Oplossingsgericht werken binnen een forensische context: Probleem of beperking? Eindwerk Marjan Gryson Oplossingsgerichte Cognitieve en systeemtherapie Korzybski Instituut Brugge Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 1 Inhoud Inleiding ..........................................................................................................................................................2 1. Diagnostisch deskundigenonderzoek en risicotaxatie versus oplossingsgerichte therapie ..................................................................................................................................................3 2. Psychopathie: probleem, beperking of niets mee aan te vangen? ............................................7 3. Doelstellingen van een forensische behandeling: risico inperken, de schade herstellen en/of veiligheid opbouwen? .............................................................................................................9 4. Behandeling onder dwang versus ‘model van de keuze’ .......................................................... 12 5. Gepleegde feiten en problemen in het verleden versus toekomstgericht werken aan verandering en oplossingen .......................................................................................................... 14 6. De paradox van de gevangenissen .................................................................................................. 16 7. Een oplossingsgericht forensisch compromis in praktijk: vzw touché................................ 23 7.1. Visie en aanpak .................................................................................................................................. 23 7.2. Praktijkvoorbeelden van oplossingsgerichte interventies .................................................. 24 7.3. Evaluatie .............................................................................................................................................. 28 Conclusie...................................................................................................................................................... 31 Bibliografie ................................................................................................................................................. 33 1 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 2 Inleiding Centraal in dit werk staan de mogelijkheden en beperkingen van het oplossingsgericht werken in een forensisch psychologische context. Op het eerste zicht staan de kernelementen van de forensische psychologie lijnrecht tegenover de principes van het oplossingsgerichte therapiemodel. De forensische psycholoog houdt zich bezig met waarheidsvinding, beoordeling en diagnostiek; de oplossingsgerichte therapeut is geïnteresseerd in individuele, subjectieve, genuanceerde, menselijke verhalen die liefst veranderen doorheen de tijd. Forensische psychologie gaat veelal over taxatie van schade en risico’s; oplossingsgerichte therapie vertrekt vanuit veiligheid en wil reeds aanwezige resources aanboren en versterken. Forensisch werken gebeurt vaak onder dwang; de Belgische versie van het oplossingsgerichte therapiemodel, het ‘Brugs model’, wordt ook wel het ‘model van de keuze’ genoemd, omdat het vertrekt vanuit de idee dat keuzevrijheid noodzakelijk is voor psychische gezondheid. Criminele feiten uit het verleden vormen het ankerpunt voor forensisch werken; oplossingsgericht werken start in het heden en blikt vooruit naar de toekomst. Toch biedt een oplossingsgerichte benadering van een forensische context - en de cliënten daarbinnen - een belangrijke meerwaarde. Dit werk zoekt uit wat die meerwaarde kan zijn. Elk onderdeel van dit werk start vanuit de tegenstellingen tussen beide modellen, en daarna gaan we telkens op zoek naar mogelijke oplossingen voor die tegenstellingen. Aangezien we hierbij een oplossingsgerichte kijk hanteren, met ‘keuze’ als kernwoord, pinnen we ons niet vast op één enkele oplossing. Tegenstrijdigheden kunnen immers op verschillende manieren worden opgelost: met een compromis, een aanvulling, een keuze, een én-én situatie, … De startvraag van het ‘Brugs model’ vormt de leidraad doorheen dit werk: ‘Kan men zich een haalbare of werkbare oplossing indenken?’. Zo ja, dan spreken we over een probleem. Zo neen, dan hebben we te maken met een beperking. Aan de hand van deze vraag zoeken we uit of oplossingsgericht werken binnen een forensische context mogelijk is. Daartoe belichten we een aantal specifieke forensische thema’s. M.n. diagnostisch deskundigenonderzoek en risicotaxatie, psychopathie, tegenstrijdige doelstellingen, gedwongen behandeling, gepleegde feiten en de context van gevangenissen komen aan bod. Tot besluit stellen we een concrete compromis in praktijk voor, a.h.v. een grondige duiding van een oplossingsgerichte forensische werking. 2 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 3 1. Diagnostisch deskundigenonderzoek en risicotaxatie versus oplossingsgerichte therapie ‘Forensische psychologie’ wordt courant gedefinieerd als ‘de toepassing van de psychologie ten behoeve van de rechtspraak’. Dit geeft meteen een aanduiding van de verhoudingen tussen psychologie en rechtspraak, en daarbij aansluitend tussen diagnostiek en behandeling. Centraal in de forensische psychologie staan diagnostisch deskundigenonderzoek en risicotaxatie. Eventuele forensische behandelingen zijn van secundair belang. Als ze er al zijn, dan zijn ze gestoeld op uitgebreid forensisch diagnostisch onderzoek. De situatie in de Belgische gevangenissen is hierbij uitermate illustratief: de psychologen en maatschappelijk werkers in dienst van justitie hebben een expertisefunctie, i.p.v. het aanbieden van zorg of begeleiding. In opleidingen forensische psychiatrie en psychologie ligt de nadruk op wetenschappelijk en deskundigenonderzoek, o.m. naar oorzaken van criminaliteit. Dezelfde tendens zien we als we kijken naar de ethische richtlijnen voor de praktijk van forensische psychiatrie van de American Academy of Psychiatry and the Law (2009). Hier maakt men onderscheid tussen expertisewerk en therapie, en zien we alweer de nadruk op de rol van psychiaters als deskundigen. Die tendens vinden we ook in de Belgische forensisch-psychologische praktijk terug, en dit in de verschillende etappes van een juridisch parcours. Wanneer men als deskundige ingeschakeld wordt in de rechtspraak, staat diagnostiek centraal. Doel van de tussenkomst is dan immers het aanreiken van informatie waarop de rechtbank zich kan baseren om een juridische uitspraak te doen (cfr. i.v.m. toerekeningsvatbaarheid). Begeleiding of behandeling is hierbij helemaal niet aan de orde. Als er een vonnis is en de strafmaat bepaald is, volgt een hele periode waarin er nauwelijks of geen diagnostiek is, laat staan behandeling aangeboden wordt aan deze doelgroep. Later in de strafuitvoering, wanneer een vervroegde vrijlating uit de gevangenis aan de orde komt, krijgt de forensische psychologie opnieuw zijn plaats. In die periode wordt opnieuw een diagnostisch proces opgezet waarbij ingeschat moet worden hoe gevaarlijk en/of behandelbaar iemand is. Nadien wordt ook behandeling ingezet, als één van de voorwaarden om iemand vrij te laten, als een soort beschermende factor tegen mogelijk herval. Bij deze tendens kunnen nogal wat vraagtekens geplaatst worden, omdat ze in de praktijk soms resulteert in tijdverlies, nutteloze inzet van middelen en soms zelfs in nog meer schade dan aan het begin van het juridische parcours: De juridische en de behandelingslogica kunnen niet zomaar met elkaar vermengd worden, o.m. omdat sommige ethische codes van beide domeinen elkaar tegenspreken. Anderzijds is het opmerkelijk dat de diagnostische poot van de psychologie momenteel een duidelijke plaats inneemt in een juridisch parcours, terwijl de behandelingspoot thans weinig of niet aan de orde is. Diagnostiek kan helpen begrijpen, maar niet veranderen. Behandeling is nodig om tot gedragsverandering te kunnen komen, en gedragsverandering is nodig om vermindering van criminaliteit te bekomen. Forensische diagnostiek is zeer probleemgericht van aard, waardoor ze de forensische behandeling soms in de weg staat – waar diagnostiek in theorie net het pad zou moeten effenen of richting geven voor behandeling. De deskundigenverslagen die opgemaakt worden voor de rechtbank, zijn meestal uitermate negatief van aard, omdat ze vaak net dienen om aan te tonen dat een pleger schuldig, toerekeningsvatbaar en gevaarlijk is. Ook de diagnostische verslagen die vanuit de gevangenis opgemaakt worden in het ka- 3 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 4 der van een voorwaardelijke invrijheidsstelling zijn echter meestal heel ongunstig en probleemgericht van aard. Omdat behandelende diensten zich op deze verslagen baseren om al dan niet een intakeprocedure op te starten, krijgen veel gedetineerden nauwelijks een kans in de hulpverlening. Wie wil immers het risico nemen om psychopate, gestoorde, gevaarlijke, agressieve, … cliënten te behandelen? Door de opsplitsing van het juridische parcours en de eventuele behandelingsmogelijkheden, gaat er ontzettend veel tijd verloren. Kort na het plegen van feiten is een dader vaak vragende partij voor hulpverlening (o.m. omdat hij/zij zelf geschrokken is van wat hij/zij gedaan heeft), en dan heeft een behandeling dus ook een grotere kans op slagen, terwijl men dan vaak alleen maar een deskundige te spreken krijgt. Een cliënt bijstaan in crisismomenten (zoals een opsluiting in de gevangenis, een veroordeling, …) kan de therapeutische relatie enorm versterken, en zo de mogelijkheden voor een behandeling sterk verhogen. Net op die momenten staan mensen er echter vaak alleen voor, of worden ze bijgestaan door mensen die hen alleen op dat moment mogen bijstaan. Een detentieperiode is voor velen een tijd van alleen maar wachten en overleven, terwijl hier net veel mogelijkheden liggen voor therapie. Gedetineerden kunnen jaren in de gevangenis doorbrengen zonder ooit één begeleider te spreken, tenzij ze er zelf naar op zoek gaan en per uitzondering iets van hulpverlening vinden. Het oplossingsgerichte model keert die nefaste redenering om. De focus ligt hier vooral op therapeutisch werk; diagnostiek wordt niet als prioritair, noodzakelijk en soms zelfs als contraproductief voor therapie beschouwd. Eén van de basisprincipes is immers dat je een cliënt die op zoek is naar oplossingen behulpzaam kunt zijn zonder zijn problemen te doorgronden. Anders gesteld: verklarende inzichten en persoonlijkheidsstructuren vertonen wel samenhang met het gedrag, maar er hoeft geen rekening mee gehouden te worden bij het veranderen van keuzepatronen (Isebaert, 2007). De ‘dormative principles’ van Bateson onderbouwen deze keuze: iets omschrijven met een abstracte term of een concept schept de illusie dat dit de verklaring is. Concepten komen echter niet overeen met de realiteit. Een diagnose is niet meer dan een concept. De vraag welke therapie te gebruiken op basis van een diagnose, is dan ook een zinloze vraag. Dit sluit aan bij de oplossingsgerichte visie op hypothesen, waarbij gesteld wordt dat negatieve en verklarende hypothesen niet nuttig zijn. Werkbare, nuttige hypothesen moeten aan de volgende eigenschappen voldoen: Niet waar / onwaar, maar nuttig / onnuttig Gebaseerd op concreet observeerbare feiten Flexibele werkinstrumenten, die doorlopend gewijzigd kunnen worden Circulair eerder dan lineair Allocentrisch eerder dan egocentrisch Dikwijls gebaseerd op functies van het symptoomgedrag Op resources eerder dan op problemen gebaseerd Dynamisch, gebaseerd op processen eerder dan statisch, gebaseerd op diagnoses Meerdere eerder dan slechts één hypothese Positief eerder dan negatief geformuleerd Daarnaast staat keuzevrijheid als doel voorop in het oplossingsgericht werken, en zeker volgens het ‘Brugs model’. Om dit mogelijk te maken is een zo open mogelijke kijk (op het probleem, op de cliënt, op de oplossingen, …) noodzakelijk. De therapeutische houding van het ‘niet-weten’ moet dit mogelijk maken: de therapeut laat zich informeren en inhoudelijk leiden door de cliënt, wiens referentiekader bepalend is voor de wijze waarop zijn/haar oplossingen ontworpen wor- 4 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 5 den (Bakker & Bannink, 2008). Dat staat lijnrecht tegenover het werken met diagnostiek als basis, dat al van in den beginne beperkend werkt. Diagnostiek fixeert mensen immers op bepaalde eigenschappen en laat vaak slechts beperkte oplossingsmogelijkheden open. Bovendien focussen diagnoses louter op problemen, tekorten, beperkingen, negatieve eigenschappen, … Daardoor creëren ze extreem beperkte perspectieven op de capaciteit van een individu om te veranderen. Ze handelen m.a.w. slechts over een beperkt deel van de realiteit, waarbij capaciteiten genegeerd worden (Milner & Myers, 2007). Het effect is dat mensen (zowel cliënten als therapeuten) ontmoedigd raken, en dat pathologie zelfs nog versterkt wordt door erop te focussen (Le Fevere de Ten Hove, 2005). Een forensisch diagnostisch onderzoek wordt vooral gebaseerd op de gepleegde feiten in het verleden, terwijl een oplossingsgericht ‘onderzoek’ zich zou richten op hoe de persoon in het heden functioneert, wat de verschillen met vroeger zijn, beschermende factoren, contextgebonden factoren, welke oplossingen de persoon intussen vond voor zijn vroegere problemen, … Ondanks deze tegenstellingen, is er een compromis te vinden in het stroomschema van het ‘Brugs model’ (Isebaert, 2007), dat deels de diagnostiek binnen het oplossingsgerichte model vormt. Hierbij schat men veeleer de therapeutische relatie dan intrapsychische kenmerken van de cliënt in als bepalend voor wat op een gegeven moment therapeutisch mogelijk is. Het mandaat of de toestemming om te mogen helpen staat hierbij centraal. Isebaert (2007) stelt het als volgt: “Het belangrijkste werkinstrument van een therapeut is de therapeutische relatie met zijn cliënt. We streven ernaar een vorm van samenwerking tot stand te brengen waarin de cliënt expert van zijn eigen therapie kan worden.” Het stroomschema van het ‘Brugs model’ kan als volgt samengevat worden: Soort relatie Vrijblijvende relatie Kenmerken Er is geen vraag om hulp Zoekende relatie Er is wel een vraag om hulp, maar de hulpvraag