Pagina 1 Toetsing Blended Learing “gaswisseling, bloed en bloedsomloop” § 9.3 & 9.4 Eind (oefen)toets met betrekking tot de gegeven paragrafen uit “Nectar” lesmethode. Resultaten verschijnen in MS Excel, alhier goed te valideren door de desbetreffende docent. Type: Richtlijnen: Niveau: Tijdsduur: Aantal vragen: Methodiek: Formatief gebaseerd op RTTI model (Drost & Verra, 2010) HAVO/VWO 2 30 min 15 Google Docs (mobiel, tablet, laptop); geprint (alternatief) Vragenlijst (tevens digitaal raadpleegbaar) Reproductievragen (R) ■ 1. Noem de bestanddelen in het bloed. bloedplasma en rode bloedcellen (evt. witte bloedcellen) [ 2 pt ] ■ 2. Welke twee spieren zijn betrokken bij de ademhaling? middenrif en tussenribspieren [ 2 pt ] ■ 3. Leg het begrip ‘gaswisseling’ uit. zuurstof komt je lichaam binnen, koolstofdioxide verlaat het lichaam; beide stoffen wisselen zich af in het lichaam [ 2 pt ] ■ 4. Noem vier bloedvaten die direct verbonden zijn met het hart. aorta, longader, longslagader, respectievelijk holle aders (kransslagaders tevens correct) [ 2 pt ] Toepassingsvragen (T-1, geoefende situatie) ■ 5. Geef de precieze naam van het bloedvat aangegeven met de grote pijl. Aorta [ 2 pt ] ■ 6. Wat gebeurt er bij de hartpauze? A. Het bloed wordt in de longslagader gepompt. B. Het bloed stroomt in de boezems. Correct [ 2 pt ] C. Het bloed stroomt in de kamers. ■ 7. Waarom is ademen door de neus beter voor je? A. Je neusharen filteren de lucht. B. Slijm zorgen voor filtering. Correct [ 2 pt ] C. Ziekteverwekkers worden verwarmd door de warme bloedvaten, waardoor velen sterven. ■ 8. Het verschil tussen borst- en buikademhaling wordt bepaald door… A. De stand en beweging van de ribben. B. Het borstbeen en de druk vanuit de longen. C. Het middenrif. Correct [ 2 pt ] Pagina 2 Toepassingsvragen (T-2, onbekende situatie) ■ 9. Een patiënt heeft een tekort aan rode bloedcellen. Hij….. A. wordt snel moe. Correct [ 2 pt ] B. kan geen voedingsstoffen meer vervoeren. C. heeft te weinig bloed in zijn lichaam. ■ 10. Bloed uit je voeten stroomt tegen de zwaartekracht in. Via? A. Slagaders, die pompen het steviger naar het hart. B. Haarvaten, door de nauwe buisjes kan beter worden geperst. C. Aders, want er zijn klepjes. Correct [ 2 pt ] ■ 11. Mensen hebben volgens een arts een “dubbele bloedsomloop”, wat wordt daar mee bedoeld? Er zijn routes: een grote en kleine bloedsomloop [ 2 pt ] Inzichtvragen (I) ■ 12. Anne heeft AIDS. Ze kan snel ziek worden, ziekteverwekkers worden niet gedood. Wat gaat er fout in het lichaam van Anne? witte bloedcellen werken niet meer, die beschermen het lichaam tegen ziekteverwekkers. [ 3 pt ] ■ 13. Leg uit hoe het kan dat je hart sneller gaat kloppen als je veel beweegt. organen (spieren) hebben meer zuurstof nodig, het hart moet harder kloppen om de organen (spieren) van zuurstof te voorzien. [ 3 pt ] ■ 14. Hoe zou je in eigen woorden de vorm van de hartkleppen beschrijven? antwoord bevat een vergelijking met vliezen. ■ 15. Wat is volgens jou het nut van longblaasjes? oppervlaktevergroting; contact met bloed is mogelijk via kleine adertjes [ 2 pt ] Score berekening In totaal zijn 30 punten maximaal te behalen. Formule: aantal punten behaald × 0,3 + 1* = cijfer *De normering 1 kan worden aangepast aan het niveau van de klas, gebaseerd op een eventuele CITO normering. Pagina 3 Toetsmatrijs Inzicht Toepassing 2 Na het volgen van deze onderwijseenheid kent of kan de leerling: Toepassing 1 Doelstellingen Reproductie Toetstaxonomie RTTI % deel van toets X X 7 13 X X2 13 15 7 6 7 6 13 13 15 12 7 6 20 18 Punten % van toets 6 12 § 9.4 hoe de mens ademhaalt wat er bij de ademhaling gebeurt wat het begrip gaswisseling is welke functie slijmvlies en trilharen hebben het verschil tussen schone en vochtige lucht X X nvt § 9.5 de verschillende bestanddelen van bloed de functies van bloed de soorten bloedvaten in je lichaam het verschil tussen grote en kleine bloedsomloop X de bouw en werking van het hart X X 4 4 X X X X2 X X 3 4