Hoe bereiden planten en dieren zich voor op de winterkou. Mensen passen zich aan door dikkere kleding en wonen in een verwarmd huis. Aanpassingen van dieren: 1: Dieren die niet wegtrekken naar warme gebieden: Dieren die niet wegtrekken voorbereiden zich voor op de winterkou door in de zomer en herfst veel te eten. In hun lichaam zit dan een vetlaag die dan gebruikt kan worden als er minder of geen voedsel is. Dit is het geval als alles bedekt is met sneeuw of als de grond hard bevroren is. Andere aanpassingen zijn een dikkere vacht of verenkleed. Sommige dieren houden een winterslaap. Deze dieren zoeken een goede schuilplaats zodat ze goed beschermt zijn tegen het koude winterklimaat. Tijdens de winterslaap is de hartslag en lichaamstemperatuur lager dan in de zomer. Zo wordt energie bespaard. Tijdens de winterslaap wordt de vetlaag die deze dieren in de zomer en herfst hebben gemaakt gebruikt. Dieren met een winterslaap zijn bijvoorbeeld kikkers, padden en egels. Andere dieren houden geen winterslaap maar hebben een winterrust. Een dier dat een winterrust houdt is bijvoorbeeld de eekhoorn. Af en toe hebben ze wat voedsel nodig. Uit hun gemaakte wintervoorraad noten en zaden wordt af en toe wat gegeten. 2: Dieren die wegtrekken naar andere gebieden. Winterkoude: Om geen last te hebben van de winterkou en het voedselgebrek kunnen dieren ook wegtrekken. Hun instinct ‘vertelt’ ze dat ze weg moeten gaan. (instinct = aangeboren gedrag om iets te moeten doen.) Om te ontsnappen voor de winterkou moeten dieren grote afstanden afleggen. Behalve dat dieren wegtrekken voor de kou zijn er nog een paar redenen om te trekken. Deze redenen kunnen zijn: 1: Trek naar een bepaald gebied om zich voort te planten. (paddentrek in het voorjaar) 2: Trek naar een ander leefgebied omdat er te veel dieren in een bepaald gebied wonen. Er is dan te weinig ruimte voor deze dieren, of er is te weinig voedsel. 3: Gedwongen doordat hun leefomgeving vernietigd wordt door bijvoorbeeld brand, houtkap enzovoort. Dieren kunnen deze reis alleen overleven als ze goed voorbereid op reis gaan. De dieren moeten voldoende eten =(energie) in hun lichaam hebben opgeslagen (=vet). Het vet zullen ze nodig hebben voor de lange reis. Onderweg moet er ook gegeten kunnen worden want ‘trekken’ kost heel veel energie. Deze gebieden zijn voor die dieren erg belangrijk want als die gebieden verdwijnen komt het voortbestaan van die dieren in gevaar (= uitsterven). Het is ook belangrijk dat de dieren hun leefgebieden kunnen bereiken. Vogels en sommige insecten kunnen overal overheen vliegen als de afstand maar niet te groot is. Zoogdieren (herten) reptielen (adder) en amfibieën (kikkers) hebben veel last van (snel)wegen, spoorlijnen, kanalen en andere hindernissen die door mensen zijn gemaakt. Om deze redenen worden dieren ook geholpen door mensen. Bij de paddentrek in het voorjaar helpen vrijwilligers padden wegen oversteken door de padden te vangen en aan de andere kant van de weg weer vrij te laten zodat ze hun voortplantingsgebied kunnen bereiken. Mensen maken ook ‘ecoducten’ of wildviaducten. Dit zijn een viaducten over bijvoorbeeld een snelweg of spoorweg heen. Over deze ecoducten of wildviaducten kunnen dieren van het ene leefgebied naar het andere leefgebied trekken. Als je met de auto naar Utrecht rijdt kom je er een tegen en als je met de auto naar Doorn rijdt kom je er ook een tegen. De vogeltrek. De vogeltrek is elk jaar goed te zien in Nederland. In het najaar en in het voorjaar zie je grote groepen vogels in de lucht. Dit wil niet zeggen dat alle vogels trekken. Er zijn vogels die het hele jaar in Nederland blijven. Sommige vogels zijn hier alleen in de zomer te vinden en andere juist in de winter. Om deze reden worden de vogels ingedeeld in groepen. Deze groepen zijn: 1: Standvogels: Deze blijven het hele jaar in hetzelfde gebied. Het voedsel in de winter en zomer is vaak anders. In strenge/sneeuwrijke winters komen deze dieren in de problemen door voedselgebrek. 2: Trekvogels: Zomergasten zoals bijvoorbeeld zwaluwen. In het zomerhalfjaar zijn deze vogels in Nederland te vinden. Deze vogels planten zich hier voort. In het najaar vetrekken ze weer naar het zuiden. Wintergasten bijvoorbeeld soorten ganzen en eenden. Deze vogels verblijven juist in de winter in ons land. (Waddengebied en de Zeeuwse delta) In het voorjaar gaan ze weer naar het hoge noorden waar hun broedgebieden liggen 3: Doortrekkers: Deze vogels komen op hun reis door Nederland. Ze zijn onderweg naar hun winterverblijf of in het voorjaar onderweg naar hun zomerverblijf. Deze vogels zijn dus maar kort in Nederland. De voedselgebieden zijn ook voor deze vogels erg belangrijk, de vogels ‘tanken’ zo weer bij zodat ze weer voldoende energie hebben om verder te trekken. 4: Invasievogels: invasie (= plotseling met grote aantallen binnenkomen) In erg strenge winters in het noorden of oosten van Europa gaan de vogels die normaal gesproken daar blijven wegtrekken. Dit komt omdat er dan voedselgebrek is. Deze vogels trekken naar gebieden waar wel voedsel te vinden is, o.a. Nederland. Als vogels trekken wordt het oversteken van grote wateroppervlakten zo veel mogelijk vermeden. Om deze reden lopen de trekvogelroutes vaak langs de kust. Bovendien zijn langs de kusten vaak de meeste voedselgebieden te vinden. Denk maar aan de Wadden en de Zeeuwse Delta. Om de vogels te helpen zijn deze voor (trek)vogels belangrijke gebieden in ons land beschermd. In veel andere landen is dit niet zo. Belangrijke rust- en voedselgebieden verdwijnen zodat het voortbestaan van sommige vogels en andere dieren wordt bedreigd. Planten in de winter: De plantenwereld of flora past zich ook aan de winterkou. Loofbomen verliezen hun bladeren. Op deze manier stopt de verdamping zodat dat de bomen en struiken niet kunnen bevriezen. Sommige planten sterven bovengronds helemaal af. In het groeiseizoen hebben deze planten energie opgeslagen in bollen knollen of wortelstokken. Van hieruit groeit elk voorjaar opnieuw de plant.