is niet werkbaar Consulterende relatie Er is een werkbare vraag om hulp, maar de cliënt beschikt niet over voldoende en passende resources Expertrelatie Er is een werkbare vraag om hulp en de cliënt beschikt over voldoende en passende resources Strategie Een context creëren waarin een hulpvraag mogelijk wordt, door een waarderende, positieve therapeutische relatie op te bouwen en mandaat te verwerven. De vrijblijvende relatie aanvaarden en zo weinig mogelijk weerstand opbouwen. Een werkbare hulpvraag met duidelijke doelstellingen induceren; duidelijk maken dat de therapie reeds begonnen is; duidelijk maken dat je weet dat het een grote inspanning vraagt; een context creëren waarin de cliënt zijn eigen therapie ter hand kan nemen Passende resources opsporen; de cliënt in contact brengen met de vaardigheden die hij nodig heeft om zichzelf te kunnen helpen; de cliënt helpen een werkzame strategie te ontwikkelen ‘Doe zo verder, je bent goed bezig’; ondersteunen 5 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 6 Bij bepaalde diagnoses is het echter nuttig om een aantal eigenschappen als beperkende factoren in het achterhoofd te houden. Het verschil met de klassieke benadering, en al zeker de forensische benadering, is dat de diagnose niet als basis, en evenmin als focus voor de therapie dient. In plaats daarvan bekijkt men hoe de cliënt ondanks of naast een bepaald symptoom of beperking kan functioneren. Daarom heeft een vorm van assessment ook binnen het oplossingsgerichte model zijn plaats, alleen verschilt deze inhoudelijk sterk van de klassieke probleemgerichte assessment. De SAPROF en de B-SAFER zijn twee voorbeelden van diagnostische instrumenten die een stap zetten in de richting van een oplossingsgerichte diagnostiek rond crimineel of gewelddadig gedrag. De B-SAFER of de Brief Spousal Assault Form for the Evaluation of Risk (Kropp & Hart, 2004) is een recidivevoorspeller voor huiselijk geweld die niet alleen het risico inschat, maar ook aanwijzingen geeft over de elementen waarop interventies zich het best kunnen richten. De SAPROF of de Structured Assessment of PROtective Factors for violence risk van De Vogel, De Ruiter, Bouman & de Vries Robbé (2007) is een instrument voor de gestructureerde inschatting van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag. De bedoeling is te zorgen voor meer balans in de risicotaxatie van toekomstig gewelddadig gedrag. Hiermee zou een dynamische positievere benadering van risicopreventie mogelijk moeten worden. Milner & Myers (2007) beschrijven hoe een oplossingsgerichte assessment met een pleger van partnergeweld er kan uitzien: Uitzonderingen zoeken: “Heb je ooit al iets gedaan wat veel inzet vroeg? Is er iets waar je trots op bent? Kan je een aantal goede eigenschappen van jezelf opnoemen? Wanneer kon je je beheersing verliezen, maar is het je gelukt om jezelf toch te controleren? ...” Gewenste toekomst: “Hoe zou je willen zijn als man, vader, partner, ... (‘best hopes’)? Wat heb je daarvan al bereikt? Wat zouden de mensen in je omgeving merken als verschil wanneer je gewenste toekomst realiteit begint te worden? ...” Veiligheid voor de partner Verschillen in doelstellingen van de cliënt en van anderen bespreken Tot slot is het ook goed om onderscheid te maken in de verschillende functies en rollen van waaruit iemand binnen het forensische veld zijn/haar werk moet doen en deze naast elkaar te laten bestaan. Een rechter moet oordelen en een eventuele straf uitspreken; een advocaat moet zijn/haar cliënt verdedigen; een justitieassistent moet nagaan of iemand zijn/haar juridische voorwaarden naleeft; een expert moet de vragen van de rechtbank beantwoorden en een deskundige kijk op de zaak geven; een hulpverlener moet begeleiden. Voor die laatste kan het helpend zijn om vanuit die positie bepaalde richtlijnen in het achterhoofd te houden, bv.: De taak van de therapeut is een context creëren voor de cliënt waarin die zichzelf kan veranderen; therapie gaat over bruikbaar of niet, i.p.v. over waar of niet waar; de hypothese van morele verwerpelijkheid (cfr. alcoholmisbruik) heeft zijn nut in de preventie; in de behandeling werkt ze eerder contraproductief (Isebaert, 2007); uit je rol stappen kan (bv. ter beveiliging van een situatie), maar doe het dan bewust, duidelijk, transparant en consequent voor zolang je het doet. 6 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 7 2. Psychopathie: probleem, beperking of niets mee aan te vangen? Psychopathie is de meest gehanteerde, meest onderzochte en meest beladen diagnostische term binnen de forensische psychiatrie en psychologie. In nagenoeg elk expertise- of adviesverslag worden de resultaten van de PCL-R (Psychopathy Checklist Revised) van Hare vernoemd. Bij het onderzoek dat voorafgaat aan een vonnis, bij een advies tot vrijlating en/of het opstarten van een behandeling wordt veel tijd geïnvesteerd in het afnemen van de PCL-R en in overleg om te bepalen of een dader van criminele feiten al dan niet psychopaat is. De PCL-R-score wordt in verschillende courante risicotaxatieinstrumenten gebruikt als voorspeller van crimineel gewelddadig gedrag. De 20 items van de PCL-R zijn standaardelementen bij de definiëring van ‘psychopathie’. Deze zijn: 1. gladde prater en oppervlakkige charme; 2. sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde; 3. prikkelhonger en neiging tot verveling; 4. pathologisch liegen; 5. list en bedrog, manipulerend gedrag; 6. gebrek aan berouw of schuldgevoel; 7. ontbreken van emotionele diepgang; 8. kil, gebrek aan empathie; 9. parasitaire levensstijl; 10. gebrekkige beheersing van het gedrag; 11. promiscue seksueel gedrag; 12. gedragsproblemen op jonge leeftijd; 13. het ontbreken van realistische doelen op lange termijn; 14. impulsiviteit; 15. onverantwoordelijk gedrag; 16. geen verantwoordelijkheid nemen voor het eigen gedrag; 17. veel korte partnerrelaties; 18. jeugdcriminaliteit; 19. schending van de voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling en/of achterwege blijven van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling; 20. veelsoortige criminaliteit. Wanneer men op zoek gaat naar literatuur en onderzoeksresultaten i.v.m. psychopathie, al dan niet in combinatie met therapeutische resultaten, botst men vooral op negatieve en weinig hoopgevende berichten. Psychopaten worden best levenslang opgesloten, met zo weinig mogelijk behandeling, zo lijkt de conclusie te moeten luiden. Verder klinkt het dat de meeste psychotherapeutische benaderingen en interventies niet succesvol zijn bij psychopaten, en integendeel zelfs zware risico’s zouden inhouden (Van Overmeiren, 2008): Het algemene recidivecijfer van psychopaten is tweemaal zo hoog als dat van andere daders en dat bij geweldmisdrijven driemaal zo hoog; psychopaten beseffen niet dat ze een probleem hebben waar ze iets aan willen doen en ze kijken nooit met spijt terug of met zorg vooruit; wat psychopaten denken en doen ligt in het verlengde van een harde persoonlijkheidsstructuur die buitengewoon immuun is tegen externe beïnvloeding; psychopaten zoeken niet uit eigen beweging hulp; psychopaten in therapie doen weinig meer dan de schijn ophouden; de meeste therapieprogramma’s werken contraproductief, omdat ze psychopaten nieuwe excuses en rationalisaties aanreiken voor hun gedrag en ze nieuwe inzichten geven in de kwetsbaarheid van mensen; psychopaten domineren vaak individuele en groepstherapiesessies en dringen de andere leden hun eigen meningen en interpretaties op. De benadering bij recente studies is gelukkig genuanceerder en thans rijzen vragen bij de statische diagnose van psychopathie en de daaraan gekoppelde negatieve prognoses. Recent onderzoek wijst uit dat het antisociaal gedrag van veel psychopaten op middelbare leeftijd afneemt en dat de groep van psychopaten een vrij heterogene groep is (Van Overmeiren, 2008). Een onderzoek van Gondolf en White naar het verband tussen psychopathie en agressie wees uit dat de 7 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 8 gangbare assumptie dat mensen die gewelddadig zijn op elkaar lijken en verschillend zijn van niet-gewelddadige mensen, niet opgaat (Milner & Myers, 2007). Vanuit een oplossingsgerichte visie is de diagnose van psychopathie problematisch. Inherent aan deze diagnose is namelijk dat het als onveranderlijk beschouwd wordt. Ongewild zet de diagnose van psychopathie plegers daardoor in een slachtofferpositie, aangezien ze alleen maar kunnen ondergaan wat bij hun diagnose hoort. Bovendien heeft ze - in tegenstelling tot andere diagnoses die een ontschuldigend effect kunnen hebben voor de cliënt en zijn omgeving - veelal als effect dat mensen als nog gevaarlijker beschouwd worden, waardoor de mogelijkheden voor verandering alsmaar verkleinen. Deze diagnose heeft een zeer pejoratieve betekenis, die veel deuren onherroepelijk kan doen sluiten. ‘Psychopaten’ krijgen immers minder snel een uitgaansvergunning, penitentiair verlof of een voorwaardelijke invrijheidsstelling (Van Overmeiren, 2008). Het effect van een jarenlange opsluiting zonder perspectief op een PCLR-score, werd voorlopig nog niet onderzocht, maar zou wel eens negatief kunnen zijn. Vroeg of laat zetten de meeste psychopaten niettemin terug de stap naar de maatschappij. Het vinden van een therapie die werkt bij deze groep is dan ook geen overbodige luxe (Van Overmeiren, 2008). Vanuit oplossingsgericht oogpunt zou gesteld kunnen worden dat een deel van de problematiek van mensen met een diagnose van psychopathie als beperking beschouwd moet worden. Zo zijn er een aantal fysiologische disfuncties, o.a. ter hoogte van de amygdala (Van Overmeiren, 2008), waar geen oplossingen voor te vinden zijn. Voor die factoren is het zaak om te aanvaarden dat hier geen verandering mogelijk is, en te zoeken naar factoren - naast die beperkingen - waar wel mogelijkheden liggen. Van Overmeiren (2008) stelt nog dat het zoeken naar prognostisch positieve elementen minstens even belangrijk moet zijn als het zoeken naar negatieve elementen. Deze positieve elementen kan men immers als ankerpunten aanwenden om verandering te bewerkstelligen. Wong en Hare (2005) zetten een aantal richtlijnen uiteen voor een geschikte en aangepaste behandeling van psychopaten, die uitgaat van wat wel mogelijk is. Het doel van de behandeling is het verminderen van het aantal en de ernst van de misdaden die tijdens en na detentie gepleegd worden door psychopaten en het verhogen van het prosociale gedrag. Hun interventies richten zich op dynamische risicofactoren die gerelateerd zijn aan geweld en dus niet op oppervlakkige gedragingen, de persoonlijkheid of gedrag dat niet gerelateerd is aan het criminele verleden van de gedetineerde. Er moeten volgens dit programma drie zaken centraal staan in de behandeling: een cognitief-gedragsmatige aanpak binnen een goed gestructureerde omgeving, met inzet van cognitieve herstructurering, positieve bekrachtigingsstrategieën en sociale leermodellen om prosociale gedragingen en attitudes te versterken: trainen in het zien, verzamelen en interpreteren van informatie over de sociale omgeving alvorens te reageren; doelen selecteren die niet resulteren in het lijden van anderen; verschillende soorten reacties opnemen in het hervalpreventieplan; voor- en nadelen leren afwegen om een beslissing te nemen; en trainen in sociale vaardigheden en prosociaal gedrag. het risk-need-responsitivity-principe: hoge risico gedetineerden moeten intensiever behandeld worden; de veranderlijke criminogenetische factoren moeten aangepakt worden; en de individuele eigenschappen van de cliënt moeten in de behandeling opgenomen worden. hervalpreventietechnieken om de zelfbeheersingsvaardigheden te versterken en om generalisatie naar niet-geïnstitutionaliseerde settings te maximaliseren: nieuwe vaardigheden aanleren om in te grijpen in de delictketting 8 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 9 3. Doelstellingen van een forensische behandeling: risico inperken, de schade herstellen en/of veiligheid opbouwen? Bij een behandeling binnen een forensische context, is het doel bijna altijd geformuleerd met het oog op verminderen van het risico op herval. Onder impuls van het herstelrecht is hier het herstellen van de aangerichte schade bij gekomen. Vaak gehanteerde termen bij het omschrijven van het doel van een forensische behandeling zijn dan: impulscontrole, terugvalpreventie, empathiebevordering, responsabilisering (verantwoordelijkheid opnemen tegenover de feiten, het slachtoffer en de samenleving), nieuwe slachtoffers voorkomen. Hierbij wordt dus een doel vooropgesteld vanuit de behandelcontext, los van de individuele cliënt en wat hij/zij wil. Dit zijn telkens ook doelen die tegemoet komen aan de noden van anderen (de slachtoffers, de maatschappij, justitie, de behandelende dienst), maar niet aan die van de pleger. Het plegen van strafbare feiten ontneem een mens echter het recht niet op het nastreven van eigen wensen, doelen of noden. Dit en het feit dat er zoveel nadruk gelegd wordt op risicotaxatie en -inperking hangt nauw samen met de verantwoordelijkheidskwestie in een forensische context. Wanneer iemand strafbare feiten pleegt, kan dit immers verstrekkende gevolgen hebben voor alle betrokkenen, zeker wanneer het om gewelddadige feiten gaat. Vooral wanneer dergelijke feiten gepleegd zijn door recidivisten, die dus al gekend zijn bij justitie en eventueel ook binnen hulpverlening, rijst telkens de vraag naar wie hiervoor verantwoordelijk is: justitie die niet streng genoeg optrad, de deskundigen die het risico verkeerd ingeschat hebben, de behandelaars die hun werk niet goed deden, … Deze discussie wordt vaak nog heviger wanneer het mediagenieke incidenten betreft. Uiteraard is het goed dat elk voor zich zijn/haar eigen handelen kritisch durft bekijken, en is het ieders verantwoordelijkheid om zijn/haar werk goed te doen. Anderzijds kunnen beslissingen over mensen niet gebaseerd worden op angst, blijft elke mens verantwoordelijk voor zijn/haar eigen daden (en dat geldt ook voor een dader, die in deze discussies soms ‘vergeten’ wordt als verantwoordelijk persoon) en ontstaat de valkuil dat men door dergelijke discussies vooral angst induceert en dat niemand nog verantwoordelijkheid – laat staan een risico – durft te nemen. Alle risico’s uitsluiten is onmogelijk – hoeveel