Verteringsfysiologie

advertisement
Verteringsfysiologie: theorie
Anatomie van het spijsverteringstelsel
Inleiding
Situering
Spijsverteringsapparaat
Verteringskanaal: Mond – keel – slokarm – maag – dunne darm – dikke darm – anus
Bijhorende organen: Tanden, tong, speekselklieren, lever, galblaas , pancreas en bijhorende lymfeklieren
Mucosa of slijmvlies
Epitheellaag
4 types epitheelcellen
Meerlagig (plavei): mond keel slokdarm → bescherming
1 laag cilindrisch : klieren (maag)
1 laag cilindrisch + villi → absorptie in dunne darm
1 laag cilindrisch + slijmbekercellen: absorptie + bescherming in dikke darm
De cellen van het maag –darmkanaal differentiëren zich tijdens hun ontwikkeling tot specifieke cellen
Basale membraan = laag waarop epitheel staat
Samenstelling; bindweefsellaag (dus bindweefselcellen) met daarin gladde spiervezels
Opm: de spiervezels vormen de muscularis mucosae
Submucosa
Losmazig bindweefsel met:
Bloedvaten
Lymphe
Zenuwplexen
Functie: maakt bewegingen vd mucosa tov onderliggende lagen mogelijk
De muscularis externa = spierlaag
Opbouw:
Binnenste laag: kringspieren
→ insnoering van maag en darmen
Buitenste laag: longitudinale spieren → verkorting van de darmen
Spierweefsel van maagdarm – kanaal : hoofdzakelijk gladde spiervezels
Mondholte, slokdarm (voormagen van herkauwers): dwarsgestreepte spiervezels
Serosa (buikvlies)
Omgeeft de wand vh maag – darmkanaal
Bouw: bindweefsel laag en laag van epitheelcellen
De mond
Functie
Voederopname
Kauwen
Bevochtigen van voeder
Bolusvorming
Mondholte
Monddak: zacht en hard gehemelte
Hard gehemelte vertoont sterke plooien en vormt de overgang naar de neusholte
Hard gehemelte
Functie: scheid mond en neusholte van elkaar
Afwijking bij zoogdieren (dus ook bij mens)
open gehemelte (erfelijk, VIT B gebrek, VIT A gebrek)
Opm: bij vogels is mond en neusholte niet gescheiden → verhemelte spleet is daar normaal aanwezig
Het verzachte gehemelte of huig
Scheiding tussen mond en keelholte
Het bestaat uit spieren met een slijmvlies bekleding
Verder komt er veel lymphoid weefsel voor
Op de bodem van de mond achter de tanden vindt men 2 grote papillen, nl de uitmondingen vd afvoergangen vd
onderkaakspeekselklieren
Paart ter hoogt vd hoektanden
Rund kort achter de tanden
Stijn Vandelanotte
-1-
Verteringsfysiologie: theorie
Gebit
bouw
Kroon die boven tandvlees uitsteekt en meestal 2 of meer knobbels telt
De nek wordt omgeven door het tandvlees
De wortels zijn gevat in holtes van het kraakbeen
Midden in het tandbeen ligt de pulpa: hierin bevinden zich de bloedvaten en de zenuwen
Chemische Samenstelling van een tand
Calciumzoutkristallen (Ca, P, F)
Dentine (tandbeen, ivoor) ≈ been
Verband aantal en type tanden met het dieet en voederopname patroon van een dier
Vleeseters: afbijten, afscheuren, inslikken
Planteneters: afbijten, aftrekken, kauwen (tot 1mm), inslikken
Alleseter: intermediaire tussen vlees en planteneter
Stand boven en onderkaakboog zijn belangrijk
Zijn ze evenbreedt: maaltanden komen bij sluiten vd muil volledig op elkaar = isognatie (bij alleseters)
Bovenkaakbeen smaller dan onderkaakbeen, boven molairen komen bij sluiten in het midden van de
ondermolairen te liggen (anisognatie, vleeseters)
Is anisognatie volledig → schaargebit
Bij planteneters → lichte vorm van anisognatie waardoor maalfunctie x beter is
Bij gesloten toestand bedekken bodven en ondermaaltanden elkaar niet volledig
+ Corresponderende maaltanden in zijn in de lengte richting verschoven tov elkaar
Samenstelling
types
Snijtanden of incisivi (I)
Hoektanden of canini
Voorste maaltanden of premolairen (P)
Achterste maaltanden of molairen (M)
Bij Planteneters
Voorste deel minder uitgebouwd en niet steeds voltallig (denk bv aan koe)
Molairen: sterk uitgebouwd (molairen = maaltanden)
Bij Vleeseters
Voorste deel (I tot P) voltallig en stevig uitgebouwd
Molairen ondertallig en weinig uitgebouwd
Bij Alleseters: intermediair
Zijdelijkse beweeglijkheid vd onderkaak tov bovenkaak
Belangrijk voor de maalfunctie
Afhankelijk vd structuur vh kaakgewricht
Bij vleeseters: enkel op en neergaande bewegingen vd kaken
Bij planteneters: zijdelingse beweging is belangrijkst
Alles eters: zijdelingse beweging is intermediair tussen planten en vleeseters
Dit kenmerk bepaald de uitbouw van de kauwspieren
De tong
Bouw:
Spierweefsel
Slijmvlies met pappillen
Achter de tong: grote rond papillen (uitgang vd speekseklieren)
Bij vleeseters:
relatief weinig gespierd
dun verhoornd epitheel
opvallend: aanwezigheid v/e overlangse groeie en talrijke morfologisch variabele smaakpapillen
Bij planteneters (vooral herkauwers)
Sterk gespierd
Sterk verhoornd epitheelweefsel
Bochelvormige uitstulpingen vh achterste deel vd tong → torus linguae: dient om het voedsel uit te persen
tussen tong (torus) en verhard gehemelte (=compensatie voor onvolledige gebitsvorm vd bovenkaak)
Paard
Geen smaakpapillen
Bovenlip behaard = voelharen
Lippen zeer beweeglijk
Stijn Vandelanotte
-2-
Verteringsfysiologie: theorie
Bij runderen
Zeer ontwikkelde tong
Alle delen zijn zeer goed waarneembaar met het blote oog of zijn te voelen
Spier vd tong is waardevol vlees (ossetong
Erfelijke afwijking: onvoldoende ontwikkelde tongpapillen bij rundvee ⇒ gladde tong genoemd
Veel speekselen, hebben vaak een open en dun haarkleed, als gebruiksdier minderwaardig, bij stamboek
worden ze afgekeurd (komt frequent voor bij dikbillen)
Geen beharing
Niet beweeglijke lippen
Papillen aan binenkant onderlip
Wangslijmvlies is rijk aan klieren
Smaak perceptie
Mbv smaakreceptoren aanwezig op: tong, zacht gehemelte, gehemelte bogen en wand v. farynx en larynx
Speekselklieren
Functie
Vochtig houden van mondmucosa
Voorkomen van overmatige groei vd mo’s die melkzuur produceren en neutraliseren van bacteriele zuren ter
bescherming vh tandglazuur
Vergemakkelijken van kauwen en inslikken vh voeder (smeerfunctie)
Oplossen van substanties uit het voeder die smaak en geurreceptoren kunnen beïnvloeden
Bevatten enzymen
Herkauwers
Alkalisch speelksel ter buffering vd pens
Lysozyme → bacteriostatische werking
Vocht → betere microbiële fermentatie
Bij sommige diersoorten: Speekselfunctie = evaoporatieve koeling (hijgen bij hond, kat, vogels)
3 hoofdklieren
Parotisklieren of oorspeekselklier (sereus) = waterachtig
Ligging: achter de onderkaak, ventraal van het oor, naast de keel
Bij grote huisdieren ongeveer 20cm lang
Mond via stenonkanaal uit het wangslijmvlies ter hoogte vd 3e bovenkaakkies
Bij mens → de bof = een virale infectie van de parotis, parotis is hierbij ontstoken
Mandibulaire klieren of onderkaakspeekselklieren (muceus) = slijmachtig
Ligging: gedeeltelijk onder parotis en verder tussen de kaken
Uitmonding: via papillen op de mondbodem via kanaal van Wharton
Bij paard ter hoogt vd hoektanden
Bij rund vlak achter de tanden
Sublinguale klieren of ondertongspeekselklieren (muceus) = slijmachtig
Ligging: onder de tong
Monden met veel (15-20) kleine openingen uit aan het slijmvliesoppervlak onder de tong
solitaire buccale klieren of keesspeekselklieren: monden uit in de mondholte
Aanpassing bij veel plantenmateriaal
Toename vd parotisklieren (vooral bij herkauwers)
Speeksel bevat belangrijke hoeveelheden bicarbonaat en fosfaat die bufferend werken tov de organische zuren
die in de pens tijdens de fermentatie gevormd worden
Tensio-actieve stoffen in speeksel ⇒ voorkomen van schuimvorming in pens
De keel (pharynx of farynx)
Wordt zowel tot verteringsstelsel als tot ademhalingstelsel gerekend
Keel is bekleed met slijmvlies, met onderliggende spierlagen → nodig voor slikmechanisme
Onder slijmvlies ligt veel lyphoid weefsel (tonsils, amandelen)
In de wand vd keel komen ook openingen voor
Neus: de choanae
Mond: keelgat
Middenoor: 2 openingen voor de buizen van Eustachius
Slokdarm of oesofagus
Larynx
In rust wordt mond en keel gescheiden door zacht gehemelte, tijdens slikken helpt het zacht gehemelte ook beide te
scheiden
Stijn Vandelanotte
-3-
Verteringsfysiologie: theorie
Slokdarm
Verbinding tussen keel en maag
Kip: relatief grote slokdarm, met 1 modificatie : de krop
Rundvee: slokdarm is breder dan bij paard
Slokt grotere dingen op, die ook eens blijven steken. In dat geval treedt bij herkauwers tympanie op, dit is
gasophoping, gezien oprispingen niet mogelijk zijn
Slikapparaat en slokdarm bij eenmagigen
Weinig veranderingen aan plantaardig voeder
Slikapparaat en slokdarm bij herkauwers
Spierlaag over ganse lengte uit dwarsgestreepte spieren
Bevat ook een sfincter
Beiden helpen voor de herkauwfunctie
Oesofaguswand bezit rode spieren, evenals de mond en de keel
De wand van de slokdarm van een rund wordt bij de vleeskeuring gecontroleerd op de aanwezigheid van vinnen
(dat zijn tussenstadia van de ongewapende of runderlintworm waarvan de mens de hoofdgastheer is)
Ligging
Eerst op daarna meer naast de trachea
Verloopt in het dorsale gedeelte vh mediastinum (=dubbel vlies dat borstholte in 2 deelt)
Verder passeert het het diagragma en gaat dan direct over in de cardia, kringspier die toegang geeft tot de maag
Meerlagig plaveiselachtig epitheelweefsel heeft zelfde structuur als dit in mond en keelholte
De epitheelcellen in gans het verteringsstelsel verkeren in voortdurende staat van vernieuwing → zeer intens
weefsel → endogene N-verliezen → problemen bij de bepaling vd stikstofverteerbaarheid van voedermiddelen
Veel slijm: beschermd slijmvlies en vergemakkelijkt het voedseltransport
Epitheelcellen worden gevormd in basalegedeelte vd mucosa en aan de lumenzijde worden zij afgestoten
Levensduur oesofagusepitheelweefsel
Rat 7-8 dagen Mens: 15 dagen
De maag
De maagstructuur
Vorm: gekromde zak
Afgesloten van slokdarm via de kringspier (cardia sfincter)
Overgang naar dunne darm is de pyloruskanaal en daarna de pylorus zelve
Grote kromming: curvatura major
Kleine kromming: curvatura minor → hier komt een scherpe inkeping voor
Zones:
Oesofagusdeel (eerder voorraad deel, arm aan klieren)
Cardiale deel → mucusproducerende klieren
Fundus deel → dik slijmvlies HCl + pepsinogeen
Pilorus deel → dun slijmvlies
Verhouding vd verschillende zones kan sterk verschillen per diersoort
Maag bezit veel plooien ⇒ kan dus sterk uitzetten
Maagwand bestaat uit 3 lagen
Serosa (buikvlies): opgebouwd uit verschillende zones die gescheiden zijn door strengen schuine spiervezels
Spierlaag
Mucosa (slijmvlies): bekleed met 1 lagig epitheel → doorspekt met maagklieren
Mucus secreterende cardiaklieren
Eigenlijke maagklieren (fundus maagklieren): secreteren HCL en pepsine
Klieren vh pylorusgedeelte: secreteren mucsus
Toename vh aandeel plantaardig voeder ⇒ toename grootte van pars proventricularis
Bij herkauwers is dit extreem en worden dit de zgn de voormagen
Dergelijke maagvorm noemt men multiloculair
De grondvorm vd maag noemt men uniloculair ⇒ best benaderd door vleeseters met een uniloculaire maag
Functie van de maag
1.
Opvangen en opstapelen van voeder
2.
Verdere verkleining om de afbraak zo efficiënt mogelijk te laten verlopen
3.
Al of niet vergaande vertering (mbv mo’s (fermentatieve-) / gastheerenzymes (enzymatische vertering)
Omgekeerd verband tussen maagomvang en tijdspanne per maaltijd
Korte maaltijd (bv vleeseters leeuw ): groot maagvolume
Lange maaltijd (bv planteneters paard): klein maagvolume
Varkens (alleseters): intermediair
Konijnen (planteneter): ander voedselopname patroon
Afwisselende periodes: voedselopname en caecotrofie
Stijn Vandelanotte
-4-
Verteringsfysiologie: theorie
Verteringssysteem in de maag in relatie met de relatieve grote vd pars glandularis propria (eigenlijk maagklierzone)
Vleeseters → puur enzymatisch → groot pars glandularis propria
Planteneters → wand bekleed met aglandulair slokdarmepitheel → klein pars glandularis propria
Varken (alleseter) → intermediair
Verband tussen zuurtegraad vd maaginhoud i f v de relatieve groote van de pars glandularis propria
relatieve uitgestrektheid ↓ (paard, varken) →pH hoog, dit om bacteriele ontwikkeling en fermentatie toe te laten
verdere verkleining gebeurt ter hoogte vh antrum pylori en pyloruskanaal
oorzaak: gespecialiseerd motoriek
gevolg: relatieve dikte vd spierlaag ↑
functie pyloruskanaal: dient als soort zeef → de te grote partikels worden tegen gehouden
De maag of ventriculus bij paard en varken
ligt scheef in de buikholte met 1 zijvlakte naar het diafragma gericht en de andere naar de ingewanden
cardia en pylorus liggen dicht bij elkaar
maaginhoud is vrij klein tov hun totale diergroottes
Aan maagslijmvlies zijn verschillende zones met het blote oog te onderkennen
1e deel: Oesofagus deel vh slijmvlies: hard en bleker van kleur
Bij paard : groot gedeelte en hiervind men vaak de larven vd paardenhorzel
Paardenhorzel: larven aan poten paard → oplikken → maagwand → ontwikkeling larven → wormen
Bij varken: kleiner deel
Het is arm aan klieren en bevat meerlagig plaveisel – epitheel
2e deel: rest vd maag: zacht, klierrijk en minder zichtbaar (met het blote oog) → 3 gedeelten
Bij het paard vrij smalle cardiale deel
E: oesofagus deel
C: cardia deel
Het meer roodbruin gekleurde fundusdeel met dik slijmvlies
F: fundus deel
Het dunner slijmvlies en meer grijs gekleurde deel pylorusgedeelte
P: pylorus deel
De magen bij de herkauwers
Voorstelling vd magen bij herkauwers
3 voormagen
Het oesofagus gedeelte vd maag is enorm ontwikkeld
Pens of rumen
Netmaag of reticulum
Boekmaag of omasum
1 echte maag : Lebmaag of abomasum
De pens
Zeer groot
Ligt links in de buik en vult ook die volledige linker kant van middenrif tot bekken
Overgang netmaag – pens : enkel een eenvoudige plooi
⇒ functioneren: geheel gezamenlijk
Min of meer in aparte zakken onder verdeeld: duidelijk dorsaal en ventraal deel en enkele blinde zakken
Slokdarmsleuf
Wat? = groeve gevormd door 2 lipvormige plooien en bezit hier en daar papillen
WaaR? Waar oesofagus in de maag komt, bij de cardia
Functie: rechtstreekse verbinding slokdarm met lebmaag voor drinken in het algemeen en melk in het bijzonder
Kalf:
indien er vloeibaar voedsel opgenomen wordt gebeurt er de zgn slokdarmsleufreflex → sleuf sluit en melk
komt direct in de lebmaag (hierbij wordt de pens niet gebruikt)
Indien droogvoeder (ruwvoeder) → vermogen tot sluiting gaat verloren
Bv hooi → slokdarmsleuf reflex gaat verloren en de pens ontwikkeld zich (opfok jongvee)
Netmaag
Links van de mediaanlijn, tegen middenrif terhoogte vd 6e tot 8ste rib
Rund heeft “scherp in’: dit zakt vaak naar dit lage punt vd netmaag en dringt door de wand → plaatselijke
buikvliesontsteking → door diafragma → in borstholte in buurt van hartzakje
Er wordt natuurlijk steeds een sterke verontreiniging vanuit de maag meegebracht
Traumatisch gastritis (diafragma)
Traumatische pericardis (door pericard)
Boekmaag
Rechts van de mediaanlijn, achter de lever en komt bij de 11de en 13de rib tegen de ribwand
Is de voortzetting vd slokdarmsleuf naar de lebmaag.
Lebmaag:
ligt onder in de buik, iets rechts
bij herkauwers is de ingang vd lebmaag niet afgesloten door een sluitspier , wel de uitgang !!!!!
Stijn Vandelanotte
-5-
Verteringsfysiologie: theorie
Het slijmvlies van de voormagen
Verhoornd meerlagig plaveisel-epitheel dat door loopt in:
Papillen of vlokken vd pens
Een honingraat in de net maag
De lammellen in de boekmaag
Type vertering: microbiële fermentatie
Boekmaag bevat ettelijke hoge en minder hoge slijmvliesplooien met korte papillen en een verhoornd epitheel
⇒ boekmaag = ‘de bijbel’
Voedsel is droger
Het voedsel passeert door deze plooien en wordt geïrrigeerd dankzij het opspannen van die plooien of eventueel
rechtstreeks naar de boekmaag gedirigeerd
Het slijmvlies van de (leb)maag
Lebmaag van herkauwers of de enkelvoudige maag van andere diersoorten hebben dezelfde structuur vandaar dat de
lebmaag als de echte maag mag aanzien worden
Opbouw: eenlagig cilindrisch epitheel met daaronder dikke lamina propria en vaak een sterk geplooide structuur
Soms: meerlagig plaveisel epitheel vd oesofagus straalt uit tot in het cardia deel vd maag
Anders: cardia epitheel is eenlagig cilindrisch opgebouwd uit slijmsecreterende cellen. In het cardia epitheel
komen ook tubuleuze slijm Secreterende klieren voor waarvan het secreet alkalisch is en dient om het
aanliggende plaveisel-epitheel vd slokdarm te beschermen tegen zure sequenties vh fundus deel
Functie:
Mechanische beschadiging vh voeder
Enzymatische werking
pH barriere opbouwen
Fundus slijmvlies
eenlagig cilindrisch.
