Introduction: Er bestaat een verschil tussen iets wat onstabiel is door bij voorbeeld het scheuren van ligamenten of kapsels met anteriore dislocatie tot gevolg maar het kan ook onstabiele zijn door verzwakte spieren die het scapula moeten stabiliseren wat kan leiden tot een secundair impingement. Hypermobiliteit en hypomobiliteit: Hypomobiliteit: komt neer op een vermindering van beweging. Hierbij kunnen mobilisatie en manipulatie technieken worden uitgevoerd direct op het gewricht of de omliggende structuren en zijn gericht op het herstellen op de karakteristieken voor een normale gewrichtsmobiliteit, met name ROM en de natuurlijke speling die in het gewricht aanwezig is om een goede bewegelijkheid mogelijk te maken (Joint Play) Dysfunctie gerelateerd aan hypomobiliteit uit zich vaak in andere patronen van bewegen, verminderde ROM en zwelling, verminderde joint play, abnormaal eindgevoel, hypertone spieren of inhibitie van antagonisten. Hypermobiliteit: komt neer op een buitensporige beweging. Deze buitensporige ROM kan normaal zijn (laxiteit) of pathologisch (instabiliteit) Laxiteit wil zeggen dat de persoon een buitensporige gewrichts ROM, maar hiermee bewegingen wel kan controleren in die extra range. Dit kan genetische overgedragen zijn maar ook komen door activiteiten die vaak zijn gerelateerd aan sport. Instabiliteit wil zeggen dat de persoon een grotere ROM heeft maar niet de mogelijkheid om te stabiliseren en de beweging van het gewricht te controleren. Er ontstaan abnormale afwijkingen (pathologische toestand) wanneer veel van de tekenen van instabiliteit aanwezig zijn (slechte coördinatie van bewegingen, onvermogen tot stabiliseren van structuren, abnormale kracht-koppel actie) maar het gewricht is dusdanig aan stress onderhevig dat symptomen tot uiting komen (kracht niet hoog genoeg, of belasting om de tolerantie van het gewricht voorbij te streven) Types of instability Translational (Atraumatic) instability: Patiënt geeft aan dat ‘het niet goed voelt’. Het kan gedefinieerd worden als: het onvermogen van de patiënt om controle te hebben over arthrokinematische en osteokinematische bewegingen van het gewricht door gecoördineerde spiera ctivatie, terwijl het gewricht beweegt door de ROM. Uitslagen zijn normaal maar een deel van de beweging “voelt” voor de patiënt alsof deze niet goed loopt. Gewoon bewegingsonderzoek kan negatief uitvallen, alleen het testen tijdens functionele bewegingen of specifieke belasting kan de symptomen doen opwekken. Kan overal in de ROM optreden. Meest voorkomende is dat de instabiliteit ontstaat in een richting, met hypomobiliteit in de tegenovergestelde richting. Dit type instabiliteit reageert het beste op een stapsgewijs herstel (wordt later besproken) Traumatic instability Er is een subluxatie of dislocatie van het gewricht als gevolg van een trauma. Dit heeft als gevolg dat de patiënt een verminderde controle aan het eind van de ROM heeft. IN de neutrale zone is het eigenlijk geen beperking. Maar aan het einde van de ROM treed er pijn op door de passieve structuren die op rek komen. Training heeft geen zin omdat de passieve structuren zijn aangedaan. En daarom heeft training weinig zin en is operatie meer relevant. Voluntary instability Het vrijwillig subluxeren van bijvoorbeeld de schouder. Dit soort acties versnellen het degeneratieve proces. Over het algemeen hebben deze mensen weinig klachten als ze dit wel hebben kunnen ze worden behandeld volgens atraumatische instabiliteit. Involnatary instability Patiënt kan niet meer actief en passief mobiliseren door de zwaarte kracht krijg je dan een subluxatie. Behandeling is de structuren er omheen beschermen. Hypermobiliteit syndroom Het zijn een aantal aan elkaar gerelateerde verstoringen. Hypermobiliteit is vrij gewoon maar van het syndroom wordt alleen gesproken wanneer hierbij ook multigewricht pijn, overbeweeglijke huid, verzwakt littekenweefsel en rek door groei (dit is benoemd als striae atrophicae, weet niet zeker of dat zo goed is vertaald) Anders dan bij eerder genoemde instabiliteit is gewrichtshypermobiliteit syndroom geen succesvolle therapie bekend. Instabiliteit factoren - Blessure - Vermindering van spier kracht/uithoudingsvermogen. - Groeispurt - Veroudering - Abrupte vergroting van activiteiten - Verminderde flexibiliteit - Slechte techniek - Verminderde fitheid - Vermindering van controle: te snelle beweging of te veel gewicht. Volgorde stabilisatie training Bij stabilisatie training