1 Cursus Forensische Sociotherapie Code: SW4GK10 Opleiding: Route: Minor: Studiejaar: Periode: OOC’er: Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) Voltijd Werken In Gedwongen Kader (WIGK) 2015-2016 1 Frits Netten Studiepunten: 3 European Credits Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 2 Inhoudsopgave: Inleiding: 3 Competenties: 3 Opleidingsprofiel Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD): 3 Opleidingsprofiel Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH): 5 Literatuur: 5 Tentamen: 7 Tentamenstof: 7 Les 1: 8 Les 2: 9 Les 3: 11 Les 4: 12 Les 5: 13 Les 6: 14 Les 7: 15 Bijlage 1: Opdracht 1 en 2 (Casus Michel): 16 Bijlage 2: Opdracht 3 (Casus Michel): 24 Bijlage 3: Opdracht 4 (Casus Michel): 26 Bijlage 4: Opdracht 5 (Casus Michel): 28 Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 3 Inleiding: In Nederland worden cliënten en patiënten in de gesloten psychiatrische zorg, die vaak een bedreiging voor zichzelf en anderen vormen of ernstige delicten hebben gepleegd, behandeld op leefgroepen, begeleid door hbo-opgeleide sociotherapeuten (groepswerkers). Zij hebben de moeilijke taak om dagelijks een balans te vinden tussen flexibiliteit in therapeutisch handelen (nodig voor herstel) en controle (nodig om chaos en agressie op de groep te voorkomen). Met hun vakkennis en ervaring zijn ze in staat ernstig ontregelde mensen weer te stabiliseren en contact te leggen. Medewerkers en cliënten/patiënten vormen samen een sociaal-pedagogisch leefklimaat op de groep. Een optimaal klimaat is een belangrijke voorwaarde voor herstel. In deze module wordt nader ingegaan op de moeilijke taak van sociotherapeuten om vanuit recent wetenschappelijk onderzoek dát sociaal-pedagogisch klimaat neer te zetten dat laat zien dat werken op de groep werkt (uit: “Leefklimaat in de klinische forensische zorg”). De module biedt, naast een overzicht van de actuele wetenschappelijke ontwikkelingen, handvatten aangaande houding en attitude van de sociotherapeut binnen de klinisch forensische zorg. Competenties: Deze cursus levert een bijdrage aan de competenties die van belang zijn voor het beroepsmatig functioneren binnen zowel SPH als MWD in het algemeen als het deelgebied werken in gedwongen kader in het bijzonder. Bijzondere aandacht is er voor de volgende kwalificaties uit de opleidingsprofielen: Opleidingsprofiel Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD): Directe- en indirecte hulp- en dienstverlening: Werken met en namens de cliënten: De maatschappelijk werker legt contact met de cliënt of het cliëntsysteem en streeft naar een samenwerkingsrelatie met de cliënt, ook in situaties gekarakteriseerd door Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 4 drang en dwang. Professionele aspecten, die steeds in het geding zijn bij contact leggen en opbouwen van een relatie zijn: Het dilemma tussen enerzijds een geode relatie opbouwen en onderhouden met de cliënt en anderzijds voldoende professionele afstand behouden; Bewustzijn van verschillen in macht en positieve, proberen ze waar mogelijk en gewenst te verkleinen, gezag kunnen hanteren; Het vermogen om de samenwerkingsrelatie als leerproces te hanteren. De maatschappelijk werker vormt zich samen met de cliënt een beeld van de aard van de vraag van de cliënt- of van de problemen in de situatie waarin de cliënt verkeert: De maatschappelijk werker verkent, analyseert en duidt de vraag en situaties van de cliënt op verschillende niveaus (individu, maatschappij, organisatie), legt adequate verbindingen tussen de verschillende factoren die in het geding (kunnen) zijn en verantwoordt de bevindingen; De maatschappelijk werker ontwikkelt een visie op het sociaal mogelijke in de betreffende situatie en geeft hier uitwerking aan; De maatschappelijk werker maakt ethische afwegingen. De maatschappelijk werker verleent hulp en diensten op methodische en reflectieve wijze. Hij of zij handelt volgens de regulatieve cyclus en vangt, afhankelijk van de situatie, op verschillende punten in de cyclus aan. Deze hulp- en dienstverlening neemt, afhankelijk van de situatie, de volgende vormen aan: Veranderings- en competentiefgerichte begeleiding – gericht op compententieontwikkeling van de cliënt; Ondersteunende en stabiliserende begeleiding; Individuele belangenbehartiging en conflictbemiddeling; Uitbouwen en ondersteunen van sociale netwerken; Crisisinterventie. De maatschappelijk werker verleent op resultaatgerichte wijze hulp en diensten volgens een breed spectrum van methodische benaderingen en verantwoordt de inzet hiervan. Werken voor cliënten en potentiele cliënten: De maatschappelijk werker voorziet probleemveroorzakende of probleemversterkende factoren en handelt preventief. Werken in en vanuit een arbeidsomgeving: Werken in de eigen instelling of organisatie: De maatschappelijk werker maakt deel uit van een organisatie, is als professional loyaal aan de organisatie, maakt zich de missie, beleid, doelstellingen en cultuur van Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 5 de organisatie eigen en levert vanuit maatschappelijk werk-perspectief een bijdrage aan de uitvoering en ontwikkeling van missie, beleid, doelstelling en cultuur; De maatschappelijk werker initieert intercollegiaal overleg en samenwerking en werkt in teamverband; De maatschappelijk werker lever teen bijdrage aan beheersmatige aspecten van de organisatie. Werken in externe samenwerkingsverbanden: De maatschappelijk werker organiseert en coördineert multidisciplinair overleg en samenwerking ten behoeve van cliënten, cliëntsystemen en situaties waarvoor dat nodig is en neemt daaraan deel. Werken aan professionaliteit en professionalisering: De maatschappelijk werker reflecteert op het eigen handelen en stuurt de eigen compententieontwikkeling; De maatschappelijk werker handelt normatief – ethisch volgens de grondslagen van het beroep, met bewustzijn van de eigen grenzen, betrokken, empatisch, integer, doel- en resultaatgericht en kwaliteitsgericht. Bijdragen aan de ontwikkeling van het beroep: De maatschappelijk werker hanteert de beroepscode en leert werken volgens de