een belangrijke
bron van concurrentie voor grotere bedrijven vormen. Als er sprake is van een
dynamisch MKB waarbinnen de productiviteit constant verbeterd wordt, dan kan dit
grote bedrijven dwingen om hun eigen prestaties te blijven verbeteren, om te
voorkomen dat ze op (korte) termijn worden ingehaald (Fritsch en Mueller, 2004; Van
Stel en Suddle, 2008). Zonder een dynamisch en competitief MKB zullen grote
bedrijven minder prikkels hebben om te innoveren en/of hun productiviteit te
verbeteren. Door de aanwezigheid van een dynamisch MKB kunnen grote bedrijven
zich gedwongen voelen om hun eigen concurrentiekracht niet te verwaarlozen.
M KB b i ed t gr o o tb e dr i j f m og e l i jk h e de n om hun p r od uc t iv it e it t e ve r be te r en
Tegelijkertijd biedt datzelfde MKB ook mogelijkheden aan grote bedrijven om hun
concurrentiekracht te verbeteren. Gedurende de laatste decennia is het belang van
schaalvoordelen afgenomen, vooral als gevolg van de vele ICT ontwikkelingen en de
globalisering van de economie (Audretsch en Thurik, 2001). Schaalvoordelen alleen
zijn daarom voor veel grote bedrijven niet meer voldoende om concurrentievoordelen
te behalen en behouden. Steeds meer grote bedrijven moeten flexibeler worden om
concurrerend te blijven. In sectoren waar de vraag naar specifieke producten en
diensten vaak verandert is een bijpassend flexibel productiesysteem noodzakelijk
(Audretsch en Thurik, 2001, pag. 296). Bedrijven uit het MKB kunnen deze flexibiliteit
bieden, in een rol als toeleveranciers voor specifieke (verbeterde of innovatieve)
goederen en diensten. Dit biedt grotere bedrijven de ruimte om minder mensen in
vaste dienst aan te nemen, waarmee ook de risico’s van tijdelijke overcapaciteit in het
geval van een tijdelijke vraaguitval lager worden. Kortom, door het uitbesteden van
specifieke werkzaamheden die niet continu uitgevoerd hoeven te worden, worden
grotere bedrijven flexibeler en worden de risico’s van een (tijdelijke) vraaguitval lager
(Burke, 2011).
31
C10791
P ro du ct i vi t e its g ro e i do or u i tb e st ed en va n g es pe c ia l is e e rd w er k a a n MK B
Het risico dat werknemers in een groot bedrijf een deel van hun tijd improductief zijn
(als gevolg van tijdelijke vraaguitval) is hoger voor meer gespecialiseerde
werknemers: door hun specialisatie zijn ze over het algemeen minder breed inzetbaar,
waardoor het moeilijker wordt om tijdelijke andere taken uit te voeren als er even
minder vraag is naar hun specialisme. Hierdoor kan het voor grote bedrijven
interessant zijn om specialistisch werk uit te besteden. Er wordt wel gesteld dat
naarmate de productiviteit van bedrijven uit het MKB toeneemt, het voor grote
bedrijven interessanter wordt om specialistische taken aan het MKB uit te besteden
(Van Stel et al, 2014). De risico’s van improductiviteit van specialisten in grote
bedrijven kan dus verlaagd worden door specialisatie buiten het bedrijf mogelijk te
maken.
Samenvattend: het MKB kan de prestaties van grote bedrijven helpen verbeteren,
omdat het ze de mogelijkheden biedt om hun productieproces flexibeler in te richten
en de risico’s van tijdelijke overcapaciteit (improductieve tijd van werknemers) t e
verlagen. Omdat de risico’s in de bedrijfsvoering van grote bedrijven hiermee lager
worden, is het denkbaar dat hierdoor ook hun financieringskosten lager worden,
waardoor de financiële bedrijfsprestaties verder verbeteren (Burke, 2011).
G e r in g e m p ir i sc h be w i js
Onderzoek naar productiviteitseffecten van het MKB op het grootbedrijf staat nog in
de kinderschoenen. Eén van de weinige studies die deze relatie empirisch heeft
onderzocht is het onderzoek door van Stel et al (2014) 14. Op basis van data van de
OECD hebben ze onderzocht of de arbeidsproductiviteit van het MKB in een bepaald
jaar een positieve invloed heeft op de arbeidsproductiviteit van het grootbedrijf in het
daaropvolgende jaar. Ondanks het feit dat de arbeidsproduct iviteit in het grootbedrijf
hoger is dan in het MKB, hebben ze toch een positieve invloed gevonden. Hun
resultaten laten zien dat binnen de EU, een verhoging van de arbeidsproductiviteit in
het MKB met 10% leidt tot een verhoging van de arbeidsproductivite it in het
grootbedrijf van 1.75%. Met name het middenbedrijf speelt hierbij een belangrijke rol.