men ook investeert in risicotaxatie. Vanuit oplossingsgericht oogpunt is het daarom nuttiger om eerder naar mogelijkheden of kansen dan naar risico’s te kijken en die vooral te taxeren en te ‘behandelen’ (in de zin van versterken, uitbreiden, generaliseren, …). Daarnaast is het goed om als forensisch behandelaar de verantwoordelijkheden duidelijk te leggen waar ze thuishoren: de pleger is verantwoordelijk voor zijn toekomstig gedrag; de hulpverlener is verantwoordelijk om de context te scheppen waarin de motivatie kan verhogen (Milner & Myers, 2007). De forensische praktijk spreekt het oplossingsgerichte uitgangspunt tegen dat je moet vertrekken vanuit de doelstellingen van de cliënt, dat keuzevrijheid in betekenisgeving en handelen het doel van therapie is en dat geloof in de cliënt nodig is om naar verandering toe te kunnen werken. Er kunnen uiteraard wel ethische vragen gesteld worden bij het volgen van de cliënt wanneer het om crimineel gedrag gaat. Milner en Myers (2007) hanteren de factor ‘ethisch’ daarom als bijkomend criterium voor de doelstellingen van therapie rond geweld. Een werkbare doelstelling voor therapie moet dan beantwoorden aan de volgende criteria: 9 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 10 duidelijk realistisch of bereikbaar eerder klein belangrijk voor de cliënt een belangrijke inspanning vragend van de cliënt in gedragstermen meetbaar in aanwezigheid van iets ethisch Hier mag anderzijds ook niet teveel belang aan gehecht worden, aangezien we ons dan in andere domeinen dan het therapeutische begeven (namelijk in het domein van justitie of van de ethica). Het ‘Good Lives Model’ van Ward, Mann en Gannon lost dit op door te stellen dat er in een behandeling niet geoordeeld dient te worden over ‘goed’ of slecht’, maar dat het doel van een behandeling van delinquenten erin bestaat mensen te helpen meer toegang te krijgen tot ‘primary goods’ (activiteiten, ervaringen of situaties die gezocht worden uit eigenbelang en die het welzijn van het individu bevorderen, zoals bv. gezondheid, kennis, succeservaringen, zelfstandigheid). De onderliggende idee van dit model is dan dat mensen beter functioneren wanneer ze hier gemakkelijker toegang toe hebben (Huys, Frans & Antonissen, 2009). Hoewel ook hier de behandelaars het doel van de therapie nog altijd bepalen, en dit dus geen oplossingsgericht model is, betekent dit wel al een stap in de richting van constructieve doelen in termen van welzijn van de cliënt. Een andere paradigmashift die Milner en Myers (2007) toepassen, is het spreken over en zoeken naar veiligheid in plaats van risico als uitgangspunt te nemen. Veiligheid opbouwen wordt dan het streven van een oplossingsgerichte therapie rond geweld. Een veiligheidsbenadering kenmerkt zich in het identificeren, ontwikkelen en verbreden van bestaande en meetbare signalen van veiligheid, en het nastreven van een ‘safe care plan’. Turnell & Edwards (1999) concretiseerden dit nog verder in 6 principes voor een veiligheidsbenadering rond geweld: de positie van elke betrokkene begrijpen en iedereen aanspreken als iemand die bezorgd is over de veiligheid van zichzelf en anderen; uitzonderingen op het geweld zoeken, als eerste tekenen van veiligheid (bv. situaties waarin de cliënt gefrustreerd en kwaad was, maar niet gewelddadig); sterktes en resources ontdekken die kunnen ingezet worden in probleemsituaties; focussen op de doelen van alle betrokken personen om de veiligheid van de meest kwetsbaren te verzekeren; veiligheid en vooruitgang in schalen zetten; assessment van de bereidheid, het vertrouwen en de capaciteit om te veranderen Een gelijkaardige verschuiving kwam er met het ‘Good Lives Model’ voor de behandeling van delinquenten, dat ontstond als een alternatieve benadering voor strafrechterlijke interventies die gebaseerd zijn op het ‘risk-needs-responsivity model’. Niet risicomanagement en terugvalpreventie, maar het bevorderen van het welzijn van de delinquent en de sterke eigenschappen en capaciteiten van het individu staan nu centraal. De vraag hoe de cliënt zijn leven wil leiden, wordt geconcretiseerd naar verschillende leefgebieden. Met de cliënt worden diens huidige situatie, zijn doelen, de obstakels of verleidingen en de stapjes waarmee de doelen bereikt kunnen worden, doorgenomen (Pomp, 2009). Vermindering en beheersing van het risico op recidive behoort nog wel tot de doelstellingen van het model, maar het bevorderen van het welzijn van 10 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 11 de cliënt komt op de eerste plaats (met daarbij de veronderstelling dat een verhoogd welzijn automatisch tot een verminderd risico leidt). Individuen worden in het ‘Good Lives Model’ beschouwd als actieve doelgerichte wezens, die fundamentele ‘primary goods’ willen verwerven. Een ‘good lives treatment plan’ is erop gericht dat de cliënt zijn ‘primary goods’ op een nietcriminele wijze kan nastreven (Pomp, 2009). Het vermijden van risico of herval, of ervoor zorgen dat iemand geen strafbare feiten meer pleegt, zijn allemaal vermijdingsdoelen. Dit druist in tegen het oplossingsgerichte idee dat een behandeldoel positief geformuleerd moet zijn, in termen van de aanwezigheid van iets. Mensen hebben de neiging om de dingen concreet voor te stellen door middel van visualisatie, en die visuele voorstelling maakt een serieuze kans om zich te realiseren (Le Fevere de Ten Hove, 2000). Daarom is het nuttiger om positieve doelen te stellen in aanwezigheid van iets, omdat de kans dan ook groter wordt dat dit doel gerealiseerd wordt. Onderzoek wijst uit dat individuen ook beter meewerken wanneer ze gemotiveerd zijn door toenaderingsdoelen; dat de behandeleffecten groter zijn wanneer er met positieve doelen gewerkt wordt; en dat personen met een positieve houding psychologisch gezonder zijn dan personen met een ontwijkende houding (Marshall, Ward, Mann, Moulden, Fernandez, Serran & Marshall, 2005). Daarom is het vertalen één van de eerste en belangrijkste stappen in een oplossingsgerichte forensische behandeling. Negatieve of vermijdingsdoelen (als ‘niet meer hervallen’ of ‘geen strafbare feiten meer plegen’ of ‘niet agressief reageren’) worden vertaald in positieve of toenaderingsdoelen (bv. ‘rustig reageren op kritiek’ of ‘meer tijd doorbrengen met mijn gezin’) die passen voor de cliënt in kwestie en concreet gemaakt worden in kleine stappen. Drie bewegingen zijn hierin belangrijk: van algemeen naar individueel, van negatief naar positief en van groot naar klein. Mann, Webster, Schofield & Marshall (2004) toonden aan dat wanneer vermijdingsdoelen vervangen worden door toenaderingsdoelen, dit klinisch effectief is in de behandeling van seksuele delinquenten en tevens zorgt voor een positieve therapeutische omgeving. Een onderzoek onder alcoholmisbruikers toonde aan dat zij die deelnamen aan een op toenaderingsdoelen gericht programma minder kans hadden om terug te vallen dan individuen die aan vermijdingsdoelen werkten (Pomp, 2009). 11 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 12 4. Behandeling onder dwang versus ‘model van de keuze’ Veel begeleidingen in een forensische context gebeuren onder een vorm van dwang. Dat kan expliciet en duidelijk zijn, wanneer een behandeling verplicht is. Doorgaans is er echter sprake van een impliciete vorm van dwang, waarbij de cliënt bepaalde voordelen krijgt door het volgen van een begeleiding (bv. seponering van het gerechtelijk dossier, in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling) of kan ontsnappen aan bepaalde nadelen (bv. een gevangenisstraf). Een wijdverbreide assumptie is dat dwang ook gelijkstaat aan minder motivatie. Vaak wordt dan gesteld dat een eerste periode van dergelijke behandeling moet bestaan uit ‘motivatieverhogend werken’ met de cliënt, zodat er daarna ‘echt therapeutisch gewerkt’ kan worden. Een ‘intrinsieke motivatie’ om ‘zelf echt te willen veranderen’ wordt dan beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde om therapeutisch te kunnen werken. Zo is één van de vaak gehoorde argumenten waarom psychopaten niet vatbaar zijn voor therapie, dat ze geen lijdensdruk ervaren, waardoor de intrinsieke motivatie om te veranderen afwezig is (Van Overmeiren, 2008). Dit gegeven staat tegenover het oplossingsgerichte uitgangspunt dat je vertrekt vanuit de doelstellingen van de cliënt, en dat keuzevrijheid in betekenisgeving en handelen induceren het middel is om het doel van de cliënt te bereiken. Keuzemogelijkheden introduceren staat op het eerste gezicht immers lijnrecht tegenover een gedwongen begeleiding. Het oplossingsgericht werken wordt ook bemoeilijkt doordat dwang weerstand, afstand en verzet creëert. Mensen ontwikkelen immers weerstand wanneer ze voelen dat hun keuzevrijheid beperkt wordt en ze zich dus geconfronteerd zien met wat ze niet meer kunnen of mogen. Onderzoek toont aan dat de kans op resultaat veel groter is als mensen het gevoel hebben dat ze een zekere persoonlijke keuze hebben om hun toekomst zelf richting te geven (Miller & Rollnick, 2002). Furman (2010) bevestigt dit door te stellen dat zelfbeschikking, coöperatie en hoop de noodzakelijke ingrediënten zijn voor een daadkrachtige oplossingsgerichte therapie. Vooral de eerste twee voorwaarden komen in het gedrang bij gedwongen hulpverlening. Het stroomschema van het Brugs model biedt heel wat handvaten om binnen een gedwongen kader toch oplossingsgericht te kunnen werken. Hierbij wordt de therapeutische relatie en het mandaat dat ermee samenhangt als kompas beschouwd voor de meest efficiënte therapeutische interventies. Bijkomend voordeel is dat de concepten ‘motivatie’ en ‘weerstand’ beschouwd worden als een interpersoonlijk, veranderlijk en situationeel bepaald gegeven. Het is de taak van de therapeut om zijn/haar interventies aan te passen aan de toestand van de therapeutische relatie. Ook het afwegen van de soort motivatie waarmee een cliënt start (extern of intern of intrinsiek, echt of oneigenlijk, …) wordt op die manier overbodig. Deze informatie is immers zeer subjectief, hoort thuis bij de hypothesen, is nutteloos en vaak zelfs belemmerend om nuttig werk met de cliënt te kunnen leveren. Men kan ervan uitgaan dat veel forensische begeleidingen in een vrijblijvende relatie starten, omdat cliënten in een gedwongen context vaak nog geen hulpvraag hebben. Het is dan de taak van de therapeut om mandaat te verwerven van de cliënt, zodat die tot een hulpvraag kan komen. Zoals hierboven al kort beschreven werd, is de beste strategie binnen een vrijblijvende relatie de volgende: De vrijblijvende relatie aanvaarden en zo weinig mogelijk weerstand opbouwen; een context creëren waarin een hulpvraag mogelijk wordt, door een waarderende, positieve therapeutische relatie op te bouwen en mandaat te verwerven; 12 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 13 uitgaan van het principe dat wie komt, mag komen, ook als er (nog) geen hulpvraag is alleen al door te komen tonen cliënten immers dat ze iets willen; niet over het probleem praten en het zeker nog niet proberen te behandelen; zoeken naar de unieke manier van meewerken van elke persoon (in plaats van te denken in termen van ontkenning, geen motivatie, weerstand tegen verandering, ...); competentie construeren: hoop, vertrouwen, moed en wilskracht opbouwen, door eerdere successen en de sterktes die ertoe geleid hebben bewust te maken - zeker bij cliënten in gedwongen hulpverlening, die zich machteloos kunnen voelen t.o.v. het systeem en zich minder bewust zijn van hun eerdere successen en sterktes (De Jong & Berg, 2001). Uitgaande van een vrijblijvende relatie kunnen we een aantal mogelijke interventies opsommen: Interesse tonen voor de persoon, joinen met de cliënt; met de cliënt bekijken wat er nodig is opdat de verwijzer geen vraag meer zou hebben; veel gedetailleerde en concrete informatie geven; complimenteren; onderhandelen over het doel van de therapie; breed positief connoteren en wat de cliënt vertelt herformuleren in een positief kader; positieve connotaties maken i.v.m. afwezige leden van het systeem; de continueringsvraag stellen: ‘wat wil je behouden?’ of ‘wat wil je niet veranderen?’; de drie vragen voor een gelukkig leven (“Wat heb ik gedaan dat maakt dat ik tevreden ben?”; “Wat heeft iemand anders gedaan waarover ik tevreden ben?” en “Wat is er nog gebeurd waarover ik tevreden ben?”); zoeken naar waar de cliënt wel nog keuzemogelijkheden heeft en daar vooral op werken; niet-onderhandelbare verplichtingen (bv. voorwaarden van de rechtbank) helder en respectvol communiceren naar de cliënt en bespreken als de context waarbinnen iedere oplossing die in de therapie geconstrueerd wordt, moet passen (De Jong & Berg, 2001); schaalvragen i.v.m. draaglast en –kracht en uitzonderingen bij een beperking; pragmatisch praten over wat voor de cliënt betekenisvol en motiverend is (Brief Therapy Institute of Sidney, 2010); Een oplossingsgerichte hervertaling van het concept ‘dwang’ kan de therapeut helpen om de therapie alle kansen te geven en de forensische cliënt niet al op voorhand te veroordelen. De voordelen of kansen van een gedwongen kader zien kan hier een stap in zijn: bv. ‘gedwongen hulpverlening kan een hefboom zijn om bepaalde groepen mensen te bereiken die niet snel zelf hulp zouden zoeken’ (Vandaele & Vanhoeck, 2007). Dit idee zorgt ervoor dat de therapeut de cliënt met een proactieve en uitnodigende houding kan benaderen. Het vermijdt de indruk dat cliënten in gedwongen hulpverlening lastig zijn, niet willen meewerken en allemaal oneerlijk zijn omdat ze andere dingen van je willen bekomen. Dit voorkomt dat je als therapeut met een defensieve en wantrouwige houding aan de therapie begint. En aangezien de slaagkansen van therapie vooral afhangen van de therapeutische relatie, is het overigens de opdracht van de therapeut om van zijn kant die relatie alle kansen te geven. Tot slot is het ook goed om in het achterhoofd te houden dat ‘dwang’ een relatief gegeven is welke keuzes maakt een mens immers zonder dat er een vorm van dwang aan ten grondslag ligt? En houdt ingaan op een ‘dwangkeuze’ ook geen keuze in? – en bovendien niet meer dan een concept is. Hierboven zagen we al dat concepten niet nuttig zijn om een werkwijze aan op te hangen, zeker niet als het negatieve of probleemgerichte concepten betreft. 