beroepscode; hij of zijn kan omgaan met ethische dilemma’s. Opleidingsprofiel Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH): Hulpverlening aan en ten behoeve van cliënten: Methodisch hulpverlenen; Versterken van de cliënt; Hanteren van de relatie; Verantwoorden van handelen. Het werken binnen en vanuit een hulpverleningsorganisatie: Professioneel samenwerken; Signaleren en initieren. Het werken aan professionalisering: Kritisch reflecteren. Literatuur: Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 6 De onderstaande literatuur wordt gebruikt bij de cursus Forensische Sociotherapie. De hieronder vermelde hoofdstukken uit "Leefklimaat in de klinische forensische zorg" zijn naast de aangereikte PowerPointPresentaties en opdrachten de stof voor het schriftelijke tentamen (zie ook tentamenstof). Leefklimaat in de klinische forensische zorg, Peer van der Helm, Uta Kröger, Petra Schaftenaar en Jaap van Vliet (Uitgeverij SWP, Amsterdam 2013). Deel 1 Inleiding: Hoofdstuk 1: Wat is forensische zorg? Hoofdstuk 2: Patiënten aan het woord. Belevingen van tbs-cliënten over hun traject Hoofdstuk 3: Interview met een tbs-patiënt (geen tentamenstof) Hoofdstuk 4: Sociotherapeutisch werken in gedwongen kader. Het verhaal van een sociotherapeute (geen tentamenstof) Deel II Behandelklimaat: Hoofdstuk 8: Behandelklimaat in een forensisch psychiatrische setting Hoofdstuk 9: Behandeldilemma’s in een forensisch psychiatrische setting Hoofdstuk 10: Forensisch psychiatrische patiënten met een licht verstandelijke beperking Hoofdstuk 11: Dwang en drang in de (forensische) zorg; van controle naar contact Hoofdstuk 14: Een positief leerklimaat Hoofdstuk 15: Behandeling in een therapeutische gemeenschap Hoofdstuk 17: De noodzaak van verhalen Deel III Onderlinge communicatie: Hoofdstuk 21: Conflict en coping bij gedwongen residentiele behandeling (geen tentamenstof) Hoofdstuk 23: Teamsamenwerking in de forensische psychiatrische zorg Hoofdstuk 24: Teamsamenwerking in een gesloten setting in de praktijk Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 7 Hoofdstuk 25: Moreel beraad als vorm van reflectie Deel IV De organisatie van de zorg: Hoofdstuk 26: De sociotherapeut, een professional Hoofdstuk 27: Afgrenzing en angst op de gesloten afdeling Als ondersteunend materiaal kan gebruik gemaakt worden van: Groepsdynamica, Jan Remmerswaal (Uitgeverij Boom/Nelissen, Amsterdam 2013); Trainingsboek conflicthantering en mediation, Hugo Prein (Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2007); De werkzame elementen van forensische sociotherapie - Een literatuurstudie, Petra Schaftenaar (Programmacommissie Kwaliteit Forensische Zorg, Amsterdam 2015) (geplaatst op ELO). Tentamen: De module wordt afgesloten middels een schriftelijk tentamen. De duur van het tentamen bedraagt 120 minuten. De student dient minimaal een 5,5 te behalen. Bij een onvoldoende beoordeling bestaat de mogelijkheid tot een herkansing. Tentamenstof: De aangehaalde hoofdstukken (zie literatuur) uit: Leefklimaat in de klinische forensische zorg, Peer van der Helm, Uta Kröger, Petra Schaftenaar en Jaap van Vliet (Uitgeverij SWP, Amsterdam 2013); De PowerPointPresentaties (geplaatst op ELO); De opdrachten (bijlage 1 tot en met 4). Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 8 Les 1: Leerdoelen les 1 (zie ook PowerPointPresentatie les 1): De student: Kan de rode draden van het “Leefklimaat in de klinische forensische zorg” benoemen; Kan uitleggen wat de begrippen Forensische Psychiatrische Centra (FPC) en Forensische klinieken (FPA, FPK en forensische poliklinieken) inhouden; Kan uitleggen wat het begrip forensische zorg inhoudt; Kan het doel van de forensische zorg beschrijven; Kan de geschiedenis van de forensische zorg bondig weergeven; Kan het werkterrein (3 onderdelen) van de forensische zorg met betrekking tot plaatsingsbeslissingen opsommen; Kan het werkterrein (2 onderdelen) van de forensische zorg met betrekking tot uitvoering opsommen; Kan de definitie van forensische psychiatrie reproduceren; Kan uitleggen wat het begrip forensische psychiatrie inhoudt; Kan het werkterrein (4 onderdelen) van de forensische psychiatrie opsommen; Kan uitleggen wat het begrip maatregel inhoudt; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Te bestuderen literatuur: Hoofdstuk 1: Wat is forensische zorg? Te maken opdrachten: Opdracht 1 en 2 (casus Michel) – Zie bijlage 1. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 9 Les 2: Leerdoelen les 2 (zie ook PowerPointPresentatie les 2 – deel 1): De student: Kan de twee elementen om een goed leefklimaat te creëren (Janzing, 1989) opsommen; Kan uitleggen wat het begrip Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) inhoudt; Kan het verloop van het Forensisch Psychiatrisch Toezicht (3 fasen) beschrijven; Kan uitleggen wat de begrippen voorwaardelijke beëindiging, transmuraal verlof en proefverlof inhouden; Kan uitleggen wat het begrip Risk-Need-Responsivity (RNR) inhoudt; Kan de 3 principes binnen Risk-Need-Responsivity (RNR) beschrijven; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Leerdoelen les 2 (zie ook PowerPointPresentatie les 2 – deel 2): De student: Kan het hiërarchisch model van effectieve groepsgewijze behandeling (Kok, 1994) beschrijven (3 strategieën); Kan de definitie van behandelklimaat (Groeneweg, 2011) reproduceren; Kan het dilemma binnen het behandelklimaat beschrijven; Kan uitleggen wat het begrip coërcieve cyclus inhoudt; Kan beschrijven hoe angst het functioneren van de hulpverlener (sociotherapeut) negatief beïnvloedt; Kan uitleggen wat de begrippen transactionele processen en therapeutische alliantie inhouden; Kan de 4 elementen van een behandelklimaat opsommen; Kan uitleggen wat de elementen ondersteuning, groei, repressie en sfeer (binnen een behandelklimaat) inhouden; Kan de 4 elementen koppelen aan de invloed op het totale behandelklimaat; Kan de 4 elementen in detail beschrijven; Kan de definitie van open behandelklimaat reproduceren; Kan de definitie van gesloten behandelklimaat reproduceren; Kan uitleggen waarom een open behandelklimaat de voorkeur verdient boven een gesloten behandelklimaat; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Te bestuderen literatuur: Hoofdstuk 2: Patiënten aan het woord. Belevingen van tbs-cliënten over hun traject; Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 10 Hoofdstuk 3: Interview met een tbs-patiënt; Hoofdstuk 4: Sociotherapeutisch werken in gedwongen kader. Het verhaal van een sociotherapeute; Hoofdstuk 8: Behandelklimaat in een forensisch psychiatrische setting. Te maken opdracht: Opdracht 3 (casus Michel) – Zie bijlage 2. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 11 Les 3: Leerdoelen les 3 (zie ook PowerPointPresentatie les 3): De student: Kan uitleggen wat het begrip strafvisie inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip beheersmatige visie inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip persoonsgerichte benadering inhoudt; Kan uitleggen hoe de begrippen strafvisie, beheersmatige visie en persoonsgerichte benadering zich verhouden tot het begrip behandeldilemma; Kan binnen een casus de begrippen strafvisie, beheersmatige visie en persoonsgerichte benadering toepassen; Kan de 3 evidence based kenmerken waar aandacht aan moet geschonken bij herstel en behandeling van patiënten opsommen; Kan beschrijven welke 2 twee paradoxen de persoonsgerichte benadering zichtbaar maakt; Kan de 5 kenmerken met betrekking tot het herkennen van patiënten met een licht verstandelijke beperking (LVB) opsommen; Kan uitleggen wat het begrip licht verstandelijke beperking (LVB) inhoudt; Kan de definitie van licht verstandelijke beperking (LVB) reproduceren; Kan de 9 cognitieve tekortkomingen van een verstandelijk beperking opsommen; Kan de 8 problemen bij een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand opsommen; Kan uitleggen wat het begrip zelfredzaamheid inhoudt; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Te bestuderen literatuur: Hoofdstuk 9: Behandeldilemma’s in een forensisch psychiatrische setting Hoofdstuk 10: Forensisch psychiatrische patiënten met een licht verstandelijke beperking Te maken opdracht: Opdracht 4 (casus Michel) – Zie bijlage 3. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 12 Les 4: Leerdoelen les 4 (zie ook PowerPointPresentatie les 4 – deel 1): De student: Kan uitleggen wat het begrip dwang inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip drang inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip opgelegde beïnvloedingsmaatregel inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip relatieve beïnvloeding inhoudt; Kan de 3 redenen waarom een verandering richting minder dwang wordt bemoeilijkt opsommen; Kan uitleggen wat het begrip dwangreductie inhoudt; Kan de 3 redenen waarom we steeds meer inzetten op dwangreductie opsommen; Kan de risico’s van dwangmaatregelen benoemen; Kan uitleggen wat het begrip zorgethiek inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip presentie inhoudt; Kan de 7 richtinggevende aanbevelingen met betrekking tot de theorie van de presentie opsommen; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Leerdoelen les 4 (zie ook PowerPointPresentatie les 4 – deel 2): De student: Kan het biopsychosociaal model van Engel (1977) beschrijven; Kan uitleggen wat het begrip normalisering inhoudt; Kan de 5 aspecten die leiden tot vertrouwen tussen hulpverlener (sociotherapeut) en patiënt opsommen; Kan uitleggen wat het begrip problematisering inhoudt; Kan de 5 competenties van professionals die bijdragen aan het creëren van een positief leerklimaat opsommen; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Te bestuderen literatuur: Hoofdstuk 11: Dwang en drang in de (forensische) zorg; van controle naar contact; Hoofdstuk 14: Een positief leerklimaat. Te maken opdracht: Opdracht 5 (casus Michel) – Zie bijlage 4. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 13 Les 5: Leerdoelen les 5 (zie ook PowerPointPresentatie les 5 – deel 1): De student: Kan de 3 therapeutische principes die een rol bij de realisering van een (gestructureerde) therapeutische gemeenschap spelen opsommen; Kan het doel van de behandeling van TBS-ers benoemen; Kan uitleggen wat de zinsnede antihospitalisatie door normalisering van het leefmilieu inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip gedeelde verantwoordelijkheid (binnen de kliniek) inhoudt; Kan beschrijven wat het belang van de centrale rol van de leefgroep is; Kan de 8 nieuwe wetenschappelijke inzichten en behandelmethoden binnen de behandeling opsommen; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Leerdoelen les 5 (zie ook PowerPointPresentatie les 5 – deel 2): De student: Kan uitleggen waarom in de (transculturele) forensische psychiatrie het verhaal van de patiënt een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het psychiatrisch perspectief; Kan uitleggen wat het begrip statisch cultuurbeeld inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip dynamisch cultuurbeeld inhoudt; Kan uitleggen wat het begrip stereotypering inhoudt; Kan de 4 thema’s van het cultureel interview opsommen; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Te bestuderen literatuur: Hoofdstuk 15: Behandeling in een therapeutische gemeenschap; Hoofdstuk 17: De noodzaak van verhalen. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 14 Les 6: Leerdoelen les 6 (zie ook PowerPointPresentatie les 6 – deel 1): Niet van toepassing (geen tentamenstof). Leerdoelen les 6 (zie ook PowerPointPresentatie les 6 – deel 2): De student: Kan uitleggen wat de zinsnede de leefafdeling als sociaal systeem inhoudt; Kan de 4 voorwaarden met betrekking een zinvol sociaal systeem opsommen; Kan de 4 executieve functies van medewerkers met betrekking tot het vormgeven van het leefklimaat opsommen; Kan uitleggen wat het begrip dysfunctionele teamontwikkeling inhoudt; Kan 4 vaardigheden om te kunnen samenwerken opsommen; Kan 7 vormen hoe samenwerking te bespreken opsommen; Kan uitleggen wat het begrip moreel beraad inhoudt; Kan de 3 centrale doelstellingen van moreel beraad opsommen; Kan de 7 onderdelen (stappen) van de dilemmamethode opsommen; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Te bestuderen literatuur: Hoofdstuk 21: Conflict en coping bij gedwongen residentiele behandeling (geen tentamenstof); Hoofdstuk 23: Teamsamenwerking in de forensische psychiatrische zorg; Hoofdstuk 24: Teamsamenwerking in een gesloten setting in de praktijk; Hoofdstuk 25: Moreel beraad als vorm van reflectie. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 15 Les 7: Leerdoelen les 7 (zie ook PowerPointPresentatie les 7): De student: Kan de 3 algemene kwalificaties van de sociotherapeut opsommen; Kan de 3 persoonlijke kwalificaties van de sociotherapeut opsommen; Kan de 5 kenmerken van een effectieve professional opsommen; Kan uitleggen wat het begrip interne gerichtheid inhoudt; Kan de 4 uitingen van interne gerichtheid opsommen; Kan de 3 maatregelen om interne gerichtheid tegen te gaan opsommen; Kan beschrijven wat het effect is van angst op het functioneren van de sociotherapeut; Kan beschrijven wat het effect is van angst op het functioneren van de patiënt; Kan uitleggen wat het begrip handelingsverlegenheid inhoudt; Kan de 2 reactiepatronen van de sociotherapeut aangaande angst opsommen; Kan de 3 manieren hoe opgeroepen angstgevoelens te hanteren opsommen; Is in staat naar aanleiding van een casus (Casus Michel) de aangeboden theorie te koppelen aan een praktijkvoorbeeld. Te bestuderen literatuur: Hoofdstuk 26: De sociotherapeut, een professional; Hoofdstuk 27: Afgrenzing en angst op de gesloten afdeling. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 16 Bijlage 1: Opdracht 1 en 2 (Casus Michel): Deel 1: Aanleiding Deel 2: Risicotaxatie (RISc) o Introductie RISc o Nadere uitwerking RISc-afname Michel Deel 3: Het Pieter Baan Centrum (PBC) – een introductie Deel 4: Het oordeel van het PBC Deel 5: Terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging – een introductie Deel 6: Diagnostiek Week 1: Opdracht 1 en 2 Deel 1: Aanleiding: Michel P. is 27 jaar oud en verblijft sinds een kleine maand op een behandelafdeling van de Van der Hoevenkliniek te Utrecht. De Van der Hoevenkliniek is een centrum voor klinische forensische psychiatrie. Michel is – enige tijd geleden – TBS met dwangverpleging opgelegd. Vorig jaar heeft Michel in Amsterdam een gewapende overval gepleegd. Hij heeft op klaarlichte dag een juwelier proberen te overvallen. Michel heeft de juwelier onder bedreiging (hij dreigde met een pistool) gedwongen juwelen af te geven. De juwelier heeft zich echter verzet. Michel heeft vervolgens twee keer op de juwelier geschoten. Een kogel raakte de juwelier in zijn been, de tweede kogel raakte de juwelier in zijn buik. Michel is uiteindelijk – zonder buit – gevlucht. De juwelier is met spoed naar het ziekenhuis overgebracht. Daar bleek de kogel in de buik veel schade aangericht te hebben. De juwelier heeft noodgedwongen ruim een week op de intensive care doorgebracht. Na een week kon de juwelier, inmiddels buiten levensgevaar, de politie te woord staan. De juwelier wees vrijwel direct Michel als dader aan. Michel en de juwelier wonen nota bene in dezelfde straat en Michel heeft de juwelierszaak voorafgaande de overval enige malen bezocht. Michel is als verdachte van een gewapende overval ’s ochtends vroeg door een arrestatieteam uit zijn bed gelicht. Na een verblijf op het politiebureau is hij overgebracht naar een Huis van Bewaring (HVB) in Scheveningen. Gezien de ernst van het delict is Michel meteen ‘negentig dagen’ opgelegd. Daarna volgde een proforma zitting. Deel 2: Risicotaxatie (RISc): Introductie RISc: RISc staat voor Recidive Inschattings Schalen. Het is een van de basisinstrumenten die de reclassering (3RO) inzet bij het formuleren van adviezen voor justitie en het gevangeniswezen en het opstellen van een plan van aanpak in het kader van een reclasseringtoezicht. RISc geeft als diagnostisch instrument inzicht in het Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 17 recidiverisico, de factoren die het delictgedrag bepalen (zogeheten criminogene factoren) en welke mogelijkheden er zijn om het gedrag van een delinquent te veranderen door gedragsinterventies. Nadere uitwerking RISc-afname Michel: De reclassering heeft tijdens zijn verblijf in het Huis van Bewaring een RISc bij Michel afgenomen en constateerde dat de kans op recidive hoog is. De kans met recidive hangt vooral samen met: Delictverleden: Michel komt al vanaf zijn dertiende jaar regelmatig met justitie in aanraking. Er is sprake van een delictpatroon: hij veroorzaakt – in eerste instantie –voornamelijk overlast op straat. Hij wordt regelmatig – samen met zijn vrienden – op straat aangetroffen. Zij veroorzaken geluidsoverlast, vallen soms buurtbewoners lastig (met name verbaal) en Michel is soms onder invloed van alcohol en/of softdrugs (cannabis). Op zijn achttiende verandert het delictpatroon: Michel wordt verdacht van een straatroof (maar uiteindelijk vrijgesproken). Een aantal vrienden worden wel veroordeeld. Michel blijft in beeld bij politie en justitie. Hij wordt veroordeeld vanwege een inbraak in een bedrijfspand (samen met vrienden). Opvallend is dat Michel zich door zijn vrienden(kring) laat meeslepen in het delictgedrag (zie Relaties met vrienden en kennissen). Bij aanhoudingen verzet hij zich regelmatig. Vanaf zijn twintigste jaar nemen de delicten wederom in ernst toe. De delicten worden daarnaast niet meer in groepsverband gepleegd. Bovenal betreft het veelal excentrieke delicten. Michel beledigt en bedreigt voorbijgangers op straat; hij betrekt deze mensen bij allerlei vreemde complottheorieën. Hij verblijft geregeld op het politiebureau en zit enkele korte detenties uit. Op zijn 22ste overvalt hij – in verwarde toestand - een tankstation. Michel bedreigt het personeelslid met (naar later blijkt) een speelgoedpistool. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Huisvesting: Michel woonde voor zijn detentie bij zijn moeder, die heeft gezegd dat hij na detentie iets voor zichzelf moet gaan zoeken. Ze wil niet dat haar zoon weer bij haar in huis komt wonen, hij kan (in de toekomst) wel eventuele verloven bij haar doorbrengen. Tussen zijn 16e en 22ste jaar heeft Michel formeel geen vaste verblijfplaats. Hij leeft veelal op straat; hij leidt een min of meer zwervend bestaan. Daarnaast verblijft hij korte periodes bij respectievelijk zijn moeder of bij zijn vrienden. Financiën: Michel heeft voor enkele duizenden euro's schulden, maar heeft geen overzicht over zijn totale schuldenlast. Na doorvragen blijkt dat Michel schulden heeft bij een postorderbedrijf (Wehkamp – hij heeft zelfs een enkele keer op naam van zijn moeder besteld) en een telefoonprovider. Daarnaast staan er diverse boetes open aangaande zwartrijden in het openbaar vervoer (zowel trein als metro en bus). De meeste post van schuldeisers heeft Michel ongelezen weggegooid. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 18 Opleiding en werk: Michel wordt op het basisonderwijs reeds vroeg als een ‘probleemkind’ getypeerd. Een dromer, die vaak afwezig (aandachtsproblemen) is en slecht luistert. Bovendien constateert men een taalachterstand. Naarmate de jaren vorderen loopt de leerachterstand op. Michel wordt derhalve op een school voor speciaal onderwijs geplaatst. Hij wordt gekarakteriseerd als een kind dat zich tussen cluster 3 en 4 ophoudt. Hij krijgt ook ondersteuning vanuit het zorgcentrum. Michel stroomt met moeite door naar het voortgezet onderwijs. Hij komt evenwel niet verder dan een afgebroken VBMO-opleiding en heeft daardoor geen startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Op de opleiding (VMBO) heeft Michel problemen met het niveau en vertoont hij vreemd gedrag (overwegend erg terugtrokken, moeite met het maken van contact, anderzijds regelmatig agressief – met name jegens autoriteiten). Hij heeft ten slotte weinig werkervaring. Het blijft – in die zin – onduidelijk hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Michel heeft kortstondig als stratenmaker gewerkt. Hij is ontslagen vanwege ongeoorloofd verzuim. Ook heeft hij als glazenwasser gewerkt. Daar is hij ontslagen in verband met een conflict met zijn werkgever. Relaties met partner, gezins- en familieleden (1): Het huwelijk van de ouders van Michel valt turbulent te noemen. De eerste jaren van het huwelijk lijken aanvankelijk in harmonie te verlopen. Geoff, de vader van Michel, blijft echter steeds vaker van huis. Al snel blijkt dat Geoff regelmatig buitenechtelijke relaties aangaat. Daarnaast drinkt Geoff stevig; hij komt geregeld dronken thuis. Hij verdraagt de whisky slecht en blijkt bovenal een kwade dronk te hebben. Moeder Els, broertje Erik (twee jaar jonger dan Michel) en Michel zijn geregeld slachtoffer van de verbale agressie van vader. Een enkele keer slaat Geoff Els (soms in het bijzijn van de kinderen). Als Michel wat ouder is, neemt hij het voor zijn moeder op. In de praktijk komt het er op neer dat ook Michel klappen van zijn vader krijgt. Geoff (van Surinaamse afkomst) verdient zijn geld met schimmige zaakjes (‘de hossel’, zoals Geoff het zelf noemt). Hij houdt zich hoofdzakelijk bezig met drugshandel. Aanvankelijk houdt hij zich op in de wereld van de softdrugs, maar naarmate de tijd vordert schuwt hij ook de handel in harddrugs niet. Geoff zit in die jaren tweemaal een detentie (beide vanwege drugshandel) uit. Michel zijn oma (van moeders kant) overlijdt als hij twaalf jaar oud is. Zij (oma) is de bindende factor binnen de familie en houdt het gezin min of meer bij elkaar. Na haar dood gaat het bergafwaarts met Michel. Hij zwerft veel op straat en zoekt aansluiting bij 'verkeerde' vrienden. Op zijn veertiende gaan zijn ouders definitief uit elkaar. Het huwelijk wordt in eerste instantie niet ontbonden, Geoff verdwijnt gewoonweg van de een op de andere dag uit beeld. Hij heeft vijanden gemaakt in het criminele milieu en het wordt hem waarschijnlijk te heet onder de voeten. Uit summier (mail)contact tussen Michel en zijn vader blijkt dat Geoff tegenwoordig in Suriname een teruggetrokken leven leidt. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 19 Relaties met partner, gezins- en familieleden (2): Michel heeft moeite met het aangaan van relaties. Hij heeft wel eens een vriendin, maar na verloop van tijd ontstaan spanningen binnen de relatie. Michel vindt het onder andere lastig dat het bestendigen van een relatie verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Hij kijkt met gemengde gevoelens terug op zijn laatste relatie. Hij ervoer zijn vriendin als jaloers en veeleisend. Relaties met vrienden en kennissen: De vermogensdelicten hebben zich aanvankelijk in groepsverband afgespeeld; er zijn meerdere (overwegend Surinaamse en Antilliaanse) daders veroordeeld die in wisselende samenstelling straatroven, diefstallen en inbraken hebben gepleegd. Betrokkene zegt met een aantal van zijn vrienden al van jongs af aan bevriend te zijn. Hij zegt zelf dat vrienden grote invloed op hem kunnen hebben, zowel in positief als ook in negatief opzicht. Zijn vrienden respecteren hem en het voedt zijn identiteit (“Ik heb meer aan mijn vrienden, dan aan mijn familie”, aldus Michel). Zijn eigenwaarde ontleent hij voor een belangrijk deel aan het kunnen meedoen met zijn vrienden. Betrokkene is zich weliswaar bewust van het ongeoorloofde karakter van de delicten, maar de remming om tot deze delicten over te gaan is mede verminderd doordat betrokkene zich sterk identificeert met de groep. Drugsgebruik: Michel neemt tegenwoordig stellig afstand van alcoholgebruik (“ik wil niet zoals mijn vader worden”). In zijn jeugdjaren heeft hij evenwel stevig gedronken. Michel ontdekt echter dat hij – net zoals zijn vader – een kwade dronk heeft. Ofschoon hij niet meer drinkt, gebruikt hij vrijwel dagelijks softdrugs (cannabis). In eerste instantie rookte Michel een jointje in het weekend samen met vrienden. Hij hield niet van het effect van de cannabis (“soms veranderde alles om mij heen en was ik best wel bang”) maar hij wilde er graag bij horen. De laatste jaren is het gebruik toegenomen en de functie van het gebruik is verschoven. Michel stelt dat de softdrugs een kalmerende werking heeft (“ik word er echt rustig van, alles in mijn hoofd staat even stil”). Houding: betrokkene externaliseert en legt een deel van de schuld buiten zichzelf (zie ook Overig). Hij is enigszins bereid te veranderen, maar moet vooraleerst extern worden gemotiveerd en ondersteund. Overig: Michel voelt zich sterk aangetrokken door het spirituele. “Dat heb ik van mijn vader”, aldus Michel. Hij geeft aan dat hij probeert goed te zijn, maar dat hij regelmatig wordt verleid door het kwade – het boosaardige. “Mijn vader weet dat ik vast zit. Hij vindt dat ik na mijn straf naar Suriname moet komen. Ik moet een kruidenbad nemen om weer goed te worden. Mijn vader zegt dat ik een slecht karma heb”, aldus Michel. Michel legt een verband tussen het spirituele en het aardse: “Ik ben niet echt slecht, ik ben behekst door Apuku”. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 20 Michel is in het Huis van Bewaring gesproken door een gedragsdeskundige (psycholoog). Op advies van deze gedragsdeskundige is Michel op een Bijzondere Zorg Afdeling (BZA) geplaatst. De gedragsdeskundige acht Michel niet groepsgeschikt (dat wil zeggen: niet geschikt om op een reguliere afdeling te verblijven). De rapporterende reclasseringswerker (degene die de RISc heeft afgenomen) heeft de Officier van Justitie uiteindelijk geadviseerd een pro justitia rapportage aan te vragen. Gezien de ernst van het delict en de bijzondere omstandigheden wordt evenwel besloten Michel niet ‘ambulant’ te onderzoeken maar een zwaarwegend middel in te zetten. Deel 3: Het Pieter Baan Centrum (PBC) – een introductie: Michel is vervolgens ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht geplaatst. In het PBC worden verdachten van ernstige delicten gedurende zes weken onderzocht door gedragsdeskundigen. Het PBC is formeel een Huis van Bewaring met een specifieke taak: het brengt pro justitia adviezen uit. Het PBC onderzoekt verdachten: zij zijn nog niet veroordeeld. Het is dus niet zeker of ze schuldig zijn aan de feiten die hen ten laste worden gelegd. Het komt voor dat een verdachte het delict ontkent waarvan hij wordt beschuldigd. Het PBC neemt een onafhankelijke positie in binnen het strafproces en houdt zich dus nadrukkelijk niet bezig met het bewijs of de strafmaat. In de rapportage wordt de verdachte dan ook aangeduid als "betrokkene". De gedragsdeskundigen van het PBC bepalen eerst de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Vervolgens onderzoeken ze of er, gezien een mogelijke (gedrags)stoornis, in hun ogen kans op herhaling is. Het derde onderdeel van hun rapportage kan een advies zijn over behandeling, zoals terbeschikkingstelling (TBS), al wordt een behandeladvies niet in alle gevallen gegeven. Dat gebeurt wel als er een kans is op herhaling van het delict. In de laatste week van het onderzoek wordt de rapportage opgesteld en de inhoud wordt verkort aan de verdachte meegedeeld. De rapportage wordt toegevoegd aan het strafdossier van de verdachte en door de Officier van Justitie toegezonden aan de raadsman. De verdediging kan, indien zij het niet eens is met de conclusie en/of het advies, een tegenonderzoek laten uitvoeren. Het rapport heeft een adviserend karakter. De rechter kan deze terzijde leggen en een alternatief onderzoek gelasten (bijvoorbeeld naar aanleiding van tegenstrijdige conclusies). Het onderzoek in het PBC kenmerkt zich door een multidisciplinaire werkwijze. Een belangrijk onderdeel hiervan is de klinische observatie. Dit in tegenstelling tot de al genoemde ambulante onderzoeken, die vooral bestaan uit gesprekken tussen gedragsdeskundigen en verdachten. Deel 4: Het oordeel van het PBC: Na het verblijf in het PBC zal het rechtsgeding voortgezet worden. Op de strafzaak Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 21 wordt eerst bepaald of de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is. Vervolgens wordt de vraag gesteld of de verdachte strafbaar is. In deze fase van het geding is het rapport van het PBC van belang. Het PBC kent vijf gradaties van toerekeningsvatbaar: • • • • • volledig toerekeningsvatbaar; enigszins verminderd toerekeningsvatbaar; verminderd toerekeningsvatbaar; sterk verminderd toerekeningsvatbaar; volledig ontoerekeningsvatbaar. Vanaf de derde gradatie (verminderd) is de kans aanzienlijk dat het PBC de strafrechter zal adviseren om TBS en/of dwangverpleging op te leggen. De rechter neemt dit doorgaans over en zal dit compenseren in de op te leggen strafmaat. Na zes weken brengt het PBC een rapportage over Michel uit. Hierin wordt geconstateerd dat Michel sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Daarnaast wordt op de rechtszitting door de meervoudige kamer gesteld dat tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank legt – conform de eis van de Officier van Justitie - een TBS met dwangverpleging op. Deel 5: Terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging – een introductie: Bij TBS met dwangverpleging wordt de dader verplicht verpleegd in een gesloten tbs-kliniek. Daarnaast krijgt de TBS'er een (niet-verplichte) behandeling die gericht is op terugkeer in de maatschappij. De TBS is voor twee jaar. Na twee jaar kan de rechter de TBS verlengen, met steeds een of twee jaar (rechters kunnen jaarlijks of tweejaarlijks verlengen als blijkt dat de kans op terugval onvoldoende is afgenomen). Een TBS'er kan tegen elke verlenging in beroep gaan. Een TBS'er keert - in aanleg – pas terug in de maatschappij als de kans op terugval (recidive) is verdwenen. Dit beslist de rechter. Deel 6: Diagnostiek: Als de psychiatrische problematiek van Michel onder de loep wordt genomen, valt onder andere op: Dat Michel een merkwaardige wijze van spreken heeft. Hij is veelal uitgebreid aan het woord. Zijn zinnen zijn enerzijds wijdlopig en overgedetailleerd. Anderzijds blijft de boodschap vaak vaag (alsof Michel de gebruikte taal niet echt machtig is, niet echt bevat); Uit de afgenomen IQ-testen blijkt dat Michel een IQ van zeventig heeft; Michel heeft regelmatig last van betrekkingsideëen; Hij heeft regelmatig eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden die het gedrag beïnvloeden en niet overeenstemmen met (sub)culturele normen (in dit geval telepathie en een ‘zesde zintuig’); Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 22 Michel is vaak