De oppervlakte mucosacellen scheiden dik en kleverig slijm af
Beschermingtegen de zure secreties en de maal activiteit vd maag
Fundus klieren
Slijm afgescheiden in het kliergedeelte dat grenst aan het maaglumen
pH barriere, glijmiddel, bescherming
Zoutzuur door de wandcellen die zich in de nek van de tubulus bevinden
Pepsinogeen door de hoofdcellen in de basis vd klier
Opm bij pluimvee: slechts 1 type die voor de laatste 2 tegelijkertijd instaat
Maagmucosa cellen: levensduur van 3-5 dagen ⇒ constante vernieuwing van het slijmvlies
het zijn de enige cellen vd maagmucosa die zich kunnen delen
de zone waar ze zich kunnen delen is de proliferatiezone
De darm
Algemeen
Dunne darm
Delen:
Duodenum of twaalfvingerige darm
Jejunum of kronkeldarm
Ileum of heupdarm
Deze zijn niet te onderscheiden macroscopisch
De wand bestaat uit
Serosa (buikvlies)
Spierlaag met longitudinale en circulaire spiervezels
het slijmvlies :hierop komen villi voor die het mucosa oppervlak met factor 10 vergroten
Verschillen tussen diersoorten voor de dunne darm
Lengte en wanddikte
Variabiliteit is erg gering
Mond uit in de dikke darm tussen de overgang van caecum en colon via het zgn ostinum ileocaecale
Dat is een papilvormige uitstulping vh eind vd dunne darm in de dikke darm die als echte sfincter dient
Onder de serosa ⇒ plaatvormige lymfeklierenstructuren : de Peyerse platen
Ook appendix bestaat uit lymfoid weefsel. Deze structuren vormen samen het GALT
Deze is zeer belangrijk voor de afweermechanismen die het binnendringen van mo’s en
lichaamsvreemde eiwitten moeten verhinderen
Functie: de eigenlijke afbraak vh voedsel tot resorbeerbare brokstukken
Dikke darm
Caecum of blinde darm
Colon of karteldarm
Rectum of endeldarm
Stijn Vandelanotte
-6-
Verteringsfysiologie: theorie
Het duodenum = 12 vingerige darm
Het mest orale deel vd dunne darm
Pancreas mondt uit in het duodenum
Op dezelfde plaats of nabij galafvoering (deze zorgt voert de door de lever geproduceerde gal af)
Uitmondingplaats = papil van Vater
Uitgang is afgesloten door sluitspier (kringspier) = sfincter van Oddi
Opm: paarden en ratten hebben geen galblaas , de sfincter van Oddi is blijkbaar niet functioneel
Pancreas (= een klier) of alvleesklier
Secretie types
Exocriene secreties: zymogenen en enzymes, bufferwerking
Endocriene secreties (naar de dunne darm toe): glucagon en insuline
Jejunum = kronkeldarm
Hangt sterk gekronkeld aan het scheil (peritoneum , mesenterium) in de buikholte
Inhoud is gering en dun
Het ileum
Mondt uit op de overgang van de blinde darm naar de kronkeldarm
Is afgesloten door ileo-caecale sfincter om terugvloei van digesta te voorkomen
Zeer groot belang omwille van zijn absorberend vermogen
Modificatie darmepitheel: schuinlopende plooien van mucosa en submucosa = plooien van Kerckring
Hebben remmende invloed op digestapassage
Hoger contact met resorberend oppervlak (gemiddeld *3)
Plooien worden op zich nogmaals vergroot door villi (*10) welke op zich nogmaals vergroot worden door
microvilli (*25)
Het dunne laagje microvilli op de niet slijmproducerende cellen vd dunne darmis de zgn borstelzoom
Het totale oppervlak vd dunne darm wordt door de modificaties vh epitheel in totaal 750x vergroot
Tussen villi door penetreren buisvormige ruimen = crypten van lieberkuhn, waarin enzymproducerende cellen
aanwezig zijn
In de submucosa zijn er vertakte tubuleuze klieren aanwezig die uitmonden in de crypten van Lieberkuhn
(klieren van Vrunner) die bijdrage leveren aan secreet van de dunne darm
Klieren van brunner:
Bijdrage aan darmsecreet
Sucrase (niet bij herkauwers) , maltase, lactase (niet bij vogels) aminopeptidase, dipeptidase
♦ Voor beeindigen vd pancreasvertering = secundaire vertering
Produceren ook enterokinases die dan de enzymen activeren
Ook dunne darmmucosa is voortdurend aan het vernieuwen:
Om de 3 tot 6 dagen is het epitheel volledig vernieuwd ⇒ endogene stikstofverliezen
Onderste deel vd crytpen van lieberkuhn: ongedifferentieerde zich delende cellen
Na deling: cellen schuiven op naar top vd villus met verlies van de mogelijkheid tot deling
Daarna worden ze functioneel: bv als slijmbekercel, absorberende cel
OPM: in het begin vd dunne darm kan aan de basis vd crypten een speciaal type aangetroffen worden
→ de zgn Paneth cellen (functie (heel belangrijk): barriere functie tov lichaamsvreemde
stoffen en de regulatie vd darmflora doordat ze lyzozyme en Ig’s bevatten
Blinde (caecum) en dikke (colon) darm
Einde vd dikke darm ⇒ endeldarm en aan het uiteinde een anale opening
Met glad spierweefsel en een uitwendige sfincter van dwarsgestreept spierweefsel (zodat ontlasting bewust
gebeurt)
Volume is sterk dierafhankelijk
Afsluiting van colon is soms zeer wijd (varken) of afgesloten via sfincter (paard)
Doel caecum: fermentatieve afbraak van koolhydraten
Ook colon kan deze functie hebben
Lengte en ontwikkeling dikke darm is dierafhankelijk
Herbivoren (8-12m rund, 4-6m schaap)
Omnivoren (3-4m varken , 1 – 1,5m mens)
Opbouw dikke darm (goed tvm dunne darm)
Villi zijn veel minder duidelijk
In de crypten van Lieberkuhn komen veel slijmvormende cellen voor (Goblet cellen)
Andere cellen zijn cilindrische epitheelcellen met een levensduur van 2 – 8 dagen
Onder submucosa ligt ook een circulaire en longitudinale spierlaag
Longitudinale spierlaag is niet gelijkmatig verdeeld
Stijn Vandelanotte
-7-
Verteringsfysiologie: theorie
Vorm vd colon heeft voor dieren een typische vorm
Bij mens: omgekeerd u vormig
Hausta-vormig
Delen vd colon
Colon ascendens: rechts in de buikholt naar voor lopend
Colon transversum: dwarst de buikholte
Colon descendens: links naar achter lopend
Deze benamingen worden meestal vervarngen , behalve bij vleeseters, door een diersoortspecifieke naam
Inhoud van dikke darm
Onverteerbare voederfracties, endogeen materiaal afkomstig van gastheer en bacteriën
Aanpassing van dikke darm aan plantaardig voeder bij voormaagfermenters
Oorzaak 1? Verhoogde behoefte op terugabsorptie van water, elektrolyten en andere metabolieten
= lengtetoename vd windingen
Helicoidaal (varken)
Schijfvormig (herkauwers)
Dubbelhoefijzer (paard)
Oorzaak 2? Ontstaan van fermentatieve symbiose
Toename diameter
Taeniae, haustra, semilunaire plooien, flessehalzen
Gevolg: voormaagfermenters (bv herkauwers) hebben min of meer goed ontwikkelde dikke darm fermentatie
Functie:
Afhankelijk vh metaboolgewicht
Grote diersoorten (>50kg) : caecum-colonfermenters
Kleine diersoorten (<5 kg): selectieve opname, caucumfermenters, haustra, colonseparatiemechanismen
Rol van haustra: door het verschil in ρ tussen fijne (zwaardere) en grove bestanddelen zou er een
scheiding optreden, waarbij de fijne partikels + bacteriën in de uitstulpingen vd haustra uizaken en door
een retrograde peristaltiek naar het caecum terugvloeien, terwijl de grovere vezels via het centraal
gedeelte door antegrade peristaltiek snel naar het rectum gebracht worden
Aanpassing van dikke darm aan de symbiose met mo’s
Zelfde principe als bij de voormaagfermenters: vertraagde transit door het ontstaan van fermentatie ruimten en
belemmeringen zodat mo’s niet uitgespoeld worden, optimaal milieu door snelle absorptie van metabolieten en
efficiente buffering
Aanpassing van dikke darm bij mens en vleeseters
Niet zo uitgesproken, kort klein
Aangehechte klieren: pancreas en lever
De pancreas
Vorm: platte, grijsachtige gekleurde klier
Waar: ligt in de lus van het duodenum
Gewicht: bij grote huisdieren ≈ 350g
Opbouw
Endocriene klieren
Geïsoleerde groepen van bleek gekleurde cellen verspreid in het bindweefsel vd pancreas
Deze gevasculariseerde plaatsen worden de eilanden van Langerhans genoemd
Deze produceren hormonen als insuline en glucagon
Exocriene klieren (het grootste deel)
Produceren NaHCO3 en verteringsenzymen
Microscopische structuur gelijkt sterk op oorspeekselklier
Lever
= grootste klier vh lichaam
Bij paard en varken: diepe insnoeringen ⇒ verdeling vd lever in kwabben (herkauwers hebben dit niet)
Galblaas ligt aan de achterkant van de lever
Ander bloedvoorzieningssysteem: een arterie die zorgt voor zuurstofrijkbloed en een vene die zuurstofarm bloed en
afvalproducten afvoert. Er is echter ook een 2e capillair systeem, dat van de poortader.
Functie: endocriene en exocriene
Vernietigen van vreemde stoffen en het opruimen van afbraakproducten (rode bloedlichaampjes)
Klasse: tubilaire klier
Dit wel ook nog eens lezen, maar dit is niet zo belangrijk gezien het feit dat het hele hoofdstuk vd lever nog wegvalt
Verteringskanaal bij hoenders: lezen
Stijn Vandelanotte
-8-
Verteringsfysiologie: theorie
Werking van het verteringsstelsel
Inleiding
Maag-darmkanaal ≈ buissysteem
Loopt van mond tot anus
Vormt begrenzing tussen inwendige lichaam en omgeving
Opname van voedingstoffen
Kleine organismen: bij lagere organismen
Bij hoger organismen is de directe opname (zoals bij lagere organismen ) gevaarlijk omdat:
Gevaarlijke mo’s tegelijkertijd zouden kunnen worden opgenomen
Stoffen vreemd aan die vh cytoplasma (vooral EW) kunnen worden opgenomen en vergiftiging
veroorzaken
Doel vh spijsverteringstelsel is dus
Voedingsstoffen afbreken tot bouwstoffen
Voedingsstoffen omzetten tot absorbeerbare stoffen
Verschillende mechanismen vereist voor normale verloop van dit proces
Verkleinen van voeder
Vergroten totale contact oppervlak
Beter toegankelijk voor enzymen
Gebeurt in muil en maag
Vooruit stuwen
Zorgen voor een gefaseerde aanpak vd vertering en absorptie
Mengen
Voedselbrij mengen met verteringssapen
Kneden
Zorgen dat het voedselbrij goed in contact komt met het absorberende oppervlak
Types van spijsverteringsstelsel
Herbivoren – niet herkauwers:
kleine eenvoudige maag
blinde en dikke darm zijn sterk ontwikkeld
Herbivoren – herkauwers
Voormagen ⇒ grote maag in totaal
Lange dunne darm
blinde en dikke darm zijn minder ontwikkeld
Carnivoren (kort spijsverteringsstelsel)
Grote maag
Middelmatig dunne darm
Beperkte dunne en blinde darm
Omnivoren (middelmatig spijsverteringsstelsel)
Middelmatige maat
Lange dunne darm
Blinde en dikke darm zijn goed ontwikkeld
Gevogelte
Meervoudig magenstelsel: krop met klier en spiermaag
Dunne darm : soort afhankelijk
Dubbele dikke darm (↑ ~ leeftijd ↑) (gaat direct over in het rectum dat eindigt op een cloaca)
Innervatie
regulatie van maagdarmkanaal: stimuleren en/of remmen vd activiteiten vd maagdarmkanaalcompartimenten
verloopt via het autonome zenuwstelsel (niet onderhevig aan de wil)
parasympatisch deel
(ortho)sympatische deel
OPM: Na denervatie (doorsnijden vd zenuwen) of het uitnemen vd darm uit het lichaam wordt de
functie vd darm nog gedeeltelijk behouden. Volledige denervatie is echter niet mogelijk
Het maagdarmkanaal wordt dus op 2 niveaus geïnnerveerd
Extramurale innervatie door autonome ZS: lijkt op dat voor andere organen, maar hier van secundair belang
wegneembaar
Intramurale innervatie door intramurale plexi in het maagdarmkanal zelf
zelf-regulatie vd maagdarmactiviteit
Efferent door intramurale zenuwcellen (ongeveer zoals somatisch ZS doch geen eindplaatjes; einden zijn
sterk vertakt, einde bij effectorcellen)
Afferent door intramurale plexus, sensorische zenuwvezels geprikkeld door receptoren
Stijn Vandelanotte
-9-
Verteringsfysiologie: theorie
Wordt verzorgt door 2 voorname plexi bestaande uit zenuwbanen en zenuwvezels
Tussen de longitudinale en circulaire spierlaag vind men de plexus van Auerbach
♦ Deze voert de controle op de spieren uit
Opgebouwd uit individuele zenuwcellen en niet uit een syncytium
De neuronen zijn in de 1e plaats verantwoordelijk voor de gecoördineerde secretie en absorptie door de
enterocyten en de regulatie van bloedtoevoer
De verschillende plexi zijn echter met interneuronen met elkaar verbonden en vormen een geïntegreerd
systeem.
♦ Functie vd plexi
informatie overdragen van CZS naar effector (Efferente innervatie)
niet zoals bij SZS dmv. Eindplaatjes maar met neurotransmitters
informatie overdragen van het perifere naar CZS toe (Afferente innervatie)
inzamelen informatie door receptorer die sensorische zenuwvezels prikkelen
• thermoreceptoren, chemoreceptoren, mechanoreceptoren
kan rechtstreeks gebeuren met sympathisch en parasympathisch ZS
kan ook mbv intramurale zenuwcellen
• OPM: meer sensorische vezels dan motorische
informatie overdracht binnen de plexus is ook mogelijk
OPM: lees eventueel ook eens de samenvatting van dierkunde II voor het verstaan van impulsoverdr8
De neurale regulatie vh maagdarmkanaal geschiedt obv
informatie uit het maagdarmkanaal
perifere informatie
van belang voor de inpassing vd maagdarmactiviteit
Het AZS is van secundair belang bij de regulatie van het maagdarmkanaal
Het moduleert de intramurale intrinsieke reflexregulatie , wat de maag rechtstreeks regelt
Maagdarmfunctie bij mens en proefdieren is sterk stress gevoelig.
Maagdarmwandhormonen
Darmmucosa bestaat hoofdzakelijk uit:
Secretorische cellen
Globlet, exocriene klieren,…
Resorptie cellen
Cellen met endocriene functie
Maagdarmwandcellen met hormoonsecretie
Elke celproduceert slechts één of enkele types
hormoon ⇒ verschillende typen van endocriene
cellen onderscheidt baar
Vb. serotine werkt kalmerend en wordt in de
hersenen gevormd tijdens de diepe slaap
Vb histamine; bepaalt de doorlaatbaarheid vd
endotheelcellen en beïnvloed op deze wijze de HCL
productie in de maag
Zijn niet specifiek , worden elders ook gevormd
Behoren tot het zgn DES (diffuse endocrine system) vh maagdarmkanaal
Besluit: naast neurale regulatie bezit de maagdarmactiviteit ook een hormonale (humorale) regulatie
Criteria
Afgifte dient plaats te hebben onder de invloed van specifieke stimuli gedoseerd in fysiologische concentraties
Moeten specifieke target organen hebben op plaatsen elders in het lichaam en het effect moet ook
waarneembaar zijn als neuronale verbindingen verbroken zijn
Moeten chemisch geïdentificeerd zijn en moeten chemisch of immunologisch aantoonbaar zijn in bloedplasma
3 types hormonale producten van de endocriene cellen hebben een paracriene, endocriene of autocriene activiteit
Maar meestal kunnen de endocriene cellen fungeren op de 3 manieren
De hormonale producten zijn voornamelijk peptiden , regulerende peptiden
Paracrien: als de hormonale producten via diffusie de extracellulaire vloeistof gaan en een lokaal effect hebben
Endocrien: klassieke hormonen ~opname en transport door het bloed
Verschil is dus dat de actieve molecule door bloedtransport ofwel door diffusie de target cel bereikt
Autocrien: producerende cel en targetcel zijn dezelfde
De activiteit vd regulerende peptiden en hormonen komt tot uiting na binding aan specifieke receptoren vh
doelorgaan of doelweefsel ⇒ het intracellulair metabolisme wordt daardoor geactiveerd
Voorbeelden
Gastrine
Cholecytokinine-pancreozymini (CCK-PZ)
Secretine…
Stijn Vandelanotte
-10-
Verteringsfysiologie: theorie
Gastrine
= polypeptide hormoon, geproduceerd door (de G cellen) endocriene cellen bij de pylorus en begin dunne darm
Bij sommige diersoorten (bv schaap) ook in de fundusmucosa
Functie: regelen van:
Maagzuursecretie (stimulerend)
Maagpepsinogeen (stimulerend)
Pancreas (stimulerend)
Druk op slokdarmklep (reductie)
Motorische activiteit van maag (stimulerend)
Bescherming van mucosa tegen eigen enzymes (dikte van mucose ↑)
Afgifte aan bloed wordt gestimuleerd door
Lokale invloeden
Aanwezigheid van poylpeptiden
Druk op pylorusdeel
Cafeine en alcohol (aperitief)
Psychische – nerveuze invloeden
Na vagale stimulatie (smaak, geur, reuk, gehoor, stress, …) de geproduceerde acetylcholine veroorzaakt
niet rechtstreeks een HCL secretie doch maakt het gastrine vrijdag
Inestinale invloeden
Hoge pH in duodenum stimuleert gastrine (maag had werk niet goed gedaan)
Lage pH werkt remmend
Functie
Ter hoogte vd maag (productie ter hoogte van pylorus)
Activatie van maagsecretie
Activatie van histaminesecretie
Verhoging maagdarmwandmotiliteit (bloeddebiet, synthese EW), doch geen bevordering van
maaglediging, zelfs eerder remming van maaglediging
Bevordering ontwikkeling maagwand bij jonge dieren
Ter hoogte van dunne darm (productie ter hoogte van duodenum)
Verhoging secretie pancreassap , gal en darmesecreties
Verhoging galuitscheiding door contractie galblaas
Stimuleer cholecytokinine (CCK)
Activeert synthese van insuline door pancreas
Histaminen → kan maagzuursecretie door parietale cellen versterken
Parietale cellen oppervlakte receptoren voor gastrine, acetylcholine en histamine
Histamine: geproduceerd door endocriene cellen met paracriene activiteit
Histamine secretie: gestimuleerd door gastrine en acetylcholine
Gevolg: effect van gastrine en acetylcholine wordt versterkt door hun effect op de histamine secretie
Gastrine producerende cellen monitoren de pH vd digesta
Wanneer deze onder de kritische waarde valt ⇒ gastrine afgifte wordt geheel of gedeeltelijk geblokkeerd
⇔ HCl productie is dus onderhevig aan een negatieve feedbackloop
CCK
Wat?
Cholecytokinine is een polypeptide maagdarmwand hormoon dat de contractie activiteit vd galblaas activeert
Pencreozymine is eveneens een polypeptide hormoon dat pancreas-enzym (zymoggen) secretie stimuleert
Vroeger dacht men dat dit 2 verschillende hormonen waren dacht , maar nu weet men dat ze dezelfde
structuur hebben
Worden geproduceerd door de endocriene cellen in dunne darm – mucosa van duodenum en jejunum
Functies:
Stimuleert maagsecretie, activatie van maagdarmwand contracties → maaglediging
Stimulatie pancreassapsecretie, gal en darmsap
Verhoogt contracties vd galblaas
Activatie vd darmwandspieren en doorbloeding darmwand
Vermindert de absorptie van water en elektrolieten
Verhoogde secretie van insuline en glucagon
Ter hoogte van hypothalamus: neutrotransittor die tussenkomt bij remming voederopname
Stimulatie vd afgifte
Door eiwit afbraakproducten
Phenylalanine en methionine hebben effect op de galblaas na infusie in de dunne darm
Hogere vetzuren (>C10)
Vagotonus: voedsel in de dunne darm (drik) stimuleert de vaugs nervus
Stijn Vandelanotte
-11-
Verteringsfysiologie: theorie
Afbraak (weinig over geweten)
Lever speelt hier geen rol bij.
In het bloed is er wel een inactiverende enzyme
OPM: In handel is een synthetisch apparaat van CCK verkrijgbaar
Opgebouwd uit een C terminale octapeptide van CCK
Deze wordt echter wel geïnactiveerd door de lever , dit geldt ook voor pentagastrine
Secretine
Eigenschappen
vertoont geen structuur overeenkomst met gastrine en CCK-PZ
vertoon welt structuur overeenkomst met pancreas-glucagon (alfa cellen)
geproduceerd door endocriene klieren van dunne darm mucosa, hun aantal neemt af van proximaal naar distaal
Functies
Verhoging pancreassapsecretie (HCO3-) vooral wanneer er naast secretine ook veel
CCK-PZ aanwezig is (CCK verhoogt de gevoeligheid voor secretine)
Stimuleert galvorming in lever
Remt maagzuursecretie
7 Secretine reduceert zuursecretie bij maximale gastrine concentratie
7 Geen invloed op histamine gestimuleerde zuursecretie
Remt motorische activiteit van maagdarmkanaal
Verhoging bloedcirculatie rond darm
Verhoging secretie insuline, reductie glucagon
Stimulering galvorming in lever
Verhoging hartdebiet
Stimulering mucusproductie
Stimulering maagpepsinogeensecretie
Stimulatie vd Afgifte van secretine
gestimuleerd door H-ionen, vooral als pH maag daalt beneden 4.5.
Ook vetten in duodenum stimuleren secretine afgifte
Overige maagdarmwandhormonen
Door de dunne darm muscosa worden nog 3 hormonen geproduceerd die een grote structuurovereenkomst vertonen
met secretine
GIP of gastric inhibitory polypeptide
Wat: remmer vd histamine-, gastrine en insuline gestimuleerde maagzuursecretie
Geproduceerd vooral in jejunum
Waarschijnlijk hetzelfde hormoon als enterogastron (zie verder)
Afgifte wordt gestimuleerd door koolhydraten en vetten in de dunne darm
GIP afgifte resulteert in:
Verhoogde insuline afgifte door de β cellen vd pancreas
Komt waarschijnlijk ook tussen bij de voedselopname regulatie van mongastrische dieren
VIP of vasoactive intestinal polypeptide
Geproduceerd in dikke darm, dunne darm en door cellen in pancreas
Is aangetoond in:
autonome zenuwvezels vd maagdarmwand
in bloedplasma en is bijgevolg een hormoon
Functie:
Neurotransmittor
Vermindert de secretie van maagsap en gelaxeerde maagwand
Verhoogt de secretie van water en elektrolyten, maar niet de enzymen
Activeert de synthese van darmsap (enzypen)
Bevordert de darmmotilliteit
Bevordert de bloedcirculatie in de ingewanden
Verhoogt de hartwerking
Gelaxeerd de luchtpijp
Activeert de lipolyse ter hoogte vh vetweefsel
Activeert de glucogenanalyse in de lever
Vasodillatorische werking (bloeddruk daalt, doorbloeding wordt beter
HCO3-secretie door darmwand en pancreas wordt gestimuleerd
Stijn Vandelanotte
-12-
Verteringsfysiologie: theorie
Motiline
Geproduceerd door darmwand bij verhoogde pH, wss dezelfde cellen die enterglucagon produceren
Stimuleren de motorische activiteit van maag en darmen ⇔ tegengesteld aan glucagon
Stimuleert de maagpepsinogeen = net zoals secretine
Enterglucagon
Glucose en triglyceriden werken stimulerend op de productie van enterglucagon
Vermindert de secretie van gastrine
Reductie van maagmotiliteit
Remming vd motiliteit in het jejunum
Lagere maaglediging
Stimuleert de secretie van insuline, koolzuur
Stimuleert de productie van groeihormoon
Enterocrinine
Stimuleert de secretie van darmsap (crypten van lieberkuhn)
Kandidaat maagdarmwandhormonen : hiervan is de activiteit nog niet geheel bekend
Bv: chymodenine: geisoleerd maagdarmwandhormoon in duodenum die CCK PZ stimuleert
Bv: villikinine: stimuleert de contractie activiteit vd villi
Bloedvoorziening
Bloedcirculatiesysteem van het maagdarmkanaal
Dit is een onderdeel splanchnicusgebied (lever en milt horen hier ook bij)
Bloed: Aorta → vanaf diafragma:
Ontspringt de arteria coelica → lever, maag, duodenum en de milt van het bloed
Opm: de bloedvoorziening vd pancreas is afgeleid vd arteria gastroduodenalis
Ontspringt de arteria mesenterica superior → voorziet dunne darm van bloed vanaf de distale duodenum en het
grootste gedeelte vd dikke darm
Ontspringt de arteria mesenterica inferior → voorziet proximaal gedeelte vh rectum en het meest distale
gedeelte vd dikke darm van bloed
OPM: deze 3 arterien voorziet de oesofagus en het retroperitoneale deel vd rectum niet van bloed
De maag wordt zowel vanaf distaal en proximaal van bloed voorzien
Het vaatbed vh proximale duodenum anastomoseert met de rest vd darm
⇒ gevolg: samen met de aanwezigheid van arteriebogen in het darmscheil worden alle gedeelten vh
maagdarmkanaal van bloedvoorzien, ook na obstructie van grote of kleine arterien
Vanuit het scheil van maag en darmen stralen arterietakken over beide zijden van maag en darmen uit. Nog kleinere
arterien dringen naar binnen in de wand vh maagdarmkanaal
Na groot aantal vertakking → de kleinste arterien → ontstaan van arteriolen en metarteriolen
Arteriolen:
bezitten gladspierweefsel (⇒ contractiel) ⇒ bepaald de hoeveelheid bloed die door de haarvaten vloeit
regelen de hoeveelheid bloed die door de haarvaten (capilairen (niet contractiel)) vd maagdarmwand vloeit
dit haarvaten gebied vormt het uitwisselingsgebied tussen het bloed en de interstitiele vloeistof
⇒ essentiële gedeelte vh circulatiesysteem
Bloed in haarvatennet
Volgt grotendeels een voorkeursbaan
Begin: diameter 20µm met gladspierweefsel
→ dit deel noemt men de metarteriole
Vanuit de metarteriolen ontspringen de capillairen
De rest: lijkt sterk op capillairen
Overgang : in precapillaire sfincter die mede beinvloedt is door de bloedstroomsterkte door de capillairen
Arterio-veneuze anastosomen: relatief dikwandige verbindingen tussen arteriole en venule
Gevolg: stromen van bloed vh arteriële naar de veneuze compartiment zonder de capillairen te moeten passeren
⇔ zonder in uitwisseling te treden met de interstitiele vloeistof
Bloed gaat van de kleine venulen → kleinere venen → grotere venen → vena portae (poortader) → deze geeft het
bloed van het maagdarmkanaal naar de lever
Verschil met arterien: groter lumen en donkerder van kleur (zuurstofarmer = donkerrood bloed)
Bloed in de lever: via poortader → sinusoiden (= tvm haarvatenstelsel) , (een klein deel passeert de lever niet)
Functies:
In de lever worden verschillende nutriënten aan het bloed onttrokken
Produceren van gal
Algemeen: het grootste gedeelte vh met de splanchnicus-arterien aangevoerde bloed gaat naar het maagdarmkanaal
Bij de mens: 17% naar de maag, 45% naar de darm en 8 % naar de pancreas
Doorbloedingsintensiteit voor de verschillende gedeelten vh maagdarmkanaal is verschillend en variabel
Dit geldt ook voor de verschillende lagen vd maagdarmwand
Hoe hoger de metabolische activiteit , hoe sterker dat bepaalde deel wordt doorbloedt
Stijn Vandelanotte
-13-
Verteringsfysiologie: theorie
Regulatie vd bloedstroom in het maagdarmkanaal
Hoe? Mbv stofwisselingsproducten, het AZS en hormonen
Metabolisme wordt geactiveerd → conc CO2 en melkzuur in het bloed ↑ + conc O2 ↓ ⇒ vasodilatatie zodat de
aanvoer van O2 en substraten gelijke tred houdt met de behoefte hieraan voor het metabolisme
Acetylcholine → toename van capillaire doorbloeding
Opm: als grotere hoeveelheden acetylcholine worden afgegeven in de nabijheid vd maagdarmwandstructuur zal
dit leiden tot een gestimuleerde motorische activiteit in een vaatweerstand die ↑ en de capillaire doorbloeding ↓
Lagere concentraties aan bijniermerghormonen (bv adrenaline, noradrenaline) ⇒ vasodillatatie
Hogere concentraties aan bijniermerghormonen ⇒ vasoconstrictie
Verschil tussen beiden wordt gevonden in het bestaan van 2 soorten receptoren (α , β )
Opm: de affiniteit voor adrenaline ligt hoger dan deze voor noradrenaline
Doorbloedingsintensiteit vd maagdarmwand staat ook onder invloed van maagdarmwandhormonen
Gastrine: stimuleert maagmucosa doorbloeding
Secretine: reduceert maagmucosa doorbloeding
Histamine: stimuleert een vasodilatatie
Serotonine : stimuleert een vasoconstrictie
Opm: deze laatste 2 worden vooral geproduceerd in de mucosacellen vh maagdarmkanaal, doch kunnen
deze ook elders in het lichaam gevormd worden ⇔ deze hormonen kunnen niet gerekend worden bij de
groep van maag-darmwandhormonen
Andere
Vasopressine : een hypofyse achterkwab hormoon
bewerkstelligt vasoconstrictie
Angiotensine II: gevormd door de lever door het door de nieren geproduceerd enzym renine
Ontstaan: 1st angiotensine I (inactief)→ door bloedplasma-enzym wordt omgezet in angiotensine II (actief)
Veroorzaakt ook vasoconstrictie
Hogere controle
Ook door sympatische en parasympatische prikkels. Zo is het mogelijk dat het effect van lokale factoren
geblokkeerd wordt door regulatie vanuit het CZS.