Van het totale macro-economische effect van een productiviteitsverhoging in het MKB
kan 10% toegeschreven worden aan dit indirecte effect. Dit effect kan overigens niet
uitsluitend aan het concurrentie-effect worden toegeschreven, maar betreft het
gecombineerd effect van concurrentie en kennisspillovers. Die worden in de volgende
paragraaf besproken.
6.2
Bevordering economische groei via kennisspillovers
S pi l l ov e rs va l le n u i t ee n i n r ent e n k n ow l e dg e sp i l l ov e rs
Spillovers ofwel externaliteiten zijn effecten van economische activiteiten of processen
op bedrijven die niet direct betrokkenen zijn. Bijvoorbeeld, een bedrijf dat een vaste
leverancier heeft, haalt een bijzonder grote order binnen waardoor de vaste
leverancier meer mag leveren aan zijn afnemer. De leverancier profiteert in feite van
de prestatie van de afnemer. Of, een bedrijf voert met behulp van een R&D -regeling
een innovatief project uit waarin nieuwe kennis wordt opgebouwd en door de relaties
die dit bedrijf heeft met andere bedrijven wordt ‘automatisch’ en mogelijk ongewenst
een deel van de opgedane kennis met deze bedrijven gedeeld.
14
We hebben geen andere studies kunnen vinden die dit empirisch onderzocht hebben.
32
C10791
In de literatuur wordt dan ook onderscheid gemaakt tussen zogenoemde ‘r ent
spillovers’ en ‘knowledge spillovers’. Het eerste voorbeeld is een rent spillover, het
tweede voorbeeld betreft knowledge spillovers. Rent spillovers betreffen simpelweg
gezegd spillovers die plaatsvinden doordat bedrijven zaken met elkaar doen.
Knowledge spillovers betreffen spillovers die tot stand komen zonder dat er sprake is
van een transactie tussen bedrijven. Kennis wordt gezien als een publiek goed dat vrij
verkrijgbaar is voor iedereen.
In de literatuur wordt dit onderscheid echter niet altijd gemaakt. De literatuur belicht
theoretische inzichten waarom investeringen in kennis, zoals R&D, in bedrijven leiden
tot positieve spillovers bij andere bedrijven. Ook zijn de nodige empirische studies
uitgevoerd om inzicht te krijgen in de omvang van de knowledge spillovers van R&Dactiviteiten. In deze paragraaf zullen we met name ingaan op de empirische studies.
Hieronder zullen we de Nederlands/Engelse term ‘kennisspillovers’ gebruiken voor
termen als ‘knowledge spillovers’, ‘social returns’, ‘social rates of returns’ en
‘kennisexternaliteiten’.
P os it i ev e k e nn is sp i l l ov er s va n R& D -a c t iv it e it en
Bloom, Schankerman en Van Reenen (2007) melden dat er bij kennisspillovers sprake
kan zijn van zowel positieve als negatieve kennisspillovers. Positieve kennisspi llovers
ontstaan door de diffusie van kennis waardoor de totale kennistoename door R&D activiteiten groter is dan de private kennistoename. Negatieve kennisspillovers kunnen
optreden als concurrenten de kennis kopiëren en soortgelijke producten voor een
lagere prijs op de markt brengen waardoor de omzet en winst van het bedrijf dat de
R&D-activiteiten heeft verricht kunnen dalen. Zij constateren echter dat de positieve
kennisspillovers groter zijn dan de negatieve. Deze conclusie werd ook reeds
getrokken door Jaffe (1996) in een synthese van diverse studies naar de omvang van
kennisspillovers. Tien jaar eerder concludeerden Bernstein en Nadiri (1986) dat er
sprake is van positieve kennisspillovers in verschillende industriële sectoren maar dat
de omvang van de kennisspillovers enorm varieert.
Gebaseerd op Griliches (1992) waarin een uitgebreid overzicht wordt gepresenteerd
van diverse empirische studies wordt de omvang van de kennisspillovers door Jaffe
(1996) geschat op 15 tot 30 procent, met flinke uitschieters naar boven. De
empirische studies hebben zowel in de landbouw als industrie plaatsgevonden en er
zijn diverse, uiteenlopende onderzoeksmethoden toegepast voor de berekening van de
kennisspillovers, zoals het gebruik van case studies, input -outputtabellen,
patentgegevens en kostenfuncties.
