2TH H1 Uittreksels-antwoorden

advertisement
HOOFDSTUK 1
Zuid-Afrika en Argentinië, twee gezichten
§1 Regio in beeld: Zuid-Afrika
Basisboek 30 Temperatuurfactoren

Drie factoren hebben grote invloed op de temperatuur.

[Breedteligging]: hoe verder van de evenaar, hoe kouder.

[Hoogteligging]: hoe hoger, hoe kouder.

[Land-zeeverdeling]: hoe verder van zee, hoe warmer in de zomer en hoe kouder in de
winter.
Basisboek 194 Kolonisatie en dekolonisatie

De overzeese gebieden die vroeger ontdekt werden, werden [koloniën] genoemd.

Rond 1850 kwam in de koloniën een nieuw bestaansmiddel op: [de industrie]. De koloniën
moesten gaan dienen als [leverancier van grondstoffen] en als [afzetmarkt] voor de
industrieproducten.

Een [plantage] is een landbouwonderneming waar op grote schaal één bepaald gewas
(=[monocultuur]) wordt verbouwd.

Het zelfstandig worden van de koloniën heet [dekolonisatie].
Basisboek 195 Soorten koloniën

Er waren twee soorten koloniën.

De [exploitatiekoloniën] moesten grondstoffen leveren voor de opkomende industrie in
Europa.

De [vestigingskoloniën] waren overzeese gebieden waar Europeanen zich blijvend gingen
vestigen.

In sommige landen was de inheemse bevolking zo [klein] in getal, dat ze al gauw werd
overtroffen door de immigranten.
§2 Tweedeling in Kaapstad
Basisboek 155 Etnische wijken





Het apart wonen van bevolkingsgroepen met bepaalde kenmerken in bepaalde wijken:
[ruimtelijk segregatie]. Twee vormen van segregatie: [scheiding tussen
inkomensgroepen] en [tussen etnische groepen]. [Ruimtelijke] segregatie leidt vaak tot
[maatschappelijke] segregatie.
Een etnische wijk: [woonwijk met vooral mensen uit één bepaalde etnische groep]. Het
bestaan van etnische wijken heeft te maken met [drie] factoren.
In een etnische wijk vind je de [veiligheid van de eigen groep]. Bovendien zijn er
[voorzieningen speciaal voor die groep] te vinden.
Daar zijn de huizen [betaalbaar].
Daar is minder kans op [discriminatie].
§3 Leven in Khayelitsha
Basisboek 175 Voedsel

Er zijn twee soorten honger.

Van [kwalitatieve honger] of [ondervoeding] is sprake als mensen wel genoeg eten, maar
er te weinig eiwitten en vitaminen in het voedsel zitten. Mensen worden eerder ziek en sterven
jonger.

Bij [kwantitatieve honger] is de hoeveelheid voedsel niet voldoende om te overleven.
Basisboek 176 Huisvesting

Goede huisvesting is een van de [basisbehoeften]: [schoon water, een toilet en een stevig
huis].

Op het platteland van arme landen is het ontbreken van [schoon drinkwater] het grootste
probleem.

De rijke elitewijken staan in schril contrast met de [armoedige krottenwijken].

Of een krottenwijk ‘goed’ of ‘slecht’ is, heeft te maken met [hoe lang zo’n wijk al bestaat]. Na
een tijdje komen er meestal telkens wat verbeteringen bij.
Basisboek 177 Onderwijs

Veel kinderen zijn [analfabeet]. Ze leren niet of nauwelijks lezen en schrijven. Hiervoor zijn
[twee] oorzaken:

Er zijn te weinig [scholen, onderwijzers en leermiddelen].

Kinderen [moeten vaak al jong mee werken op het land], in het huishouden of in een
werkplaats. Bij kinderarbeid gaat het om te zwaar werk, waardoor kinderen niet naar school
kunnen gaan.