Regulatie van doorbloeding via de arterio-veneuze anastomosen.
Volledige geopende arterio-veneuze anastomose ⇒ bloedstroomsterkte in de capillairen daalt naar 0
Gebeurt dit voor een kleine tijdsduur → geen nadelige sequenties
Gebeurt dit voor grotere tijdsduur → bv afsterven van de top vd villi (in de dunne darm)
Tegenstroomprincipe van aan- en afvoer van bloed naar de mucosa vd maagdarmwand
Resorptie → chemische (dus ook osmotische ) gradiënt tussen arteriële en veneuze bloedt treedt op in de
mucosa vd darm → water gaat van het arteriële bloed naar het veneuze bloed en de opgeloste stoffen in het
bloedplasma doen het omgekeerde ⇒ voorkomen dat bloeddruk in de top vd villi, tgvd waterbeweging vd
arteriële naar het veneuze bloed, te sterk zou dalen met de nadelige gevolgen van dien
Stel: Maagdarmwanddoorbloeding ↑ ⇒ hartslagfrequentie en het hart-minuutvolume ↑ ⇒ stijgende
bloedstroomsterkte in de splanchnicus-arterien gaat niet ten koste vd bloedvoorziening vd overige organen
Lymfestroom in het maagdarmkanaal
De wand vd capillairen is permeabel voor water en voor laag-moleculaire stoffen
De mate waarin osmose en diffusie optreedt wordt bepaaldt door:
De bloeddruk
De colloid-osmotische druk
Door chemische gradienten
De perifere lymfe heeft een samenstelling die goed overeenkomt met die vd interstitiele vloeistof in het gedraineerde
gebied.
Het EW en de witte bloedcellen, gefiltreerd uit de bloedcapillairen, dringt gemakkelijk binnen in de lymfecapillairen
De lymfecapillairen lijken sterk op de bloedcapillairen
De lymfecapillairen komen ook voor in de darmvlokjes en worden dan chylvaten genoemd
De lymfevaten hebben wel elastische en contractiele elementen ↔ lymfecapillairen
Weg van de lymfe: bereikt bloedbaan via ductus thoracicus → linker armvene → ductus lymfaticus
De ductus lymfaticus verzorgt ook de afvoer
De voorstuwing wordt verzorgt door contractie activiteit vd lymfevaten
Passieve compressie door spiercontractie, ademhaling en kloppen van nabij gelegen arterien bewerstelligen
in samenwerking met de talrijke kleppen een voldoende voortstuwing vd lymfe
Stijn Vandelanotte
-14-
Verteringsfysiologie: theorie
Motiliteit
Membraanpotentiaal
De contractie-activiteit vd gladde spiercellen wordt voorafgegaan door elektrische activiteit tgv ion fluxen
In niet actieve toestand bezitten de gladde spiercellen een transmembraanpotentiaal van -70mV (zie vorig jaar).
Dit potentiaal varieert automatisch en geeft dus steeds kans op contracties (slow wave). Deze fluctuatie berust
op een niet-constante activiteit van het NA+ pompmechanisme of de fluctuerende celwandpermeabiliteit voor
Na+
De slow wave wordt gegenereerd in en voorgeleid door de longitudinale spierlaag (is dus myogeen). Ze plant
zich voort tot de circulaire spierlaag
Actiepotentiaal
De slow wave stuurt de contractie-activiteit in die zin dat alternerend de kans op een contractie verhoogd of
verlaagd wordt: slow wave bepaald dus het tijdstip, het AP bepaald als er een contractie is
Stoffen die de membraanpermeabiliteit verhogen, bewerstelligen een verlaging vd transmembraanpotentiaal en
verhogen de kans op een AP
Stimulatie n. vagus en intramurale plexi → toenemende motoriek (acetylcholine)
Een verhoogde sympatico-tonus (adrenaline) doet frequentie en intensiteit vd contracties dalen
Motiline doet motorische act stijgen en secretine doet die dalen
Rek resulteert in afname membraanpermeabiliteit, dus kans op contractie activiteit in distale richting neemt toe,
de voortplanting vd contratiegolf vergemakkelijkt.
Contractie-activiteit vd maag afhankeijk van:
Vullingsgraad van maag
Na vasten of een tijd na maaltijd → hongergevoel dat gepaard gaat met hongercontracties in maag
Van cardia naar pylorus
Periodes van hongercontracties worden afgewisseld met periodes waarin er geen contracties zijn
Opname voedsel → oprekking maagwand, zonder dat de druk toeneemt → resultaat = relaxatie vd
fundusmusculatuur
Bij gevulde maag ontstaan drie contracties
Type I
Golven van 10mm Hg druk
Menging maagsecreet met inhoud, gebeurt aan periferie vd maaginhoud
Zorgen voor intensief contact van inhoud met maagmucosa → hormoonafscheiding
Type II
Golven van 10-40mm Hg druk
Intensieve menging
Mate van menging is ook afhankelijk van viscositeit van inhoud → hoge viscositeit → er is pH
gradiënt die van buiten naar binnen toeneemt
Type III
Golven van 40-60mm Hg druk
Menging en lediging
Voortstuwing van maagdigesta naar duodenum
Golven ontstaan aan cardia en gaan distaal waarbij de snelheid stijgt naarmate de contractie de pylorus
nader
De pylorus opent zicht als de pH laag genoeg is en het voedsel voldoende klein en vloeibaar is
Lediging vd maag is een motorische activeit en staat onder invloed van de condities in de maag
pH afhankelijk: pH moet voldoende laag zijn zodat de 1e verteringssappen voldoende ver gevorderd zijn
condities in dunne darm
zuur
oplossing van vetzuren
oplossing van bepaalde aminozuren (methionine, threonine, , …)
hypertone oplossingen
motorische activiteit van maag en maagledingingssnelheid daalt en de druk in het pyloruskanaal stijgt:
regeling van maag-darm passage → optimalisatie vd vertering, niet te veel aanvoer in de dunne darm
feedback mechanismen
Gestimuleerde afgifte van darmwandhormonen (secretine, GIP, CCK-PZ, bulbogastron)
Intramurale en extramurale reflexen die ontstaan in darmreceptoren (rek (druk), chemo of
osmoreceptoren)
Ledigingsnelheid wordt bepaald door
Viscositeit van maaginhoud (hoge viscositeit = langzame lediging)
Samenstelling van maaginhoud (vetrijke maatlijden hebben een tragere maaglediging)
Osmotische waarde (hoge osmotische waarde geeft een vertraagde lediging
Koolhydraten verlaten de maag als 1e, vetten als laatste. De normale lediging duurt bij de mens 3 tot 4u, maar
bij vetrijke maaltijd is dat langer (enterogastron remming)
Stijn Vandelanotte
-15-
Verteringsfysiologie: theorie
De dunne darm
Contractie-activiteit is sterk verschillend van die in de maag
Slow wave is veel hoger
Neemt af van proximaal naar distaal
Voortplantingssnelheid is hoger
Peristaltische golven verplaatsen zich slechts over zeer kort afstand
Deze laatste kunnen gevolgd worden door anti-peristaltische contracties (in orale richting): pendel of
slingerbewegingen om vertering trager te doen gaan → intensievere en beter mening met enzymen
Motorische activiteit van dunne darm hang af van
Een verhoogde vasotonus → stimulatie van de peristaltische activiteit en toename van ritmische
segmentaties
Vullingsgraad van de darm
Darmwandhormonen
Serotonine: verhoogt de sensitiviteit van de receptoren ⇒ de drempelwaardel ↓
Gastrine: stimuleert de dunne darm motoriek
CCK-PZ en secretine: hebben remmend effect op de dunne darm motoriek
Overgang van Ileum → colon
Ileo-caecale sfinter, waar druk ongeveer 20mm Hg hoger is dan in de colon
Bij sterke motorische activiteit van distale Ileum en hoge vullingsgraad → relaxatie
Gevolg: voortstuwing van de digesta naar colon
Invloeden
Reflexmatig
Hormonaal: gastrine zorgt voor de stimulatie
De sfincter zorgt ervoor dat er geen flux is van dikke darm naar dunne darm
Belangrijk voor mo’s : zo weinig mogelijk mo’s in de dunne darm is aanraadbaar
Diarree
Dikke darm en blinde darm
Dikke darm is belangrijk voor fermentatie en resorptie van water en zouten
Consistentie van digesta neemt toe naarmate het DS gehalte stijgt → transport wordt moeilijker ⇒ Dikke darm
mucosa hebben een groot aantal slijmbekercellen (Gobletcellen). Het slijmt beschermt de mucosa en
vergemakkelijkt het transport.
Opm: soms is dit slijm nog duidelijk te zien op de mest (bv bij harde mest vooral)
Er zijn 3 bundels longitudinale spieren die instaan voor de vorming vd hausta (mestbolus)
In de hausta wordt een hoeveelheid digesta ingedikt en krijgt het ook een typische vorm (paard, konijn, schaap)
Colon en caecum zijn betrokken bij fermentatieve vertering
Levert nog een deel vd energie (paarden, varkens, duiven, …)
Motoriek is te vergelijken met dunne darm en zorgt ervoor dat de water en mineralenresorptie optimaal verloopt
Transport naar rectum wordt verzorgt door:
Eten
Vullingsgraad van proximale colon → gestimuleerde colonmotoriek
Drukreceptoren in colonwand die colonmotoriek reflexmatig activeren (intramuraal en extramuraal)
(techniek om meststalen te nemen)
Defaecatie is normaal een niet continu proces
Normaal is de digesta in het rectum vrij droog
Ophoping → prikkeling receptoren → stimulatie van rectum contractie-activiteit en relaxatie van binnenste
(onwillekeurige) anale sfincter
Hogere zenuwcentra en druk van de buitenste anale sfincter regelen de willekeurige anale sfincter
→ faeces worden naar buiten gedreven
Stijn Vandelanotte
-16-
Verteringsfysiologie: theorie
Hoofstuk 3: Voederopname en voederopname regulatie
Inleiding: Hoe?
Afhenkelijk van diersoort en vd samenstelling vh voeder
Opname gebeurt met lippen, tong en tanden
Tong en lippen → selekteren van voeder, opname, afmaaien (koeien)
Opm: schapen en geiten hebben dunnere lippen en kunnen bijgevolg beter selecteren
Tijd besteed aan voederopname verschilt sterk ifv kwaliteit vh voeder, voederaanbod en productieniveau
Koeien in weideseizoen: 6 – 12u grazen, 1h herkauwen en kauwen per kg DS
Wateropname langs kleine opening tussen lippen , onderdompelen in water en opzuigen
Tanden: snij, grijp en maalfunctie (zie vroeger)
De op en neergaande beweging (en soms ook de heen en weer beweging) vd onderkaak wordt verzorgt door
contracties van dwarsgestreepte kauwspieren
De activiteit van maagdarmkanaal wordt al beïnvloed voordat er werkelijk begonnen is met eten: Ruiken en zien van
het voeder activeert langs neurale weg de verschillende maag en darmfuncties, bv speeksel en maagzuursecretie
Reuk en smaak
een intensieve prikkeling van receptoren- en neusholte treedt op tijdens het kauwen
kauwen = verfijnen, mengen met speeksel van het voedsel zodat de aromacomponenten kunnen oplossen en
verwarmen zodat deze componenten vluchtiger worden
waar kunnen deze receptoren zich bevinden?
Tong, zacht gehemelte, gehemeltebogen en op de larynx en farynxwand bevinden zich de smaakreceptoren in
de smaakbekers
Een bepaalde smaak heeft ook zijn eigen receptorplaatsen op de tong
Zoet op punt
Bitter en tongbasis
Zuur aan de randen
Zout op punt en aan rand
Het aantal smaakpapillen verschilt sterk van diersoort tot diersoort
Kuikens 24
Varkens 15000
Rund 25000
Mens 9000
Slikprocedure
Transport van vloeistof of voedselbrok (bolus) vanuit mond naar maag
start met het slikken
Het slikken gebeurt
Aanvankelijk willekeurig
Vervolgens reflectoir
Het op gang brengen vd slikbeweging gebeurt door voeder (=speeksel) op de tong te brengen. Daarna
wordt een drukgradiënt gecreerd (druk in mond 80-100mm Hg hoger dan atmosferische druk) De huig sluit
de neusholte af en na relaxatie van bovenste oesofagus sfincter wordt de brok voortgedreven naar de
proximale oesofagus. Het slik centrum zorgt dat de oesofagrus segmenten in distale richting samentrekken.
Oprispen en braken
Normaal is de druk in de onderste oesofagus sfincter hoger dan in de intraluminale maagdruk → voeder gaat steeds
in de richting vd maag
Soms kan de druk in de maag hoger worden zodat er een terugvloei is. Dit kan bewerkstelligd worden door:
Een aan de wil onderhevige contractie vd buikspieren
Als gevolg van een optredende gasproductie in maag, waarbij de gasbel al dan niet met behulp vd buikspieren
in het distale oesofagustraject komt. Hier wordt de bel ofwel via peristaltische activiteit terug naar de maag
gebracht of wordt verder naar het farynx getransporteerd: dus geen antiperistaltische contractie nodig
Antiperistaltische activiteit kan ook optreden in oesofagus dit resulteert in een reflux van maag (+ misschien
duodenum digesta). Meestal gaat dit vooraf door misselijkheid, gestimuleerde secretie van zweet, versneld
hartritme. Dit kan ook opgewekt worden door braakmiddelen in te nemen of bij vergiftigingsverschijnselen
De braakprocedure wordt meestal voorafgegaan door kokhalzen (= opbouwen van druk in omgekeerde richting)
Paard kan niet braken door ofwel het zeer lang zacht gehemelte ofwel door het feit dat de druk op de oesofagussfincter te groot is ⇒ gevaar voor vergiftiging bij paarden
Stijn Vandelanotte
-17-
Verteringsfysiologie: theorie
Opname en kauwen: (lezen)
diersoort- en eventueel voederspecifiek
zoogdieren: opname, goed kauwen, doorslikken
pluimvee: oppikken, bij voldoende volume doorslikken. Water wordt ingeslikt door hoofd volledig op te heffen
kauwcycli: willekeurig + reflectorisch
orofaryngeale receptoren
Speekselen
wat? Mengsel van sereus (waterig) secreet vd parotisklier en vooral muceus vd mandibulaire en sublinguale klieren.
Opm: ook talrijke verspreid solitaire kliertjes in de mondholte en op de tong produceren een slijmerig seceet
tubulo-alveolaire klieren
primair speeksel: alveolair en samenstelling tvm bloedserum
eigenlijk speeksel: tubulair
Secretie van speeksel gebeurt reflectorisch tijdens het kauwen, maar kan ook geconditioneerd optreden
Speekselen bevat een secretorische en een motorisch component
speekselen
regulatie: neuro humoraal
parsympathicus (volume)/ sympathicus (%eiwit) ⇔ neurale regulatie is de belangrijkste
VIP, NPY
Samenstelling: variabel ~ secreetvolume
Anorganisch
Organische bestanddelen: oa. Amylase, lypase
Secreetvolume afhankelijk van:
Drogestof + structuu vh voeder
Kauwintensiteit
Functie: Multiple rol
Dilutie, smeren, enzymes aanbrengen, antibacterieel…
Speekselenzymen
Amylase
Lipase
Wat: hoog moleculair, zuurstabiel enzym met een optimale pH tussen 4,5 en 6,5
Linguaal (von Ebner klieren) gastrisch
Rol:
Melkvetvertering: middellange ketenvetzuren (MCFA)
Bacteriostatisch
Regulatie van voeder en wateropname
hoeveelheid voedsel die per dag wordt opgenomen varieert niet sterk van dag tot dag
Hypothalamus bevat hongercentrum (HC) en verzadingscentrum (VC) en coördineert alle informatie die inspeelt op
de voederopname.
HC-activiteit ↑ → stimulatie voedselopname
VC-activiteit ↑ → remt de voedselopname
Toekomst wat betreft voedselopname?
Het wordt mogelijk de productie drastisch te verhogen (groeihormoon, transgene dieren)
Productsamenstelling (vlees/vet verhouding)
Het is haast zeker dat voedselopname capaciteit in zo’n productiesystemen de limiterende factor wordt
Voederopname is ook een belangrijke intermediaire factor
Bv voor de beoordeling vd nutrionele waarde v/e voeder voor een dier met een specifieke behoeft
Voederopname patronen
Algemeen:
Geëvolueerd ifv tal van factoren, waarbij de aard vh voeder belangrijks is, tot een diersoortspecifiek
gedragspatroon
Cyclisch gebeuren tgv een honger en verzadigingsgevoel
Ad lib. Opname van nutsdieren
Bepalend + limiterend voor productie
Vlees/vetaanzet
Manipulatie vd groei
Basis voor:
Voederwaardering
Rantsoenberekening & formulering
Milieu & dierenwelzijn:
Fase-voedering versus keuze voedering
Stijn Vandelanotte
-18-
Verteringsfysiologie: theorie
De neonatale voederopname
Zoogdieren: instinctief (feromonen) + specifiek
Biggen
Aantal zuigbeurten daalt van 30/dag tot 20/d bij een leeftijd van 6 weken
In het begin 40-50seconden , dit blijft echter relatief constant
Volume per zuigbeurt 30ml op dag 2 en 50ml op dag 40
Meestal is zogen overdag
Eerste dag na geboorte wordt de hierarchie tussen de biggen onderling ingesteld
♦ De zwaarste biggen nemen de voorste, meest productieve, spenen
Na 2-3 weken → biggen nemen hoeveelheid vast voeder op en water
Veulen
Aantal zuigbeurten daalt van 3-4/uur juist na de geboorte tot 1 maal per uur bij spenen
Opname 200-250ml bij geboort → 500-500ml bij spenen (merrie produceert 15-17l per dag)
Vrij snel na de geboorte wordt wat gras opgenomen, de tijd besteed aan grazen neemt toe to 80% vd
volwassen graasduur bij spenen
Eerst levensmaand worden regelmatig ook mestbollen van merrie opgenomen → ontwikkeling van de
mo activiteit in de dikke darm en antimicrobiële stoffen tegen diarree
Konijn
Voedsters zogen jongen slechts 1 maal per dag en dit in de vroege morgen
Zogen duurt 2-3minuten
Melkopname is 25g in het begin en gaat tot 30gr
Er wordt een feromoon afgescheiden om de tepels te kunnen lokaliseren
Vanaf 2-3 weken is er een eerste opname van vast voedsel
Bij post partum paring, melkgift daalt drastisch na dag 17, opname korrels neemt dan ook sterk toe
Kalf en lam
Slokdarmsleuf sluit reflectorisch
Melk komt rechtstreeks in lebmaag (→pseudo eenmagige dier)
Kalveren zuigen 5 maal per dag gedurende 10min
In groepen worden ook vaak andere koeien gezogen
60% vh zogen gebeurt overdag, 40% gedurende de nacht
Lammeren: frequent gezogen, eenling 34maal per dag, tweeling 30x en bij drieling slechts 24x/dag
Een zuigbeurt duurt 40-45 seconden bij 1 of 2 lingen en bij 3 lingen slechts 20seconden
Pluimvee: aangeboren + weinig specifiek
Opm: toch moet het in beide gevallen nog goed aangeleerd worden (door kijken naar soortgenoten) zodat
ervaring uiteindelijk overheerst
Kuikens
Ontwikkeling door aanleren en nabootsen
♦ Aanleren door visuele en orofaryngeale sensatiese
♦ Nutritionele sensaties pas na resorptie dooierzk
♦ Kappen van bek is zeer nadeling
Opnamepatroon na het spenen:
Cyclisch optredende maaltijden
Frequentie = korte termijn regulatie (sociaal)
Duur = lange termijn regulatie (energie-inhoud)
Eetsnelheid = ~ aantal maaltijden (leeftijd)
Voornamelijk overdag (uitzondering is de konijnengroep)
Diersoort-/voederafhankelijk
Zoogdieren: duidelijk afgelijnde maaltijden
Pluimvee: talrijk en weinig afgeleind
Speciale opnamepatronen: Caecotrofie/coprofagie = recycleren van (eigen)excreta als aanrijking voor de ingesta. De
hoeveelheid voedselopname op deze manier is rechtevenredig met de behoefte en deficientie
Coprofagie= normale mest
Jonge dieren (veulens, biggen)
Knaagdieren
Caecotrofie = lagomorfen = caecuminhoud met een slijmlaagje
Verschil met coprofagie: is dat het hier gaat om een speciale soort excreta waarvan de samenstelling
volledig afwijkt van de normale mest.