13 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 14 5. Gepleegde feiten en problemen in het verleden versus toekomstgericht werken aan verandering en oplossingen Een forensische context is per definitie probleemgericht, want vertrekt vanuit gepleegde criminele feiten. Bovendien houdt een forensische of juridische kijk ook altijd een bestraffende reactie op ‘slecht’, negatief gedrag in. Doordat een juridisch proces doorgaans veel tijd in beslag neemt, en de mogelijkheid om te begeleiden of behandelen pas laat in het juridisch parcours zijn plek krijgt, starten veel forensische begeleidingen pas maanden of zelfs jaren na de gepleegde feiten. Toch worden dergelijke behandelingen meestal geënt op deze feiten uit het verleden. Er wordt dus uitgegaan van een lineaire of reductionistische logica. De idee is dat plegers zoveel mogelijk moeten leren over de oorzaken van hun crimineel gedrag, zodat ze het risico op het stellen van dergelijk gedrag kunnen verkleinen (Van Overmeiren, 2008). Deze logica is begrijpelijk, komt tegemoet aan de emotionele reacties van mensen op misdrijven en is wetenschappelijk onderbouwd. Anderzijds verengt men de persoon op die manier tot dader of pleger van een misdrijf en tot één bepaald moment of periode in zijn/haar leven. Zo wordt er sterk gepolariseerd tussen twee ‘soorten mensen’: daders versus slachtoffers. Op die manier gaat men voorbij aan het feit dat mensen verschillende identiteiten in zich hebben, en niet alleen maar daders of slachtoffers zijn. Bovendien is de duiding ‘dader’ of ‘slachtoffer’ misleidend in de zin dat die rol niet de drijfveer is van mensen in de manier waarop ze hun leven willen invullen. Bij de ontwikkeling van het Good Lives Model formuleerden Ward, Mann & Gannon (2007) het zo: “We have been so busy thinking about how to get rid of sexual crimes that we have overlooked a rather basic truth: offenders want better lives not simply the promise of less harmful ones.” Daarnaast ontkent men hiermee dat mensen onvermijdelijk veranderen en mogelijks (of zelfs zeer waarschijnlijk, uitgaande van de idee van autopoiese) zelf al oplossingen gevonden hebben voor hun probleem. Een oplosssingsgerichte behandeling start net met de oplossingen die de cliënt zelf al vond. Criminologisch onderzoek wijst uit dat een louter repressieve of bestraffende aanpak niet werkt, en zelfs geweldsinducerend werkt. Ook Vandaele en Vanhoeck (2007) benadrukken dat een dader beter niet uitsluitend tegemoet getreden wordt vanuit de strafbare feiten die hij gepleegd heeft, maar bij uitstek aangesproken moet worden op zijn mogelijkheden om respectvol om te gaan met andere mensen. Onderzoek van Ward en Stewart (2003) wees uit dat naast criminogene factoren ook non-criminogene factoren een belangrijke rol hebben in de uitkomst van een behandeling. Zo werd aangetoond dat het vergroten van zelfvertrouwen positief werkt en het samenwerken met delinquenten naar een gezamenlijk doel voor meer therapietrouw zorgt. Net deze benadering van delinquent gedrag wordt gesteund door het oplossingsgerichte model, met volgende uitgangspunten: De toekomst vormt de focus; het verleden wordt beschouwd als een beperking; verandering is alomtegenwoordig en onvermijdelijk; er wordt op zoek gegaan naar, ingezoomd op en gebruik gemaakt van constructieve veranderingen; oplossingen zijn van een andere orde dan problemen en het is nuttiger om zich met de eerste categorie bezig te houden – datgene wat men ruimte geeft en voedt zal immers groter worden; de inhoud van problemen is minder belangrijk dan waar de cliënt naartoe gaat en hoe hij start; kijken naar de bestaande sterktes, krachtbronnen, competenties of krachten valideert de totaliteit van iemands ervaringen, plaatst de problemen in een context, maakt contact met professionelen minder bedreigend en helpt de cliënt om een competenter zelfbeeld te ontwikkelen. 14 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 15 uitzonderingen zijn de bouwstenen van de oplossing; inzicht is niet nodig om tot verandering te komen; een systemische, interactionele of circulaire logica sluit meer aan bij de complexe realiteit van menselijk gedrag; het is gemakkelijker om meer van iets te doen wat werkt dan om te stoppen met iets problematisch. Het oplossingsgerichte model is misschien wel het model bij uitstek om binnen een forensische, en dus probleemgerichte context met mensen te werken. Vanuit dit model zijn immers heel wat technieken ontwikkeld die zelfbeschikking, coöperatie en hoop induceren bij cliënten, i.e. de basisvereisten voor mensen om te veranderen (Furman, 2010), maar die vaak verloren gaan binnen een forensische context. Voorbeelden van dergelijke technieken zijn: alle toekomstgerichte interventies, uitzonderingen zoeken, kleine signalen oppikken dat iets in de goede richting gaat, hervertalen en normaliseren, praten over de positieve toekomst, schaalvragen (die een impliciete boodschap van beweging inhouden), het zoeken naar een passende doelstelling als onderdeel van de therapie, circulaire vragen, hoe-vragen stellen in plaats van waarom-vragen, … Rond dat laatste toont het werk van Alan Jenkins met gewelddadige plegers in Australië dat wanneer professionelen ‘waarom’-vragen stellen, zij het opnemen van verantwoordelijkheid voor gedrag ontmoedigen, terwijl vragen naar de manier waarop gedrag relaties beïnvloedt en hoe men goed gedrag kan behouden, het opnemen van verantwoordelijkheid en het veranderen van gedrag net aanmoedigt (Walker & Hayashi, 2007). 15 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 16 6. De paradox van de gevangenissen Een gevangenis is dé forensische context bij uitstek waarin negativiteit, bestraffing, beknotting, bekritisering, destructie, … overheerst. Een gevangenis is in wezen probleemgericht. Sterker nog, verschillende factoren binnen een gevangenissysteem maken het net probleemgenererend of pathogeen. Een detentie berooft gedetineerden niet alleen van hun vrijheid, maar ontneemt hen ook op verschillende manieren hun keuzevrijheid. Denkend vanuit het Brugs model zorgt dit dus automatisch voor pathologie, net omdat we pathologie beschouwen als het verlies van keuzevrijheid of het verlies van de mogelijkheid om te kunnen kiezen. Een detentie zorgt voor detentieschade (ontwrichting van het sociale leven, afhankelijkheid, psychische schade, …) bovenop de vrijheidsberoving. Zeker wanneer iemand lange tijd gedetineerd wordt, is er sprake van ‘prisonisatie’, waarbij gedetineerden zich steeds meer gaan richten op de regels en eisen van het sociale leven binnen de gevangenismuren, met vervreemding van de normen en waarden van de samenleving als gevolg. Zo worden gedetineerden nauwelijks gehoord wanneer ze op een rustige, niet-agressieve manier een vraag stellen; wanneer ze daarentegen ontploffen, krijgen ze niet alleen meer aandacht, maar vaak krijgen ze wel gedaan wat ze willen bekomen. Mensen in een gevangenis leren dus dat ze zich op een agressieve manier moeten laten gelden om iets te bekomen. Dit patroon speelt tussen gedetineerden onderling, maar evenzeer tussen gedetineerden en gevangenispersoneel. Een ander voorbeeld hiervan is dat druggebruikers binnen een gevangenissysteem niet van hun probleem afgeraken, integendeel: veel niet-gebruikers beginnen tijdens een detentie wel of opnieuw te gebruiken. De oprichting van speciale drugvrije afdelingen binnen een aantal gevangenissen illustreert de absurditeit van dit probleem. Bij de minste fout die gedetineerden maken, wordt er meteen en bestraffend gereageerd door een sanctie op te leggen, hen te isoleren, hun contacten met de buitenwereld te beperken, gunsten in te perken of uit te stellen, hen te transfereren naar een andere gevangenis, … Constructief gedrag wordt daarentegen genegeerd, en zeker niet beloond of becomplimenteerd. Veel gedetineerden kost het een enorme inspanning om zich in te houden in frustrerende situaties en niet agressief te reageren, maar dit wordt zelden gezien, laat staan gehonoreerd, en soms zelfs nog bestraft. Ook wanneer gedetineerden duidelijk ander en constructiever gedrag gaan stellen dan voorheen, blijven ze vaak hun negatieve imago of slechte naam meedragen, en blijven ze beschouwd worden als gevaarlijk of explosief, ook al is het al jaren geleden dat ze zich agressief opstelden. Tegelijk is een gevangenis een heel paradoxaal systeem, want net in dergelijke context wordt van gedetineerden het omgekeerde verwacht. Gedetineerden moeten zich constructief opstellen, verantwoordelijkheid opnemen, ‘betere mensen’ worden, vooruitgaan, … Binnen een systeem waar veel rond macht draait en gedetineerden in een totale afhankelijkheidspositie zitten, wordt van hen verwacht dat ze op een gezonde manier met anderen leren omgaan. Hoewel gedetineerden nauwelijks iets zelf mogen en kunnen beslissen, wordt van hen verwacht dat ze hun verantwoordelijkheden leren opnemen. Gezonde relaties zijn dan bijna onmogelijk (zowel tussen gedetineerden onderling als tussen gedetineerden en gevangenispersoneel en zelfs tussen gedetineerden en hun sociale omgeving, met wie alle contact beperkt en gecontroleerd wordt), maar toch wordt van hen verwacht dat ze respectvol met anderen leren omgaan. Tenslotte brengt het systeem ‘detentieschade’ toe, terwijl van gedetineerden verwacht wordt dat ze een zinvolle en constructieve reïntegratie in de maatschappij voorbereiden. Om in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling te kunnen vrijkomen, moeten gedetineerden dit zelfs kunnen bewijzen. Het systeem is traumatiserend en wekt derhalve de overlevingsmechanismen van mensen op, en toch moeten gedetineerden aantonen dat ze rustig, gecontroleerd, doordacht en verstan- 16 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 17 dig kunnen reageren (terwijl het net een basiskenmerk van traumatische reacties is dat het normale en reflexmatige reacties zijn op abnormale omstandigheden). Wanneer gedetineerden problematisch of moeilijk gedrag stellen, worden ze op vraag van het gevangenispersoneel geïsoleerd en/of getransfereerd naar een andere gevangenis (waardoor er op den duur een carrousel van ‘lastige gedetineerden’ tussen gevangenissen ontstaat), en tegelijk wordt van hen verwacht dat ze op een herstelgerichte manier met conflicten leren omgaan. Verder is hun toekomst heel onzeker (niemand weet immers wanneer hij/zij opnieuw vrij zal zijn), zijn toekomstperspectieven bemoeilijkt (bv. werk zoeken met een strafblad en met een detentie achter zich wordt veel moeilijker) en worden vooral de risico’s in de verf gezet (bv. de voorwaarden waarmee iemand voorwaardelijk vrijgelaten wordt zijn steevast uitgedrukt in termen van wat fout kan lopen en wat niet mag), en ook binnen deze context wordt van hen verwacht dat ze een constructief toekomstplan uitwerken en kunnen voorleggen. Waar we gewelddadige plegers vaak met weinig respect behandelen, verwachten we tegelijk van hen dat ze respect leren tonen tegenover anderen (Milner & Myers, 2007). Door deze paradox komen gedetineerden vast te zitten in een ‘dubbele binding’. Dit is een destructieve dilemmasituatie waarbij het onmogelijk is om goed te doen of waarbij het principieel onmogelijk is om een goede keuze te maken. De twee keuzemogelijkheden sluiten elkaar immers wederzijds uit (bv. een bord met de tekst “Negeer dit bord”, de mededeling “Je moet niet naar mij luisteren”, het bevel “Wees spontaan”). Welke keuze de persoon ook maakt, hij/zij komt in een verlies-verlies situatie terecht. Gedetineerden moeten verantwoordelijkheid opnemen, maar wanneer ze initiatief nemen, worden ze teruggefloten. Ze moeten zich assertief en soms zelfs agressief opstellen tegenover hun medegedetineerden en personeel (om gehoord te worden, om niet misbruikt te worden, om respect te ‘verdienen’, …) en subassertief gedrag wordt afgestraft (doordat hun vragen genegeerd worden door het personeel, of ze letterlijk afgestraft worden door medegedetineerden). Om gunsten te kunnen krijgen van justitie is onberispelijk gedrag binnen de gevangenis niettemin een voorwaarde. Met andere woorden: het dubbele normensysteem binnen een gevangeniscontext creëert een dubbele bindingssituatie voor gedetineerden, aangezien ze niet tegelijk aan de officiële, justitiële en maatschappelijke normen en aan de officieuze gevangenisnormen kunnen beantwoorden. Zelfcontrole is bijvoorbeeld niet goed, want druist in tegen de gevangenisnormen; maar ook agressief gedrag is niet goed, want druist in tegen de justitiële en maatschappelijke code. Van gedetineerden wordt verwacht dat ze zich open en eerlijk opstellen, terwijl diezelfde openheid er net voor kan zorgen dat hun diagnostisch verslag negatiever wordt, waardoor ze minder snel buiten geraken. Met het voorgaande in het achterhoofd, lijkt oplossingsgericht werken zo niet onmogelijk, dan toch zeker ontzettend moeilijk binnen een gevangenissysteem. Of, met de woorden van de Ruiter (2009): “Positieve psychologie bij (ex-)gedetineerden? In het huidige maatschappelijke klimaat zal het voor veel mensen klinken als vloeken in de kerk.” Alleen al de tempoverschillen tussen justitie en kortdurende oplossingsgerichte therapie lijkt moeilijk met elkaar te verzoenen. Nu verliest men tijdens een detentie enorm veel tijd, aangezien er nauwelijks met gedetineerden gewerkt wordt. Een detentie beschouwen en invullen als een ‘zoektijd naar constructieve oplossingen’ zou voor alle betrokkenen veel efficiënter en effectiever zijn dan de manier waarop men deze periode thans invult (straf, wachten, tijd uitzitten, …). Paradoxaal genoeg wordt ons strafuitvoeringssysteem nauwelijks aangepast – integendeel, op een aantal vlakken wordt het steeds repressiever ingevuld -, ook al leidt het middel duidelijk niet tot het gewenste doel. Zo wordt er bij agressie-incidenten in gevangenissen vooral repressief en vaak ook agressief opgetreden (bv. sanctiebeleid, speciale interventieteams, isolatie, transfer). 