Thema: Transport

advertisement
Thema:
Transport
VWO
HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL]
ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA
Docent: A. Sewsahai
Doelstellingen
De student moet
5V: blz. 215 t/m 272
6V: blz. 111 t/m 137 & 150 T/M 152 &
blz. 157 T/M 170
4V: BLZ. 172
- de bestanddelen van bloed kunnen noemen, ingecalculeerd de kenmerken en
functies hiervan
- de delen van het hart kunnen noemen, ingecalculeerd de kenmerken en
functies hiervan
- de werking van het hart kunnen beschrijven
- de verschillende typen van bloedvaten kunnen noemen met hun kenmerken en
functies
- de verschillende delen van het bloedvatenstelsel kunnen noemen en hiervan
het volgende kunnen aangeven: stroomrichting en snelheid, zuurstof –en
glucosegehalte, bloeddruk
- de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe kunnen noemen
- kunnen beschrijven hoe zuurstof en kooldioxide door het bloed worden
getransporteerd
Samenstelling bloed
 bloedplasma->bloed bestaat uit ongeveer 55% bloedplasma: het bestaat
uit voornamelijk water + opgeloste stoffen.De functies van bloedplasma
zijn: 1. het vervoeren van voedingsstoffen, koolstofdioxide en
afvalstoffen, 2. bloedstolling
 rode bloedcellen->zien eruit als ronde schijfjes met een deukje in het
midden. Ze hebben geen celkernen. Ze bevatten een eiwit genaamd
'hemoglobine'. Hierdoor kunnen rode bloedcellen zuurstof vervoeren.
 witte bloedcellen->hebben geen vast vorm. Ze hebben wel celkernen. Ze
kunnen daardoor door de kleinste openingen in de kleinste
bloedvaten. Witte bloedcellen maken ziekteverwekkers onschadelijk.
 bloedsomloop is de weg die het bloed aflegt in het lichaam. De
bloedsomloop bestaat uit twee verschillende omlopen: de kleine
bloedsomloop en de grote bloedsomloop. De functie van de kleine
bloedsomloop: het opnemen van zuurstof in het bloed en het afgeven
van koolstofdioxide aan de lucht. (in de longen). De functie van de grote
bloedsomloop is: het afgeven van zuurstof en voedingsstoffen aan de
orgaancellen en het opnemen van afvalstoffen, zoals koolstofdioxide.
Ontstaan rode en witte bloedcellen
 Ga de vorm en functie na van de rode en witte bloedcellen en
bloedplaatjes. Ga ook na of deze bloedbestanddelen een celkern
hebben
 Welke drie typen witte bloedcellen zijn er en wat is hun functie?
 Welke drie typen eiwitten zijn er in het bloed en wat is hun
functie?
 Bloed is een mengsel van plasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes. Het lichaam van een volwassene bevat ongeveer 5 liter
bloed. Nadat het bloed uit het hart is gepompt heeft het ongeveer 20
tot 30 seconden nodig om een volledige omloop door het lichaam te
maken en naar het hart terug te keren.
 Bloed heeft een aantal belangrijke functies. Het levert zuurstof en
essentiële voedingsmiddelen aan lichaamsweefsels (zoals vetten,
suikers, mineralen en vitaminen). Het voert kooldioxide naar de longen
en andere afvalprodukten naar de nieren om ze uit het lichaam te
verwijderen.
 Plasma
Bloed bestaat voor meer dan de helft uit bloedplasma (water met daarin
opgeloste zouten en eiwitten). De belangrijkste eiwitten in plasma zijn:
 albumine dat ervoor zorgt dat het plasma in de bloedvaten blijft en niet
in lichaamsweefsels stroomt en dat hormonen en andere stoffen bindt;
 immunoglobulinen, dit zijn antistoffen die het lichaam actief beschermen
tegen virussen, bacteriën, schimmels en kankercellen en
 stollingsfactoren die nodig zijn voor het stelpen van bloedingen
 Bloed
 Eén van de functies van bloed is transport van stoffen door het
menselijk lichaam heen. Tot deze stoffen behoren
voedingsstoffen, maar ook heel belangrijk is het transport van
zuurstof vanuit de longen naar alle plaatsen in het lichaam.