Deze excreta komen op verschillende tijdstippen en worden direct uit de anus weer opgenomen. Ze worden
echter niet gekauwd maar direct doorgeslikt.
Waarom? Door verminderde opname van specifieke essentiele elementen en v/e verminderde verteerbaarheid
vd macronutrienen
Voorbeeld: bij volwassen paarden op een laag eiwitniveau (6,2%) werden in 3 maanden coprofaag. Dit gedrag
verdween in enkele dagen als het eiwitniveau op 10% werd gebracht
Stijn Vandelanotte
-19-
Verteringsfysiologie: theorie
Regulatie
Centrale integratie
is primair functie vd energiehomeostase
op lange termijn: vetdepots
metabole hormonen: leptin, insuline, CRF,
op korte termijn: maaltijden
verzadigingspunten
is centraal geïntegreerd
verschillende hersencentra en circuits
medulla oblongata, hypothalamus
Regulatie van de maaltijden in functie van de tijd
de regulatie werkt op 3 tijdsniveaus
de individuele maaltijd:
begin (motivatie)
hongergevoel
♦ plotse daling vd glucose spiegel
♦ geleidelijke daling insulinespiegel + lipolyse
sociale factoren (diersoortafhankelijk)
♦ vergemakkelijking (varken e.a.)
♦ allomimetisch gedrag (pluimvee)
♦ dominantie hierarchie / agressie (genetisch, sekse)
organoleptische eigenschappen vh voeder: duur + eetsnelheid
♦ chemische sensaties zijn: smaak + geur + alg. chem.
Perceptie
♦ moeilijk experimenteel onderzoek
trigeminaal complex (N. trigeminus)
♦ ~ontwikkeling van hersencortex
♦ Belang van cefale reflexen
Duidelijke diersoortverschillen
♦ Zoogdieren
Duidelijke voorkeur voor zout , want: Goeie energie-inhoud en is niet toxisch
Exclusieve planteneters:
Preferentie sappigheid / goed fermenteerbaar
Aversie dierlijke voedermiddelen
Afkeuring stof / meel
Konijn: uitzonderlijke tolerantie van bitter
OPM: smaakstoffen en smaakopwekkers bij varkens
Stimuleren vd voederopname (biggen)
Maskeren van slechte slmaken
• = tijdelijke effecten
• Smaakstoffen: sucrose, sacharine, cyclamaat
• Smaak opwekkers: Na-glutamaat
• Commerciële producten
• Specifieke grondstoffen: bv plasma eiwitten
♦ Pluimvee
Visuele karakteristieken / bekgrote
Deeltjes grootte en driedimensionale vorm
Selectieve opname is heel belangrijk voor pluimvee
Smaak?
Drinkwater →temperatuur moet laag zijn , te hoge temperatuur ⇒ minder graag opnemen
Zoetstoffen = post – ingestief
Ontbekken → langduring daling vd voederopname
OPM: manipulatie vd voederopname bij pluimvee
Slachtkuiken: opfok ad lib. = vervetting = vruchtbaarheid
• Kwantitatieve voederbeperking: 50% v. ad lib.
♦ Heterogeniteit (dominantie-hierarchie)
♦ Dierenwelzijn?
• Kwalitatieve voederbeperking: additieven
♦ Propionzuur, zink, jojobameel
♦ Smaak of post-ingestief?
♦ Neveneffecten
Stijn Vandelanotte
-20-
Verteringsfysiologie: theorie
Einde = verzadiging → negatieve feedback : een aantal additieve signalen
Pre-absorbatief (~maaglediging)
♦ Maagvolume/distensie
♦ Kropvulling + spiermaag
♦ Duodenumreceptoren
Post-absorptief
♦ Levermetabolisme
♦ Circulerende energie-pool
♦ Hormonen: CCK (perifeer + centraal)
Diersoortverschillend
♦ Varken: maagvulling + duodenum osmoreceptoren
♦ Paard: duodenale glucoreceptoren
♦ Vleeskalf: maagdistentie
♦ Pluimvee: krop + spiermaag (mechanoreceptoren)
♦ Vleeskuikens: capaciteit verteringsstelsel?
Opm:
Bij varkens: hoe meer oppervlakte / dier , hoe groter de dagelijksegroei
♦ Oorzaak? Hogere voederopname
Bij varkens: in groep eten meer dan afzonderlijk gehuisveste dieren (sociale vergemakkelijking)
Ziektesyndromen bij varkens:
♦ WPS (wasting pig syndrome)
Biggen na het spenen als het ware verkommeren
♦ TSS (thin sow syndrome)
Verkommeren van zeugen na het spenen
Bij kippen: positief verband tussen de hierarchie en de eiproductie
♦ Hierarchie komt snel tot stand, als de kippen in het donker bebroed zijn is er echter minder
hierarchie wat leidt tot minder sterfte in de eerste dagen na het uitkippen
♦ Hierarchie komt sterker voor bij vleeskippen dan bij leghennen → leiders presteren beter
Spreiding van de maaltijden op middellange termijn door het verzadigingsgevoel = duur v. verzadigingsgevoel
Vroeger: hypothalamus → glucostatische controle
Nu: metabolisme in de lever van tal van verteringsmetabolieten is bepalend voor verzadigingsgevoel en de
duur ervan na een maaltijd. Dit geldt voor zoogdieren en pluimvee
Oxidatie van verteringsmetabolieten ⇒ATP wordt geleverd ⇒ Na-K pomp wordt geactiveerd
⇒membraan vd levercel wordt gepolariseerd ⇒ genereren vh signaal die naar de hypothalamus wordt
doorgeseind
Voorbeelden van metabolieten of nutriënten: Glycogeen, glucagon en gluconeogenese
Andere:
Intraportale infusies van AZ onderdrukken de voederopname
Verlaagd melkzuur gehalte in de darm en poortader ⇒ verhoogde voederopname na supplementatie vh
voeder met groeibevorderende antimicrobiële stoffen
Glucagon heeft verzadigende werking → stimuleert het levermetabolisme
Dag nacht regime heeft bij de meeste landbouwhuisdieren een belangrijke rol. Snachts wordt merkelijk
minder gegeten, maar dit wordt wel geanticipeerd door de paar uur voor het vallen van de nacht
duidelijk meer te eten.
♦ Bij kippen is dit niet zo. Wel kan gesteld worden dat een leghen een uur niet eet voor het broeden.
Na het leggen is er echter wel een verhoogde voederopname
de aanpassing van de voederopname aan de behoefte op langere termijn
algemeen: ad lib. Voederopname = compromis tussen de behoefte v/e bepaald dier en de mogelijkheid om
met het aangeboden voeder die behoefte te dekken.
Dierafhankelijke factoren = behoefte voor onderhoud en behoefte voor groei en productie
Lichaamssamenstelling: hoeveelheid vetweefsel is zeer belangrijk
♦ Lipostatische controle: vervetting?
Hoe meer vetweefsel , hoe hoger de
insuline spiegel in het bloed en de
hersenen
Dit laatste remt de voeder
opname
♦ Genetica (selectie) + sekse
♦ Zie hiernaast : - - - > is remmen, andere
is verhogen
Stijn Vandelanotte
-21-
Verteringsfysiologie: theorie
Fysiologische toestand
♦ Productie: aard, niveau
Groei, lactatie, eieren
♦ Hormonen
Basaal metabolisme: thyroxine
Anabool: CH, ILFG
Catabool: cortisol, cytokinese
Geslachtshormonen
Max. opnamecapaciteit = 5 x groter dan de opname om enkel de onderhoud te garanderen
♦ Positief verband met het lichaamsgewicht
Voederafhankelijk factoren = nutriënten aanbod
Regulatie vd nutriëntenopname
♦ Eiwit/AZ: worden afzonderlijk gereguleerd. De interactie van beide controlemechanismen
resulteert in de feitelijk voederopname. De selectieve opname van EW en energie zou worden
gereguleerd door het gehalte v. bepaalde AZ die fungeren als precursors voor neurotransmittors.
Maar heel veel is er nog niet duidelijk hierover, er zijn wel enkele hypotheses
♦ Naast de regulatie voor EW en energie bestaat er ook een afzonderlijk regulatiemechanisme voor
specifieke nutriënten, vooral bij verhoogde behoeftes of deficiënties. (vooral bij pluimvee)
Basis voor de keuze vd voeding
♦ Keuze-voeding concept (“choise feeding”)
Aanpassing aan de individuele behoeft
Voordelen:
Max. productiviteit (voederefficientie, karkas)
Min. milieu belasting
Nadelen: praktisch heel moeilijk
Domesticatie/selectie
Talrijke interferenties
Kostprijs
♦ Fasen voedering
Aanpassen aan de gemiddelde behoefte
Aantal groeitrajecten
Continu: Multi-fase voedering = groeimodellen
Opm:
♦ er is een positief evenredig verband tussen de DS opname
en het ruwvezelgehalte vh voeder bij het konijn
♦ de voederopname daalt negatief evenredig met een stijgende energieinhoud vh voeder
♦ de voederopname bij varkens is seizoensafhankelijk en is grootst in de winter en kleinst in zomer
dus de temperatuurafhankelijkheid vd voederopname
♦ staartbijten bij varkens is een gevolg van Na-honger
♦ een matige verlaging vd energieinhoud vh voeder gaat gepaard met een compensatorische
meeropname. Deze compensatie is niet volledig, dus wordt in feite minder energie opgenomen.
Deze meeropname stopt wanneer er een maximum is bereikt waardoor de energieopname nog
meer daalt.
Tekortkomingen in de regulatie vd voederopname
falen vd regulatie
Vervetng bij ad lib. Voeding (zeker bij leghennen) …
Genetische selectie op snel groeiende moderne vleeskuikenrassen ging gepaard met een uitgesproken
toename vd voederopname en een in vergelijking een eerder gering verbetering vd voederomzet
⇒overmatige vervetting die steeds minder geaccepteerd wordt door de verbruikers
Primipare zeugen en voedsters
Genetische selectie op magere dieren
Melkgift ↓ ⇒ prestaties vd biggen ↓ + zuigen vermageren wat leidt tot later in bronst komen
Vroeg gespeende biggen
Wateropname direct na het spenen is veel lager dan normaal via melk opgenomen
⇒ geringere voederopname
Speenproblematiek: invloed van spenen op de ad lib. Opname van biggen
Bovenstaande gegevens kunnen verklaard worden door verschillende theorien
Lipostatische theorie
Aminostatische theorie
Hepato-potentriostatische theorie
Glucostatische theorie
Stijn Vandelanotte
-22-
Verteringsfysiologie: theorie
Andere
Bij herkauwers is de bloedplasma-propionzuurconcentratie belangrijk voor de voederopname, insuline en
glucose niet
Somatotroophormoon (groeihormoon) stimuleert de voederopname
Short-term regulatie vd voedselopname
Glucose-, insulinebloedplasmaspiegels en diverse gastro-intestinale factoren zijn belangrijk
Hypothalamusactiviteit moduleert de orofaryngeale receptoren op het niveau vh CZ
Honger maakt bonen zoet
Sterk verzadigingsgevoel leidt tot apathie
De opname van water en voedsel wordt door afzonderlijke systemen gereguleerd
Coördinatie in het ventro-mediale hypothalamus: drinkcentrum. Als de activiteit van dit centrum verhoogd
zal het drinkgedrag gestimuleerd worden en kan het dus ook leiden tot een dorstgevoel (bv droge mond).
Regulatie vd wateropname
Wateropname gereguleerd door de hypothalamus: dorstcentrum
Intracellulaire deshydratatie:
Oorzaak: osmolariteit vh bloed↑ ⇒ water wordt aan de cellen onttrokken
Gevolg: osmoreceptoren stimuleert drinken
Extracellulaire deshydratatie:
Oorzaak: waterverlies via urine, mest, zweten geregistreerd door baroreceptoren
Gevolg: bloeddruk → renine/angiotensine systeem (sympathicus) ⇒ drinken wordt gestimuleerd
Waterexcretie gereguleert in hypothalamus:door ADH
Verhoogde osmolariteit / verlaagde bloeddruk ⇒ ADH ↑
Extracellulair volume ~ Na+ concentratie
Na toevoegen ⇒ water wordt weerhouden ⇒ extracellulair volume ↑
Verhoogde bloeddruk en distentie ⇒ ANF wordt vrijgesteld ⇒ excretie van Na en water ↑
Schematische voorstelling vd fysiologische regulatie van dorst en Na+ honger bij hypovolumie:
_______ activatie
-------- remming
Nauwe koppeling met de voederopname
Voederopname is belangrijke regulerende
factor voor de wateropname
Verschillende hypothesen
Fysiologische senaties
Optimale buikvulling
Andere factoren: waterbalans
Omgevingstemperatuur: H2O= warmtebuffer
Na+, K+ en %EW in het voeder
Bij varkens is de wateropname evenredig met EW
gehalte. Ook de urine excretie neemt evenredig toe
3 oorzaken:
Heat increment gegenereerd in de ureumcyclus
Hogere waterbehoefte om de metabolieten vd eiwtafbraak via urine te kunnen excreteren
De osmotische activiteit van de AZ in de darm
Gebrek aan eetlust: anorexia
Ziekte: meestal door te vroeg of heftig optreden vd fysiologische
negatieve feed back regulatie mechanismen
Bij maagdarmparasitosen → geremde maagdarmmotiliteit
Koorts → hoger catabool metabolisme die zorgt voor stijging vd
plasmagehaltes van oa glucagon die verzadigend werken
Bij ketose (koeien in toplactasie) → vetdepots worden
gemobiliseerd → stijging vd vetzuurgehaltes in bloed en lever →
daling in eetlust met een bijkomend gevolg dat de melkgift ↓
Smaakaversie bij varkens: tegen schimmeltoxine bevattend voeder
Vomitoxine is hierin zeer belangrijk, bij hoge dosisen kan het
zelfs leiden tot braken en volledige voederwijgering
Anti nutrionele factoren (ANF):
Tannines, saponines: wegens de bittere smaak ⇒ voederopname ↓
Glucosiden (raapzaad en koolzaad): smaakafwijkingen ⇒ voederopname ↓
Lectines: mucosabeschadiging
Protease inhibitoren: CCK ⇒ voederopname ↓
Stijn Vandelanotte
-23-
Verteringsfysiologie: theorie
Hoofdstuk 4: De vertering
Vertering in de mond
Kauwen → verkleinen van het voedsel → toegankelijke oppervlakte voor de verteringsenzymen ↑
Kauwgedrag is diersoortafhankelijk
Paarden: zeer fijn
Herkauwers: grof
Varkens: kauwt bijna niet
Pluimvee: niet kauwen, het verkleinen gebeurt in de spiermaag
Gedurende het kauwen wordt het voedsel gemengd met speeksel → doorslikken wordt vergemakkelijkt
Sereuze cellen → waterige vloeistof met verschillende elektrolyten (Na+, K+, Cl-)
oorspeekselklier
Muceuze cellen → slijmerige vloeistof
Ondertongspeekselklier
♦ Soms komen ook beide types cellen voor in speekselklieren
Stimulatie vd speekselproductie
Door prikkeling vd smaak en reukpapillen in de mond → zenuwimpuls door de Afferente zenuw →
speekselcentrum → impuls door efferente zenuw → speekselklieren
Stimulering vd parasympathische zenuwcellen → bloedtoevoer naar speekselklieren↑ (vasodilatatie)
→ overvloedig dun speeksel (sereus)
Stimulering vd sympathische zenuwcellen → bloedtoevoer naar speekselklieren ↓ (vasoconstrictie)
→ dikkere (muceus) speeksel
Prikkeling van voormagen bij herkauwers
Speekselsecretie wordt neuraalgeregeld
De aard en de hoeveelheid is afhankelijke vd vorm, de soort en de hoeveelheid opgenomen voedsel
Samenstelling vh speeksel varieert met de secretiesnelheid
Oorzaak 1: speeksel is afkomstig van verschillende klieren. Zo kan het dat bij stimulatie van speekselsecretie de
ene cel veel actiever wordt gestimuleerd dan een andere cel.
Bij hoge secretie snelheid: speeksel lijkt sterk op primair speeksel
Het gemengde speeksel is een viskeuze, kleurloze stof met dichtheid 1,005 en bestaat uit water, zouten en
organische stoffen. Het grootste deel vh speekselwater wordt in het verdere verteringskanaal geresorbeerd
Organische stoffen in speeksel
Samenstelling van organische stoffen
albuminen ( α en β)
γ globulinen
Glycoproteinen
Aminozuren
Ureum, vooral bij herkauwers, kan tot 60-80% vd N in speeksel vertegenwoordigen en kan door mo’s in de
pens als stikstofbron gebruikt worden om microbieel eiwit te vormen.
Epitheelcellen, mo’s, leucocyten
Alfa amylase
Of ptyaline (bij mens, apen, varkens, ratten, muizen, cavia’s en niet bij herkauwers, paarden, katten, honden)
Hydrolytisch enzym die de niet-terminale-α-1,4 glucoside bindingen in zetmeel en glycogeen splitst
De inwerking van ptyaline op zetmeel en glycogeen leidt derhalve tot een productie van maltose,
maltotriose en een mengsel van dextrinen
pH gradiënt in maag maakt dat dit enzyme nog een beetje nawerkt in de maag
activiteit van ptyaline ↓ als pH ↓
pH lager dan 4 → denaturatie vh enzym
Zonder Cl- → geen ptyaline activiteit
Lipase
Afgescheiden door ontertongspeekselklieren en is vooral belangrijk bij jonge zogende dieren
Dit komt voor bij, dus vooral jonge, herkauwers en ook deels bij varkens
Max activiteit bij pH 4,5- 6 en verdwijnt volledig bij pH<2,5
50% vd triglyceriden in melk worden binnen 30minuten in de lebmaag gehydroliseert
Stijn Vandelanotte
-24-
Verteringsfysiologie: theorie
Functie van speeksel
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Hulpmiddel bij kauwen en inslikken
a. Sereuze speeksel = bevochtigen van voedsel zodat het gekneed kan worden
b. Muceuze speeksel = insmeren
Oplossen van voedselbestanddelen
Enzymatische werking van ptyaline en lipase
Bufferende capaciteit (Na-bicarbonaat en fosfaten)
Bevat veel nutriënten voor mo (vb ureum…)
Anti-schuimmiddel: voorkomen van tympanie (belang bij vleesvee indien te weinig structuur)
Vertering in de maag
Bij eenmagigen
Reeds voordat het voedsel in de maag arriveert komt de maagsapsecretie op gang. Het maagsap bevat een drietal
verschillende hoofdcomponenten: slijm, HCl en pepsinogeen
Mucus of slijm
Algemeen:
Geproduceerd door éénlagig cilindrisch epiteel van maagmucosa en door de nekcellen van tubuleuze
fundusklieren
Na secretie is slijm taai-vloeibaar, daarna neemt het water op en wordt het flexibeler gelachtig en bedekt met
een dun laagje van de waagmand
Aan de lumenzijde wordt het slijm terugafgebroken door pepsine
De maaginhoud is zeer aggressief
Positief
In de oplossing komen van moeilijke oplosbare zouten (calciumfosfaat)
Doden van microben
Hyrdolyse van voedsel
Negatief
Gevaar voor beschadiging vd maagmucosa. Dit gebeurt niet dankzij de bufferende werking vh slijm. Deze
buffering zorgt er ook voor dat de pH gradiënt tussen bloed en het maaglumen blijft
Maagzweren
Indien bescherming vh slijm niet voldoende is dan kan de maagwand aangetast worden en volgt er een
ontsteking en uiteindelijk een maagbloeding
Oorzaak1: door hoge vagotonus: kan verholpen worden door operatie → doorsnijden van vagus takken die
de maag parasympathisch innerveren
Oorzaak2: door gastrine producerende tumor in pancreas
Ulcera komen meestal voor op de overgang van maagfundus naar maagantrum of in het begin vh duodenum
Ook acetysalicylzuur is zeer negatief (zit in aspirine → te veel aspirine → maagzweren)
Bij lage pH is acetylsalisylzuur niet gedissocieerd waardoor de lipofiliteit verhoogd en er een gemakkelijke
diffusie is van acetylsalisylzuur naar de maagmucosa. Eenmaal aan maagmucosa is pH 7.5 → er ontstaan
acetylsalisyl ionen die meer hydrofiel zijn, zodat de permeabiliteit van de celmembranen voor het
geïoniseerde acetylsalisylzuur gering is → ophoping van ionen in maagmucosa → metabole activiteit wordt
geremd en ook de proliferatieve activiteit in de mitotische zone → remming celdeling
Ter voorkoming is het geproduceerde slijm zeer belangrijk (bufferende werking)
Patiënten met ulcera: proliferatieve activiteit vd epitheelcellen in de tubuleuze maagklieren ↓ ⇒ deze
houden geen gelijke tred met de afstoting van mucosa cellen ⇒ mucusproductie ↓ ⇒ erosie in de
maagmucosa → de transmucosa potentiaal ↓ → H+ concentratie ↑ ⇔ pH ↓ in maagmucosa → synthese en
secretie activiteit ↓
Deze processen kunnen uiteindelijk leiden tot acute dan wel chronische maagbloedingen, zich onder meer
uiteind in een zwarte kleur vd faeces
Mucus is zelf een substraat voor de verteringsprocessen
Bepaalde dieetcomponenten interfereren met de mucuslaag
Oplosbare gelvormende polysacchariden zouden de dikte vd mucuslaag doen toenemen en de diffusie van
nutrienten naar de brush border toe verhinderen
Goed fermenteerbare vezels doen de mucine productie in de dikke darm stimuleren
Bij varkens:
Ter hoogte vd cardia zone, die in vergelijking met andere diersoorten zeer groot is wordt bicarbonaat
gesecreteerd. Het gaat om een omvrangrijk licht alkalisch bufferende secretie die eerder sereus is dan muceus
Stijn Vandelanotte
-25-
Verteringsfysiologie: theorie
Zoutzuur
Algemeen:
Belangrijkste component van het maagsap
Geproduceerd door tubuleuze klieren in fundus
Hoeveelheid maagsap per kg ds opname
Mens: 3L
Varkens:6L
HCl bewerkt het volgende
Inwerking op eiwitten door zwellen, denatureren en eventueel hydrolyseren
Kiemdodende werking
Hydrolyse van KH
Activering van pepsinogeen naar pepsine
Maagwerking
Als maag minder secreteert → minder lage pH (meer slijm, minder HCl , wel NaCl)
Bij varkens is de ledigingstijd 10min – 4u → in de praktijk komt de maag dus nooit leeg: maag is altijd actief
(bij drachtige zeugen geld dit echter niet)
Actieve secretie → pH is steeds laag
Mens pH = 1- 1,5
Schaap pH=1,5 – 2
De uiteindelijke pH is afhankelijk van verschillende factoren en wordt via een feedback gereguleerd
Cefale beïnvloeding → fysiologische stimulie van centrale oorsprong
Intestinale inductie van zuursecretie
Door eiwitdigestaproducten, distentie(mechanisch) mechanismen maar onafhankelijk van gastrine
Geremd door lage pH, hyperosmolariteit en vetdigestaproducten in het duodenum
Hef effect van zuur is afhankelijk vd activatie vd secretine afgifte en de remming vd door gastrine geïnduceerde
secretie
Basala secretie
Een continue productie van HCl naast de gestimuleerde secretie
Bij de landbouwhuisdieren relatief hoog ⇒ lage pH in de maag
Hoeveelheid zoutzuursecretie?