Ook Nadiri (1993) geeft een systematisch overzicht en synthese van allerlei
verschillende empirische studies naar de omvang van kennisspillovers, en concludeert:
‘The spillover effects of R&D are often much larger than the effects of own R&D at the
industry level. The indirect and social rates of return often vary from 20% to over
100% with an average somewhere close to 50%. The channels of diffusion of the
spillovers vary considerably. They may take the form of int ra- and interindustry
relationships, interdependence between public and private sector investment, supplier
and purchaser connections, and geographical location…‘ (Nadiri, 1993, p. 35).
Een van de belangrijke auteurs op het gebied van kennisspillovers is Griliches.
Acemoglu (2011, p. 3) vat één van Griliches zijn bevindingen over kennisdiffusie als
volgt samen: ‘there is slow diffusion of new technologies and the speed of diffusion
33
C10791
depends on various factors, most notably on market conditions, human capita l and
various measures of “distance” or “similarity” between innovators/early adopters and
late adopters’.
In een recente studie schatten Takalo, Tanayama en Toivanen (2013) de kennis spillovers van Finse R&D-subsidies op 30-50%.
W e i n ig e mp i r i e o v er v er s ch i l le n tus se n k l e in e e n g ro te r e be d r i jv en
Vooralsnog hebben de auteurs van dit rapport niet veel empirische studies gevonden
die kijken naar het verschil in de omvang van kennisspillovers van R&D-activiteiten
verricht door kleine en grotere bedrijven.
Bloom, Schankerman en Van Reenen (2012) hebben gekeken naar de kennisspillovers
van kleinere bedrijven in de Verenigde Staten. Zij concluderen dat kleinere bedrijven
lagere kennisspillovers van R&D genereren dan grotere bedrijven omdat kleinere
bedrijven meer in technologische niches actief zijn en daardoor minder verbonden zijn
met andere bedrijven. Grotere bedrijven zijn meer verbonden met andere bedrijven
die actief zijn in de door bedrijven drukker bezette technologieterreinen.
Takalo, Tanayama en Toivanen (2013) hebben gekeken naar de kennisspillovers van
Finse R&D-subsidies. De empirische resultaten wijzen op een groter spillovereffect van
grote dan van kleine bedrijven die gebruikmaken van R&D-subsidies. De verklaring die
hiervoor gegeven wordt is dat grotere bedrijven technisch uitdagendere projecten
uitvoeren. Echter, zij baseren hun analyses wel op de R&D -plannen van bedrijven en
niet op basis van daadwerkelijk gedane R&D-investeringen.
Deng (2005) kwantificeert de economische waarde van kenniss pillovers met behulp
van patent citatie analyses. Deze studie vindt geen statistisch significant verschil
tussen kleinere en grotere (semiconductor)bedrijven.
Meer empirische studies zijn gewenst om vergaande conclusies te kunnen trekken
over de verschillen tussen kleine en grotere bedrijven als het gaat om de omvang van
de kennisspillovers van hun R&D-activiteiten. De verklaringen waarom kleine
bedrijven minder grote kennisspillovers hebben dan grotere bedrijven lijken te wijzen
op de kleinere marktniches waarin kleine bedrijven actief zijn en de geringere
resources die kleine bedrijven ter beschikking hebben. Een gebrek aan voldoende
resources, zowel aan gespecialiseerde kennis en werknemers, als aan financiering zijn
vaak gehoorde beleidsargumenten om kleinere bedrijven te ondersteunen in hun R&Den innovatieactiviteiten.
Tanayama (2009, p. 6) vat bovenstaande bevindingen mooi samen:
‘[…] it can be concluded that for the allocation of subsidies to be consistent with
economic rationales the differences in the allocation of subsidies to SMEs and large
firms should reflect the following arguments:

SMEs are likelier to suffer from financing constraints

Subsidizing risk-taking is more justifiable in the case of SMEs

Subsidizing large firms relies to a large extent on the spillover justification.’
34
C10791
6.3
Conclusie
D yna m is ch, inn ova ti e f M KB ve rh oo gt p r od uct i vi t e it va n g r oo tb e dr i j f, ma a r e r
i s n og na u we l i jk s em p iri s ch b ew i j s
Een dynamisch en innovatief MKB zorgt er voor dat grote bedrijven bij de les moeten
blijven en zodoende hun eigen productiviteitsniveau op peil houden. Daarnaast kan
het MKB als gespecialiseerde toeleverancier de productiviteit van het grootbedrijf
verder vergroten. Er zijn echter weinig empirische studies beschikbaar die dit nader
onderzoeken.