 Bloed bestaat uit bloedplasma en bloedcellen. De bloedcellen
worden onderverdeeld in witte en rode bloedcellen en
bloedplaatjes. Rode bloedcellen worden ook wel erytrocyten
genoemd. De rode bloedcellen binden zuurstof, dat door
ademhaling wordt opgenomen. Het gedeelte van de rode
bloedcellen dat actief zuurstof bindt heet hemoglobine.
 Hemoglobine is een roodgekleurd eiwit dat Fe2+-ionen bevat en
zuurstof transporteert van de longen naar de overige weefsels.
Tijdens het transport zijn de zuurstofmoleculen gebonden aan de
Fe2+-ionen.
 Plasma heeft meer functies. Het doet dienst als een soort reservoir, dat water
aan lichaamsweefsels kan afgeven of een teveel aan water uit weefsels kan
opnemen. Plasma zorgt er ook voor dat de bloedvaten hun vorm behouden en
helpt bij het reguleren van de bloeddruk en bloedsomloop.
 Bij bloedonderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van serum. Serum is de
vloeistof die overblijft wanneer het bloed is gestold. In tegenstelling tot
plasma bevat serum geen stollingsfactoren. In het plasma bewegen zich rode
en witte bloedcellen en bloedplaatjes.
 Rode bloedcellen
Rode bloedcellen (erytrocyten) worden gevormd in het beenmerg en vormen
40% van het bloedvolume. Rode bloedcellen bevatten hemoglobine, een eiwit dat
het bloed rood kleurt en ervoor zorgt dat zuurstof van de longen naar de
lichaamsweefsels wordt gebracht. Wanneer het hemoglobine gehalte in de rode
bloedcellen te laag is (anemie of "bloedarmoede"), vervoert het bloed minder
zuurstof en voelt men zich moe en zwak. Wanneer het aantal rode bloedcellen
(polycythemia) te hoog is kan het bloed te dik worden; dat vergroot het risico op
hartaanvallen en beroertes.
 Witte bloedcellen
Witte bloedcellen (leukocyten) worden vooral gevormd in het beenmerg. Het
aantal witte bloedcellen is veel kleiner dan het aantal rode bloedcellen (de
verhouding is ongeveer 1: 650). Er zijn vijf typen witte bloedcellen (leukocyten):
 Lymfocyten:
1. B-lymfocyten. Wanneer een vreemde stof het lichaam binnendringt
kunnen B-lymfocyten uitrijpen tot plasmacellen. Plasmacellen leven
voornamelijk in het beenmerg en produceren immunoglobulinen (antistoffen)
die ziektekiemen zoals bacteriën en virussen herkennen en vernietigen;
2. T-lymfocyten. Deze lymfocyt wordt niet alleen in het beenmerg, maar
ook in de milt, lymfeklieren en thymus gevormd. Er zijn verschillende soorten Tcellen, elk met een gespecialiseerde taak. Sommige T-cellen helpen het lichaam
zich te beschermen tegen virussen, schimmels en bacteriën. Ze herkennen
specifieke stoffen gevonden in cellen die met een virus besmet zijn, en
vernietigen deze cellen dan (suppressor T-cel). Sommige soorten T-cellen
spelen een rol in het stimuleren of vertragen van de activiteit van andere cellen
in het immuunsysteem (helper T-cel)
3. natural killer cellen. Deze cellen vormen in het immuunsysteem van de mens
de eerste verdediging tegen vreemde indringers zoals tumoren, bacteriën en
virussen. Natural killer cellen danken hun naam aan het feit dat zij niet
reageren op specifieke antigenen; ze reageren van nature op lichaamsvreemde
"indringers".
4. Granulocyten
5. Monocyten verteren dode of beschadigde cellen en bieden
bescherming tegen vele organismen.