Bepaald door de secretiecapaciteit vd mucosa, de intensiteit vd secretorische en remmende stimuli
Eiwitdigestaproducten zijn daarbij zeer belangrijk door de rechtstreekse beïnvloeding vd gastrine secretie
en hun bufferend vermogen
Zeer moeilijk te bepalen
De secretiecapaciteit en de hoeveelheid maagsap, maw de gastrine respons, zijn vooral bepaald door de
leeftijd, de groote vd maaltijd en het bufferend vermogen vh voeder
Buffercapaciteit van rantsoenen = zuurbindend vermogen
Vooral bepaald door eiwit en mineraal gehalte
Twee situaties waar de secretiecapaciteit te kort kan schieten
bij biggen kunnen beide voorkomen, dit door interferentie vd 2 oorzaken
oorzaak 1: vroeg gespeende biggen → omgevingsstress en nutritionele stress → remming vd voederopname →
na enkele dagen een compensatoire meeropname
oorzaak 2: bij hergroepering of lange transportduur → vasten → gevolgd door een excessieve voederopname
wordt daarbij (bij beide gevallen )een voeder met hoog zuurbindend vermogen →onvoldoende maagzuur
→hoeveelheid vd maag direct en onveranderd de maag verlaat en in de dunne darm terecht komt
gevolgen: maldigesti, diarree, mogelijke overwoekering van pathogenen (E. Coli)
veel HCl productie door sterk gebufferde voeders → overmaat aan bicarbonaat → normaal via nieren
verwijderd → nu deel in Ileum en dikke darm verwijderd → pH stijgt → antibacteriële activiteit van KKVZ
verdwijnt → ontwikkeling van pathogenen
Pepsinogeen
= inactieve precursor (zymogeen) van pepsine
Geproduceerd door de hoofdcellen
In granula wordt pepsinogeen gevonden en geen pepsine → Anders zou de cel zelf afgebroken worden
Door waterstofionen in maaglumen wordt pepsine gevormd ↔ activatie van pepsinogeen met H+ ionen
In werkelijkheid zijn er verschillende soorten pepsinogeen (mens 8, varken 4)
Pepsine is een endopeptidase → hydroslyse van niet terminale peptide verbindingen met voorkeur in de
nabijheid van Phy, Tyr, Leu en Met → uit eiwitten ontstaan oplosbare peptiden
Negatieve feedbak: oplosbare peptiden remmen pepsine activiteit
Secretine stimuleert pepsinogeensecretie en remt zuursecretie
Zuur in dunne darm → geringere maagsapprductie met hogere pepsineactiviteit
Stijn Vandelanotte
-26-
Verteringsfysiologie: theorie
Andere enzymen
Lipase
Ook in maagsap komt lipase voor
Optimale pH is 4-7 (pancreaslipase = 7-9)
Maaglipase hydroliseert triglyceride-esterbindingen en gaat niet verder dan di- en monoglyceriden
Geen hydrolyse van LKVZ (oliezuur) wel een beetje hydrolyse van KKVZ (boterzuur) → in de maag
vrijgekomen VZ worden voor 70-90% gerserobeerd
KKVZ komen praktisch alleen in melk voor
→ maaglipase is belangrijk bij zuigelingen, dus bij hogere maag-pH
Chymosine
Renine, lebferment
pH 5-6
werkt in op caseine
caseine → paracaseïne + pepdite
paracaseïne + calcium → onoplosbaar paracaseïne
Doel: uitvlokken, minder vloeibaar maken van de melkeiwitten zodat vertering beter is (tragere passage in de
dunne darm) anders is er teveel onverteerd eiwit in de dikke darm → fermentatie met vorming van toxische
stoffen en vestoring vd darmfunctie
Cathepsine
Komt via maagslijmhuid in maagsap
pH optimum 4-5
Splitsts EW in polypeptiden
Lipase, chymosine en cathepsine zijn vooral in jonge dieren belangnrijk
Nutrienten vertering
Maagkarakteristieken
Voorkomen van maagzweren thv de overgan vh slokdarm en cardiaepitheel die bij bloeden anaemie en sterfte
kan veroorzaken → gecorreleerd met intragastraal milieu → di afhankelijk van de voedersamenstelling en
voederwijze
Een verhoogde en langdurige zuurproductie zou daarbij de causale factor zijn
Kans op maagzweren ↑ ↔ ad lib. Droog verstrekken van fijgemalen , vezelarm voeder
Verstrekken van voeder onder brij vorm → versnelde maaglediging zonder aanpassing vd maagparameters
(enkel de pH in het duodenum lag merkelijk lager)
Maag bij konijnen is nooit leeg
Bij paarden:
maaginhoud 10L, totale dagelijkse hoeveelheid ingesta is 50-70L → ingesta staan slechts beperkte tijd
bloot aan maagwerking.
PH is gedurende de 2u na het voederen 6 en daalt tot 4-5 na 8u.
Bij pluimvee:
krop = reservoir, die slechts functioneel is bij tijdbeperkte voedersystemen.
Geen amylase activiteit, wel fermentatie.
De pH in de kliermaag is ongeveer 2. In de spiermaag is de pH 2,5 (tussen 0,4 en 5,4 deze hoogste waarden
zijn waarschijnlijk veroorzaakt door duodenale reflux
Vertering van de nutrienten
Belangrijkste substraat is ntrl eiwit
Soms wordt ook vet in min of meerdere mate verteerd (diersoortafhankelijk)
Soms ook speeksel amylase (diersoort en pH afhankelijk)
Bij herkauwers
Vertering in de voormagen van herkauwers
Ontwikkeling vd magen
Jonge dieren: slokdarmsleuf → rechtstreeks in lebmaag
Vast voedsel: vanaf de 2e week → slokdarmsleuf wordt gesloten
Fermentatie (az, prp, boter)
Mechanische prikkels
Ontwikkeling vd pens (vooral via de buffers in het speeksel krijgen we een sterke impuls tot
ontwikkeling vd magen → belang vroeg ruwvoeder te verstrekken (hooi)
♦ Hooi opname: stimuleert de ontwikkkeling vd voormagen, ontwikkeling vd papillen, volume ↑
OPM:
de boekmaag ontwikkelt zeer snel, terwijl de lebmaag eerder traag groeit
de pens kan tot 10-20% vh levend gewicht bedragen
de definitieve relatieve verhoudingen worden na 5-6 maanden bereikt (bij kalveren), of na 8 weken
(schapen)
Stijn Vandelanotte
-27-
Verteringsfysiologie: theorie
Mechanische werking
Voeder wordt min of meer gemengd met de inhoud vd pens-netmaag
Vloeibare fase
vaste fase
weinig bewerkte, lichere en gasabsorberende voederdeeltjes
varieert van een schuimende massa tot een dikke compacte laag
tijdens de vertering worden de deeltjes, kleiner, zwaarder en zinken ze
gasfase
de deeltjes komen in de vloeibare fase → waterig milieu (mo vertering) → de pens
motiliteit zorgt ervoor dat de vaste fase continue bevochtigd word
3 fasen
1 schoksgewijze samentrekking vd netmaag
2 voorste hoofdpijler van pens trekt samen → deel van digesta gaat terug naar de netmaag. Deze
ontspant volledig na contractie en deel vd inhoud uit pens stroomt terug
3 dorsale penszak waarbij pensinhoud terug vloeit naar ontspannen dorsale zak
Aantal contracties vd pens per minuut is ongeveer 2, maar wordt beïnvloed door:
De voederopname en het herkauwen ie de frequentie doen verhogen
De vullingsgraad en de druk in de pens (frequentie ↑)
Het bloedglucose gehalte: laag → frequentie en intensiteit ↑ (omgekeerd bij hoog gehalte)
pH van pensinhoud: daalt of is te hoog → frequentie ↓
pH optimum: 6-7
De peristaltiek is ook functie vd deeltjes groote: structuurhoudend materiaal werkt stimulerend, fijn
gemalen voeder werkt remmend en zelfs stilvallen
De beweging vd lebmaag is gelijk aan deze bij eenmagige dieren. De beweging vd voormagen worden geregeld
door het AZS en worden uitgewerkt door reflexen die hun oorsprong kennen in de pens en netmaag
Herkauwen
Doel?
Verkleining vd nog grove pensinhoud → betere mo vertering door groter raakvlak
Transport vergemakkelijken tussen de voormagen
Losmaken van gasbelletjes die aan voederpartikels vasthangen
⇒ Toenamee soortelijke masse ⇒ Voederdeeltjes zakken naar beneden bij terugkomst in de pens →
makkelijker transport naar boekmaag
Werking?
Is reflex die ontstaat door mechanische prikkel rond slokdarmsleuf
Ruw vezel heeft stimulerende invloed en bij enkel kracht voeder daalt de herkauwactiviteit
Voederbolus wordt terug naar mond gebracht
Hiertoe wordt materiaal uit cardus deel van de netmaag opgezongen door onderdruk (diepe en aanhoudende
inademing met gesloten huig)
Drukfase → Antiperistaltische golf naar mondholte
Kauwen + sterke speekselafscheiding
Duur per voedsselbolus: 1minuut = 50 kauwbewegingen
Bolus wordt terug ingeslikt (bolus = 50-150g)
Duur? 40-50 minuten
Aantal uur per dag? 7u
50-776kg digesta wordt per dag herkauwd
Ructus
Fermentatie → gasproductie → Ructus = ontlasting van dat gas
Bij rund : 800L CO-2- en 500L CH4 per dag
Samenstelling: CO-2- 66%,
CH4 31%,
O-2- 0,2%,
H2 0,2%
N 4%
Deel kan via de bloedbaan diffunderen en langs de longen worden uitgeademd
Ructus is een reflectorische beweging gestimuleerd door receptoren in cardia gedeelte en hangt samen met de
beweging vd voormagen
Ophopen van gas in de netmaag → vloeistofspiegel onder oesofagus opening gedruk → gas staat in direct
contact met oesofagus. De gaslediging gebeurt normaal tijdens de eerste penscontractie
Sommige voedermiddelen geven gemakkelijk aanleiding tot schuimvorming (luzerne, klaver) →gasuitdrijving
wordt moeilijker of onmogelijk → oplopen of tympanie
Sonderen met rubberen slang (zeepoplossing)
Opgieten van olie
Doorboren vd penswand
Oplopen kan ook door obstructie in slokdarm bv door stuk biet
Oplopen is dikwijls een probleem bij vleesvee: Allmachs met veel oplosbare KH → zeer visceuze vloeistof
→gas komt moeilijk vrij (oplossing propyleenglycol)
Stijn Vandelanotte
-28-
Verteringsfysiologie: theorie
De pensmicroben
Via opname van plantaardig voeder komen er mo in de pens
Door overdragen van herkauwmateriaal en onderlijk contact tussen dieren wordt een soortrijke flora in de
voormagen gevormd
Sommige overleven pH 5,5-7,3, geen O-2-, T = 39°C
De pens bevat 10^9 tot 10^10 mo’s per ml
Meer dan 200 soorten pensbacteriën
Volgens voedselbron
volgens eindproduct
Cellulolitische
* azijnzuurbacterien
Amylolitische
* boterzuurbacterien
Hemicellulolitsche
* propionzuurbacterien
Proteolytische
* melkzuurbacterien
Aantal en soort is afhankelijk vd aar vh voeder en de pH in de pens
De reproductie vd bacteriën is soortafhankelijk en loopt van minder dan 20min tot enkele uren
De bacteriën vertegenwoordigen 50-70% vd microbiële massa
Deze populatie zorgt voor een intense afbraak van de voedercomponenten in de pens
De afbraak van structurele KH met β-glucoside bindingen is belangrijk
Itt monogastrische magen wordt in de pens verteerd en geabsorbeerd. Deze fermentatie is zeer
belangrijk, want tot 70% vd netto energie komt van hier!
Protozoa fauna in de voormagen → 40 soorten en 10^4 – 10^6 protozoa per ml
Veel groter dan bacteriën
Hun rol is niet zo duidelijk
Gisten: vergisten van glucose tot CO-2- en water
Koolhydratenmetabolisme
Vooral polysacchariden
Deel mo breekt de complexe structuren → enkelvoudige
suikers → organische zuren
De meest complexe structuren worden door slechts
enkel mo’s aangetast, hoe eenvoudiger de structuur
hoe meer mo’s de structuur kunnen aantasten
De omzetting zelf gebeurt van complex naar
enkelvoudige suikers gebeurt door extra-cellulaire
microbiële enzymen. De verdere omzetting naar
pyrodruivenzuur gebeurt door intracellulaire enzymen
95% vh zetmeel, 80% vd N-vrije extractiestoffen en 50-80% vd ruwvezel wordt in de pens afgebroken
In de lebmaag: verteerbare KH zijn daar vooral microbiële polysacchariden of bestendig zetmeel
Daar worden de enkelvoudige suikers omgezet tot pyrodruivenzuur
VVZ (vluchtige vetzuren) worden gevormd
Energie verlies
Maar toch belangrijk voor het intermediair metabolisme
Omzetting van polysacchariden tot bruikbare producten zoals VVZ is een belangrijke winst gezien deze
buiten zetmeel niet door de spijsverteringsenzymen kunnen worden afgebroken
Ongunstig is wel de vorming van CH4 die niet door gastheer of door microben kunnen gebruikt worden
Andere gevormde producten: H2, Mierezuur, succinaat, melkzuur
Vorming van zuren → pH ↓
Dit wordt gebufferd door de alkalische eigenschappen vh speeksel
pH daling →tegen gegaan voor de resorptie vd gevormde zuren doorheen de penswand naar de bloedbaan
pH ↓ → lager dissociatiegraad bij lage pH → meer ongdissocieerde VZ → resorptiesnelheid ↑
♦ bij te lage pH zal de resorptie snelheid ook wel weer ↓
de snelheid van opname van zuren is zeer pH afhankelijk!
De meeste VVZ worden in de pens geresorbeerd terwijl de rest vooral in het omasum worden geresorbeerd
Een hoge dosering aan makkelijk fermenteerbare KH bij hoog productief melkvee
Intensieve en snelle vertering in de voormagen, vooral tot melkzuur (sterk zuur) dat verder omgezet wordt
in propionzuur
Gevolg: pH in de pens ↓, terwijl op zo’n rantsoen minder gekauwd en speeksel gevormd wordt
♦ Gevolg: snelheid van motiliteit en resorptie ↓
Te lage pH: vooral eerst AZ bacteriën en protozoa worden geremd, nadien boterzuurbacterien en
propionzuurbacterien, bij zeer lage pH zijn er enkel nog melkzuurbacterien
Gevolg (van remming AZ bacteriën): structurele KH worden minder afgebroken → voederopname ↓
Gevolg (van overheersende melkzuurbacterien): osmolariteit neemt toe → aantrekking van intra en
extracellulair lichaamsvocht → pensinhoud is meer waterig → diarree en deshydratatie
Verdere verlaging pH → totale ontregeling en een ontsteking vd penswand tot gevolg
Stijn Vandelanotte
-29-
Verteringsfysiologie: theorie
Factoren die het verloop vd pensfermentatie beïnvloeden
1/ Fysische structuur → bepaald richting waarin de
fermentatie gestuurd wordt
Lange vezels → tragere opname, meer kauwen → meer
speeksel → hogere pH in pens → cellulosevertering
Fijner voeder, minder vezels → snellere fermentering
→lager pH, minder AZ
Zelfde principe voor zetmeel
Dus fijnmalen van celluloserijk rantsoen voor herkauwers
verhoogt de verteerbaarheid niet omwille van deze
negatieve mechanimsen
2/ Buffercapaciteit vd pens → ∆H+/∆pH
Groter als de pH waarde vd oplossing dichter ligt bij de pK waarde van het buffersysteem
Voor de berekening (zeer moeilijk) zijn enkel de buffersystemen HCO3-/CO-2- en VVZ/VVZanionen
belangrijk
Er is voortdurende vernieuwing vh buffersysteem nodig
♦ Door speekselproductie
♦ Door secretie van VVZ
♦ Door secretie van buffermateriaal afkomstig vd pens-epitheelcellen
♦ Door verwijdering van CO-2- via oprisping en resorptie
Daar de buffercapaciteit de pH beinvloedt → mede bepalend voor de aard en snelheid vd fermentatie
3/ Chemische componenten vh rantsoen
Graad van lignificatie speelt rol in cellulose afbraak
♦ Cellulose gebonden aan lignine kan niet door bacteriën afgebroken worden
Oplossing: ontsluiten met basen (NaOH, ureum) → verteerbaarheid ↑
Hoeveelheid zetmeel en suikers
♦ Veel zetmeel en suikers → meer zuur, minder speeksel, lage pH → negatieve invloed op vertering
van cellulose
Hoog gehalte aan vet
♦ Trangere cellulose afbraak omwille vh feit dat toegevoegd (verzadigd) vet de methaanproductie
doet dalen → minder acetaat, meer propionaat → melkvet depressie
Te weinig N
♦ Bacterie groei ↓ → vertering ↓
Aanwezigheid van Antibiotica (AB)
♦ Rumensine, avoparcine, flavomycine, salinomycine
♦ Selectie beïnvloeding van pensflora ten voordele van propionzuurbacterien
4/ Verblijfsduur in de pens
Bepaald door:
♦ Pensvolume
Hoe langer in de pens → hoe beter voor de vertering van ruwe celstof
Hoe langer in de pens→ hoe ongunstiger voor zetmeel
Hoe groter de pensinhoud → hoe langer de verblijfsduur kan zijn → meer ruwvoeder kan
opgenomen worden → meer DS opname → hoe goedkoper de voeding kan zijn en hoe hoger
de productie uit ruwvoeder kan zijn
♦ Pensmotiliteit
Hoe lager de pensmotiliteit → hoe langer de verblijfsduur (dit is echter niet altijd even
gunstig, omdat de rest vd vertering ook gestoord wordt)
♦ Voederopname frequentie: fluctuaties vd pensfermentatie
Gelijkmatige verdeling vd benodigde voederhoeveelheid over een eetmaal resulteert in een
gelijkmatige fermentatie
Stootsgewijze (niet gewenst) opname van bv krachtvoeder (bv bij melkbeurt als lokmiddel)
resulteert in een plotse fermentatie stijging → pH↓ → afbraak van cellulose ↓, gasproductie ↑
Stijn Vandelanotte
-30-
Verteringsfysiologie: theorie
Stikstofmetabolisme
Pensmicroben: eiwit → peptiden, AZ, NH3 en C skeletten
C skeletten worden dan hergebruik voor de vorming van AZ of voor vertakte vetzuren
Afbraak is afhankelijk vd oplosbaarheid van eiwit in pensvocht
Er bestaan technologien om de oplosbaarheid te reduceren (bestendig eiwit)
Behandeling met formol of warmte behandeling
In pensvloeistof komen peptiden en AZ bijna niet voor
Oorzaak: slechts enkele mo’s kunnen eiwitten afbreken tot uiteindelijk via tussenstappen tot NH3
De vrijgezette NH3 vormt 90% vd niet-eiwit-stikstofverbindingen in de pens → deze wordt gebruikt voor
microbieel eiwit of voor het metabolisme vd gastheer. De resorptie gebeurt snel bij hoge pH
Teveel NH3 → vergiftiging, verminderde pensbewegingen, stijfheid, kramp, daling van vruchtbaarheid
De geresorbeerde NH3 wordt omgezet tot ureum in de lever en via het speeksel naar de pens terugkeren
Synthese van eiwit door pensmicroben (enkel bij pH tussen 4 en 8)
Energie nodig, veel NH3 is niet gewenst
Oplossing tegen NH3: veel onoplosbare eiwitten geven en gemakkelijk fermenteerbare KH
Microbieel eiwit is zeer goed verteerbaar (85%) en heeft goede biologische waarde (80%)
Besluit: matig voedereiwit wordt omgezet naar hoogwaardig microbieel eiwit
Methionine is het eerste limiterende AZ
Naast de eiwitsynthese is er de opbouw van B-vitamines
→ herkauwers zijn onafhankelijk vd aan voer van B-vitamines
Het vetmetabolisme
Normaal zijn rantsoenen voor herkauwers arm aan vet
Door hoge voederopname is er toch 1 kg vetopname per dag
In de pens: hydrolyse van triglyceriden en fosfolipiden via lipase naar glycerol en VZ
Glycerol wordt verder omgezet naar propionzuur
De VZ → hydrogenatie → verzadigde VZ → worden niet verder omgezet en niet geresorbeerd in de pens
→ gaan als verzadigde vetzuren naar de lebmaag en de dunne darm
In de dunne darm is er dus veel onverzadigd vet en weinig onverzadigde vetzuren
OPM1: melkvet is moeilijk te beïnvloeden door voedingsvet
OPM 2:Mo’s hebben 7-8% vet, dus is het vetgehalte in de dunne darm meestal hoger dan dit van het
rantsoen, dus is de behoeft van koeien aan essentiele vetzuren meestal voldaan
Resorptie van mineralen in de voormagen (niet zo belangrijk)
Hoe? Door diffusie
Na: actieve resorptie tegen concentratiegradient in
Cl: resorptie als de concentratie hoger is dan 35 meq/L
Ca: resorptie als de concentratie in de pens 9x groter is dan in het bloedplasma (zelden dus!)