R & D l ei dt t ot p os i ti ev e k enn i ss p i l lov e rs ; d ez e li j k en k l e in e r b i j h et M KB
va nw eg e hu n g e r in ge r e r es ou rc es
Veel empirische studies laten zien dat het uitvoeren van R&D -activiteiten door
bedrijven leidt tot positieve kennisspilovers. Het geringe aantal studies dat de
bedrijfsomvang meeneemt in het schatten van de omvang van de kennisspillovers ,
geeft indicaties dat de kennisspillovers van R&D-activiteiten van grotere bedrijven
groter zijn dan die van kleinere bedrijven. De verklaringen hebben echter veel te
maken met de geringere resources die de kleinere bedrijven tot hun beschikking
hebben.
35
C10791
7
Conclusies
In de huidige ondernemende economie speelt een dynamisch en innovatief MKB een
belangrijke rol
Nederland heeft zich in de 20 e eeuw ontwikkeld van een statische ‘managed’ economie
naar een dynamische, ondernemende economie. Niet langer waren schaalvergroting
en het grootbedrijf de sleutels voor welvaartsgroei en banencreatie. Door het
toenemende belang van ICT en globalisering is in Nederland een andere wind gaan
waaien, waarbij behoefte is aan een dynamisch en innovatief MKB. Daarnaast dwingt
een dergelijk MKB het grootbedrijf om bij de les en innovatief te blijven, en kan het
grootbedrijf door uitbesteding aan dit MKB flexibeler opereren en gespecialiseerde
kennis en producten inkopen waardoor hun productiviteit toeneemt. Naar dit laatste
fenomeen is echter nog weinig empirisch onderzoek gedaan.
Economische bijdrage van het MKB is circa 60%
De aanwezigheid van het MKB in de Nederlandse economie is groot: vrijwel alle
bedrijven in Nederland hebben minder dan 250 werkzame personen. Deze MKBbedrijven zijn goed voor circa 60% van de werkgelegenheid, omzet en bruto
toegevoegde waarde. Het veel geringere aantal van circa 2.500 grootbedrijven neemt
dus ongeveer de andere 40% voor hun rekening. Het grootbedrijf kent ook een hogere
arbeidsproductiviteit dan het MKB.
De dynamische rol van het MKB is afgenomen
De bijdrage van het MKB aan de groei van de Nederlandse economie, ofwel de
dynamische rol van het MKB is in de loop der jaren afgenomen. Alleen het aandeel in
het aantal bedrijven is iets toegenomen, wat vooral het gevolg is van een snel
toenemend aantal ZZP-ers. Daar waar voorheen het MKB dé banenmotor van
Nederland was, is dat sinds de crisis niet langer het geval. Het verlies aan banen in
het MKB komt zowel door een negatief saldo van toe- en uittreding van bedrijven, als
door een krimp van werkgelegenheid bij bestaande bedrijven. Naar verwachting zal dit
zich weer herstellen als de Nederlandse economie (flink) aantrekt. De bijdrage aan de
groei van de bruto toegevoegde waarde en de arbeidsproductiviteit is eveneens
afgenomen; (groten)deels zal dit samenhangen met het toenemende aantal ZZP -ers.
Circa de helft van het MKB speelt een innovatieve rol
De helft van het Nederlandse MKB heeft in de drie voorafgaande jaren aan 2013 ten
minste één innovatie gerealiseerd, waaronder 12% een radicale innovatie en 42% een
productinnovatie. Het zijn met name dit soort innovaties die volgens empirische
studies leiden tot een hogere productiviteit. Ook circa de helft van het MKB investeert
in innovatie in de vorm van tijd en middelen, en bijna de helft geeft aan dat
voortdurend vernieuwen onderdeel is van de bedrijfsstrategie. Empirie laat zien dat
R&D-activiteiten leiden tot positieve kennisspillovers; de kennisspillovers van kleinere
bedrijven lijken kleiner te zijn dan die van grote bedrijven alhoewel daar erg weinig
onderzoek naar is gedaan.
Slotconclusie
De economische bijdrage van het MKB is met circa 60% nog onverminderd groot. De
dynamische rol van het MKB in de vorm van de bijdrage aan de economische groei van
Nederland is echter afgenomen. Circa de helft van het MKB vervult een innovatieve rol
in de ondernemende, Nederlandse economie.