17 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 18 Hierdoor wordt de agressiecultuur in de gevangenis juist versterkt. Agressie leidt immers tot nog meer agressie, waardoor men op den duur in een escalerend patroon van agressieve reacties terecht komt. Deze keuze wordt onder andere ingegeven door de hoge druk die de overbevolking met zich meebrengt, waardoor men eerder voor snelle, korte termijn reacties kiest om brandjes te blussen. Een repressief systeem lijkt echter principieel net het tegenovergestelde te zijn van een denkmodel dat gebaseerd is op het idee van ‘keuze’. Om oplossingsgerichte technieken te doen werken, is er op zijn minst ook wat positieve ‘background noise’ nodig (Furman, 2010), en die is vaak ver te zoeken binnen ons huidige gevangenissysteem. Oplossingsgericht werken veronderstelt daarnaast ook creativiteit (van de therapeut, maar in hoofdzaak ook van de cliënt) (Furman, 2010), en men kan zich afvragen hoe er binnen een in wezen beknottend en beperkend systeem ruimte kan gemaakt worden voor creatief denken. Een ander wezenlijk kenmerk van het oplossingsgerichte model is hoop creëren en stimuleren, en toekomstgericht werken. Maar kan dit wel binnen een systeem waarin de toekomst op zijn minst onzeker en voor velen weinig hoopvol lijkt? En toch zijn er heel wat mogelijkheden voor het oplossingsgerichte model, zelfs binnen deze context. Verschillende internationale praktijkvoorbeelden bewijzen dat het kan, en effectonderzoek toont aan dat het bovendien ook goed werkt. Lindforss en Magnusson (1997) onderzochten de effectiviteit van oplossingsgerichte interventies in het verminderen van recidive bij gedetineerden. Daaruit bleek dat gedetineerden die een oplossingsgericht programma volgden minder hervielen dan gedetineerden in andere programma’s. Bovendien bleken de gepleegde feiten van de groep die herviel minder ernstig en de straffen die erop volgden minder lang. Seagram (1997) onderzocht dan weer de effectiviteit van oplossingsgerichte therapie met jonge plegers van herhaalde gewelddadige feiten, gericht op het verbeteren van attitudes en gedrag en op het verminderen van antisociaal denken en gedrag. Seagram kon aantonen dat de groep die een oplossingsgerichte therapie volgde meer optimisme voor de toekomst, een grotere empathie, minder antisociale neigingen, minder druggebruik en minder concentratieproblemen vertoonde. Deze groep herviel ook de helft minder dan jongeren die geen oplossingsgerichte therapie volgden. Ook het werk van Walker & Hayashi (2007, 2009) op Hawaï bewees dat een combinatie van oplossingsen herstelgericht werken met gedetineerden zijn vruchten afwerpt. De beperking die eigen is aan een gevangeniscontext kan in combinatie met het oplossingsgerichte model dus misschien zelfs extra geestelijke ruimte creëren om creatief na te denken over toekomstige mogelijkheden en om stapsgewijs nieuwe vaardigheden in te oefenen. Men zou ook kunnen stellen dat, als men er net in zo’n systeem in slaagt om een constructieve stap te zetten, dit nog veel sterker is. Deze aanpak vergt immers nog meer inspanning dan in een vrije context, en net daardoor heeft men meer kans om een ‘constructieve escalatie’ in te leiden. Volgens de cognitieve dissonantietheorie wordt een gedragskeuze die veel moeite gekost heeft veel sterker verankerd, omdat de menselijke geest meer heeft moeten investeren in het overtuigen van zichzelf dat het een goede keuze was (Tavris & Aronson, 2007). Rekening houdend met de hierboven beschreven specifieke kenmerken van een gevangeniscontext, kunnen de oplossingsgerichte principes, gesprekstechnieken en interventies best wat aangepast worden (naar analogie met het principe van joinen, waarbij de therapeut zich aanpast aan de specifieke cliënt, om een goed contact te maken en op die manier therapie mogelijk te maken). Op die manier komen we tot een aantal specifieke ‘oplossingsgerichte gevangenisstrategieën en -interventies’: 18 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 19 Aangezien gedetineerden vaak vastlopen in pathologische ‘dubbele bindingen’ door de hierboven beschreven paradoxale factoren in een gevangeniscontext, is een therapeutische ‘dubbele binding’ een mogelijk antwoord. Dit is het spiegelbeeld van de pathologische variant, waarbij de betrokkenen alleen maar kunnen winnen. De essentie van een therapeutische ‘dubbele binding’ is dat er altijd waardering is voor de cliënt, hoe hij ook reageert (Breda & Van Eyndt, 2007). Wat men ook doet, het is goed. Het positief connoteren van storend gedrag, de keuzes die de cliënt maakt steeds als ‘sterk’ benoemen of het symptoom voorschrijven zijn hier voorbeelden van. De uitkomst van een therapeutische ‘double bind’ is dat de cliënt 'changed if he does and changed if he doesn't’ (De Klerk, 1971). Over het algemeen wordt een therapeutische ‘dubbele binding’ volgens De Klerk (1971) vaak gebruikt op kritieke fasen van een therapie, zoals het moment van contactlegging, het moment waarop iemand door paradoxaal gedrag de therapie of z’n loopbaan dreigt te torpederen etc. Wanneer een cliënt in de eerste sessie bijvoorbeeld weinig informatie geeft, zou dit gecodeerd kunnen worden als weerstand, maar men kan de cliënt ook positief connoteren en benadrukken dat de cliënt zich niet laat opjagen, zijn tijd neemt om eerst een goede vertrouwensband te installeren of dat hij de therapeut niet wil overbelasten, waardoor er een grotere kans bestaat dat de cliënt na verloop van tijd opener wordt (Breda & Van Eyndt, 2007). Toegepast op de gevangeniscontext kan men bijvoorbeeld een therapeutische ‘dubbele binding’ installeren rond agressief gedrag: als men binnen zo’n systeem agressief reageert, beantwoordt men aan de normen en gedragscodes die eigen zijn aan het systeem en is men dus loyaal aan de context waarin men leeft; wanneer men erin slaagt om binnen zo’n systeem niet-agressief, maar rustig en beheerst assertief te reageren, is men aan het leren om zich weer aan te passen aan het leven buiten de gevangenismuren en is men zich dus goed aan het voorbereiden op een constructieve reïntegratie. Of algemener: als men er in zo’n depriverende context toch in slaagt om creatief te zijn in het zoeken naar oplossingen, moet men enorm sterk zijn; als men er niet in slaagt, grijpt men de kans om de detentieperiode als rustperiode te gebruiken en aan te sterken om, eens buiten, opnieuw aan de slag te gaan met het inoefenen van nieuwe vaardigheden. Wanneer mensen er na een uitgangsvergunning in slagen om op eigen kracht terug binnen te stappen in de gevangenis, zijn ze in staat om sterke keuzes te maken; wanneer ze beslissen om niet (meteen) terug te keren naar de gevangenis, wijst dit op een teken van gezondheid, want dan trekt het vrije leven buiten de muren en in de maatschappij hen meer aan dan het leven binnen de muren. Alle beknottende of beperkende factoren in een gevangeniscontext (bv. het niet-vrij zijn, de beperkte bewegingsmogelijkheden, de kleine ruimte van een cel, het beperkte contact met de buitenwereld, …) worden best beschouwd als een tijdelijke beperking, aangezien daar geen directe oplossing voor te bedenken valt. Mogelijke strategieën in het therapeutisch werken met een beperking zijn: - - de beperking helpen aanvaarden; ook positieve betekenissen van de beperking leren zien door te herkadreren bv. een detentieperiode is een soort bezinningsperiode om stil te staan bij wat ik in de toekomst anders wil, of een detentie helpt om duidelijk te krijgen waar grenzen liggen, of merken dat ik niet kan aarden in een gevangeniscontext maakt duidelijk dat ik blijkbaar toch niet helemaal ongezond functioneer; de andere kant op kijken en zoeken naar wat de mogelijkheden of opportuniteiten zijn naast of los van de beperking; zoeken naar zaken waar men wel nog keuzes in kan maken 19 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? bv. ik kan niet veranderen dat ik in een kleine cel moet leven, maar de inrichting van mijn cel kan ik wel kiezen; mijn contacten met mijn familie en vrienden buiten zijn beperkt, maar wanneer ik hen wel zie of hoor, zorg ik ervoor dat dat contact deugddoend en positief verloopt; werken met schaalvragen i.v.m. draaglast en –kracht en uitzonderingen; coping bevragen en bespreken Daarnaast, aangezien de onvrijheid slechts een tijdelijke beperking is, kan er wel al toekomstgericht naar verandering toe gewerkt worden (want doelen in de toekomst houden ons immers op de been en in beweging), hoewel men hier voorzichtig in tewerk moet gaan. Te vroeg, te bruusk of op het verkeerde moment aan een toekomst buiten de muren gaan werken is voor gedetineerden immers vaak net te bedreigend, beangstigend en/of confronterend. Er zijn gelijkenissen te vinden met chronische alcoholici, die zich geen (gewenste) toekomst meer kunnen voorstellen (Isebaert, 2006), zij het dan om andere redenen. Dezelfde oplossingsgerichte technieken kunnen dan toegepast worden, zij het op een voorzichtige, niet pushende manier en met aangepaste woorden. Voorbeelden van dergelijke interventies zijn: - - - 20 Toekomstprojecties: vijfjarenplan, ‘een dag in je leven, een jaar nadat…’; de mirakelvraag volgens het Brugs model, met een gedeeltelijke acceptatie van de beperkingen en een gedeeltelijke verandering bv. “Je kunt niet helemaal opnieuw beginnen met je leven. Stel dat je 85 wordt, hoe zou je dan vanaf nu voortleven op een manier dat je content bent?”; een aantal maanden oefenen met de 3 vragen voor een gelukkig leven, die vragen naar een existentiële keuze (“Wat heb ik vandaag gedaan dat maakt dat ik over mezelf tevreden ben?”); een gewenste interactionele sequens (“Wat heeft iemand anders gedaan waarover ik tevreden ben? Was mijn reactie zo dat die persoon misschien nog wel eens zoiets doet?”) en een algemene tevredenheid (“Wat heb ik vandaag nog opgemerkt waarmee ik tevreden kan zijn?”); de ethische keuze wat voor iemand men wil zijn bevragen (bv. “Als je sterft, welk beeld wil je dan dat je kinderen, buren, partner, … van je hebben?”) en hanteren als leidraad voor gedragskeuzes in het heden Het inbrengen van hoop en positiviteit is noodzakelijk om naar verandering toe te kunnen werken, zeker in een systeem dat bol staat van de negativiteit. Sterker nog, net in zo’n context werken kleine constructieve acties veel beter, omdat ze er zo ongewoon zijn en dus opvallen en extra deugd kunnen doen. Een positieve of optimistische visie heeft heel wat voordelen: het voelt comfortabeler; het sluit beter aan bij resources; symptomen worden in een breder kader geplaatst - waardoor ze relatiever en begrijpelijker worden - en positieve functies van symptoomgedrag komen op de voorgrond; het is schuldverminderend; het is hoopgevend; en eigen verantwoordelijkheid en eigen beslissingen worden geïnduceerd. In het werken met forensische cliënten heeft het versterken van positieve factoren als bijkomend voordeel dat het bijdraagt aan het voorkomen van terugval in risicogedrag (Pomp, 2009). Volgens Ausloos (2009) zit de kracht van op een positieve, complimenterende en aanvaardende manier werken met delinquenten er net in dat dit een tegenwicht biedt aan de pathologiserende factoren (negatieve kritiek en overbetrokkenheid/verwerping) in de systemen waar delinquenten vaak uitkomen. 20 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 21 Voorbeelden van positieve en hoopgevende interventies zijn: Complimenteren; met de drie vragen werken; uitzonderingen bespreken en concretiseren; hoop op verandering introduceren en stimuleren met vragen en schalen; krachten opzoeken en versterken; spreken over mogelijkheden; kwaliteiten benoemen Volgens het oplossingsgerichte model wordt pathologie, in navolging van de ideeën van Korzybski, gedefinieerd als ‘slechts één betekenis kunnen geven aan de realiteit. Of: pathologie is de onmogelijkheid om keuzes te maken in betekenisgeving en/of handelen. Aangezien gedetineerden in een zeer gedepriveerde context leven, is dit bij hen zeker vaak het geval. Het therapeutische antwoord hierop bestaat uit het verbreden van betekenissen en keuzemogelijkheden (Le Fevere de Ten Hove, 2005). Keuze in betekenisgeving introduceren in therapie zorgt ervoor dat de cliënt zichzelf nieuwe informatie geeft door de situatie op een andere manier te bekijken. Dit kan bijvoorbeeld op de volgende manieren: - Complimenteren als de cliënt iets doet; aangeven dat de cliënt er blijkbaar vertrouwen in heeft dat er iets kan veranderen aangezien hij naar therapie komt; het tijdsaspect inbrengen in de taal: spreken over ‘nu’; in gedragstermen spreken (en niet in termen van ‘zijn’); ‘hoe’-vragen stellen (in plaats van ‘waarom’-vragen) en zo de cliënt een actieve rol geven, met als bijkomend voordeel dat mensen oplossingen visualiseren; circulaire vragen stellen; een symptoom benoemen als de beste oplossing die er nu is; een meervoud van nieuwe visies introduceren; het nut van symptomen bevragen bv. “Wat is voor jou het nut van piekeren?” of “ Op welke manier helpt het jou wanneer je agressief reageert?” Handelingskeuzes kunnen dan weer als volgt ingebracht worden in therapie: - - Een context van keuze creëren tussen verschillende opdrachten, tussen al dan niet uitvoeren van opdrachten, tussen verschillende therapeutische objectieven, in prioriteiten van therapeutische objectieven, in welke leden van het systeem meekomen en wanneer, in het tijdstip van de volgende afspraak, in wat de cliënt vertelt (cliënten moeten niet alles vertellen, alleen wat nuttig is om het doel te bereiken), …; permissieve formuleringen hanteren; als therapeut alleen ingrijpen als het proces niet meer vooruitgaat; aandacht hebben voor uitzonderingen op het symptoomgedrag; aandacht hebben voor het einde van de symptoomsequens; met toekomstprojecties werken; de illusie van alternatieven gebruiken door eenzelfde inhoud in verschillende verpakkingen aan te bieden; therapeutische ‘dubbele bindingen’ toepassen; 21 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 22 situaties creëren waaruit blijkt dat cliënt keuzes heeft waaraan hij niet gedacht had; keuzes vermelden waaraan consequenties vastzitten die de cliënt niet zal willen ondergaan; werken naar minimale modificaties, die een sneeuwbaleffect kunnen hebben; vragen naar mogelijke alternatieven bv. “Hoe zou je op een andere manier kunnen tonen dat je het moeilijk hebt?”; een meervoud van keuzes aanbieden. Systemisch werken vanuit een circulaire logica, waarbij de context van de cliënt kan bestaan uit zijn leefwereld in de gevangenis of uit zijn naasten buiten de gevangenis, afhankelijk van de hulpvraag. Om niet meegezogen te worden in de negativiteit van het gevangenissysteem, vormt de oplossingsgerichte kijk op therapie en de rol van de therapeut een gezonde buffer. Werkend vanuit dit model wordt de therapeut immers eerder een ‘solution-builder’ dan een ‘problem-solver’. Het model ‘verplicht’ de therapeut namelijk om bijzonder alert te zijn voor uitzonderingen op problemen, kleine nuances die wijzen op mogelijke oplossingen, de krachtbronnen van mensen om zelfs in de moeilijkste omstandigheden te overleven, constructieve menselijke interacties, de mogelijkheid om alternatief gedrag te produceren, de mogelijkheid om het probleemgedrag te beperken in ruimte, tijd, frequentie, …, en geeft ons bovendien de toestemming om enkel daarmee verder aan de slag te gaan, met als doel én effect dat deze alleen maar groter worden. En als dit allemaal niet werkt, rest er nog het advies van Steve de Shazer rond oplossingsgericht werken in een probleemgerichte context: “Hide in the bushes!” 