Mg: resorptie is vrijlaag en wordt geremd door hoog NH3 of K gehalte
Synthese ven resorptie van vitaminen in de voormagen (niet zo belangrijk)
B vitaminen worden gesynthetiseerd
Vitamine K wordt ook in pens gevormd
Vitamine C wordt in de pens afgebroken, maar voor herkauwers is dit geen essentieel vitamine
Vitamine A en β caroteen worden in de voormagen deels afgebroken
Synthese van vitamine A, D of E is in de pens niet bekend
Voordelen van deze microbiële vertering tov volledig enzymatische vertering van monogastrische dieren
Betere benutting van ruwvezel rijk voeder
Verwerken van NPN tot hoogwaardig bacterieel eiwit
Synthese van belangrijke hoeveelheden vitamine B en K
Nadeel van deze microbiële vertering tov volledig enzymatische vertering van monogastrische dieren
Energie verlies onder de vorm van fermentatie warmte
Ontstaan van niet benutbare energie rijke gassen als methaan en waterstofgas
Vertering in het omasum en het abomasum bij herkauwers (niet zo belangrijk)
Niet veel bekend over vertering in het omasum
Mechanische verkleining van voeder partikels
Zeer sterke waterabsorptie
Resorptie van mineralen, ammoniak en VVZ
Groot verschil met dat van niet-herkauwers voor abomasum
Hier grotendeels al verteerd en bestaat uit zeer kleine partikels
Ganse dag met kleine hoeveelheden gevuld → nooit leeg en continue secretie van maagsap
Stijn Vandelanotte
-31-
Verteringsfysiologie: theorie
Vertering in de dunne darm
Door peristaltische beweging wordt de voedselbrij doorheen de darm naar aars toe verplaatst
Hierbij worden pancreassap, gal, darmsappen aan de voedselbrij toegevoegd
Pancreassap
Functie pancreas/pancreassap:
neutralisatie zure voedselbrij → di nodig om beschadiging van de wand tegen te gaan
toevoegen van enzymen → zorgt voor echte vertering
deze werken meestal rond een neutrale pH
Bouw pancreas
Acinair klierweefsel → exocrien
Tussen acinair klierweefsel → endocrien, de eilandjes van Langherhans
Verschillende celtypes: A-cellen (vorming van glucagon), B-cellen (insuline), D-cellen (stomatostatin)
Productie pancreassap
Mens 2L/D
Hond 0,1L/D
Paard 5-10% vh lichaamsgewicht Varkens 1-6L
Rund 8L
Door acineuze cellen (secreet bezit enzymen→lipasen, …en zymogenen →precursors van proteinasen)
Door ductulaire cellen (secreet rijk aan bicarbonaat)
Hoeveelheid en aard vh pancreassap: afhankelijk vd voedersamenstelling
Afgift van pancreassap: De intercallairen verenigen zich → grotere afvoergang → uiteindelijk ductus pancreaticus
Samenstelling pancreassap
Anorganische materiaal
Organisch materiaal → eiwit 0,1 – 10% (vooral enzymen (zymogenen))
Alfa-amylase (Amylolytische enzymen)
Splitst zetmeel tot maltose, maltrotriose en een mengsel van dextrinen
Bij veel diersoorten is het pancreasamylase samengesteld uit meerdere iso-enzymen
pH optimum: verschillend van diersoort (tussen pH 5 en 10 ; bij mens = 6,9 ; bij varken = 5,5)
Carbohydrase
Lipase (lipolytische enzymen)
Is een niet wateroplosbaar substraat
Hydrolyseert triglyceriden → vorming van monoglyceriden en VZ
Heeft hogere affiniteit voor triglyceriden met LKVZ
pH optimum: 7-9 (versus maaglipase 4-7)
Aanwezigheid van calciumionen is noodzakelijk voor de lipase activiteit
Voor optimale activiteit → groot inwerkingsoppervlak nodig → via galzuren, vetzuren,
monoglyceriden en lysolecithine
Colipase (lipolytische enzymen)
Soort bescherming van lipase tegen proteasen
Soort binding van lipase nabij micellen
♦ Verbeterd bijgevolg de werking van lipase
Esterasen (lipolytische enzymen)
Pancreassap bevat 2 esterasen
♦ Cholesterol-resterase → hydrolseert ester verbindingen van alcoholen)
♦ Wateroplosbare esters
Fosfolipase A (lipolytische enzymen)
Hydrolyseert lecithine → lysolectithine dat nodig is als emulgator
Precursor van proteinasen (proteolytische enzymen)
In pancreas geen proteolystische activiteit → het zijn zymogenen
Activering van zymogenen
♦ Door enterokinase (eneteropeptidase) afgescheiden door dunne darm mucosa
♦ Door tripsine
Uit trypsinogeen ontstaat 3 trypsinen (α, β en pseudotrypsine)
Er kunnen ook inactieve trypsinogeenstukken ontstaan, dit wordt vooral voorkomen door Ca
Van pH 7 → autohydrolyse van trypsinogeen naar trypsine (onder pH 7 kan dit niet)
Evenals pepsinen zijn ook trypsine endopeptidasen → polypeptiden splitsen in kleinere ketens
Trypsine prefereert de peptidebindingen van basische AZ (Arg, Lys) met pH optimum 7-9
Trypsinen hydolyseren eiwitten dus tot polypeptiden
Trypsine remmers → grote affiniteit voor het enzyme, maar kan door het enzym niet gesplitst
worden → enzyme raakt geblokkeerd en is niet meer in staat om andere EW te splitsen
Chymotrypsinogeen
Ook een endopeptidase
Trypsinogeen wordt omgezet in een 4 tal chymotrypsinen
Deze hebben een voorkeur voor aromatische AZ (Try, Tyr en Phe)
Stijn Vandelanotte
-32-
Verteringsfysiologie: theorie
Precursoren van Carboxypeptidasen → procarboxypeptidasen (proteolytische enzymen)
Procarboxypeptidasen A en B → activering door trypsine → carboxypeptidasen
♦ Dit zijn exopeptidasen
♦ A → afsplitsen van C-terminale AZ Try, Tyr, Leu
♦ B → afsplitsen van C-terminale rbasische AZ Arg en Lys
Elastase en collagenase (proteolytische enzymen)
Zymogeen = pro-elastase en pro-collagenase
♦ Activering door trypsine
Elastase → breekt fibrillair eiwit af in bindweefsel
Collagenase → breekt collageenbindweefsel af, andere proteolytische enzymen kunnen dat
net
Nucleasen
♦ 2 types: DNase en RNase
♦ Vooral belangrijk bij rundvee omdat het microbieel eiwit veel meer nucleïnezuren bevat dan
planten of dierlijk eiwit
Samenstelling vh enzymensecreet is sterk afhankelijk vd rantsoensamenstelling → adaptatiemogelijkheid vd
enzymsecretie
Gal
Functie
Helpen bij neutralisatie vd darminhoud
Emulgerende werking
Productie
Mens 250-1100ml/D
Rund: 2-3L/D Varkens 1-3L/D Paard 4-6L/D
Paard heeft geen galblaas. De gal wordt direct vd lever naar de duodenum vervoerd. Er is een continue
afscheiding, maar is hoger bij een maaltijd.
Bij gevogelte: gal is zuur (pH = 6,1) en bevat amylase
Kleur:
Verschilt van dier tot dier: groen tot bruin
Wordt bepaald door de afbraakproducten vd protoporfyrinekern van heamoglobine. De verhouding van
biiliverdine/bilirubine bepaalt de kleur
In gal zijn ook galzuren aanwezig (gesynthetiseerd in de lever uit cholesterol) → onder invloed vd microbiële
dehydroxylasen ontstaatn hieruit desoxycholzuur en een beetje lithocholzuur
De galzuren worden gesecreneerd in geconjugeerde vorm: glycocholzuur en taurocholzuur → de verhouding
glycocholzuur/taurocholzuur is rantsoenafhankelijk (afhankelijk vh cholesterolgehalte in het rantsoen)
Galzuurconcentratie is sterk variabel en hangt af van het galzuuraanbod vd lever
Adrenaline en noradrenaline doen het gehalte aan galzuren dalen omdat de leverdoorbloeding afneemt
Indien de concentratie hoog is → galzuren zijn gedissocieerd en komen in micellen voor
Indien de concentratie laag is → waterige oplossingen
Resorptie van gal
95% wordt terug geresorbeerd → kunstmatige emulgatoren
Hoe hoger de secretie van galzuren, hoe hoger het aantal kringloopcirculaties per dag
Dieren met galblaas
Onderscheid tussen levergal en blaasgal
Afhankelijk vd contractieactiviteit vd galblaas of de door de lever geproduceerde gal direct afvloeit naar
duodenum of dat het zich ophoopt in de galblaas
Galstenen
Vooral opgebouwd uit cholesterol, maar ook onoplosbare zouten als calciumcarbonaat, calciumfosfaat, …
Ontstaan? Bij patiënten die minder galzuren produceren
Dit kan bij een kleine galzuurpool en hoog cholesterolgehalte, waarbij cholesterol een galzuurprecursor is
Gevolgen?
Obstructie van de galwegen → galbestanddelen diffunderen in bloed → nieren hebben beperkte
excretieactiviteit → concentratie van galzuren en galkleurstoffen in het bloedplasma ↑ → geelzucht
Gal vloeit niet langer af naar de dunne darm → lipase activiteit ↓ → vetafbraak ↓ → vetresorptie en
opname van vetoplosbare vitaminen daalt → tragere bloedstolling
Kleur van faeces wordt anders
Stijn Vandelanotte
-33-
Verteringsfysiologie: theorie
Darmsap
Zeer belangrijk in de bijdrage van enzymen voor de vertering (varken 6L darmsap / kg voederopname)
Grootste secretie activiteit bevind zich in de duodenum
Darmwand: tubuleuze klieren (klieren van Brunner): monden uit in de krypten van Lieberkuhn → ze
produceren een licht alkalische viskeuze vloeistof die echter geen enzymen bevat
Functie van dit slijm: bescherming vd duodenummucosa tegen maagdigesta en pancreassap
Globetcellen in crypten van lieberkuhn → produceren slijmrijk en alkalisch vloeistof
Enzymsecretie in de dunne darm
Deels door de werkelijke secretie (enterokinase)
Deels afkomstig van afgesloten epitheelcellen (hoge celturnover)
Andere enzymen zitten vast op borstelzoom-epitheel
Aminopeptidasen, disacharidasen, dipeptidasen
Enzymen in de dunne darm
Aminopeptidasen
Transittijd is tijd nodig voor de passage van een voedselpartikel van de pylorus naar de dunne darm → GRT
(gemiddelde retentietijd)
Factoren:
Capaciteit vh verteringsstelsel (afh. van diameter en de spiertonus)
Peristaltiek die het debiet bepaalt
Luminale vertering
Vertering van eiwit
Stikstofcomponenten in de dunne darm:
Vooral afkomstig uit het voeder al dan niet gehydrolyseert
in het proximale duodenum: stikstofcomponenten vermengt met een belangrijke hoeveelheid endogene stikstof
vooral afkomstig van de pancreas en vd gal
eiwitafbraak: door snelle hydrolyse
in het Ileum:
eiwit in Ileum is nagenoeg volledig van endogene oorsprong door: secreties, mucosacellen, bacterienn
deel exogeen eiwit: van onverteerd voedereiwit
invloedfactoren
dierafhankelijk
genetica, leeftijd, fysiologische status
exogene factoren
direct (grondstofafhankelijk)
botanische oorsprong: Cytoplasmatisch van reserve eiwit
chemische samenstelling: AZ-patroon, associatie met vezel en ANF’s
indirect
voederniveau en voedersamenstelling: eiwitgehalte, vezelgehalte, aard vd vezels
technologische behandeling: ontsluiten, vernietigen ANF’s
antigene eigenschappen
Koolhydraat vertering
plantaardige KH zijn de belangrijkste energie leveranciers voor onze landbouwhuisdieren
2 types
Reserve koolhydraten: α glycosidisch gebonden zetmeel is belangrijkste
Structurele koolhydraten: β glycosidsch
Monosachariden: direct absorptie
Gehalte aan Monosacchariden is laag
Disachariden: sucrose, lactose
Afhankelijk van diersoort en leeftijd
Oligosachariden en polysacchariden
Alleen α glycoside verbindingen = zetmeel
Afhankelijk van doordringbaarheid van water en amylase
Factoren die de doordringbaarheid bepalen
Structurele associatie vd zetmeelkorrel met hydrofobe eiwit- of vetcomponenten
Kristalijne structuur
Fysische omkapseling (partikelgroote, vezl)
Stijn Vandelanotte
-34-
Verteringsfysiologie: theorie
Zetmeel !!!! (absorptie van glucose gebeurt even snel als de afbraak van zetmeel
Hydrolyse is vrij efficiënt
Ileale VC = 90-95%
Lokalisatie wordt bepaald door de graad van afbreekbaarheid
Invloedsfactoren
Botanische oorsprong → (amylase) resistent zetmeel
Kristallijne structuur: A: granen B: knolgewassen
C: erwten en bonen
α amylase resistent zetmeel:
B, C hebben een tragere, soms onvolledige, hydrolyse
Technologische behandelingen → retrograad van het zetmeel
Fysische karakteristieken: malen
Associatie met hydrofobe componenten
Kristallijne structuur: warmte
♦ Droge warmte: smelten
♦ Vochtige warmte: gelatinisatie + gelatie
Dextrineren: enzymatisch
Diersoort (paard?) : bij paarden is de amylase activiteit de limiterende factor
Vetvertering
Algemeen: vet bestaat uit een heterogene groepstoffen die 1 gemeenschappelijke eigenschap hebben, nl het
wateronoplosbaar zijn, maar wel in ether oplossen
Voedervet:
90% triglyceriden
10% fosfolipiden, sterolen, vitaminen, ea
Endogeen vet :Afkomstig van galzouten, fosfolipiden, cholesterol
Ileaal vet : bij varkens slechts 50-60% triglyceriden ⇔ zeer belangrijke endogene bijdrage!
3 stappen tijdens de vertering
Dispersie van het vet met de vorming van geëmulgeerde druppels
Enzymatische hydrolyse door het lipase-colipase complex ter hoogte van het water/vet scheidingsvlak
Dispersie van de reactieproducten
Ovv gemengde micellen
In de waterfase vd darminhoud
Invloedsfactoren
Diersoort, leeftijd
Bron en aard van het vet
“blends” versus zuivere vetten
Dierlijke vetten versus plantaardige oliën
Vetgehalte in het voeder
Kwadratisch verloop vd VC
Interacties
Verzadigde en onverzadigde vetzuren
Ca++: verzepen
Borstelzoom vertering
‘unstrirred layer’ = essentiele schakel tussen
Luminale vetering gebeurt door pancreasenzymen + gal → diffusie
Borstelzoom vertering gebeurt door glycocalix geassocieerde enzymen → afschilfering
En de absorptie
Heel efficiënt omdat:
Er is geen mechanische beïnvloeding
Geen osmotische krachten
Geen (of zeer weinig) bacteriele competitie
Brush-border enzymen: talrijk en heel adaptief
Peptide hydrolasen
Exopeptidasen
Aminopeptidasen:
♦ Geïntegreerd in membraan eiwitten
♦ Substraat: grotere peptiden
♦ Lokalisatie: eerst 2/3 vd dunne darm
Dipeptidasen: 2 groepen
♦ +/- vrij en geassocieerd met membraan = vertering
♦ Intracellulair = eiwit turnover (niet specifiek)
♦ Lokalisatie: ileum
Stijn Vandelanotte
-35-
Verteringsfysiologie: theorie
Vertering in de dikke darm (hier zijn enkel de powerpoints heel belangrijk)
Inleiding
Dikke darm
Blinde darm of caecum
Karteldarm of colon
Bij nutsdieren
Proximale colon → vertoont haustra, hier gebeurt hoofdzakelijk de fermentatie
Disaal colon → rechte vorm, hier gebeurt terugresorptie van water en elektrolyten
Dikke darm heeft groot adaptatievermogen → zeer snelle aanpassing aan substraat die aanwezig is
Florasamenstelling
Metabolisme van flora
Volume → hoe meer ruwe celstof
Mucosastructuur (verhouding slijmproducerende cellen (~ tijd !) en adsorberende cellen)
Caecum, colon: dubbele functie
Primair (bij alle dieren onafh. Vd leeftijd) → terugabsorptie van elektrolyten + water
Distaal colon
Secundair (bij sommige dieren afhn. Vd leeftijd) → fermentatie … niet zo belangrijk enkel bij oudere dieren
Caecum + proximaal colon
Rectum: 1 functie
Mestopslag
Vormgeving vd uiteindelijke mest
De mucosa
Oppervlak
Alleseters: glad + plooien
Exclusieve planteneters: richels : labyrint
Geen villi, wel crypten (dit is het grootste verschil met de dunne darm)
Absorberend oppervlakte ↓
Colonocyten/slijmbekercellen
Heel adaptief: volume, mucosa, flora
Pluimvee
Prox. Caecum: villi
Wel! Absorptie van suikers en aminozuren , maar heel inefficiënt en enkel bij slechte voeding
Konijjn
Fusus coli
Spierlaag = uitpersen (harde keutels)
Mucosa = slijmsecretie (caecotrofie)
Dikke darm motorieke
Electromyografie
Slow wave : afhn. Longitudinale spierlaag
Ook bij maag
Spikes +/- continue
SSB (short spike burstts): basis actiiviteit
LSB (long spike burssts):: gestimuleerde activiteit
Verhouding van SSB/LSB
Afhankelijk van
Diersoort, plaats, bulkvolume
Bepalend voor :
Retentietijd (duur dat het voedsel verblijft), aard faeces
Functionele motroriek (druk registraties)
Zoogdieren
Lediging Ileum
In gulpen, gecoördineerd (ileo-caecale sfincter)
♦ Waarom geen mo’s in de DUNNE darm? Omdat er anders een reactie komt waardoor een dikke
slijmlaag in dunne darm komt
Caecum
Vulling vanuit Ileum → mengbewegingen → lediging
Colon: aantal types
Repetitieve contracties: oraal, haustrale motoriek
Verhoogde basisactiviteit: aboraal, segmentale contracties
Monofasische contracties: aborale peristaltiek
Stijn Vandelanotte
-36-
Verteringsfysiologie: theorie
Pluimvee: minor en major contracties
Caecum
Minor: mengbewegingen
Major: propulsief (vulling en of lediging)
Colon
Minor = oraal = vulling caecum
Major = aboraal
♦ Lediging caeca en of excretie mest
Colon – seperatie mechanismen (CSM): morfologisch functionele adaptatie
Compromis voor hoge voederopname
Snelle excretie ballast
Selectieve retentie vloeibare fase + bacteriën (instand houden flora)
Functie van
Basaal metabolisme: kleine diersoorten
Voederkwaliteit, besparing N, ook grotere species
Duidelijk repercusie MRT vast / vloeibaar
4 types
Knaagdier type
Lagomorf type
Equin type
Aviair type → bij braadkippen zeer belangrijk
Transit- en/of retentietijd: belangrijk !!! → fermentatie = tijdsgelimiteerd
Afhankelijk van verhouding SSB en LSB
Diersoort & adaptie vermogen
Hoeveelheid/aard vd ileale effluent = bulkvolum
Hoeveelheid: ~PVC
Fysico-chemische eigenschappen
♦ Mag tarwe gebruikt worden bij kippen ? tarwezetmeel is niet goed oplosbaar, maar vormt klonters
en vormt pasta ⇒ viscositeit ↑ ⇒ Besluit: niet goed verteerbaar
Osm. Activiteit/waterbindend vermogen
Fermenteerbaarheid vd ileale effluent
Verwarrende literatuurgegevens
Veel discussie
Fermentatieve vertering
Nutritioneel belang vd dikke darmvertering
PCVC: dunne darm (auto-enzymatisch
Koolhydraat: bais glucose
Eiwit: basis voor AZ
Vet: basis voor VZ
PIVC: dikke darm (allo-enzymatisch,
fermentatief)
Koolhydraat: basis voor KKVZ
Energierecuperatie: voederwaardering ! ME/NE = k
Energie fermentatie verliezen
Gassen, warmte, intermediair metabolisme
KKVZ → onderhoudsbehoefte: diersoort verschillen
Mineralen, sporen, vitaminen? Geen resorptie meer, maar wel veel aanmaken van wateroplosbare vitamines.
Dus dieren met vitamines tekort ⇒ mest eten
Stel ze kunnen niet aan hun mest , dan moet de boer voorzien dat die vitamines in de voeding zitten
N-comp: NH3, ea, bacterieel EW → Nutritioneel verloren en energetisch belastend
Uitgesproken diersoort verschillen
Ileaal aanbod & fermenteerbaarheid, adaptatie flora, GRT & CSM
Maat: VC-XF (of beter VC-NDF)
Paard: 50-60%
Varken: 15-20% (leeftijdsafhankelijk)
Konijn: 10-20%
Pluimvee: 10%
FVC: som PCVC + PIVC
KH: dubbele evaluatie: glucose vs KKVZ
Eiwit, N: zinloos
Stijn Vandelanotte
-37-
Verteringsfysiologie: theorie
Hoofdstuk 5: De absorptie van nutriënten (moet je niet kennen) !!!!
Inleiding
doelstelling: nutriënten uit enzymatische en fermentatieve afbraak beschikbaar stellen voor weefsels van spijsverteringsstelsel en de rest vh
lichaam
Verloop: opname en transport doorheen epitheellaag → via diffusie in intercellullaire ruimte naar bloed en haarvaten → poortslagader → lever
Sommige nutriënten worden opgenomen door lymfevaten en niet door de haarvaten. Deze monden uiteindelijk ook in het bloedvatenstelsel
maar de passage doorheen de lever wordt overgelaten. vb lang-keten vetzuren
haarvaten vd terminale dikke darm + rectum → rechtstreeks naar lichaamsader, (bv zetpil)
Algemeen: Absorptie betekent dat nutrienten vanuit het lumen vh spijsverteringskanaal doorheen de epitheellaag getransporteerd worden en
vervolgens in het bloed vh haarvaten of in het lymfekanaal opgenomen worden
Transport doorheen de epitheellaag
Belangrijkste barriere bij de absorptie van nutrienten is de epitheellaag
In dit hoofdstuk wordt vooral dit besproken
Verdere diffusie in de intercellulaire ruimten vormt echter geen echte barriere meer
3 types van transport
1. Paracellulair transport
a. Tight junctions → dynamisch: openingen tussen de epitheelcellen min. houden ⇒ ongecontroleerd transport doorheen de
epitheellaag wordt onmogelijk
i. De openingsgraad is van veel factoren afhankelijk en verandert voortdurend
b. Enkel water en kleine elektrolyten hebben door osmose een vrije passage
2. Transcellulair transport:
a. Transport door de epitheelcellen zelf
b. 3 stappen: opname ter hoogte vh apicale membraan (brush border) → transfer in cytoplasma → afgift ter hoogte vd
basolaterale membraan
3. Transport via endocytose en exocytose → transcytose
a. Endocytose: vaste bestanddelen (fagocytose) en opgeloste stoffen (pinocytose) door instulping en afsnoering van celmembraan
in cytoplasma opgenomen en omgekeerd (bv ijzer)
Celmembraan vd epitheelcel → dubbele laag fosfolipiden
⇒ geladen deeltjes kunnen er niet door
⇒ zware polaire moleculen kunnen er evenmin door
⇒ enkel kleine polaire moleculen: water, ethanol en ook alle vetoplosbare moleculen dit kan bv door diffusie
Moleculen die er niet vrij doorheen de membranen raken hebben specifieke structuren nodig
Talrijke EW in de dubbele laag fosfolipiden vervullen deze rol ⇒ fungeren als kanalen (channels)
Deze kanalen zijn voor specifieke moleculen open of gesloten en laten stoffen door in 2 richtingen
Transport EW (carriers) → transport in slechts 1 richting : 3 types
Uniport: molecule wordt in 1 richting getransporteerd (bv ionen, aquaporins)
Antiport of exchanger: molecule wordt in 1 richting getransporteer, maar tegelijkertijd wordt een of meerdere andere stoffen in de
andere richting getransporteerd (bv Na+ /H+ antiport)
Symport of co-transporter: 2 of meerdere stoffen worden tegelijkertijd in dezelfde richting gevoerd
Deze vormen kunnen ‘bergaf’ lopen → tgv een gradiënt , dus passieve diffusie. Maar kunnen ook ‘bergop’ gebeuren, dus tegen een gradiënt
in en heb je bijgevolg energie nodig. Men spreekt van actief transport
Voorbeeld van actief ‘Primair’ transport: Na+/K+ ATPase of Na+,K+ pomp genoemd
Per ATP: 3 natrium ionen uit de cel en 2 kalium ionen erin.