37
C10791
Bijlage 1
Literatuur
Hoofdstuk 2
Audretsch, D.B. en A.R. Thurik (2000), Capitalism and democracy in the
21st century: from the managed to the entrepreneurial economy, Journal of
Evolutionary Economics, 10, 1, 17-34
Audretsch, D.B. en A.R. Thurik (2001), What is new about the new economy:
sources of growth in the managed and entrepreneurial economies, Industrial
and Corporate Change, 10, 1, 267-315
Audretsch, D. en A.R. Thurik (2004), A model of the entrepreneurial
economy, International Journal of Entrepreneurship Education, 2, 2, 143-166
Wennekers, A.R.M. (2006), De ondernemende economie. Visies en analyses voor de
programmering van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap in 2007 –
2009, Research Report R200707, EIM, Zoetermeer
Hoofdstuk 3
Kwaak, A. (2012), The production structure of small, medium-sized and large
enterprises in Dutch private enterprise; analysis at the aggregate level, Re search
Report H201214, Panteia, Zoetermeer
Hoofdstuk 4
Bangma, K.L., A. Bruins, D. Snel en N. Timmermans (2013), Bedrijvendynamiek en
werkgelegenheid 1998 – 2012, Publieksrapportage A201337, Panteia, Zoetermeer
Bangma, K.L. en N. Timmermans (2008), Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
1987 – 2007, Publieksrapportage A200801, EIM, Zoetermeer
Bangma, K.L., N. Bosma en P. Gibcus (2004), Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
periode 1987 – 2002, Publieksrapportage A200314, EIM, Zoetermeer
Bruins, A en A. Kwaak (2012), Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf; verklaring
van verschillen tussen MKB en grootbedrijf en ontwikkelingen 1993 – 2009,
Publieksrapportage M201221, Panteia, Zoetermeer
Crawford, C., J. Wenchao en H. Simpson (2013), Productivity, investment and profits
during the great recession: evidence from UK firms and workers, Fiscal Studies, 34, 2,
153-177
Criscuolo, C., P. Gal en C. Menon (2014), The dynamics of employment growth – new
evidence from 18 countries, OECD Science, Technology and Industry Policy Paper,
OECD Publishing, Parijs
39
C10791
Koellinger, P.D. en A.R. Thurik (2012), Entrepreneurship and the business cycle,
Review of Economics and Statistics, 94, 4, 1143 -1156
Kok, J.M.P. de en G. de Wit (2014), Do small businesses create more jobs? New
evidence for Europe, Small Business Economics, 42, 2, 283-295
Kwaak, A. (2012), The production structure of small, medium-sized and large
enterprises in Dutch private enterprise; analysis at the aggregate level, Re search
Report H201214, Panteia, Zoetermeer
Neumark, D., B. Wall en J. Zhang (2011), Do small businesses create more jobs?
New evidence for the United States from the National Establishment Time Series,
Review of Economics and Statistics, 93, 1, 16–29
Vroonhof, P., A. Bruins en N. de Vries (2010), Aantal ZZP'ers in de periode 20002009, Publieksrapportage M201017, EIM, Zoetermeer
Hoofdstuk 5
Acs, Zoltan en David B. Audretsch, (1990), Innovation and small firms, MIT Press,
Cambridge
Arrow, Kenneth J. (1962), Economic welfare and the allocation of resources for
invention, in R.R. Nelson, the rate and direction of inventive activity, Princeton
University Press, Princeton, 609-626
Audretsch, David B. (1995), Innovation and industry evolution, MIT Press, Cambridge
Baker, Jonathan B. (2007), Beyond Schumpeter vs. Arrow: how antitrust fosters
innovation, The American Antitrust Institute
Baumol, William J. (2002), The free-market innovation machine: analysing the growth
miracle of capitalism, Princeton University Press, Princeton, New Jersey
Benavente, Jose Miguel (2006), The role of research and innovation in promoting
productivity in Chile, Economics of Innovation and New Technology, 15, 301-315
Brouwer, Erik en Alfred Kleinknecht (1996), Firm size, small business presence and
sales of innovative products: a micro-econometric analysis, Small Business Economics,
8, 3, 189-201
Brouwer, Erik (2007), Innovatie en mededinging: op zoek naar de bron van welvaart
en vooruitgang, TILEC Discussion Paper 2007-021, Universiteit van Tilburg, Tilburg
Callan, Bénédicte en Jean Guinet (2000), Enhancing the competitiveness of SMEs
through innovation, OESO, Parijs
Centraal Bureau voor de Statistiek, Ministerie van Economische Zaken en TNO (2014),
ICT, kennis en de economie 2014, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag
40
C10791
Chudnovsky, Daniel, Andrés López
en Germán Pupato (2006), Innovation and
productivity in developing countries; a study of Argentine manufacturing firm's
behaviour (1992-2001), Research Policy, 35, 266-288
Crépon, Bruno, Emmanuel Duguet en Jacques Mairesse (1998), Research, innovation
and productivity: an econometric analysis at the firm Level, Economics of Innovation
and New Technology, 7, 115-156
Doove, S.T. en Y.M. Prince (2013), De innovativiteit van het MKB in 2013, Panteia,
Zoetermeer.