22 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 23 7. Een oplossingsgericht forensisch compromis in praktijk: vzw touché Vzw touché heeft een aanbod rond agressie voor gedetineerden en ex-gedetineerden in OostVlaanderen, dat bestaat uit groepstrainingen en individuele sessies, zowel binnen als buiten de gevangenismuren. Dit aanbod en de achterliggende visie werd grotendeels gebaseerd op het oplossingsgerichte model. Hieronder beschrijven we eerst het kader van waaruit gewerkt wordt en daarna een aantal concrete oplossingsgerichte interventies. We besluiten met een evaluatie van deze manier van werken. 7.1. Visie en aanpak De visie van vzw touché werd opgebouwd rond de volgende elementen: een constructieve, oplossingsgerichte kijk op en aanpak van agressie en resocialisatie; een aanbod op maat; een gezamenlijke aanpak van agressie door hulpverlening en justitie; een aanpak gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar werkzame factoren. De constructieve, oplossingsgerichte kijk op en aanpak van agressie en resocialisatie wordt verder geconcretiseerd in 7.2, maar kan ook teruggevonden worden in de verschillende andere visie-elementen. Dit onderstreept het belang ervan als basis voor de werking van vzw touché. Die keuze wordt onder andere ingegeven door het feit dat de kans op positieve resultaten groter wordt met een constructieve insteek en doordat er op die manier een hoopvol perspectief geboden kan worden aan een groep mensen die vastzit in een negatief systeem. Een aanbod op maat betekent dat er verschillende vormen van begeleiding mogelijk zijn (psychosociale begeleiding, psychotherapie, training, ondersteuning; op verschillende levensgebieden van de cliënt; zowel individueel als in groep; met de cliënt en de belangrijke betrokkenen uit zijn context), en dat er samen met de cliënt gekozen wordt voor het meest gepaste aanbod die hem/haar, afhankelijk van de vraag en de situatie vooruit kan helpen en waarbij in de loop van een traject steeds overgeschakeld kan worden. Om dit mogelijk te maken werd gezorgd voor continuïteit in het aanbod: cliënten worden steeds door dezelfde begeleider gevolgd van detentie naar reïntegratie, via alle mogelijke omwegen die dit parcours kan maken (uitgangsvergunningen, verlof, elektronisch toezicht, voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI), herroeping van de VI, heropsluiting, …). Dit sluit aan bij de oplossingsgerichte visie dat therapie zoeken is naar de eigen zelfhelende krachten van de cliënt en hoe die te gebruiken, en dat de therapie dus moet aangepast worden aan de cliënt in plaats van omgekeerd. Hierin vinden we ook de kijk van Milton Erikson op cliënten terug. Die stelde dat iedereen uniek is en in bepaalde systemen functioneert; dat elke cliënt als apart individu op zijn manier aangepakt moet worden; dat ieder systeem eigen zelfhelende krachten of resources in zich heeft en dat iedereen dus de capaciteiten in zich heeft om problemen op te lossen; en dat die resources uniek zijn voor ieder persoon (Le Fevere de Ten Hove, M., 2005). Het belang van maatwerk sluit ook aan bij Eriksons visie op therapie als ‘een kwestie van keuzes’, waarbij de therapeut telkens moet vertrekken vanuit een niet wetende houding en telkens opnieuw moet zoeken wat voor wie werkt. De gezamenlijke aanpak van agressie door hulpverlening en justitie betekent dat vzw touché vanuit hulpverleningshoek probeert mee te werken aan een meer zinvolle, meer humane en geloofwaardige strafuitvoering. Veiligheid bieden, zowel binnen als buiten de muren van een gevangenis, wordt alleen mogelijk wanneer men duurzaam investeert in de betrokken mensen, 23 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 24 en wanneer zorg en straf hand in hand kunnen gaan (eerder dan tegenover elkaar staan, zoals nu het geval is door de verdeling van de bevoegdheden tussen justitie en de gemeenschappen). Het programma van vzw touché werd gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar werkzame factoren in agressiebegeleidingen, begeleiding van gedetineerden en constructieve resocialisatie. Hiermee sluiten we aan bij het vertrekpunt van het Brugs model, waarbij ook gestart werd met de vraag ‘wat werkt er in therapie?’. Belangrijk hierbij was ondermeer het onderzoek van Vanthuyne, Tubex en Van Camp (2003) naar de effectiviteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en verschillende onderzoeken naar de effectiviteit en succesfactoren van behandelprogramma’s voor daders van gewelddadige misdrijven, al dan niet in gevangenissen (Tubex en Janssen, 2004; Walrath, 2001; Hollin en Palmer, 2003; Polasckek, Wilson, e.a., 2005; McKeel,1996). De succesfactoren die onder andere hierin genoemd worden vormen de basis van een aantal richtlijnen in het aanbod van vzw touché, waaronder: De meest werkzame concepten en methoden van verschillende invalshoeken worden gecombineerd en geïntegreerd tot een eclectisch aanbod; er wordt gewerkt vanuit een integrale benadering, door alle gebieden waar verandering gewenst is te bekijken en aan te pakken. Dit versterkt de effecten van de oplossingsgerichte benadering: de resultaten van oplossingsgerichte interventies blijven langer wanneer de oplossingen getransfereerd worden naar andere problemen (Milner & Myers, 2007); de cliënt wordt actief benaderd en op verschillende niveaus aangesproken, door te werken rond zelfreflectie en inzicht, gedragsverandering en ervaringsleren. Op die manier worden de basiscomponenten van agressie (cognitie, emotie en gedrag) op een evenwaardige manier aangesproken; agressie wordt op een systemische manier bekeken en aangepakt. In een conflictsituatie is er oog voor alle partijen, vanuit een meerzijdig partijdige basishouding (en niet vanuit een polariserende dader-slachtoffer kijk). De cliënten worden ook benaderd als deel van verschillende systemen: de gevangenis, met medegedetineerden, de thuissituatie, significante anderen binnen het gezin, … zowel het penitentiaire als het postpenitentiaire aanbod bestaat uit een combinatie van groeps- en individueel werk. Op die manier wordt in een multimodaal aanbod voorzien. 7.2. Praktijkvoorbeelden van oplossingsgerichte interventies De werking, de opbouw, de teksten, de methodieken, … van vzw touché is doordrenkt met oplossingsgericht materiaal. Hieronder wordt daar een selectie van weergegeven, telkens verduidelijkt met een aantal praktijkvoorbeelden. Vzw touché vertrekt vanuit een constructieve kijk op agressie en benadert mensen en problemen op een respectvolle, positieve manier. Gewelddadige plegers krijgen zelden te horen dat ze het goed doen en gaan zo geloven dat er niets goeds aan hen is, waardoor hun problemen nog groter worden. De constructieve kijk op agressie houdt in dat agressie beschouwd wordt als een kracht die ons vooruit stuwt in het leven en die we op een positieve manier kunnen aanwenden. Agressie wordt zo niet een te bannen probleem, maar een kracht, waarbij gezocht kan worden naar de meest constructieve uitingsvormen en mogelijkheden. bv. Wanneer cliënten vertellen over situaties waarin ze kwaadheid voelden, wordt steeds gezocht naar hoe ze hiermee zijn omgegaan, wat ze ermee gedaan hebben, hoe ze het 24 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 25 kwijtgeraakt zijn, welke oplossingen ze ervoor gezocht hebben, hoe het gestopt is, … Wanneer deelnemers aan de groepstraining hier zelf niet op kunnen antwoorden, wordt de groep ingeschakeld om in het verhaal te zoeken naar positieve zaken, oplossingen, sterktes, … over de deelnemer in kwestie. bv. De verschillende projecten van vzw touché krijgen steeds een titel mee die deze constructieve insteek weergeeft: ‘Creatief met agressie’ voor de groepstraining in de gevangenis, ‘Verder met agressie’ voor de begeleiding na detentie, ‘Blik op agressie’ voor de contextwerking in de gevangenis, ‘Buitengewoon met agressie’ voor het continu begeleidingsaanbod, ‘Geweldig geraakt’ voor een creatief project. bv. Tijdens de groepssessies wordt er veel gewerkt rond kwaliteiten en sterktes van de deelnemers, bijvoorbeeld aan de hand van het kwaliteitenspel, of door mensen elkaars kwaliteiten te laten benoemen. bv. Bij herval wordt vooral besproken hoe het opnieuw gestopt werd of kan worden, hoe de cliënt kan teruggrijpen op wat voor het herval wel goed liep, wat het verschil was tussen het huidige probleemgedrag (als kleine zijsprong uit de nieuwe gezonde gewoonte) en het vroegere probleemgedrag, … , en niet zozeer hoe het komt dat het opnieuw misliep. Door herval te beschouwen als een oefening of een poging om het nieuw aangeleerde oplossingsgedrag te verfijnen, wordt het een kans om mee verder te werken in plaats van een mislukking. Vzw touché gaat uit van en op zoek naar de eigen individuele resources van de cliënten. Met de cliënten wordt gezocht naar die resources die ingezet kunnen worden bij het leren van nieuwe oplossingsvaardigheden, bij het uitwerken van een constructieve resocialisatie, …, of naar copingstrategieën die helpen om vol te houden. Aansluitend bij het voorgaande wordt agressie niet beschouwd als iets wat weggewerkt moet worden, maar als hefboom in de begeleiding of als wegwijzer naar de resources van de cliënt. Of, volgens Erikson, die hier het concept van ‘utilisatie’ hierop baseerde: een symptoom moet niet perse verdwijnen, want het is een overlevingsstrategie in plaats van een teken van onderliggende pathologie. Omdat agressie ook duidelijk schade toebrengt, kan men echter ook niet zomaar stellen dat het ‘mag blijven’. Een compromis bestaat erin te gaan zoeken naar constructievere uitingsvormen van agressie. bv. Eén van de oefeningen in de groepstraining laat de deelnemers nadenken over de rol / betekenis van agressie tot nu toe in hun leven en welke rol / betekenis ze er vanaf nu aan willen geven. bv. Elke sessie van de groepstraining in de gevangenis start met een ‘oplossingsrondje’, waarbij aan de deelnemers gevraagd wordt om een situatie te beschrijven uit de voorbije twee weken die met agressie te maken heeft. Sommige deelnemers vertellen hierbij hoe ze een agressie-incident vermeden hebben en wat hen daarbij geholpen heeft; anderen vertellen waar ze het moeilijk mee gehad hebben en hoe ze geprobeerd hebben om ermee om te gaan; nog anderen vertellen over een conflict en hoe dat verlopen is. Elke deelnemer wordt hierbij zowel door de begeleiding als de mededeelnemers bevraagd aan de hand van oplossingsgerichte vragen, zoals: “Hoe is het gestopt?”, “Hoe heb je ervoor gezorgd dat het niet verder geëscaleerd is?”, “Hoe heb je jezelf gekalmeerd?”, … Op die manier worden bij de cliënten (zowel intern als tussen de deelnemers van de groep) interacties gestimuleerd die gebaseerd zijn op ‘solutiontalk’ en wordt er een alternatief geboden voor de gewoonte binnen een gevangenissysteem om over problemen en wat allemaal misliep te praten. 25 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 26 bv. Bij de start van een training of begeleiding, maar ook bij elke tussentijdse evaluatie wordt er stilgestaan bij de eigen leerdoelen van de cliënt, telkens aan de hand van schaalvragen. bv. Uitzonderingen worden sterk in de verf gezet, gedetailleerd besproken en sterk en herhaaldelijk becomplimenteerd. bv. Humor is voor veel gedetineerden een krachtige hulpbron in het omgaan met de negativiteit binnen de gevangenis. Tijdens de groepssessies in de gevangenis wordt er naast het serieus werken ook vaak gelachen, waardoor deelnemers aangeven dat ze met een goed gevoel terugkeren naar hun cel. Er wordt uitgegaan van de individuele verschillen, vragen en sterktes van elke mens. Daarom wordt er geen standaardpakket of –traject uitgewerkt, maar wordt er per cliënt en per situatie bekeken wat op dat moment het meest nuttige aanbod kan zijn. bv. Er wordt vaak en op verschillende manieren gewerkt met de nuttigheidsvraag. Zo wordt er vaak gestart met de vraag wat er tijdens de sessie moet gebeuren opdat men op het einde zou zeggen dat de tijd nuttig besteed werd. Bij het bespreken van oplossingsstrategieën die de cliënten toepassen wordt hen de vraag gesteld of die strategie nuttig voor hen is en zo ja, hoe dan; of zo neen, wat ze dan anders zouden kunnen doen. bv. Bij aanvang bestond het aanbod uit een penitentiaire groepstraining en postpenitentiaire individuele begeleiding. Intussen bestaan er ook heel wat tussenvormen (individuele gesprekken in de gevangenis, koppelgesprekken, een groepsaanbod buiten de gevangenis, …), die ontstonden op basis van vragen van cliënten, situaties die veranderden en de inschatting van de begeleiders dat iets anders doen nuttiger zou kunnen zijn. bv. Bij de groepssessies wordt gebruik gemaakt van de Outcome and Session Rating Scales van Miller & Duncan (2010). Deze schalen dienen in de eerste plaats ter ondersteuning van het individuele groeiproces van elke cliënt, maar ook als basis voor de evaluatie van de sessies. De hulpverleningsrelatie wordt ingezet als middel om tot verandering te komen. Van bij de opstart van de werking werd ervoor gekozen om een continu aanbod te voorzien, waarbij gezocht werd naar manieren om een traject dat in de gevangenis opgestart wordt met dezelfde begeleiders te kunnen verder zetten na detentie, en desnoods weer terug bij een heropsluiting. Eens mensen opgestart zijn, worden ze verder opgevolgd, ongeacht het kader waarin ze zich bevinden. Er wordt geprobeerd om met elke cliënt een respectvolle relatie op te bouwen. bv. Alle begeleiders draaien mee in de groepswerkingen en de individuele begeleidingen, en dit zowel binnen als buiten de gevangenis. Zo kan er gegarandeerd worden dat cliënten die uit de (vrijwillige en dus