Bloedstolsel
Bouw en werking hartspier
De werking van de hartspier geschiedt in drie fasen:
1. Systole boezems / Diastole kamers
2. Systole kamers / Diastole boezems
3. Hartpauze
ECG
 De wand van bloedvaten, behalve die van de haarvaten, is opgebouwd uit drie
lagen. Aan de binnenkant zit endotheel, dit is een dekweefsellaag (epitheel)
van slechts één cellaag dun. Daaromheen ligt een vrij dikke laag, die
hoofdzakelijk bestaat uit glad spierweefsel en elastisch bindweefsel. De
buitenste laag bestaat uit bindweefsel met bloedvaatjes (die de
bloedvatwand zelf van bloed voorzien)
Developmental process of
atherosclerosis
 Dankzij de bloedsomloop wordt in de behoeften van alle
cellen van het lichaam voorzien. In het menselijk lichaam
gebeurt dat door een gesloten, dubbele bloedsomloop.
 Bloed wordt naar de longen gepompt en komt van daar
terug in het hart. Dan wordt het opnieuw weggepompt
naar alle andere organen in het lichaam. Er zijn dus twee
gescheiden circuits. Eén van het hart naar longen en
weer terug naar het hart; dat is de kleine bloedsomloop.
Het tweede circuit is van het hart naar alle organen in het
lichaam en weer terug naar het hart. Dat is de grote
bloedsomloop.
 Kleine bloedsomloop: hart - longen - hart
 De rechterkamer van het hart pompt zuurstofarm bloed de
longslagader in. Vrijwel direct splitst de longslagader in tweeën.
Eén aftakking gaat naar de linkerlong, de andere naar de
rechterlong.
 De kracht waarmee het wegpompen gebeurt, is niet al te groot:
de longen liggen voor het hart immers ‘naast de deur’. De
bloeddruk in longslagader is daarom ook niet zo hoog als die in
de aorta.
 De longslagaders vertakken vele malen tot ze uitmonden in de
haarvaten rondom de longblaasjes. Via de dunne wanden daarvan
vinden opname van zuurstof en afgifte van koolstofdioxide
plaats. Na de haarvaten komt het bloed in de adertjes, die
uiteindelijk samenkomen in de longaders. Deze zijn dus gevuld
met zuurstofrijk bloed.
 De aders van de linker- en rechterlong monden elk apart in de
linkerboezem uit. Hier begint de grote bloedsomloop.
 Grote bloedsomloop: hart - lichaam - hart
 De grote bloedsomloop is dat gedeelte van de bloedsomloop dat alle organen
van bloed voorziet. Het zuurstofrijke bloed uit de longaders komt in de
linkerboezem van het hart. Vandaar stroomt het door naar de linkerkamer. De
linkerkamer heeft een veel dikkere wand dan de rechterkamer, doordat er veel
meer spiercellen in zitten. Dat moet ook wel, want het bloed moet met veel
kracht in de aorta worden gestuwd. De bloeddruk in de aorta is dan ook hoger
dan die in de longslagaders.
 De aorta is een groot, stevig bloedvat dat vanaf het hart met een boog naar
beneden gaat. Op het hoogste gedeelte van de boog gaan er aftakkingen naar
het hoofd. Ter hoogte van elk orgaan is er een aftakking naar dat orgaan toe.
 De aftakkingen worden in het algemeen genoemd naar het orgaan dat ze van
bloed voorzien. Zo voeren de nierslagaders bloed naar de nieren, de
leverslagader gaat naar de lever en de beenslagaders gaan naar de benen. In de
organen vertakken de slagaders weer tot ze uitmonden in het haarvatennet van
dat orgaan. Daar vindt de uitwisseling van stoffen plaats. Tenslotte komt het
bloed in de aders. Die hebben op dezelfde manier namen als de slagaders: de
beenaders voeren bloed af uit de benen, de leverader uit de lever, enzovoorts.
 De verschillende aders komen, ook ter hoogte van dat orgaan, uit op de
onderste holle ader, die uitmondt in de rechterboezem. De aders die vanaf het
hoofd bloed terugvoeren komen uit in de bovenste holle ader, die ook uitmondt
in de rechterboezem.
VRAGEN
?
BEDANKT
Info:
www.ecoisonline.org
www.examenbundel.nl
www.biologiepagina.nl
www.asewsahai.com
[email protected]
Download