Doove, S.T. en Y.M. Prince (2014), Topsectoren in beeld: ontwikkeling van de
innovativiteit van de topsectoren in najaar 2012 - voorjaar 2013, Panteia, Zoetermeer
Duguet, Emmanuel (2006), Innovation height, spillovers and TFP growth at the firm
level; evidence from French manufacturing for company performance, Economics of
Innovation and New Technology, 15, 415-442
Griffith, Rachel, Elena Huergo, Jacques Mairesse en Bettina Peters (2006), Innovation
and productivity in four European countries, Oxford Review of Economic Policy, 22,
483-498
Griliches, Zvi (1996), the Discovery of the Residual; an historical note, Journal of
Economic Literature, 34, 3, 1324-1330
Hall, Bronwyn H. en Jacques Mairesse (1995), Exploring the relationship between R&D
and productivity in French manufacturing firms, Journal of Econometrics, 65, 263-293
Hall,
Bronwyn
H.,
Francesca
Lotti
en
Jacques
Mairesse
(2008),
Employment,
innovation and productivity; evidence from Italian microdata, Industrial and Corporate
Change, 17, 4, 813-839
Hall, Bronwyn H. (2011), Innovation and productivity, Nordic Economic Policy Review,
2, 167-203
Janz, Norbert, Hans Lööf en Bettina Peters (2003), Firm level innovation and
productivity; is there a common story across countries?, ZEW Discussion Paper 03-26,
Mannheim
Kwon, Hyeog Ug en Tomohiko Inui (2003), R&D and productivity growth in Japanese
manufacturing firms, ESRI Discussion Paper Series No. 44
Lööf, Hans, Almas Heshmati, Rita Asplund en Svein-Olav Naas (2001), Innovation and
performance in manufacturing industries; a comparison of the Nordic countries,
SSE/EFI Working Paper Series in Economics and Finance, 457, Stockholm
Mairesse, Jacques en Stéphane Robin (2010), Innovation and productivity: a firm-level
analysis for French manufacturing and services using CIS3 and CIS4 data (1998-2000
and 2002-2004), CREST-ENSAE, Parijs
41
C10791
Masso, Jaan en Priit Vahter (2008), Technological innovation and productivity in latetransition Estonia: econometric evidence from innovation s urveys, European Journal of
Development Research, 20, 240-261
OESO en Eurostat (2005), Oslo Manual: Guidelines for collecting and interpreting
innovation data, derde editie, OECD Publishing, Parijs
Polder, Michael, George van Leeuwen, Pierre Mohnen en Wladimi r Raymond (2009),
Productivity effects of innovation modes, CBS Discussion Paper 09033, CBS, Den Haag
Ruis, Arjan (2013), Innovatie in het MKB: ontwikkelingen in de periode 2002-2013,
Panteia, Zoetermeer
Schumpeter, Joseph A. (1934), The theory of economic development: an inquiry into
profits, capital, credit, interest and the business cycle, Transaction Publishers, New
Brunswick, New Jersey
Schumpeter, Joseph A. (1942), Capitalism, socialism and democracy, George Allen en
Unwin Ltd., Londen
Solow, Robert M. (1956), A contribution to the theory of economic growth, Quarterly
Journal of Economics, 70, 65-94
Solow, Robert M. (1957), Technical change and the aggregate production function,
Review of Economics and Statistics, 39, 3, 312-320
Tether, Bruce (1998), Small and large firms; sources of unequal innovations, Research
Policy, 27, 7, 725-745
Veugelers, Reinhilde (2008), The role of SMEs in innovation in the EU: a case for
policy intervention?, Review of Business and Economics, 53, 3, 239-262
Weil, David N. (2005), Economic Growth, Addison-Wesley, Boston
Hoofdstuk 6
Acemoglu, Daron (2011), Technological change, Lecture 3 Knowledge spillovers and
diffusion, 14 september 2011, MIT, United States
Audretsch D.B. en A.R. Thurik (2001), What is new about the New Economy: sources