laagdrempelige) groepstraining in de gevangenis komen, bij een individuele begeleider terecht komen die ze al kennen en met wie ze al een vertrouwensband opbouwden. Dit heeft als bijkomend voordeel dat alle begeleiders de verschillende contexten en vaak ook elkaars cliënten kennen. bv. Er wordt steeds voor gezorgd dat een cliënt een vaste individuele begeleider heeft, die hem/haar blijft opvolgen, ongeacht het kader waarin hij/zij zich bevindt. bv. De beslissing om al dan niet een intakegesprek te doen bij aanmelding wordt enkel gebaseerd op vormelijke factoren (het kader waarin iemand zich bevindt, de woonplaats, …) en niet op de inhoud van het psychosociale verslag. Na de intake wordt de beslissing om al dan niet een begeleiding op te starten gebaseerd op de informatie uit dit verslag, de informatie uit de intake en de inschatting van de begeleider. Bij twijfel 26 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 27 wordt er een tweede intakegesprek gepland, eventueel met een andere begeleider, of wordt er een ‘proefperiode’ afgesproken waarin de begeleiding opgestart wordt en waarbij er nadien geëvalueerd wordt of de begeleiding nuttig is. Naar analogie met de idee achter de flowchart van het Brugs model wordt de therapeutische relatie dus eerder dan intrapsychische kenmerken van de cliënt beschouwd als bepalend voor wat op een zeker moment therapeutisch mogelijk is. bv. Ook bij heropsluiting en herval worden cliënten verder opgevolgd, en wordt de cliënt zelfs actief opgezocht in de gevangenis door zijn/haar begeleider. Na agressieincidenten in de gevangenis worden mensen ook zo snel mogelijk door hun begeleider gezien, indien nodig zelfs in de strafcel. bv. Wederzijds respect tussen de cliënten onderling en tussen de cliënten en de begeleiders wordt bij de start van elke begeleiding en groepstraining als afspraak ondertekend. Ook binnen het team wordt er op een oplossingsgerichte manier gewerkt. bv. Het OASE-model van Baeijaert & Stellamans (2009) wordt als oplossingsgerichte structuur gebruikt voor de intervisie tussen de begeleiders. bv. Het feit dat er nog geen structurele subsidies toegekend werden aan de werking van vzw touché betekent dat het steeds onzeker is of de organisatie zal kunnen blijven bestaan, en dat de toekomst zeer onduidelijk is. Het team probeert hiermee om te gaan door telkens opnieuw creatief te zijn in het zoeken naar verschillende mogelijke financieringsbronnen. In het werken met mensen wordt er uitgegaan van het systeemdenken, en wordt de context al dan niet expliciet mee betrokken in de begeleiding. bv. Telkens wanneer een gedetineerde een reeks van 10 groepssessies afgerond heeft, wordt met hem het voorstel bekeken om een bijeenkomst te organiseren met een familielid of vriend van buiten de gevangenis, om met die persoon te praten over wat hij rond agressie gedaan heeft in de groepssessies, wat de betekenis ervan is voor hem en de relatie die hij heeft met de betrokken persoon, hoe hij de toekomst ziet, ... bv. In alle projecten wordt er gewerkt rond en indien mogelijk ook in de context waarin de cliënt zich op dat moment bevindt. Zo richt de groepstraining in de gevangenis zich vooral op het leven in de gevangenis, met medegedetineerden, gevangenispersoneel en bezoek van buiten. In de begeleidingen buiten wordt er dan weer meer gewerkt rond het leven in de maatschappij, de relaties thuis, het werk, … In overgangsperiodes tussen beide (bv. wanneer iemand met uitgangsvergunningen op gesprek komt buiten de gevangenis) ligt de nadruk dan weer op het omgaan met de beweging van binnen naar buiten en omgekeerd. bv. Wanneer de medewerkers van vzw touché contact hebben met mensen uit de context van de cliënten, wordt er telkens geprobeerd om dit contact zo constructief mogelijk in te vullen. Zo wordt aan partners van cliënten bijvoorbeeld soms gevraagd om ons te helpen zoeken naar de grootste kwaliteiten van de cliënten. We werken ook vaak met indirecte complimenten in het werken met de context, om zo een positieve interactie te stimuleren (bv. door aan de medewerkers van de strafuitvoeringsrechtbanken te laten horen dat cliënten het enorm appreciëren én belangrijk vinden om van hen ook positieve feedback te krijgen, al is het “we zien dat je je best doet”; of door aan het gevangenispersoneel te zeggen dat hun ondersteuning op prijs gesteld wordt; of door 27 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 28 aan de gevangenisdirectie te laten horen dat hun schouderklopjes, zowel aan gedetineerden als aan het personeel, deugd doen). bv. Waar mogelijk grijpen de begeleiders de kans om aan hulpverlening ‘in vivo’ te doen, door in de context van de cliënt zelf te stappen en daar therapeutische interventies te doen. In de gevangenis kan een kort celbezoek bv. aangegrepen worden om iets met de foto’s die er ophangen te doen, naast en ter versterking van de gesprekken over wie belangrijk is voor de cliënt. Er wordt telkens een evenwicht gezocht tussen toekomstgericht werken naar een leven buiten de gevangenis (en dus rond verandering) enerzijds en aanvaarden van en omgaan met de beperking van de detentie of de voorwaardelijke vrijheid anderzijds. bv. Verschillende oefeningen die in de groepssessies (zowel binnen als buiten de gevangenis) aangeleerd worden, zijn gebaseerd op de mindfulness. bv. Een aantal citaten worden gebruikt als anker in de begeleidingen of groepssessies, die kunnen helpen om het onderscheid te maken tussen problemen en beperkingen: ‘Het vraagt kracht om te aanvaarden wat ik niet kan veranderen, moed om te veranderen wat ik kan veranderen en wijsheid om het verschil te kennen’ of ‘Zorgen maken is de verkeerde kant op fantaseren’ (Olaf Hoenson). bv. Er worden verschillende ademhalings- en ontspanningsoefeningen aangeleerd, die zowel kunnen dienen als coping én als alternatieve gedragskeuze. bv. Er wordt gewerkt met varianten op de mirakelvraag, waarbij telkens bekeken wordt wat ervan binnen de huidige context al mogelijk zou kunnen zijn (bv. wanneer een gedetineerde spreekt over het samenleven met zijn partner en kinderen na detentie: starten met bekijken hoe de bezoekmomenten, de brieven of de telefoongesprekken nu ingevuld kunnen worden). 7.3. Evaluatie Zowel formele evaluatiemomenten als informele reacties van cliënten, gevangenispersoneel, familieleden, … tonen dat deze manier van werken soms verrassend is, maar geapprecieerd wordt en effect heeft. Een aantal voorbeelden van dergelijke reacties: “Problemen in kaart brengen en risico’s inschatten bij daders volstaan niet om herstel te benaarstigen. Oplossingsmodellen aanreiken des te meer. Vzw touché bewijst dagelijks dat dit kan, door gedetineerden 'creatief te leren omgaan met agressie'. De visie van waaruit touché start en de methode die zij daarbij hanteren werpen vruchten af. Dat hoort de directie zowel van het personeel als van de deelnemers zelf. Gedetineerden worden in de aanloop van hun voorwaardelijke vrijstelling soms naar Oudenaarde gestuurd, louter en alleen om het aanbod van touché dat hier binnen de muren bestaat te kunnen volgen,als het ware als een laatste strohalm in de kolkende zee van een woelige detentie waarbij incident na incident de toekomst uitzichtloos dreigt te worden. Het feit dat touché de deelnemers niet loslaat na hun detentie maar verder blijft volgen, inspireert de Strafuitvoeringsrechtbank niet zelden tot volgende stappen in de geleidelijke integratie van soms moeilijke gedetineerden. Het spreekt vanzelf dat de directie ook een opdracht heeft. Een oplossingsgericht klimaat binnen de strafinrichting, bevordert de slaagkansen van de werking van touché. Vzw touché staat model voor een moedige en geïndividualiseerde aanpak die abstractie maakt van het juridisch statuut van de cliënt 28 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 29 maar des te meer nadruk legt op een positieve, opbouwende en educatieve aanpak.” (Claus, 2009) “Het is ontzettend moeilijk om gepaste begeleiding te vinden voor gedetineerden die een hulpvraag stellen. Etiketten als "te gevaarlijk, agressief, niet gemotiveerd, niet behandelbaar,..." worden gedetineerden steeds vaker opgeplakt waardoor hun hulpkreet al te vaak niet wordt gehoord. Met een gedetineerde populatie aan de slag gaan is duidelijk een heikel punt bij heel wat hulpverlenende instanties; kans op therapiesucces die te laag is, kans op recidive die te hoog is,...zorgen ervoor dat ook zij, al dan niet noodgedwongen, voorrang verlenen aan een ander "meer meewerkend" publiek. Vzw touché kiest ervoor om die cirkel te doorbreken. Haar medewerkers benaderen gedetineerden op een zodanige manier dat kansen worden geboden om binnen een context van vertrouwen creatief te werken rond agressie. Met succes overigens. Gedetineerden vertellen over hoe ze gewaar worden dat ze op een andere manier tegen hun medemens gaan aankijken, hoe ze zich bewust worden van de manier waarop ze overkomen bij anderen, hoe ze aangeleerde ontspanningstechnieken op cel gebruiken om een opkomende gevoel van spanning in de kiem te smoren,... Ook het personeel van de inrichting gaat niet voorbij aan wat touché teweegbrengt bij zowel "de moeilijke en minder moeilijke gevallen"; elke situatie die constructief werd opgelost met wederzijds begrip en respect voor elkaar, is er één die stukje per stukje de cirkel kan helpen doorbreken. Ik kan niet genoeg de zinvolheid van initiatieven als vzw touché benadrukken. Zij geven gedetineerden kansen om reeds binnen de muren een andere pad te bewandelen en zo op een constructieve manier aan de weg naar buiten te timmeren. Ook buiten de muren laten ze hen niet los en bieden zij een opvolging die niet zelden een noodzakelijke peiler vormt binnen het gehele "plan" om de slaagkansen van hun reïntegratie te verhogen.” (Deblaere, 2009) “Vzw touché heeft vrij vlug na de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken een belangrijk aanbod in de hulpverlening, als waardevol instrument voor beslissingen inzake strafuitvoering, weten te aan te reiken. Criminelen met een agressieproblematiek kregen vroeger ten onrechte vaak geen gespecialiseerd hulpaanbod. Het feit dat zij nu de doelgroep geworden zijn van vzw touché is een belangrijke verdienste van deze dienst. Vzw touché pakt niet enkel het criminogeen aspect “agressieproblematiek” aan, wat tot op heden al te vaak werd verwaarloosd in de gespecialiseerde hulpverlening, ze neemt het fenomeen ook tijdig aan. Het feit dat vzw touché bereid is om in de gevangenissen te werken, nog vóór een veroordeelde van een strafuitvoeringsmodaliteit kan genieten is zeer belangrijk. Het pad voor het weerhouden van voorwaarden door de strafuitvoeringsrechtbank wordt door hen geëffend. Hun verdere tussenkomst betekent een veel grotere garantie tot slagen van de reïntegratie van veroordeelden met een agressieproblematiek.” (Piron, 2009) “Agressie heeft mij eigenlijk nog nooit iets opgebracht, maar vroeger wist ik niet hoe ik anders kon reageren. Dat heb ik hier wel geleerd.” (Een deelnemer) “Ik denk soms van mezelf dat ik helemaal geen probleem heb, maar dan kom ik iedere keer toch weer in problemen. Door hier te komen praten over mezelf heb ik geleerd om in te schatten hoe vol of leeg mijn emmer is en wat ik ermee kan doen om hem op tijd uit te gieten.” (Een deelnemer) “De sfeer waarin de training wordt gegeven, werkt aanstekelijk motiverend.” (Een deelnemer) Diverse onderzoeken in verschillende domeinen ondersteunen de keuze van vzw touché om de werking te baseren op het oplossingsgerichte model: 29 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 30 Walker & Hayashi (2009): Een herstelgerichte justitie en een oplossingsgerichte benadering zijn effectiever in criminaliteitspreventie en herval en in het helpen van slachtoffers; McKeel (1996): oplossingsgerichte groepsinterventies zijn effectief in ‘anger reduction’; Van Manen (2002): zelfcontrole werkt beter dan externe controle en kan aangeleerd worden door zelfobservatie, -beoordeling en –bekrachtiging; Nagtegaal (2008): gedetineerden passen vaker niet-functionele gedachtecontrolestrategieën toe op agressieve fantasieën (bv. piekeren, zichzelf straffen, de gedachten onderdrukken) en hebben baat bij het aanleren en inoefenen van alternatieve strategieën zoals afleiding zoeken of erover praten, omdat dit de kans op agressief gedrag vermindert; Huggins (2001): afwijzing leidt tot geweld. Een niet afwijzende, accepterende therapeutische relatie opbouwen met (ex-)gedetineerden, die door dit statuut vaak met afwijzing geconfronteerd worden, kan hen een correctieve emotionele ervaring bieden; Lindforss & Magnusson (1997): Oplossingsgericht werken in gevangenissen is effectiever dan andere behandelingsprogramma’s in termen van het verminderen van de frequentie en ernst van herval; Seagram (1997): Oplossingsgerichte therapie met jonge plegers van herhaalde gewelddadige feiten is effectief in het verbeteren van attitudes en gedrag en in het verminderen van antisociaal denken en gedrag; Wilson & Yates (2009): Effectieve therapeutische eigenschappen en gedragingen, zoals medeleven, betrokkenheid en het gebruik van een positieve benadering zijn essentieel voor de behandeleffectiviteit van delinquenten, daar zij voor een groot deel de variaties in behandeluitkomst bepalen; Milner & Myers (2007): Drop-out komt minder voor bij oplossingsgerichte interventies en de resultaten blijven langer wanneer de oplossingen getransfereerd worden naar andere problemen. Lee, Sebold & Uken (2003): Oplossingsgerichte behandelingen hebben een significant effect bij plegers van partnergeweld. Taft, Murphy, Musser & Remington (2004): Oplossingsgerichte interventies behoren tot de ‘best practices’ van groepsbehandelingen van plegers van partnergeweld. 