Sommige kinderen werken om ’s avonds [naar school] te kunnen gaan.
Basisboek 178 Gezondheidszorg

De levensverwachting van mensen in arme landen is [lager door [slechte voeding en
hygiëne]. Gezondheidszorg is een belangrijke basisbehoefte.

Een goed huis en gevarieerd eten is het beste ‘geneesmiddel’.

De artsendichtheid is [laag]: er zijn te weinig [dokters en ziekenhuizen].
§4 Zuid-Afrika, een ontwikkelingsland?
Basisboek 107 Demografie

[Demografie] is de wetenschap die de bevolkingsaantallen bestudeert (geboorte, sterfte,
migratie, leeftijdsopbouw).

Demografen geven informatie over de [bevolkingsontwikkeling]. Dat is van belang voor de
[inrichting] van de ruimte.
Basisboek 170 Tweedeling in de wereld

Of mensen arm of rijk zijn, heeft te maken met het [ontwikkelingspeil] in een land.

Het ontwikkelingspeil kun je meten aan de hand [van inkomens, [voeding], [gezondheid],
[opleiding] en [huisvesting. Elk land krijgt een cijfer waarmee je vervolgens de wereld in
twee groepen kunt verdelen.

De ‘rijke’ landen worden [ontwikkelde landen] genoemd.

De ‘arme’ landen worden [ontwikkelingslanden] genoemd.
Basisboek 179 Beroepsbevolking in de eerste sector

In een ontwikkelingsland werken veel mensen in de [landbouw].

In arme landen zijn boerenbedrijfjes [zelfverzorgend]: een boer verbouwt zijn eigen voedsel.
In rijke landen zijn boeren commercieel: al hun producten zijn bestemd voor [de handel].

De omwenteling op het Aziatische platteland, door het gebruik van [nieuwe rijstsoorten],
wordt [Groene Revolutie] genoemd. De boeren houden meer rijst over om te verkopen op de
markt: [commercialisering]

Mechanisatie is het [vervangen van arbeid van mensen en dieren door machines].
Basisboek 181 Beroepsbevolking in de derde sector

In de rijke landen is de [diensten]sector het grootste. In ontwikkelingslanden komt deze
meestal op de tweede plek (na de landbouw).

Er is een duidelijk verschil in het soort werk.

In [rijke] landen worden banen in de dienstensector het best betaald.

In [arme] landen wordt de dienstensector ook wel [vluchtsector]genoemd: wie geen werk kan
vinden ‘vlucht’ in de ongeschoolde, laag betaalde dienstensector.

Een andere naam is de [informele sector]: er wordt weinig [administratie] bijgehouden.
Basisboek 183 Tempo bevolkingsgroei

De geboortecijfers zijn in de derde wereld veel hoger dan bij ons.

Die hoge geboortecijfers hangen gedeeltelijk samen met de armoede.

Er is te weinig geld en kennis om geboortebeperking of family-planning toe te passen.

Kinderen zijn nodig om het gezinsinkomen te verhogen.

Sommige godsdiensten zijn tegen family-planning.

Het verschil tussen geboortecijfers in arme landen en rijke landen wordt kleiner. Je kunt
zeggen: hoe beter de economie in een land, hoe meer kans op kleinere gezinnen.
§5 Regio in beeld: Argentinië
Basisboek 134 Extensieve landbouw

[Extensieve landbouw]: grote boerenbedrijven die weinig kapitaal per hectare inzetten.
Gevolg: lage [opbrengst per hectare].

Extensieve landbouw kun je herkennen aan de [inrichting] van een gebied. Voorbeeld: grote
veeranches in Australië of de Verenigde Staten.

Extensieve landbouw vind je vooral in gebieden met ongunstige [natuurlijke factoren]: te
koud, te droog, te hoog (steil) of onvruchtbaar.

soms is het mogelijk de natuurlijke factoren te veranderen. Intensivering is mogelijk door
[irrigatie] of het gebruik van [kunstmest].
Download