of growth in the Managed and Entrepreneurial Economies, Industrial and Corporate
Change, 10, 267-315
Bernstein, Jeffrey I., en M. Ishaq Nadiri (1986), Research and Development and
intraindustry spillovers: an empirical application of dynamic duality, NBER Working
Paper No. 2002
Bloom, Nicholas, Mark Schankerman en John van Reenen (2007), Identifying
technology spillovers and product market rivalry, NBER Working Paper No. 13060
42
C10791
Bloom, N., M. Schankerman en J. van Reenen (2013), Identifying technology
spillovers and product market rivalry, Econometrica, 81, 1347 -1393
Burke, A. (2011), The entrepreneurial role of freelancers: theory with evidence from
the construction industry, International Review of Entrepreneurship, 9, 3, 1 -18
Deng, Yi (2005), The value of knowledge spillovers, Federal Reserve Bank of San
Francisco, Working Paper Series 2005-14
Fritsch M. en P. Mueller (2004), Effects of new business formation on regional
development over time, Regional Studies, 38, 961-975
Griliches, Zvi (1992), The search for R&D spillovers, NBER Working Paper No. 3768
Griliches, Zvi (1998), The search for R&D spillovers, in: R&D and productivity: the
econometric evidence, University of Chicago Press, 251-268
Jaffe, Adam B. (1996), Economic analysis of research spillovers. Implications for the
Advanced Technology Program, Brandeis Universiteit en National Bureau of Economic
Research
Nadiri, Ishaq (1993), Innovations and technological spillovers, NBER Working Paper
No. 4423
Stel A.J. van en K. Suddle (2008), The impact of new firm formation on regional
development in the Netherlands, Small Business Economics, 30, 1, 31-47
Stel, A. van, N. de Vries en J. de Kok (2014), The effects of SME productivity
increases on large firm productivity in the EU 27, paper gepresenteerd op Klagenfurt
ECFED congres
Takalo, Tuomas, Tanja Tanayama, en Otto Toivanen (2013), Estimating the benef its of
targeted R&D subsidies, The Review of Economics and Statistics, 95, 1, 255 -272
Tanayama, Tanja (2009), Rationales and reality of R&D subsidies: are SMEs and large
firms treated differently?, Helsinki Center of Economic Research, Discussion Paper no .
280
43
C10791
Bijlage 2
Werkgelegenheidsontwikkeling naar
grootteklassen
figuur B2.1
Verdeling van werkgelegenheid naar grootteklassen, 1994 - 2011, in percentages (werknemers en
zelfstandigen, bedrijfsleven exclusief verhuur en exploitatie van onroerend goed)
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Kleinbedrijf (0-9 wp)
Middenbedrijf (10 - 99 wp)
Grootbedrijf (100+ wp)
Bron: Panteia, april 2014, ramingen op basis van Kleinschalig Ondernemen en Kerngegevens MKB
45
C10791
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee
reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest
recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages
A201438
19-05-2015
Aandacht voor het MKB in het bedrijvenbeleid
A201437
20-02-2015
Algemeen beeld van het MKB in 2015
A201436
20-01-2015
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update januari 2015
A201435
19-02-2015
Arbeidspositie van zzp’ers. Zzp-panel: resultaten eerste
A201434
09-01-2015
Export- en Importindex MKB - Ontwikkelingen 2008-2012
A201433
06-01-2015
Monitor Inkomens Ondernemers - Editie 2014
A201432
22-12-2014
MKB regionaal bekeken 2014
A201430
17-12-2014
Topsectoren in beeld - Ontwikkelingen van de innovativiteit
A201429
11-12-2014
A201428
11-12-2014
A201427
12-11-2014
Innovatie in het MKB
A201426
17-12-2014
Business Angels in Nederland: alive and kicking!