30 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 31 Conclusie Op het eerste zicht staan de kernelementen van de forensische psychologie lijnrecht tegenover de principes van het oplossingsgerichte therapiemodel. Toch biedt een oplossingsgerichte benadering van een forensische context - en de cliënten daarbinnen - een belangrijke meerwaarde, mogelijks net door de extreme verschillen. Bij dilemmasituaties of (ogenschijnlijke) tegenstellingen kunnen telkens verschillende mogelijke oplossingen gevonden worden: een compromis, een aanvulling, een keuze, een én-én situatie, … Voor de tegenstellingen tussen de hierboven beschreven forensische thema’s en het oplossingsgerichte model kunnen dan ook telkens oplossingen bedacht worden. Hieronder vatten we nog eens per thema samen wat mogelijke oplossingen kunnen zijn. In de geest van het Brugs model formuleerden we telkens verschillende mogelijkheden, zodat er telkens ook keuze mogelijk is. Diagnostisch deskundigenonderzoek en risicotaxatie vormt de kerntaak van veel forensisch werkers. Vanuit oplossingsgerichte hoek wordt er daarentegen vooral gefocust op therapeutisch werk en wordt diagnostiek soms zelfs als contraproductief voor therapie gezien. Een mogelijke compromis kan gevonden worden door het Brugs stroomschema te gebruiken in plaats van of als vorm van diagnostiek; negatieve verklarende hypothesen te hervertalen in werkbare nuttige hypothesen; te bekijken hoe de cliënt ondanks of naast een bepaald symptoom of beperking kan functioneren; een oplossingsgerichte assessment uit te voeren, gebaseerd op uitzonderingen, gewenste toekomst en veiligheid voor alle betrokkenen; je taak als therapeut of begeleider duidelijk en zuiver te houden. Psychopathie is de meest gehanteerde, maar ook meest beperkende diagnostische term binnen de forensische wereld. Er wordt van uitgegaan dat de meeste therapeutische benaderingen en interventies niet succesvol zijn bij psychopaten, en zelfs zware risico’s inhouden. Vanuit een oplossingsgerichte visie kunnen er veel vragen gesteld worden bij het nut van deze diagnose. Algemener beseft men ook steeds meer dat de meeste psychopaten vroeg of laat terug de stap naar de maatschappij zetten, en dat het daarom belangrijk is om een effectieve therapie voor deze groep te vinden. Een oplossingsgerichte benadering kan hier mogelijks een antwoord op geven, door een deel van de problematiek als beperking te beschouwen en enerzijds te aanvaarden dat hier geen verandering in mogelijk is en anderzijds te zoeken naar factoren naast die beperking waar wel mogelijkheden liggen (bv. het behandelingsmodel van Wong & Hare, 2005). Het doel van forensische behandelingen wordt bijna altijd geformuleerd in termen van hervalpreventie of risicovermindering, of recenter van herstel van de schade. Dit staat tegenover het oplossingsgerichte uitgangspunt dat je vertrekt vanuit de doelstellingen van de cliënt, en dat keuzevrijheid in betekenisgeving en handelen het werkzame ingrediënt van therapie is. Een eerste stap in de richting van een compromis bestaat uit het hervertalen van risico’s in mogelijkheden of kansen, van gevaar in veiligheid, van vermijdingsdoelen in toenaderingsdoelen. Het Good Lives model is hier een voorbeeld van. Daarnaast is het belangrijk om de verantwoordelijkheid te leggen waar ze thuishoort (de pleger is verantwoordelijk voor zijn gedrag, de therapeut voor het scheppen van een therapeutische context waarin verandering mogelijk wordt) en om een ethisch criterium in het achterhoofd te houden bij het bepalen van de doelstellingen van therapie. Veel begeleidingen in een forensische context gebeuren onder één of andere vorm van dwang. Veel forensische behandelingen starten daarom met een ‘motivatieverhogende fase’. Dit staat 31 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 32 opnieuw tegenover het oplossingsgerichte uitgangspunt dat je vertrekt vanuit de doelstellingen van de cliënt, dat keuzevrijheid in betekenisgeving en handelen het werkzame middel in therapie is en dat zelfbeschikking en coöperatie twee noodzakelijke voorwaarden zijn voor een goede therapie. Ook hier kan het Brugse stroomschema een uitkomst in bieden. Hoewel er binnen de forensische begeleidingen ook veel variatie is in mandaat en soort relatie, starten er veel in een vrijblijvende relatie. Taak van de therapeut is dan de context scheppen waarin de cliënt tot een hulpvraag kan komen. Bijkomend voordeel is een nuttige verbreding of hervertaling van de concepten ‘dwang’ en ‘motivatie’. Een forensische context is per definitie probleemgericht, bestraffend, traag, lineair en gericht op het verleden. Daardoor is er nauwelijks of geen ruimte voor de andere identiteiten van een mens (naast het ‘pleger’ zijn), de drijfveren van de cliënt, het tempo van de cliënt, het feit dat een mens in interactie met zijn contexten functioneert en het feit dat mensen onvermijdelijk veranderen en eigen oplossingen vinden voor hun problemen. Het oplossingsgerichte model biedt heel wat technieken die zelfs of net in dergelijke context zelfbeschikking, coöperatie en hoop induceren: toekomstgerichte interventies, uitzonderingen zoeken, kleine signalen oppikken dat iets in de goede richting gaat, hervertalen en normaliseren, praten over de positieve toekomst, schaalvragen, het zoeken naar een passende doelstelling als onderdeel van de therapie, circulaire vragen, hoe-vragen, … Een gevangenis is dé forensische context bij uitstek waarin negativiteit, bestraffing, beknotting, bekritisering, destructie, repressie… overheerst. Een gevangenis is in wezen probleemgericht en zelfs probleemgenererend of pathogeen, door het gebrek aan keuzevrijheid, detentieschade, prisonisatie en het gebrek aan waardering en stimulatie. Verschillende paradoxale factoren binnen het gevangenissysteem zorgen er bovendien voor dat gedetineerden vaak vast komen te zitten in een pathologische dubbele binding. Een kortdurende, positieve, constructieve, creatieve, hoopvolle en toekomstgerichte oplossingsgerichte behandeling aanbieden binnen dergelijke context lijkt op het eerste zicht zo niet onmogelijk, dan toch zeker ontzettend moeilijk. Toch tonen verschillende internationale praktijkvoorbeelden aan dat het kan, en effectonderzoek toont aan dat het bovendien ook goed werkt. Het oplossingsgerichte model kan zowel voor de cliënt als voor de therapeut zelfs als gezonde ‘buffer’ dienen in een negatief systeem. We zochten een aantal specifieke ‘oplossingsgerichte gevangenisstrategieën en -interventies’, waarbij de algemene oplossingsgerichte technieken aangepast werden aan de gevangeniscontext: werken met therapeutische bindingen; de beknottende factoren in een gevangeniscontext beschouwen als een tijdelijke beperking en van daaruit verder werken; voorzichtig toekomstgericht werken; hoop en positiviteit inbrengen; keuzes in betekenisgeving en/of handelen introduceren of verbreden; en systemisch werken vanuit een circulaire logica. Een mooie oplossing voor een dilemma of tegenstelling bestaat uit een integratie van de sterke kanten van beide polen. De werking van vzw touché probeert dit toe te passen en bewijst dat oplossingsgericht werken in een forensische context mogelijk is en zijn vruchten afwerpt. In dit werk werden zes forensische thema’s op een oplossingsgerichte manier uitgewerkt. Naast deze zes zijn er zeker nog andere interessante thema’s die het onderzoeken waard zijn. We denken hierbij bv. aan de situatie van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, de internering, de functieprofielen van het gevangenispersoneel, etc. 32 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 33 Bibliografie American Academy of Psychiatry and the Law. Ethics guidelines for the practice of forensic psychiatry. http://www.aapl.org/ethics.htm - 12/03/2009 Ausloos, G. (2009). Workshop. Korzybski Instituut Brugge. Baeijaert, L. & Stellamans, A. (2009). Vergroot de veerkracht in jezelf en je team. LannooCampus. Bakker, J.M. & Bannink, F.P. (2008). Oplossingsgerichte therapie in de psychiatrische praktijk. Tijdschrift voor psychiatrie, 50, 1, 55-59. Breda, A. & Van Eyndt, H. (2007). Wandelen in mijn hoofd. Oplossingsgerichte hypnotherapie. Antwerpen – Apeldoorn, Garant. Brief Therapy Institute of Sidney. About brief http://www.brieftherapysydney.com.au/btis/aboutbrief.html - 17/07/2010 therapy. Claus, H. (2009). www.vzwtouche.be/reacties.html. Deblaere, V. (2009). www.vzwtouche.be/reacties.html. De Jong, P. & Kim Berg, I. (2001). De kracht van oplossingen. Handwijzer voor oplossingsgerichte gesprekstherapie. Harcourt, Amsterdam. De Klerk, A. (1971). Achtergronden van de ‘double bind’; moeilijkheden en mogelijkheden van systematisch onderzoek naar gezinsinteractie. Tijdschrift voor psychiatrie, 13(1971)1, 90-107. De Ruiter, C. (2009). Lezing op 29 januari 2009 ter gelegenheid van de nieuwjaarsreceptie van Stichting Door te Vlissingen. Furman, B. (2010). Workshop. Korzybski Instituut Brugge. Hollin, C.R. & Palmer, E.J. (2003). Level of Service Inventory-Revised profiles of violent and nonviolent prisoners. Journal of interpersonal violence, 18. Huggins, C.E. (2001). Rejection by peers may lead to violent behavior. Journal of Personality and Social Psychologie, 2001; 201: 1058-1069. Huys, W., Frans, E. & Antonissen, N.M. (2009). Therapie in beweging. Jaarverslag Universitair Forensisch Centrum 2009. Behandeling van plegers van seksueel geweld. Isebaert, L. (2006). De theorie van gewoontes bij chronische patiënten of seriële hervallers. Workshop. Korybski Instituut Brugge. Isebaert, L. (2007). Oplossingsgeriche cognitieve therapie. Utrecht, De Tijdstroom. Kropp, P.R. & Hart, S.D. (2004). The Development of the Brief Spousal Assault Form for the Evaluation of Risk (B-SAFER): A Tool for Criminal Justice Professionals. Department of Justice, Canada. Lee, M.Y., Sebold, J. & Uken, A. (2003). Solution-focused treatment of domestic violence offenders. New York, Oxford University Press 33 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 34 Le fevere de Ten Hove, M. (2000). Korte therapie. Handleiding bij het ‘Brugse model’ voor psychotherapie met een toepassing op kinderen en jongeren. Antwerpen / Apeldoorn, Garant. Le fevere de Ten Hove, M. (2005). Introductie op het Brugs model: Uitgangspunten. Workshop. Korybski Instituut Brugge. Lindforss, L. & Magnusson, D. (1997). Solution-focused therapy in prison. Contemporary Family Therapy: An International Journal, 19, 89-1-3. Mann, R.E., Webster, S.D., Schofield, C. & Marshall, W.L. (2004). Approach versus avoidance goals in relapse prevention with sexual offenders. Sex Abuse, A journal of Research and Treatment, 2004, 16, 65-75. Marshall, W.L., Ward, T., Mann, R.E., Moulden, H., Fernandez, Y.M., Serran, G. & Marshall, L.E. (2005). Working positively with sexual offenders: maximizing the effectiveness of treatment. Journal of Interpersonal Violence, 20, 1096-1114. McKeel, A.J. (1996). A selected review of research of solution-focused brief therapy. Handbook of solution-focused brief therapy. Miller, S.D. & Duncan, B. (2010). www.talkingcure.com. Miller, W.R. & Rollnick, S. (2002). Motivational interviewing: preparing people for change. New York: Guilford Press. Milner, J. & Myers, S. (2007). Working with violence. Policies and practices in risk assessment and management. Palgrave Macmillan. Nagtegaal, M. H. (2008). Aggression: Its association with dysfunctional thought control processes, cognition, and personality. Erasmus Universiteit Rotterdam. Faculteit der Sociale Wetenschappen. Piron, P. (2009). www.vzwtouche.be/reacties.html. Polaschek, D.L.L., Wilson, N.J., Townsend, M.R. & Daly, L.R. (2005). Cognitive-behavioral rehabilitation for high-risk violent offenders. Journal of interpersonal violence, Vol. 20, 12. Pomp, E. (2009). Het Good Lives Model. Een literatuurstudie. Expertisecentrum Forensische Psychiatrie. Seagram, B.C. (1997). The efficacy of solution-focused therapy with young offenders. Unpublished doctoral dissertation, York University, New York, Ontario. Taft, C.T., Murphy, C.M., Musser, P.H. & Remington, N.A. (2004). Personality, interpersonal and motivational predictors of the working alliance in group cognitive-behavioral therapy for partner violent men. Journal of Consulting and Clinical Psychology. Tavris, C. & Aronson, E. (2007). Mistakes were made but not by me. Why we justify foolish beliefs, bad decisions, and hurtful acts. Harcourt, Inc. Tubex, H. & Janssen, P. (2004). Geweld in Belgische gevangenissen. Bevindingen van een veldonderzoek. Metanoia, De dader in beeld, Geweld in de gevangenissen, 4de kwartaal. 34 Oplossingsgericht werken in forensische context: Probleem of beperking? 35 Vandaele, E. & Vanhoeck, K. (2007). Herstel vanuit de cel. Werkwoorden van daders. Handleiding werkboek. FOD Justitie. Van Dam, A., van Tilburg, C., Steenkist, P. & Buisman, M. (2009). Niet meer door het lint. Handleiding. Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Van Eijk, R. (2004). De dader als kwetsbare gevangene. Metanoia, De dader in beeld, Geweld in de gevangenissen, 4de kwartaal. Van Manen, T.G. (2002). Zelfcontrole: een sociaal-cognitief interventieprogramma voor kinderen met agressief en oppositioneel gedrag. Bohn Stafleu Van Loghum. Van Overmeiren, M. (2008). Psychopathie: Definitie, de invloed van de factor leeftijd en risicotaxatie. FOD Justitie. Vanthuyne, T., Tubex, H. & Van Camp, T. (2003). Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake de kwaliteit en de effectiviteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen. De Vogel, V., De Ruiter, C., Bouman, Y., & de Vries Robbé, M. (2007). SAPROF. Richlijnen voor het beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag. Versie 1. Utrecht: Forum Educatief. Vzw touché. Voorstellingstekst. Niet gepubliceerde tekst. Walker, L. & Hayashi, L.A. (2007). Pono Kaulike: A Hawaii criminal court provides restorative justice practices for healing relationships. Federal Probation, a journal of correctional philosophy and practice, 71, 3. Walker, L. & Hayashi, L. (2009). Pono Kaulike: Reducing violence with restorative justice and solution-focused approaches. Federal Probation, a Journal of correctional philosophy and practice, 73, 1. Walrath, C. (2001). Evaluation of an Inmate-Run Alternatives to Violence Project: The impact of Inmate-to-inmate Intervention. Journal of Interpersonal Violence, juli 2001, vol. 16. Ward, T. & Stewart, C. (2003). Criminogenic needs and human needs: A theoretical model. Psychology, Crime & Law, 2003, 9, 125-143. Ward, T., Mann, R.E. & Gannon, T.A. (2007). The good lives model of offender rehabilitation: clinical implications. Agression and Violent Behavior, 12, 87-107. Wilson, R.J. & Yates, P.M. (2009). Effective interventions and the Good Lives Model: Maximizing treatment gains for sexual offenders. Agression and Violent Behavior, 14, 157-161. Wong, S. & Hare, R.D. (2005). Guidelines for a Psychopathy Treatment Program. Toronto, ON: Multi-Health Systems. 35