achterdochtig en kent paranoïde ideeënvorming; Hij heeft een beperkt sociaal aanpassingsvermogen (denk hierbij aan tekorten of beperkingen in het aanpassingsgedrag op, met name, de volgende gebieden: communicatie, zelfverzorging, zelfstandig kunnen wonen, sociale en relationele vaardigheden en zelfstandig beslissingen nemen); In zijn gedrag kan hij vreemd, excentriek en/of zonderling overkomen; Michel heeft geen hechte vrienden, de enige vertrouwelingen die hij heeft zijn zijn jongere broer en zijn moeder; Het gemis aan hechte vrienden is vooral te wijten aan een buitensporige sociale angst die niet afneemt naarmate Michel iemand beter kent en die vaak meer samenhangt met paranoïde angsten dan met een negatief oordeel over zichzelf; Daarnaast is er bijkomende problematiek, zoals leerproblemen, lichamelijke problemen en problemen in het gezin en sociale omstandigheden. Les 1: Opdracht 1 en 2: Casus Michel zal de komende weken in deze module gebruikt worden om de verbinding (‘de vertaalslag’) tussen theorie en de praktijk te maken. Iedere week wordt er een opdracht gekoppeld aan de – in de les – aangedragen theorie. De opdrachten vormen uiteindelijk samen een dossier. Opdracht 1: Lees de bovenstaande casus aandachtig. Maak een begrippenlijst aan. Maak hierbij gebruik van de aangereikte literatuur (‘Leefklimaat in de klinische forensische zorg’ en ‘De werkzame elementen van forensische sociotherapie’) en/of andere bronnen (literatuur, internet). Voorbeeld: Forensische psychiatrie = de forensische psychiatrie is een deelgebied binnen de psychiatrie dat zich richt op mensen die met de rechterlijke macht in aanraking zijn gekomen en die psychiatrische zorg behoeven. Deze zorg kan vrijwillig worden aangenomen, maar ook als voorwaarde worden gesteld of verplicht worden opgelegd in een vonnis. TBS met dwangverpleging = Huis van Bewaring = Opdracht 2: In deel 6 (diagnostiek) wordt de psychiatrische problematiek van Michel nader omschreven. Welke psychiatrische problematiek wordt hier omschreven; welke diagnose kan hier gesteld worden (er kunnen – mogelijk – ook meerdere diagnoses gesteld worden)? Maak bij het stellen van een diagnose gebruik van de DSM-IV (of een psychiatrisch handboek) dan wel de DSM 5. Vul conform de diagnostiek van de DSM-IV de vijf assen in: Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 23 As 1: primaire symptomatologie, (de 'psychische ziekte') (een klinisch syndroom, ziektebeeld dat niet altijd aanwezig of geweest is, of voorbijgaand is, de zogenaamde acute pathologie) As 2: achterliggende persoonlijkheidsstoornissen (en de specifieke ontwikkelingsstoornissen, kenmerken die blijvend zijn), As 3: (bijkomende) somatische ziekten (lichamelijke ziekten die psychische ziektebeelden geven) (een wisselende schildklierwerking kan bijvoorbeeld leiden tot depressie, bij te lage werking, of anorexia, bij te hoge werking), As 4: psychosociale en uitlokkende factoren (de intensiteit van de psychologische stressor, bijvoorbeeld alleen gaan wonen na een scheiding zal een ander effect hebben dan samenwonen na een scheiding), As 5: niveau van functioneren (op een schaal van 1 tot 100, waarbij 100 perfect is en 1 vrijwel nihil) in de vorm van GAF-score of Global Assessment of Functioning-schaal, de mate waarin men zich weet aan te passen aan de omgeving, waarbij 0 betekent dat men geen duidelijke informatie heeft. Deze schaal is belangrijk voor de therapieplanning. Maak bij het invullen van de vijf assen ook gebruik van de informatie uit deel 2 (risicotaxatie). Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 24 Bijlage 2: Opdracht 3 (Casus Michel): 1. De TBS en (ex) TBS-patiënten hebben overwegend een slechte naam. Als een TBS-ers op verlof of een ex TBS-er terugvalt in crimineel gedrag wordt dit (terecht) uitvoerig in de media behandeld. Is dit negatieve beeld echter wel terecht? Wat is de kans op recidive van een ex-gedetineerde of ex-justitiabele in het algemeen? Wat is de kans op recidive van een ex TBS-er in het bijzonder? RNR (Risk-Need- Responsivity): 2. In de woorden en gedachte van RNR (maak gebruik van de informatie uit opdracht 1 en 2): Maak een inschatting - wat is de kans op recidive bij Michel? Waar liggen bij Michel mogelijk criminogene tekorten en behoeften die het criminogene gedrag bevorderen? Waar moet je rekening mee houden als de interventies moeten aansluiten bij de leerstijl, mogelijkheden en motivatie van Michel? Behandelklimaat: 3. Michel heeft een conflict met sociotherapeut Frank. Frank heeft geconstateerd dat de cel van Michel de laatste tijd meer en meer vervuilt. Michel maakt zijn cel zelden (meer) schoon. Frank heeft geprobeerd Michel te motiveren om zijn cel leefbaar te maken. Hij heeft zo min mogelijk ‘drang’ proberen uit te oefenen. De situatie verandert echter niet. Gisteren heeft Frank Michel er nogmaals op aangesproken. Michel wordt boos en schreeuwt dat het zijn “enigste eigen plekje is” en dat Frank “op moet flikkeren”. Tot slot steekt Michel zijn middelvinger naar Frank op. In een gesprek met Frank merk je dat Frank het gedrag van Michel eigenlijk wel begrijpt (rationaliseren). Hij (Frank) stelt dat de cel van Michel onder de eigen verantwoordelijkheid van Michel valt en bovendien valt het met de leefbaarheid in de cel feitelijk wel mee. In de dagen na dit bovenstaande voorval valt je op dat Frank Michel lijkt te ontlopen. Hoe pak je deze – ongewenste – situatie aan? 4. De hygiëne op de cel van Michel blijft een aandachtpunt. Op een dag besluit een sociotherapeute eens een nader kijkje te nemen in de cel van Michel. Bij Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 25 binnenkomst wordt zij overvallen door een indringende geur. Als zij wat kleren optilt vindt zij onder andere een beschimmelde boterham. Als Michel later op zijn cel terugkeert, loopt hij al snel woedend naar buiten. Hij schreeuwt dat iemand aan zijn spullen heeft gezeten. Het ergste is dat iemand zijn ketting heeft verschoven. Dat laatste brengt volgens Michel ongeluk. Wat is hier mogelijk aan de hand? Had de sociotherapeut – met Michel zijn responsiviteit in het achterhoofd – dit ook anders kunnen aanpakken? Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 26 Bijlage 3: Opdracht 4 (Casus Michel): Behandeldilemma’s: 1. Michel gebruikt al jaren softdrugs. Zijn gebruik is problematisch daar er mogelijk een verband ligt tussen zijn cannabisgebruik en zijn betrekkingsideeën enerzijds en zijn magische denken anderzijds. Benadrukt moet worden dat het hier slechts gaat om een vermoeden en niet om een wetenschappelijk vast te stellen causaal verband. Daarnaast is in het verleden gedacht aan het verstrekken van antipsychoticum in verband met het tegengaan van betrekkingsideeën, vervormingen van de waarneming en andere symptomen. Ook hier moet een kanttekening geplaatst worden bij het cannabisgebruik van Michel; cannabis vermindert de werking van antipsychoticum (https://www.jellinek.nl/informatie-over-alcoholdrugs/cannabis/cannabis-en-medicijnen/antipsychotica/). A. Uitgangspunt van de regering voor de GGZ en de forensische psychiatrische centra is een drugsvrije instelling. Schrijf een kort betoog (met gebruikmaking van casus Michel) waarin je de visie van de regering onderstreept en onderbouwt. B. Schrijf een kort betoog (met gebruikmaking van casus Michel) waarin je de visie van de persoonsgerichte benadering onderstreept en onderbouwt. Je kan patiënten – als Michel – immers niet voorbereiden op een terugkeer in de maatschappij door alleen te praten. C. Feitelijk wordt hierboven (in vraag a en b) een ethisch dilemma zichtbaar: de strafvisie versus de beheersmatige visie (inclusief de persoonsgerichte benadering). Welke visie heeft jouw voorkeur? Onderbouw het antwoord. 2. Uit de PowerPointPresentatie van les 3: “Zo kan seks in de kliniek tussen patiënten in het kader van de RNR-benadering voor de bewoners een leerervaring zijn”. A. Hoe sta jij tegenover seks in de kliniek tussen patiënten? Onderbouw het antwoord. B. Hoe sta jij tegenover het – ‘beheerst’ – toestaan van internetgebruik binnen de kliniek? Onderbouw het antwoord. Patiënten met een licht verstandelijke beperking: 3. Bij Michel is er sprake van co-morbiditeit (http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.ph Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 27 p&id=741&richtlijn_id=66). Naast een schizotypische persoonlijkheidsstoornis (as 2), is er sprake van een licht verstandelijke beperking (as 2), verslavingsproblematiek (as 1) en een vermoeden van antisociale trekken (as 2). In het verleden is in de forensische wereld (en zeker in de justitiële wereld) het hebben van een licht verstandelijke beperking lang niet altijd tijdig geconstateerd (of – in ernstige gevallen – helemaal niet geconstateerd). A. Met welke mogelijke problemen word je op een behandelafdeling geconfronteerd als bij een patiënt niet duidelijk is dat hij/zij een verstandelijke beperking heeft? B. Hoe ‘vertaal’ je de licht verstandelijke beperking van Michel richting een individueel behandelplan (denk hierbij aan de responsiviteit van Michel)? Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 28 Bijlage 4: Opdracht 5 (Casus Michel): Drang en dwang: Vraag 1: Michel heeft al enige dagen onenigheid met een van de sociotherapeuten. Hij is er van overtuigd dat zij “hem harder aanpakt dan anderen”. “Zij heeft gewoon een hekel aan mij”, aldus Michel. De eerste dagen van het conflict laat Michel zijn ongenoegen zien door overwegend te zwijgen. Als hij door de sociotherapeute wordt aangesproken zegt hij niets en kijkt hij haar slechts indringend aan. Als de sociotherapeute hem nogmaals aanspreekt, draait hij zich om en loopt hij weg. De laatste dagen neemt het conflict een wending; Michel uit zijn ongenoegen verbaal. Hij noemt de sociotherapeute tot tweemaal toe NSB-er. Dit laatste is voor de sociotherapeute aanleiding om met Michel in het gesprek te gaan. A. Hoe zou jij dit gesprek aanpakken? B. Bedenk een aanpak op basis van dwang. C. Bedenk een aanpak op basis van drang (met als uitgangspunt een opgelegde beïnvloedingsmaatregel). D. Bedenk een aanpak op basis van drang (met als uitgangspunt relatieve beïnvloeding). E. Welke aanpak heeft de voorkeur? Geldt dat in iedere situatie? Drang en dwang: Vraag 2: Uit de PowerPointPresentatie Les 4 (deel 1): “Er zijn nog immer separeercellen, isoleercellen en afzonderingskamers, cliënten worden nog steeds – hoewel beduidend minder dan vroeger – opgesloten of op de eigen kamer ingesloten”. A. Hoe kijk jij aan tegen de ‘maatregel opsluiting’? Benoem de voor- en nadelen. Zorgethiek: Vraag 3: Bekijk de volgende film (duur: 15 minuten): http://zorgethiek.nu/leeservaringdoor-verbinding-in-gesprek-met-psychose Jules Tielens is psychiater. Hij is geboeid door de kunst van het praten met psychotische mensen. In gesprek komen en blijven met mensen met een psychose blijkt namelijk nogal een kunst te zijn. Op basis van kennis en jarenlange ervaring in de geestelijke gezondheidszorg heeft hij met ‘In gesprek met psychose (2012)’ een toegankelijk boek geschreven dat niet alleen voorbehouden is aan hulpverleners. Tielens pleit voor een relationele benadering, waardoor een duurzame relatie ontstaat tussen jou en de ander met- een kwetsbaarheid voor- een psychose. Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015 29 A. De (relationele) benadering waar Jules Tielens vindt zijn oorsprong in de zorgethiek. Valt zijn visie te implementeren binnen een gedwongen kader? B. Waar ligt de paradox (zorgethiek versus gedwongen kader)? Positief leerklimaat: Vraag 4: Michel wil graag zelf roti maken. In de keuken valt echter op dat hij niet goed voorbereid te werk is gegaan: hij mist ingrediënten en heeft geen goede planning. De frustratie neemt snel toe en uiteindelijk weet Michel geen eetbare maaltijd te bereiden. Uit boosheid gooit hij zijn bestek door de keuken. Als de sociotherapeut hier Michel later over spreekt, blijkt dat hij nog nooit roti heeft bereid (sterker nog: hij heeft nog nooit serieus gekookt). Een paar dagen later oppert Michel het idee nogmaals roti te maken. Hij vraagt de sociotherapeut niet direct om hulp, maar neemt wel een afwachtende houding aan… A. Hoe pak je dit aan? Copyright SPH/MWD Hogeschool Leiden, september 2015