♦ -3 + 2 = -1 … meer ladingen uit de cel dan in de cel ⇒ de pomp is elektrogeen want met het transport gaat ook een netto
transport van ladingen mee.
Voorbeeld van actief “secundair’ transport: carrier verbruikt ATP → concentratiegradient obouwen die dan als drijvende kracht zal
dienen voor een ander.
De absorptie mechanismen zijn heel adaptief
Manier 1: niet specifieke aanpassing vd totale absorptiecapaciteit
Manier 2: inductie of repressie van specifieke transportmechanismen ifv nutriëntaanbod of weefselreserve
Absorptie in de verschillende compartimenten
Absorptie in de voormagen bij herkauwers
Absorptie in de pens en netmaag
De osmolariteit vd pensvloeistof voor een voederbeurt bedraagt ≈ 270mosmol/L
⇒ pensvloeistof is hypotoon tov het bloed
Na de voedering bedraagt de osmolariteit tot ≈ 400mosmol/L
Besluit: er zijn voortdurend concentratie verschillen en verschillen in osmotische druk tussen de pensvloeistof en het bloed ⇒ diffusie van
nutrienten en water
Het epitheel vd voormagen verhinderd wel een ongecontroleerde paracellulaire diffusie
Stijn Vandelanotte
-38-
Verteringsfysiologie: theorie
Andere mechanismen (channels en carriers) zijn dus betrokken in de absorptie van deze nutrienten
Conc Na+ in het bloed > conc Na+ in pensvloeistof ⇒ absorptie van Na+ tegen gradiënt in ⇒ vraagt energie
Na+ absorptie is zeer belangrijk gezien de hoge secreties in het speeksel.
3 mechanismen zijn beschreven
Elektrogeen Na+ transport: Na+ via channel → opname door epitheelcel → basolateraal uit de cel mbv Na+/K+ pomp.
Deze is vooral belangrijk bij lage natriumconcentraties in de pensvloeistof (<20mmol/L)
Elektroneutraal Na+ transport:Na+ via exchanger (antiport) → opname van Na+ met afgifte van H+
Deze is vooral belangrijk bij hoge natriumconcentraties
Co-transport met glucose. De fysiologische betekenis en het belang hiervan wordt wel in twijfel getrokken.
Cl- absorptie gebeurt via antiport met HCO3-, wat gevormd is bij de protonen productie voor het elektroneutraal natriumtransport. De
secretie van HCO3 is een belangrijke bijdrage tot buffering vd pensinhoud
K+ absorptie door Na+/K+ ATPase en verlaten de cel via een kanaal aan de apicale en aan de basolaterale zijde. De secretie van K+ is
uniek voor de epitheelcellen vd pens. Normaal wordt het enkel via de basolaterale zijde gesecreteerd. De conc K+ in de pensvloeistof isook
veel hoger dan in het bloed ⇒ passieve netto absorptie
Mg2+ in de pens is belangrijk door de kopziekte (wat vooral voorkomt bij melkkoeien), die voorvalt als er een te lage Mg2+ spiegel is. Mg2+
wordt praktisch uitsluitend geresorbeerd in de voormagen. 2 mechanismen
Mechanisme 1: passief via een channel
Bepaald door het transepitheliaal potentiaal verschil ⇒ hoe hoger het verschil , hoe moeilijker de absorptie van Mg2+
Te hoge gehalten aan K+ ⇒ nefast voor de Mg2+ absorptie in de pens
Te hoge gehalten ana K+ door gebrekkige Na+ voorziening ⇒ nefast voor de Mg2+ absorptie
♦ Natrium bijvoederen is dus goed voor de magnesium absorptie
Mechanisme 2: co-transport met een anion
Niet geremd door hoge K+ gehalte ⇒ Mg2+ in voeder verbeter de Mg2+ absorptie
Ca2+ wordt ook in de pens geabsorbeerd maar de werking hiervan is niet bekend
PO4- (vooral in speeksel) absorptie gebeurt door passieve en paracellulaire weg
KKVZ (Korte-ketenvetzuren): belangrijke fermentatieve producten in de pens
Per kg opgenomen organische stof ⇒ 4 – 5 mol KKVZ opgebouwd door pensflora
Hoge concentratie van KKVZ in pensvloeistof
Meer opnemen is ongewenst omdat de pH te sterk zou dalen en de pensvloeistof een veel te hoge osmotische druk zou hebben.
De absorptie mechanismen zijn niet volledig bekend
De opgenomen KKVZ worden gedeeltelijk in de epitheelcellen gemetaboliseerd
Butyraat voor 90% gemetaboliseerd ⇒ vorming van acetoacetaat en β hydroxyboterzuur
Propionaat wordt veel minder omgezet ⇒ vorming van lactaat
De omzettingen leveren energie wat de opname van Na+, Mg2+ en Ca2+ via actief transport stimuleert
Water opname door gevolg van verschil in osmolariteit vh bloed en de pensvloeistof
Voor Voedering is de pensvloeistof hypotoon ⇒ waterresorptie ⇒ osmolariteit van 340mosmol/L
Bij hoge osmolariteit vd pensvloeistof ⇒ transport vh bloed naar de pens
Dit komt voor bij hoogproductieve koeien
Ammoniak vooral in de vorm van ammonium in de pensvloeistof aanwezig
Ontstaan door microbiële afbraak van eiwit en ander N verbindingen
NH-4--+- concentratie in het bloed is bijzonder laag → oorzaak? Ammoniak is zeer toxisch
Hoge pH ⇒ Mogelijks wordt de ontgiftigings capaciteit vd lever overschreden ⇒ ammoniakvergiftiging
Bij normale pH is er praktisch geen kans op ammoniakvergiftiging
NH-4--+- is zeer belangrijk voor de microbiële eiwitsynthese als N-bron
Ureum heeft hierbij een bijzondere betekenis
Wordt gevormd in de lever → via speeksel → in voormagen → ureum wordt afgebroken tot CO2 en NH-4--+- ⇒ ureum N wordt
weer voor de microbiële synthese aangewend. En zo nuttig gerecycleerd. Deze recyclage treedt niet op bij niet – herkauwers
waar het ureum via de urine wordt uitgescheiden
Bij hoge concentraties aan NH-4--+- in de pensvloeistof is een verdere toevoer van N-verbindingen niet gewenst.
Deze regulatie van ureum recyclage heeft belangrijke praktische gevolgen
1/ eiwitarmvoeder → lage NH-4--+- conc in pensvloeistof → hoge secretie van ureum in de pens → hoge recyclage. ⇒netto
secretie van N verbindingen van het bloed naar de pens
2/ eiwitrijkvoeder → hoge NH-4--+- conc in pensvloeistof → lage secretie van ureum in de pens → lage recyclage ⇒ netto
absorptie van N verbindingen
Absorptie in de boekmaag
belangrijk voor de resorptie van water, natrium, kalium en KKVZ
belangrijk verschil met het pensepitheel is de secretie van Cl- en de sterke resorptie van HCO3HCO3- komt in de pens via speeksel en secretie van het pensepitheel en doet dienst al buffer
HCO3- is niet gewenst in de lebmaag omdat er teveel CO2 zou vrijgesteld worden en de vraag naar HCl te hoog zou zijn
Absortpie in de (leb)maag
Zwakke zuren kunnen in de maag geabsorbeerd worden omdat zij bij een lage pH vooral in ongedissocieerde vorm aanwezig zijn. KKVZ zijn
zwakke zuren en komen van de voormagen of door een lipase werking
Andere vetoplosbare verbindingen als alchohol of org. Verbindingen zoals kunnen ook snel geabsorbeerd worden
Stijn Vandelanotte
-39-
Verteringsfysiologie: theorie
Absorptie in de dunne darm
Bij uitstek de plaats van absorptie
1/ het sterk vergroot oppervlak door darmplooien, darmvlokken (villi) en de microvilli
2/ het eenlagig epitheel
3/ de grote hoeveelheden absorbeerbare nutrienten die hier ter beschikking komen
Nutrienten uit de KHverering zijn de monosachariden: glucose, fructose en galactose
De absorptie van deze suikers gebeurt over de ganse lengte vd dunne darm
Absorptie snelheid thv jejunum > snelheid thv het Ileum
Verschil in hoeveelheid suikers in het bloed
Verschil in hoeveel er uit de darm verdwijnt
Figuur is het klassieke model van Monosacchariden absorptie in de dunne darm
SGLT-1 is de natrium afhankelijke glucose/galactose transporter in de apicale
membraan. De Na/K pomp onderhoud de gradiënt nodig voor het functioneren vd
SGLT1. GLUT5 is een uniport dat fructose de cel binnenbrengt. GLUT2 in de
basolaterale membraan transporteert glucose, galactose en fructose uit de epitheelcel
Apicale GLUT2 levert een belangrijke bijdrage tot de glucose absorptie (in vivo
perfusie experiment met ratten). A. Bij hoge glucose concentratie is de bijdrage van
GLUT2 bijna driemaal zo groot als van SGLT-1. De som van beide komt overeen met
de totale glucose absorptie. B. Western blotting van apicale membraan vesikels toont
aan dat de insertie van GLUT2 toeneemt bij stijgende glucose concentratie, dit is niet
het geval voor SGLT-1.
De expressie van GLUT2 is afhankelijk vd luminale concentratie van glucose ⇒
hypothesen
Maaltijd, met luminale glucose is laag ⇒ GLUT2 in de apicale membraan ook laag.
De actieve component, SGLT2 is nu wel functioneel ⇒ glucose absorptie tegen
gradiënt is mogelijk
Na maaltijd → glucose komt ter beschikking → absorptie via SGLT1 neemt toe ⇒ de
GLUT2 niveaus stijgen ook
Dit gebeurt zeer snel ⇒ epitheelcel kan zeer snel reageren en zo effecient mogelijk
reageren om zoveel mogelijk glucose op te nemen
Als luminale glucose concentratie gedaald is nemen de GLUT2 niveaus weer af.
Dit systeem is dus zeer plastisch en kan de glucose absorptie capaciteit
afstemmen op de hoeveelheid glucose ter beschikking.
De rol van GLUT2 is wel controversieel en waarschijnlijk enkel relevant bij
hoge luminale glucose concentraties
Absorptie van intacte eiwitten
Neonataal en houd verband met de opname van immunoglobulines en groeifactoren
De overdracht van immunoglobulines is diersoortafhankelijk
Absorptie in de dunne darm gebeurt via endocytose en exocytose
Na het spenen gebeurt de opname van EW ovv aminozuren en peptiden
Bij volwassen dieren kunnen echter ook door de M cellen inacte eiwitmoleculen
worden opgenomen
Di essenstieel voor het bekomen en in stand houden van een immunotollerantie tov lichaamsvreemde EW
Normaal absorptie via transplacentaire overdracht, anders via het colostrum
AZ en peptiden (vooral in 2e deel vd dunne darm)
Opname snelheid is afhankelijk van AZ tot AZ
Competitie tussen AZ is hierin belangrijk en suikers kunnen de opname van AZ vertragen
Bij varkens zijn volgende vaststellingen gebeurt
1/ duidelijk verband tussen de toegediende hoeveelheden suiker of AZ en de hoeveelheden in het bloed verschijnen
2/ de recovery van glucose in het protaal bloed, is veel lager dan voor AZ ⇒ intens metabolisme van glucose tov dat van AZ in de
darmcellen
AZ worden veel makkelijker en efficiënter ovv peptiden opgenomen
Er is competitie tussen di en tripeptiden
Het transportsysteem is actief, de drijvende kracht is het cotransport van H+
Er zijn opvallende diersoortafhankelijke verschillen
Concentratie van AZ in het lumen zou bepalend zijn voor het transport systeem
Hoge concentraties: diffusie
Lage concentraties: Na+ afhankelijke carriermechanismen
Opvallend verschil (zowel kwantitatief als kwalitatief) tussen de AZ opgenomen uit het darmlumen en deze in
het bloed in de poortader.
Bepaalde AZ worden door het darmweefsel uit het bloed opgenomen ⇒ zeer actief intracellulair metabolisme
(vooral glutamine). Het enzym betrokken bij de glutamine-metabolisme is fosfor afhankelijk glutaminase (enkel
in mitochondriën).
Stijn Vandelanotte
-40-
Verteringsfysiologie: theorie
Absorptie van vet
Totaal verschillend van de andere nutrienten
Belangrijkste punt voor de opname is de micelvorming waarvoor galzouten essentieel zijn.
Opname
Diffunderen doorheen de Unstirred water layer naar apicale membraan van
Gemengde micellen (behalve VZ <C12) opgebouwd uit vethydrolyseproducten, fosfolipiden, cholesterol en galzouden
Apicale membraan
Apolaire bestanddelen: diffuse, carier
Polaire bestanddelen (de galzouten): lumen
De meest efficiente absorptie gebuert in het duodenum en proximaal jejunum, maar is over gans de lengte vd dunne darm mogelijk
De opname snelheid wordt vooral bepaald door de oplosbaarheid vd apolaire bestanddelen in de dubbele laag fosfolipiden vh
celmembraan
Intracellulaire opname zonder mycelvorming van vethydrolyse producten met fosfolipiden en glycerol en vetzuren met een ketenlengte
>12.
Hersynthese van triglyceriden, fosfolipiden
Basolaterale afgifte van hergesynthetiseerde vetten
Zoogdieren: vorming van chylomicronen → lymfe
Omgeven door: apolipoproteinen (RER) + membraan (golgi complex)
Exocytose → lymfevaten vd vili → ductus thoracicus → bloed → perifere weefsels
Pluimvee: portomicronen → bloed
Hergesynthetiseerde triglyceriden geïncorporeerd in Lipoproteinen → bloed → lever → lever: VLDL (very low density
lipoprotein) → bloed → perifere weefsels
Absorptie van elektrolyten, mineralen, sporenmineralen en water in de dunne darm
Na+ → opname via cotransport met glucose of AZ
Door dit elektrogeen transport van Na+ ontstaat een transepitheliaal elektrisch potentiaal verschil van ongeveer 5mV (net zoals bij de
pens is de bloedzijde positief)
Cl- ionen via paracellulaire route o i v de elektrische gradiënt diffunderen naar de bloedzijde
In het jejunum en Ileum bestaat ook een elektroneutrale Na+ absorptie dmv. Apicale Na+/H+ exchanger
Ook voor Cl- is zo’n exchanger met HCO3 De basolaterale afgift van Cl- gebeurt via Cl- kanalen
K+ en Mg2+ → paracellulaire opname
Itt de herkauwers is de darm de belangrijkste absorptie plaats voor Mg2+
Waarbij de dikke darm belangrijker is dan de dunne darm
H2O absorptie en resorptie in de dunne darm
Voor absorptie en secretie van water is er geen actief mechanisme, enkel via osmotische krachten gekoppeld aan de absorptie van
elektrolyten zoals Na+ en ClIn de laterale intercellulaire ruimtes wordt de vloeistof licht hypertoon door het paracellulair transport van deze elektrolyten ⇒ water
wordt zowel paracellulair als transcellulair aangetrokken en ontstaat er resorptie
Deze paracellulaire stroom versterkt de paracellulaire absorptie van Na, K, Mg en Cl (zgn solvent gedrag)
Ca2+ → in duodenum en proximale jejunum geabsorbeerd door actief transport
Oorzaak? Door het meer zure milieu vd duodenum is Ca meer oplosbaar
Gevolg? Stoffen in het voeder die de oplosbaarheid beperken → beperken de Ca2+ absorptie
In het cytoplasma wordt Ca2+ grotendeels op reversibele wijze aan eiwit gebonden en wordt in deze vorm naar de basolaterale
membraan gebracht
Vrijstelling dmv. Een Ca2+ pomp of door een Na+/Ca2+ exchanger aangedreven door een Na+/K+ ATPase
Efficiëntie vd opname wordt bepaald door het gehalte van calcium en fosfor in het voeder en door de behoefte. Behoefte ↑ → synthese
van calcitriol ↑ → inbouw vd apicale Ca2+ kanalen en de basolateralen ↑
Calcitriol :
stimuleerd op haar beurt de absorptie voor anorgansich fosfor →via transcellulair actief geabsorbeerd
Absorptie in de dikke darm
Primaire functie: resorptie van water en elektrolyten
Ook de dunne darm vervult deze functie
AZ en suikers worden hier echter niet meer gereabsorbeerd
Actieve absorptiemechanismen in de dikke darm worden meestal aangedreven door een Na+ gradiënt
Deze wordt in stand gehouden door de basolaterale Na+, K+ pomp
+
Na → het belangrijkste elektrolyt dat wordt geabsorbeerd
Via Na+/H+ echanger
Via Elektrogeen transport via Na+ channels
Bij gebrek aan Na+ wordt het hormoon aldosteron afgescheiden → verhoogd de inbouw van Na+ channels
Na+ wordt basolateraal afgegeven via de Na+ K+ pomp
Cl- absorptie is gekoppeld aan de Na+ opname
+
K opname → transcellulair (in de dunne darm was dit paracellulair)
KKVZ → zeer makkelijk opgenomen in dikke darm
Mechanisme 1: in vetoplosbare ongedissocieerde vorm
Mechanisme 2: gedissocieerde vorm dmv. De KCO3-/KKVZ exchanger
Stijn Vandelanotte
-41-
Verteringsfysiologie: theorie
Secretie in de dunne en dikke darm
Secretie van Cl- is belangrijk
Omdat: omwille vh elektrisch evenwicht gaat Cl secretie altijd gepaard met een paracellulair transport van Na+ naar het lumen. Water zal
dit transport van NaCl volgen → belangrijke secretie van water
Stel: secretie van water en elektrolyten overstijgt de absorptie → diarree
Massale water secretie verdunt darm in houd en er ontstaat een waterige afscheiding.
Om transcellulaire Cl- secretie mogelijk te maken moet eerst Cl- vanuit het bloed in de cel worden opgenomen , dit is mogelijk door de
+ +
Na ,K ,Cl- cotransporter
Deze wordt aangedreven door Na+ gradiënt die onderhouden wordt door de Na+ K+ pomp
Als de Cl- concentratie opgebouwd in de epitheelcel , hoog genoeg is en de kanlen open staan dan is er passief Cl-transport mogelijk zodat
Cl- wordt vrijgesteld in het lumen.
Na+ volgt paracellulair obv elektrochemische gradienten en water obv osmotische druk
Dit samen kan resulteren in diarree
Verhoging van cAMP en cGMP niveaus openen de apicale Cl-kanelen
Verhoging vh intracellulair Ca2+ resulteert in het openen vd basolaterale K+ kanalen waardoor de aandrijfkracht voor Cl- afgifte ↑
Vele factoren zijn gekend die de intracellulaire niveaus van deze secundaire messengers kunnen doen stijgen en dus diarree veroorzaken.
Factoren: darmwand beschadiging, stresssituaties, slecht functionerende motiliteit, ontstekingsreactie
Hoofstuk 6: De lever → niet kennen
Hoofstuk 7: Meer aanzien als een soort samenvattingetje van voorgaande !