A201425
23-10-2014
MKB-ondernemers en arbeidsbeperkten
A201424
27-10-2014
Stemming onder ondernemers in het MKB
A201423
30-09-2014
Kennisstromen in het MKB. Inzicht op basis van een MKB -
meting 2014
van de topsectoren 2012-2014
Een innovatieve blik op de toekomst - Verwachtingen van
het innovatieve mkb
Succesvolle studentbedrijven. Met "kennis" en "kunde" naar
"kassa"
kennis-input/outputmodel
A201422
15-09-2014
Bedrijfsfinanciering, zo kan het ook - Update 2014
A201421
12-08-2014
MKB: Een belangrijke speler in internationale waardeketens
A201420
27-05-2014
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2014 en
A201419
21-05-2014
De financiële positie van het MKB in 2014 en 2015
A201418
29-07-2014
Beelden van bedrijfscriminaliteit. Empirisch onderzoek op
A201417
25-04-2014
Entrepreneurship in the Netherlands, The top sectors
A201416
01-05-2013
Omvang en prestaties van het MKB in de topsectoren
A201415
16-04-2014
Monitor Inkomens Ondernemers Editie 2013
A201414
01-04-2014
Financieringsproblemen in de binnenvaart
A201413
03-04-2014
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp'ers,
A201412
07-04-2014
A201411
13-03-2014
A201410
06-03-2014
Ondernemendheid in de culturele sector
A201409
27-02-2014
Topsectoren in beeld – Beleving van het
2015
basis van 37 cases
Resultaten zzp-panel meting II 2013
Innovatie in de agrarische sector. De verschillende
innovatievormen in beeld
Bedrijfsoverdrachten in een periode van recessie en
vergrijzing
ondernemingsklimaat - meting voorjaar 2013 A201408
18-02-2014
Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2013
A201407
25-02-2014
Inkomens Zelfstandigen 2013
A201406
11-03-2014
Samenwerken bij vernieuwing in de topsectoren
A201405
13-02-2014
Lokale lasten voor bedrijven
A201404
08-02-2014
De effecten van de topsectoren op de bredere economie
47
C10791
A201403
04-02-2014
Wat drijft MKB ondernemers
A201402
20-02-2014
Gebruikersinnovatie in het MKB
A201401
27-02-2014
Topsectoren in beeld. Ontwikkeling van de innovativiteit van
A201374
14-01-2014
A201373
07-01-2014
A201372
10-04-2014
A201371
17-3-2014
de topsectoren in najaar 2012-voorjaar 2013
MKB Rating: Smaakt naar meer, onderzoek naar bekendheid
en gebruik van ratings door MKB-bedrijven
Vertrouwen in eigen bedrijf keldert:
ondernemersvertrouwen door de jaren heen
Aankomende en opkomende challengers in de topsectoren
Samenwerkingskenmerken van challengers in de
topsectoren
A201370
19-12-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201369
23-12-2013
Ondernemen in de horecasector 2013
A201368
23-12-2013
Ondernemen in de groothandelsector 2013
A201367
23-12-2013
Ondernemen in de overige dienstverlening 2013
A201366
23-12-2013
Ondernemen in de bouwsector 2013
A201365
23-12-2013
Ondernemen in de transportsector 2013
A201364
23-12-2013
Ondernemen in de autosector 2013
A201363
19-12-2013
Bijdrage van buitenlandse werknemers aan innovatie in het
A201362
23-12-2013
Ondernemen in de zakelijke dienstverlening 2013
A201361
23-12-2013
Ondernemen in de metaalelektro 2013
A201360
23-12-2013
Ondernemen in de voedings- en genotmiddelenindustrie
A201359
23-12-2013
Ondernemen in de detailhandel 2013
A201358
17-12-2013
De grijze ondernemer. Internationale vergelijking van de
A201357
11-02-2014
Nulmeting studentbedrijven
A201356
18-03-2014
Toekomst van de maakindustrie. Knowledge based capital!
A201355
10-12-2013
Opleiding en scholing van zzp’ers – Resultaten zzp-panel
A201354
26-11-2013
A201353
19-11-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update oktober 2013
A201352
28-01-2014
Technologische en sociale innovatie in een concurrerende
A201351
21-11-2013
Innovatie en internationalisering in het MKB
A201350
12-11-2013
Innovatie in het MKB, ontwikkelingen in de periode 2002-2013
A201349
31-10-2013
Fulfilment van online verkoop
A201348
15-10-2013
De overheid als klant van het MKB
A201347
26-09-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201346
08-10-2013
De innovativiteit van het MKB in 2013
A201345
19-09-2013
Monitor buitenlandse investeringen MKB
A201344
14-11-2013
Sectorale veranderingen in de Nederlandse economie
A201343
03-04-2013
Geen vertrouwen ondernemers in het economische beleid -
A201342
12-09-2013
Verschillen tussen uitzendondernemingen
A201341
17-10-2013
Economische effecten verlaging van de administratieve
A201340
19-08-2013
2014
MKB
2013
grijze ondernemer
meting I van 2013
Internationale benchmark ondernemerschap 2013.
Tabellenboek
markt
2014
Najaar 2013
lasten voor het bedrijfsleven
Exportindex MKB. Ontwikkelingen 2008-2011
48
C10791
Download