Van Nature Klimaatverandering: werk aan de winkel ‘Meer dan ooit hebben we grote, aaneengesloten, robuuste natuurgebieden nodig’ door Frans Bosscher Nog ruim een maand te gaan. Dan moet het gebeuren, zo is althans de stemming. Kopenhagen mag niet mislukken. Er moeten harde afspraken gemaakt worden om de klimaatverandering binnen de perken te houden. Het mag maximaal twee graden warmer worden. Dan zijn de problemen nog te overzien. Maar ook dan is er werk aan de winkel. Als het gaat om veiligheid kunnen natuurlijke klimaatbuffers een bijdrage leveren, zoals bij de Kust van Voorne gebeurt. Het opvangen van de gevolgen voor de biodiversiteit vraagt andere maatregelen. Ecoloog Harm Piek van Natuurmonumenten heeft op een rij gezet hoe zijn organisatie daar het beste op kan inspelen. Wat is het probleem voor de natuur “Door de opwarming verschuiven klimaatzones al met 4,5 kilometer per jaar. De opwarming gaat tweehonderd keer sneller dan voorheen. Veel planten- en diersoorten houden dat niet bij. De snelheid waarmee bijvoorbeeld een veenbesparelmoervlinder mee kan opschuiven, ligt is minder dan een kilometer per jaar. De mobilitieit van sommige loopkevers en oude bosplanten is ook heel laag. Een aantal noordelijke soorten dat in Nederland aan de zuidgrens van hun verspreidingsgebieden zit of gebonden is aan koud water, verdwijnt mogelijk: veenbesblauwtje, zilveren maan, kwabaal, spiering, dennenorchis, kleine keverorchis, linnaeusklokje, Zweedse kornoelje, noordse zegge, IJslands mos, hunebedmos. Vanuit het zuiden komen nieuwe soorten naar ons land. Europese soorten, zoals vuurlibel, boomkrekel, wespspin, cetti’s zanger, bitterling, dodemansvingers, zeekool, zeevenkel, zuidelijke oeverlibel, sikkelsprinkhaan en koninginnepage. Maar ook nietEuropese soorten overleven in opgewarmd Nederland steeds beter, zoals halsbandparkiet, veelkleurig Aziatisch lieveheerstbeestje, huiskraai, Chileense flamingo, wasbeerhond, bezemskruid, rosse stekelstaarteend, heilige ibis, Japanse oester, grote waternavel, watercrassula, witte winterpostelein, graskarper en Japans bessenwier. De verwachte weersextremen brengt verschillende ecosystemen naar verwachting in de problemen, met name natte heide en hoogvenen, vennen, natte schraallanden, beken, beekdalbossen en laagveenmoerassen. Per saldo zou de biodiversiteit in ons land wel eens toe kunnen nemen. Op wereldschaal gaan er echter zeker soorten uitsterven. Het opschuiven van klimaatzones houdt een keer op.” Wat vraagt dat van het beleid? “Het beleid is nu gestoeld op behoud van doelsoorten. Dat kan niet zonder meer stand houden. Het beleid moet er veel meer op gericht worden om én de uitsterfkans voor planten en dieren te verkleinen én de vestigingskans te vergroten. Dat vraagt in de eerste plaats om grote, aaneengesloten natuurgebieden, waarin ruimte is voor grotere populaties, die beter in staat zijn sterke afnames in aantallen op te vangen. In de tweede plaats is een ruimtelijke risicospreiding vereist. Dat wil zeggen dat je populaties in staat stelt zich te vestigen op meerdere locaties die voor hen geschikt zijn. Ook moeten andere natuurgebieden bereikbaar zijn. Het is dan ook van wezenlijk belang dat we doorgaan met de Ecologische Hoofdstructuur, inclusief de robuuste verbindingszones. Dat is meer dan ooit nodig. Daarbij moet er meer aandacht komen voor de kwaliteit van de verbindingszones. Daar wordt nu vaak niet over nagedacht. Als het maar groen is, is nogal eens de houding. Maar om een klimaatgevoelige soort in staat te stellen zich te verplaatsen, moet de verbindingszone ook een geschikt leefgebied zijn. De invloed van het klimaat komt bovenop de zogeheten ‘ver-thema’s’ die nu al de kwaliteit van de natuur aantasten. Het is cruciaal dat de ver-thema’s met voortvarendheid worden aangepakt. Want natuurgebieden waar de milieuomstandigheden goed zijn, bieden betere overlevings- en vestigingskansen in een veranderend klimaat. Zo is een veel beter watersysteem nodig om verdroging en vervuiling te voorkomen; je hoeft dan geen gebiedsvreemd water in je natuurgebied te brengen. Bij veel neerslag moet je water opsparen die je bij tekorten kunt gebruiken. Daarom is het zaak dat in stromingsgebieden water bovenstrooms zo lang mogelijk vastgehouden wordt, het liefst in veengebieden. De afvoer kun je vertragen door zo veel mogelijk meanders te herstellen. En benedenstrooms kun je inzetten op het bergen van water, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in de klimaatbuffer Eelder- en Peizermaden. Voor al die aanpassingen is veel ruimte nodig. Met andere woorden, meer dan tot nu toe moet het beleid zich richten op het maken van robuuste natuurgebieden en verbindingszones. Het loslaten van de huidige doelen is nog niet aan de orde. Dat doe je pas als je alle mogelijke maatregelen hebt genomen en het blijkt toch niet te lukken. Het is dus nog te vroeg om bijvoorbeeld afscheid te nemen van het korhoen. Het leefgebied is nog verre van optimaal. Er ontbreken akkers, waar ze kunnen foerageren, evenals goede verbindingen naar andere gebieden.” Wat vraagt dat van het beheer? “Het beheer van natuurgebieden zal moeten richten op verbetering van de leefomstandigheden om de uitsterfkans van populaties te verkleinen. Het beheer zal veel bewerkelijker en dus kostbaarder worden. Ook door de veranderende omstandigheden. Zo wordt het groeiseizoen langer. Nu al bloeien verschillende planten twintig tot dertig dagen eerder dan veertig jaar gelden. Ook gras begint eerder te groeien. En aan het eind van het seizoen groeit het langer door. Dat betekent aanpassing van de maaidata. We moeten eerder en vaker maaien. Vraag is wel hoe dat eerder maaien zich verhoudt met de cyclus van de weidevogels. Rietvogels zijn eerder terug uit hun overwinteringsgebieden. Dat betekent dat we eerder moeten stoppen met rietsnijden. Om de leefgebieden voor noordelijke soorten geschikt te houden, zullen we bijvoorbeeld ook vaker moeten plaggen en koude biotopen inrichten op noordhellingen. Om te voorkomen dat de watertemperatuur te veel oploopt – waar bijvoorbeeld spiering helemaal niet tegen kan – moeten we waarschijnlijk sloten en plassen verdiepen. Door de stijging van de zeespiegel gaan een aantal habitats verloren, zoals slik- en zandplaten, en worden duinvalleien veel te nat. Om deze habitats opnieuw te ontwikkelen, is ontpoldering van zeepolders onontkoombaar. Technisch zijn al deze aanpassingen in het beheer wel te doen. Met het geld dat er nu voor beheer en inrichting is, lukt het evenwel niet. Maar het zou toch wel diep treurig zijn als we daar geen geld willen uittrekken voor. De consequentie is dan dat we onze biodiversiteit na jaren van zorgvuldig beheer weer kwijt zouden raken, omdat we ons onvoldoende aanpassen aan de veranderingen in het klimaat.”