Stijn Vandelanotte
-42-
Verteringsfysiologie: theorie
Hoofdstuk 8: Inleiding en voederwaardering en verteerbaarheid
Inleiding
Voedermiddelen → functie : dierlijke productie → functie: acceptabele producten voor mens produceren
Voederwaardering en behoefte v/e dier hebben dezelfde eenheden
DvLYS, VEM, OEslk
Weende Analyse → bestaat uit 6 componenn
Basis voor de waardering van voedermiddelen en voeders
Samenstelling en waardering van de voedermiddelen
VO: water / vocht
DS: droge stof
DS = Vers product – VO
Anorganisch stof of ruwe as (RAS)
Onoplosbare as in 4NHCl
Oplosbare as = mineralen
Macro-mineralen (Ca, P, Mg, Na, K, S en Cl)
Micro-mineralen of sporenelementen (Cu, Mn, I, Zn, Fe,…)
Organische stof (OS)
OS = OM = Versproduct – RAS – VO = DS – RAS
Stikstofhoudende stoffen of ruweiwit (RE) (=Nx6,25)
♦ Werkelijk eiwit
♦ Niet eiwit stikstof (NPN) (amines, nitraten, nucleïnezuren)
Ether extract of ruw vet (RVET) (vetten, oliën, org zuren, sterolen, vetoplosbare vitamenen)
Ruwe celstof (RC)
Overige koolhydraten (OK) of stikstofvrije extractstoffen (NVE)
♦ OK = Versproduct – (VO+RAS+RE+RC+RVET)
Analyse van koolydraten
1/ niet structurele KH
Zetmeel (ZET) – reserve koolhydraat
Suiker (SUI)
2/ structurele KH – celwandcomponenten / voedingsvezel
Van Soest componenten
Neutral detergent fibre (NDF): celwanden, zonder oplosbare componenten van celwand (bv pectines)
Acid detergent fibre (ADF) – met een zure detergent wordt ook de hemicellulose in de opl gebracht
Acid detergent lignin (ADL) – verdere scheiding van lignine en cellulose door behandeling met H2SO4
Methode Theander & Aman
Non-starch polysacharides (NSP) – veel gebruikt in de dieren voeding
Methode Prosky
Total dietary fibre (TDF) – voor analyse van vezel in voedingsmiddelen, ± de koolhydraatfractie die
bij eenmagigen onverteerd de dunne darm verlaat
Samenstelling
Eig: kan zeer sterk varierien ifv
Oogsttijdstip, bemesting, variëteit, verwerking, bemonsteringstechniek
Gemiddelde gehalte zijn terug te vinden in voedermiddelen tabellen
Amalgaam,
richttinggevende waarden
In België worden diverse
voedermiddelentabellen
gebruikt:
Stijn Vandelanotte
-43-
Verteringsfysiologie: theorie
Bepaling van de verteerbaarheid
Belangrijk: de hoeveelheid geadsorbeerd van een nutriënt → de verteerbare fractie vh voeder
VC = verteringscoefficient
Definitie: De verteringscoëfficiënt van een nutriënt is de proportie van de opgenomen hoeveelheid die niet
in de mest (of op een bepaald punt van het verteringsstelsel) wordt teruggevonden
Formule:
 nutrient in mest 
 x100(%)
VCnutrient = 100 − 
 nutrient in voeder 


OPM:
het betreft een schijnbare verteringscoefficient indien er in de mest ook materiaal dat niet van voeder afkomstig
is wordt uitgescheiden
Dit onder de vorm van endogeen materiaal,
afkomstig van
♦ Secreties van speeksel, maag, lever, pancreas, dunne darm en slijm
♦ Afgestorven cellen vh epitheelweefsel
♦ Bacteriën
Kwantificiering vd endogene fractie: aantal methoden
♦ Bepaling vd hoeveelheid geexcreteerde N bij Nvrije rantsoenen
♦ Bepaling vd hoeveelheid geecreteerde N bij
rantsoenen met dalende N gehaltes in het voeder en
extrapoleren naar 0%
♦ Gebruik te maken van markeringstechnieken
De schijnbare VC is een onderschatting van de werkelijke VC
Bepaalde VC, zowel in vivo als in in vitro bekomen, worden best achteraf op hun bruikbaarheid getoetst mbv
voederproeven
Individuele huisvesting en voedering zijn hierbij te verkiezen
Gezien de grote variabiliteit tussen de grondstoffen (afhankelijk van oa herkomst, botanische activiteit) zijn
deze gegevens eerder als indicatief te beschouwen
In vivo verteerbaarheid
Kwantitatieve methode
Voor periode → adaptatie van voeder en voederwijze, moet voldoende lang zijn (7-14 dagen)
Lengte vd voorperiode moet zeer kritisch geëvalueerd worden, vnl bij zgn cross over proeven
Hier krijgen de dieren successief verschillende voeders
Collectie periode → kwantificering van voederopname en excretie van mest (7-10 dagen)
 g mest ⋅ %nutrient in mest 
 x100(%)
 g voeder ⋅ %nutrient in voeder 


Formule: VCnutrient = 100 − 
Methode eenvoudig maar veel eisen en materiaal nodig voor (individuele) huisvesting en voedering,
mestcollectie en personeel (duur)
Pluimvee: veelal gebruik van kropsonde (geforceerd voederen)
Mogelijkheid tot complexe proefopzetten (bv latijns vierkant)
Om variatie in voeederopname bij ad lib voeding te voorkomen → meestal licht beperkt voederen (80-90%)
Substitutiemethode
Hoe? Zuivere grondstoffen worden in een bepaald percentage gemengd met een basis voeder met gekende
verteerbaarheid
Lineariteit!? – onafhankelijk van inmengingpercentage
Ok bij normale vertering
Additiviteit!? – geen interacties tussen voedermiddelen
Ok bij gehaltes testvoeder en basisvoeder gelijkaardig
Multi-levelmethode
Hoe? VC bepalen bij 2 of meer verschillende huishoudingen van een bepaald voedermiddel en het basis voeder
Verteerbaarheid van beide bepalen uit stelsel van 2 vgln
Stijn Vandelanotte
-44-
Verteringsfysiologie: theorie
Indicator methode
Hoe? Verteerbaarheid berekenen uit verschil in verhouding tussen een inerte merkstof en een bepaalde nutriënt in
het voeder en mest (of digesta
Bv 4N HCL onoplosbaar as
 % merkstof in voeder ⋅ % nutrient in mest 
 x100(%)
 % merkstof in mest ⋅ %nutrient in voeder 


Formule: VCnutrient = 100 − 
Methode diervriendelijk (geen metabolisme kooien en individuele huisvesting noodzakelijk) en mogelijk om
VC onder praktijksomstandigheden te bepalen
Kritisch zijn de 100% recovery en constante verhouding merkstof/nutriënt
Meestal ok voor verhouding in mest (faecale verteerbaarheid), maar opgepast bij bepaling van partiele VC
(bv bij pre-caecale VC); representatieve monstername is noodzakelijk
In sacco verteerbaarheid
Wat? Een bepaalde (relatief geringe) hoeveelheid voeder(middel) wordt in een fijnmazig zakje gebracht dat
doorlaatbaar is voor de verteringssapen maar niet voor de voederpartikels. Het zakje met inhoud wordt dan in situ
(in het verteringsstelsel- aan de normale verteringsprocessen blootgesteld. Na een bepaalde tijd wordt het zakje
gerecupereerd en de restinhoud onderzocht
Tussen vorm van in vivo en in vitro
Gebruik
Vooral bij herkauwers: afbreekbaarheid van nutrienten in de pens te bestuderen
Gebruik bij herkauwers biedt enkele verschillende mogelijkheden
Meten vd potentiële afbreekbaarheid van DS of OM waarvoor een goede correlatie bestaat met de in
vivo VC
Meten afbraaksnelheid is mogelijk
Studie vd invloed van gewijzigde pensomstandigheden op fermenteerbaarheid en eiwitdegradatie
Gebruik bij varkens
Voor bepaling bij de energie- en de eiwitwaardering → oorzaak? EW wordt grotendeels bepaalt door
de verteerbaarheid vh OM
Voordelen
Snel en eenvoudig (vooral in ontwikkelingslanden)
Nadelen
Gefistuleerde dieren
Niet de chemische afbraak wordt gemeten, maar wel de mate waarin het voeder wordt afgebroken tot partikels
klein genoeg om door de mazen vh zakje te migreren
Veel methodologische variabelen
In vitro verteerbaarheid
Een goed in vitro techniek is:
snel, eenvoudig, goedkoop en flexibel
Opm: gezien het grote aantal factoren dat de in vivo verteerbaarheid kan beinvloden, geen enkel in vitro
methode deze zal kunnen simuleren. Daar de in vivo proeven met dieren weinig diervriendelijk, kostelijk,
langdurig zijn
Voldoende hoge correlatie met de in vivo gevonden waarden (=voorspelling)
Ontwikkeling vd in vitro-methoden
Gasvorming test
Gasproductie → hoeveelheid geproduceerrde CO-2- , vrijgesteld uit een bicarbonaatbuffer door zuren en
andere gassen (CH4, H2) door inwerking vd pens flora
⇒ voorspelling van metabolizeerbare of netto energie voor herkauwers
⇒ voorspelling vd verteerbaarheid van OM
OPM: relatief eenvoudig (dus toepasbaar in ontwikkelingslanden) en veel gebruikt bij grassen
Maag-darm simulatoren (continu cultuur techniek)
Hoe? De pensflora wordt mits regelmatige voedering gedurende vrij lange tijd constant en functioneel
gehouden.
Enzymatische methodes → eiwitverteerbaarheid voorspellen
2 stapsmethode:
1/ het voeder wordt met pensvocht geincubeerd
2/ incubatie met pepsine + HCl
In vitro enzymatische bepaling vd N verteerbaarheid ⇒ komt overeen met de werkelijk VC
Stijn Vandelanotte
-45-
Verteringsfysiologie: theorie
Doelstellingen vd in vitro methoden voor de voederwaarde bepaling bij éénmagigen
Discrimineren van monsters v/e bepaalde grondstof waarvan de kwaliteit sterk kan uiteenlopen afhankelijk vd
voorafgaande technologische behandeling (meestal gaat het om de EW kwaliteit en het zetmeel)
Precisie is hier zeer belangrijk
Simulatie vd in vivo verteringsprocessen om de voor het dier beschikbare nutrienten uit een bepaald voeder of
voedermiddel te kwantificeren
Bij de meeste gesofisticeerde in vitro methoden wordt naast de kwantiteit ook de verteringsdynamiek
gestimuleerd. Bij optie 2 en 3 is vooral de accuraatheid vd simulatie dooslaggevend
Algemeen
Voor het kwalitatief vergelijken van een bepaalde soort grondstof in functie van de voorafgaande
technologische behandeling zijn de methoden nutriënt specifiek en de resultaten goed gecorreleerd met in vivo
waarden.
Simulatie technieken voor de in vivo verteringsprocessen → uitvoerig bestudeert
Doel?
Precaecale EW en AZ verteerbaarheid of beschikbaarheid voorspellen
Energieverteerbaarheid is op te splitsen in
♦ dunne darm → gasheereigen enzymes
♦ dikke darmverteerbaarheid → fermentatie met VVZ als eindproduct
Betrouwbaarheid vd methodes die nu gebruikt worden zijn onvoldoende getest
Multi enzym methode: één, twee of driestaps in vitro digesties gebruik makend van darminhoud of
commercieelverkrijgbare enzymapparaten
Het bepalen van de “verteerde” fractie kan gemeten worden op het gewassen residu of op het supernatans
of filtraat.
De simulatietechnieken kwantificeren de hoeveelheid nutriënten die na verloop van een bepaalde tijd in
oplossing zijn gegaan waarbij men aanneemt dat deze hoeveelheid gecorreleerd is met de in vivo VC.
OPM: Deze methoden kunnen echter niet gebruikt worden voor het bepalen van de
aminozuurverteerbaarheden en geven geen inzicht in de dynamiek van de verteringsprocessen noch in wat
voor het dier werkelijk beschikbaar wordt gesteld of geabsorbeerd wordt.
Betere inzichten in dit verband kunnen bekomen worden met meer gesofisticeerde
simulatietechnieken: de in vitro digestie met gelijktijdige dialyse.
Regressie methoden
De tot nu toe beschreven methoden zijn echter weinig praktisch om een groot aantal monsters in relatief korte tijd te
evalueren op hun verteerbaarheid ⇒ daarom worden vaak substitutiemethoden aangewend die gebruik maken van
reggressie vergelijkingen die gesteund zijn op de chemische samenstelling vd voedermiddelen.
De meest recente evolutie in het verteringsonderzoek berust op het correleren van in vivo of in vitro verteerbaarheid
met de fysische karakteristieken van het voeder(middel) dmv. NIRS, wat voornamelijk bij ruwvoeders voor
herkauwers wordt toegepast
Stijn Vandelanotte
-46-
Verteringsfysiologie: theorie
Hoofdstuk 9: Methoden voor verteringsfysiologisch onderzoek
Inleiding
Doelstelling van dit hoofdstuk → verband leggen tussen fysiologische basis en meer toegepaste voeding
Voorbeelden
Verteerbaarheid van voeders, absorptie van nutrienten in dunne darm
Technieken bij verteringsonderzoek
Monsterverzameling
Criteria
Representatieviteit
→ ad random (plaats en tijd) verschillende monsters (afhankelijk vd hoeveelheid te bemonstrueren
materiaal) verzameld
Mengen → nemen van submonster
Homogeniteit
Malen van monster door zeef
Opletten dat het niet te warm wordt ⇒ oplossing: specifiek geconcipieerde labomolens gebruiken
Natte voeders of digesta meestal eerst drogen (luchtdroge stof: 60-70°C)
Bewaren om chemische en/of bacteriele veranderingen te voorkomen
Bv: sterke zuren, kwikverbindingen
Diepvriezen
Fistulatie, canulatie en catherizatie
Bemonsteren van voeder en excreta is relatief gemakkelijk → evaluatie vd resultante vd verteringsprocessen is ook
gemakkelijk
Probleem: Bemonsteren en dus ook evalueren van verteringsprocessen in bepaalde compartimenten is veel
moeilijker
1/ Intubatie en aspiratie van inhoud
Bemonsteringssonde → via mond, neus of anus
Moeilijk toepasbaar wegens de heftige afweerreacties
2/ slacht methode
Meerdere dieren nodig omwille van individuele variabiliteit
Gevolg: wegens kostprijs is dit slechts mogelijk bij pluimvee of kleinere proefdieren
3/ Fistulatie en canulatie technieken
Fistulatie: chirugische techniek waarbij via de huid een blijvende vebinding wordt gemaakt tussen een
inwendig holorgaan en de buitenwereld.
Canulatie: als de fistel wordt voorzien van een buis met stop (dus fitsel is afsluitbaar)
Via deze canule kan de maagdarminhoud gedurende een periode bemonsterd worden
2 types:
♦ Enkelvoudige of T canulus:
Enkel opening maken → continuïteit van darmwand blijft bewaard
Bij sommige studies is het gebruik van merkstoffen essentieel ⇒ nadelen
♦ Re-entrant canules
Darm wordt dwars doorgesneden →in beide stomen wordt een canule geplaatst die langs
buiten met een wegneembaar tussenstuk met elkaar verbonden worden.
Deze canules laten toe de chyme kwantitatief te verzamelen en na homogenisatie een
representatief monster te nemen
Nadeel: continuïteit vd innervatie is onderbroken met passage stoornissen
Zeer goed bij herkauwers en bijna onmogelijk bij varkens
Bij eenmagigen ter hoogte vh einde vd dunne darme
De mogelijkheid om de vertering in maag en dunne darm door gastheerenzymes en de
fermentatieve dikke darmvertering afzonderlijk te bestuderen.
♦ Andere mogelijkheden
Gebruik van twee T canules op korte afstand van elkaar
4/ Catheterisatie
De bloedvaten en dunne afvoerbuizen kunnen toegankelijk gemaakt worden door een slangetje (catheder)
in aan te brengen dat via de huid of buikwand geexterioriseerd wordt
Probleem? Klontervorming en obstructie en soms ook infectie als gevolg een veel voorkomend probleem
Oplossing: keuze van gepast, atraumatisch materiaal en frequent nazicht
Gebruikt? Vooral bij resorptiestudies
5/ Omwille van de nauwkeurigheid van de registraties, voeder- en wateropname, mest en urine excretie, en ter
bescherming van de eventuele chirurgische preparaties worden de dieren meestal individueel gehuisvest op
zogenaamde metabolismekooien in geclimatizeerde ruimten
Stijn Vandelanotte
-47-
Verteringsfysiologie: theorie
Merkstoffen
wat? (=referentie stoffen) = stoffen die zich ± identisch gedragen
als bepaalde andere voedercomponenten, maar geen
veranderingen ondergaan en gemakkelijk op te sporen zijn
Functie? Controle vd fysiochemische wijzigingen
criteria voor de ideale merkstof
Volledig inert
Totaal onverteerbaar en onresorbeerbaar (100% recovery)
Eenvoudig en extract te doseren
Opm: de ideale merkstof bestaat niet. Cr dat vaak als
wateroplosbare of vaste faze merkstof wordt aangewend levert problemen bij de analyse
3 belangrijkste toepassingsgebieden
1/ bepaling van verteringscoefficienten (VC)
Steunende op het verschil in verhouding tussen merkstof en nutriënt in voeder en ook in de mest; weinig
problemen bij het bepalen vd faecale verteerbaarheid
Verhouding merkstof/nutriënt moet in functie vd tijd relatief constant blijven!
Criterium 100% recovery is essentieel
Aandacht bij bepalen vd precaecale verteerbaarheid bij eenmagigen adv T-canule (↔ re-entrant bepaling)
4 N HCl onoplosbaar as (ook intern in voeding aanwezig), oxiden van zware metalen
2/ Studie vh gedrag en passage van voedercomponenten
Merkstof gedraagd zich fysich identiek als voedercomponent: fazespecifieke merkers
Digesta
Vloeibare fase → opgelost en gesuspendeerd materiaal → gebruik van: PEG4000, Cr-EDTA
Vaste fase → grovere wateronoplosbare partikels →gebruikt van: inerte partikels, zeldzame aarden of
gelooide vezels
OPM:
Fazespecifieke merkstoffen wordens soms aangewend om de digestapassage kwantitatief te bepalen
(vnl bij herkauwers) om de nadelen verbonden aan re-entrant canulaties te vermijden
gebruik van isotoop nutrienten (korte halwaarde tijd, y-straler) of contraststoffen
3/ Voederopname bij grazende dieren
Moeilijk te kwantificeren: VC (DS) gekend ⇒ oplossing gebruik van merkstoffen
normaal
♦ Voederopname = kg geproduceerde mest / 1 – VC
♦ Mestzakken
Gebruik van merkstoffen → veel makkelijker
Gebruik van merkstoffen: 2 mogelijkheden
Continu : dagelijks toedienen totdat de merkstofconcentratie ongeveer constant blijft
♦ ⇒ hoeveelheid mest is dan: mest (kg/d) = toegediende hoeveelheid merkstof (kg/d) / concentratie
merkstof in de mest (g/kg)
♦ Deze methode is nogal omslachtig
Eenmalig: 1keer toedienen van een grote hoeveelheid
♦ ⇒ merkstof concentratie verandert exponentieel
♦ Hoeveelheid mest kan dan berekend worden uit
Mest (kg/d) = toegediende hoeveelheid merkstof (kg/d) / C0 (g/kg)) x C2
Met C0: merkstofconcentratie moest de vermenging met de mest ogenblikkelijk optreden
Met C2: de fractionele dagelijkse vermindering vd merkstofconcentratie
Voorbeelden
Interne merkers als lignine en alkanen
♦ Belang van interne merkstoffen: ze laten toe dat de VC bepaald kunnen worden waarvan de
voederopname moeilijk te kwantificeren is (grazende dieren)
Externe merkers als via voeder wordt toegediend
Meten van endogene secreties
Algemeen:
De chyme in het spijsverteringstelsel bestaat uit een Exogene (voeder) en endocrene fractie (secretie, bacteriën)
Speeksel:
Afkomstig van verschillende klierstructuren ⇒ fistulatie en canulatie zijn niet mogelijk
Gebruik van slokdarmfistels langswaar men het speeksel kan collecteren
Stijn Vandelanotte
-48-
Verteringsfysiologie: theorie
Maagsecretie: kan op 2 manieren
Mbv een enkelvoudige maag canule secretie kunstmatig stimuleren (hormonaal of neurogeen)
Bijmenging van voeder vermijden
Mbv operatief geïsoleerde maagzakjes die via een fistel met de buitenwereld in verbinding staan
2 types maagzakjes: Pavlov of Heidenhain
Pancreassap en gal
Bij varken: afvoerbuizen van beide organen gescheiden → afzonderlijke fistulatie en catherisatie mogelijk
Voor kwantitatieve studies is het belangrijk dat de secreties na de volume bepaling en bemonstering terug in de
darm gebracht worden
Darmsecretie
Moeilijkst om te bestuderen
Wat bepaald wordt is steeds de resultante vd secretie en de resorptie
Absorptie studies
in vivo bepaling vd absorptie
Sampling vd poortader
Principe: gelijktijdige continue meting vh bloeddebiet in de poortader, langswaar de geresorbeerde nutrienten
naar de lever worden afgevoerd, en het verschil in de concentratie vd nutrienten in het bloed en de poortader en
in de perifere arterie en dit in functie vd tijd na het voerderen
Toepasbaarheid is beperkt: oorzaak → ingewikkelde operatieve ingrepen en uitgebreide apparatuur
Extra nadeel: nutrienten worden via de lymfe afgevoerd
Voordelen: men kent effectief de aard vd nutrienten die in het bloed voorkomen
Deze methode is minder gebruikt in de voederwaardering
In Situ perfusie (methode benaderd de in vivo omstandigheden)
Dier wordt onder verdovin g gelegd → segment wordt gespoeld → te onderzoeken stof wordt in een segment
vh maagdarmkanaal gebracht
Voordeel: meerdere locaties in het maagdarmkanaal onderzoeken en laat ons ook toe de invloed van gal en
pancreassecreties te onderzoeken
Methode kan gecombineerd worden met fistulatie en canulatie technieken en met de sampling vd vena porta
Nadeel: in feite wordt de verdwijning v/e stof gemeten en dat dit niet altijd de effectieve systemische
beschikbaarheid
In vitro bepaling van absorptie
Fysicochemische methodes
Artificiële membranen worden gebruikt om de absorptie van stoffen te onderzoeken
Het membraan bevind zich tussen 2 compartimenten
Naar gelang vd aard vd stof en het type membraan diffundeert de stof naar de serosale zijde
Geen actief transport, enkel diffusie
Voorbeeld: IAM
Tissue-based modellen
Evertec Sac Methode
Wijdverspreid gebruikt voor de stude van intestinaal transport en absorptie
Het kanaal wordt verdeeld in zakken (sacs) door insnoeringen te maken
De sacs worden dan ondergedompeld in een medium dat de te onderzoeken stof bevat en de
accumulatie vd stof in het inwendige vd sacs wordt gemeten
De sacs kunnen tot 120min actief blijven
Snelle en goedkope methode om regionale verschillen in absorptie te bepalen
2 belangrijke nadelen
Sacs→ klein volume → concentratie van stoffen met goede absorptie stijgt snel → gradiënt wordt nihil
De stoffen moeten doorheen alle barierres, inclusief submucosa, muscularis externa en serosa
Using kamers
Opgebouwd uit 2 helften (beiden hol) met een opening in
Type 1: Tussen de 2 kamers wordt ter hoogte vd opening een stuk darmweefsel aangebracht →
halfkamers worden tegen elkaar gedrukt
Type 2: gebruik van inserts → weefsel wordt vastgebonden door een specifieke drager die dan als
inster tussen de 2 kamers wordt geschoven
Voordeel tov evertec sac methode is dat niet alle barrières moet doorstaan
Voorzien van elektroden en elektrische circuits om elektrofysiologische metingen uit te voeren
Deze metingen over de elektrische weerstand, stroom bij kortsluitingen geven bijkomende informatie
over transport van stoffen en in het bijzonder over de integriteit vh weefsel
Stijn Vandelanotte
-49-
Verteringsfysiologie: theorie
Cell-based modellen
Voorbeeld: Variante van Ussing kamers waarbij een monolayer van een celcultuur wordt gebruikt
In praktijk celcultuur monolayers meestal aangewend in kleine kamers en in grote aantallen voor screening
van absorptie
Het gebruik van cell-culturen boet aan populariteit in omwille v/e aantal praktische nadelen
De cultuur van CaCO-2- cellen duurt 20 dagen
Arbeidsintensieve handelingen van celculturen
Beperktere leefbaarheid vd culturen in experimentele omstandigheden
De nood aan grote aantallen herhalingen voor representatieve resultaten
De studie vd motoriek en digesta beweing
De studie vd motoriek
Mecanografisch
Bestaat uit Registreren van drukveranderingen
in het lumen
thv vd darmwand
in de darmwand
principe
hydromanometrich mbv ballonnetjes of catheders
electrommyografisch
bestaat uit registreren van potentiaal veranderingen vd gladde spiercellen vd maagdarmwand
geregistreerd mbv micro (intra of extracellulair) en macro-elektroden (verschillende spiercellen) die op de
serosa of op de mucosa (zuigelektrode) of tussen de spierlagen vd darmwand worden aangebracht
metingen gebeuren unipolair of bipolair
De gemeten potentiaalverschillen zijn principieel van tweerlei aard
1 regelmatige basisactiviteit (slow wave)
Oorsprong: ritmische depolarisatie-repolarisatie vd spiercellen vd longitudinale spierlaag
Opm: aanwezig zonder dat er motorische activiteit optreedt
2: periodisch optredende series piekpotentialen
Oorzaak: potentiaalverschillen afkomstig vd spiercellen vd circulaire of longitudinale spierlaag
Opm: aanwezig met daarbij ook motorische activiteit
♦ Deze is gekarakteriseerd door de amplitude en duur vd piekpotentialen
Studie van digesta beweging
Algemeen
Methode 1: ruwe en louter kwalitatieve methode
Principe: voeder samen met contraststoffen toe dienen waarvan de passage radiografisch wordt gevolgd
Methode 2: meer kwantitatieve methode kan op 2 manieren
Gemiddelde retentie tijd
Hier gebruikt men inerte merkstoffen die daarbij strikt representatief dienen te zijn voor het
voederbestanddeel in kwestie
Digesta bezit een waterige fase en een vaste fase
♦ Beide fasen gedragen zich verschillend in de maag-darmtractus en voor beid fazen bestaan er min
of meer representatieve merkstoffen
Globale gemiddelde retentie tijd
= tijd die een voedselpartikel gemiddeld nodig heeft om de ganse maagdarmtractus door te lopen
♦ Meestal wordt merkstof slechts eenmalig toegediend en ifv de tijd opgespoord in de mest
Belangrijkste kenmerk
♦ Tijd waarop voor het eerst merkstof in de merkstof kan worden aangetoond + tijd waarop de
merkstof in de meststofvolledig is geexcreteerd
Stijn Vandelanotte
-50-
Download