GOEDE BEDOELINGEN GENOEG Jongerenbeleid, (brede) talentontwikkeling en urban arts in Amsterdam Stichting Los Janny Donker November 2007 Verantwoording Amsterdam is special, and that’s putting it mildly. Aan de in dit stuk beschreven verkenning in Amsterdam gingen twee andere vooraf, in Utrecht en Den Haag. Geen kleine steden, maar voor mijn onderwerp – talentontwikkelingsmogelijkheden voor jonge urban artists – redelijk goed te overzien. Ik kon er volstaan met een ‘evaluerende inventarisatie’ van de belangrijkste ontwikkelingen, uitmondend in conclusies en adviezen ten dienste van het gemeentelijk jongerenbeleid. Deze verkenningen werden uitgevoerd in opdracht van de gemeenten Utrecht en Den Haag. Die in Amsterdam werd, door bemiddeling van de gemeentelijke Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, financieel mogelijk gemaakt door het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Laatste etappe in deze rondgang langs de ‘G 4’ is een peiling in de Rotterdamse jongerenscene in opdracht van Kosmopolis Rotterdam. Maar Amsterdam leende zich niet voor een betrekkelijk eenvoudig evaluerend overzicht. Niet dat de stad zoveel groter is dan de andere, maar ze bestaat uit veertien stadsdelen die qua ruimtelijke ordening, bevolkingssamenstelling en sociaal-economische condities aanzienlijk van elkaar verschillen en een grote mate van bestuurlijke autonomie genieten ten opzichte van de Centrale Stad. Hun positie is onvergelijkbaar met die van de wijken in Den Haag en Utrecht. Amsterdam is zich bovendien centrifugaal aan het ontwikkelen: Zuidoost, de Zuidas, IJburg, Noord en Nieuw West groeien uit tot nieuwe stedelijke centra in de periferie, met een heel ander karakter dan het oude stadshart. De urban arts bloeien in Amsterdam even welig als elders, en niet alleen in de vorm van graffiti. Maar in een stad vol buurt- en andere theaters, poptempels, disco’s, clubs vallen ze – afgezien van de graffiti – minder op als afzonderlijke categorie dan in overzichtelijker settings. De jongerenscene als geheel is rijk aan grotere en kleinere bottom-up initiatieven, onafhankelijk van elkaar ontstaan. Die nodigen weer uit tot pogingen om greep te krijgen op de wildgroei, hetzij vanuit subsidiërende overheden, hetzij uit het kamp van culturele ondernemers die een gat in de markt zien. De constellatie als geheel werkt de opkomst in de hand van koninkrijkjes geregeerd door potentaatjes, all honourable men, die allemaal menen het beter te weten dan een ander en geneigd zijn om met een scheef oog naar de buurman te kijken. Een eilandjesmentaliteit die in 2002 al gesignaleerd werd door een buitenlands waarnemer, Michael Wimmer uit Wenen, te gast tijdens een internationale conferentie over cultuureducatie. How to make Peninsulas out of Islands? was de titel van zijn commentaar. De situatie lijkt sindsdien in zo ver veranderd dat naast dit particularisme een behoefte tot fuseren merkbaar wordt, om samen sterk te staan in de piste van het subsidiecircus. Zo herbergt het Rozentheater sinds kort een cluster van huisgezelschappen en vaste gasten. Tegelijkertijd echter beginnen instellingen en gezelschappen interessante plekken elders in de stad te ‘koloniseren’ via samenwerkingsverbanden, zodat het mozaïek van separate initiatieven vervaagt tot een netwerk waarin alles met alles verbonden lijkt. En in dit complexe geheel is voortdurend zoveel in beweging dat de situatie er over een week alweer anders uit kan zien dan vandaag. Om een idee te geven van de omvang: op de site van TalentZone, een project uit 2006 van de Cultuurfabriek, kan gekozen worden uit een bestand van rond 250 aanbieders van talentontwikkeling, verdeeld over de rubrieken Kennismaken, Ontwikkelen en Bekwamen. (Ik heb dan ook nergens anders zoveel moeite moeten doen om op het juiste moment van de juiste persoon aan de juiste informatie te komen als in Amsterdam. Maar dit terzijde.) Amsterdam beschikt met Paradiso, Melkweg, Frascati, Muiderpoorttheater en vele andere plekken over podia waar de urban arts zich laten zien. Amsterdam heeft ISH, het gezelschap dat zich erop beroemt ‘de straatcultuur tot kunst te hebben verheven’, met zijn talentontwikkelingscentrum FameISH in Osdorp, en de hiphopschool Solid Ground Movement. Maar verder duiken de urban arts voornamelijk ‘overal en nergens’ op, in jongerencentra, bij een waaier aan talentontwikkelaars, op festivals, als één van de elementen in de jongerencultuur en vaak onderweg naar een fusie met andere elementen. Ook in het cultuurbeleid, zoals geformuleerd door de overheden, krijgen ze geen speciale 2 aandacht. Het jongerenbeleid in Amsterdam wordt gedomineerd door de zorg over probleem- en risicojongeren en inburgeringproblemen. In de Brede Talentontwikkeling, ontworpen om deze zorg te verlichten, spelen kunst en cultuur een betrekkelijk ondergeschikte rol, en de urban arts komen in de plannen hoogstens terloops aan bod. Maar als kunst en cultuur ter sprake komen in het kader van maatschappijgericht beleid, blijken daar zeer specifieke verwachtingen aan te worden verbonden, die onder andere doorwerken in de prioriteiten ten aanzien van talentontwikkeling. Binnen de voor deze verkenning beschikbare tijd en budget was het hoe dan ook onmogelijk, het Amsterdamse talentontwikkelingsnetwerk compleet in kaart te brengen; zo’n inventaris zou zijn uitgedijd tot de omvang van een Bosatlas. In plaats daarvan heb ik ervoor gekozen, het beleid dat eraan ten grondslag ligt als uitgangspunt te nemen om vandaaruit in te zoomen op de urban arts. Daarbij gaat het mij vooral om een kritische analyse van de motivatie achter dat beleid en de vooronderstellingen die erin worden gehanteerd – vooronderstellingen die zelden of nooit ter discussie worden gesteld. Het cultuurbeleid is één van die terreinen waar eenmaal uitgesproken ideeën gemakkelijk gaan rondzingen zonder nog op lastige vragen te stuiten, zodat wat ooit to the point was eindigt als een hype. Ter illustratie van beleidsdenken en uitvoering van beleid in de praktijk beperk ik mij tot twee stadsgebieden. Het ene is Amsterdam Zuidoost, de gerehabiliteerde Bijlmer, waar sinds midden jaren negentig een omvangrijke infrastructuur voor talentontwikkeling is opgebouwd, met voldoende succes om voor andere wijken als model te fungeren. Het andere is Nieuw West waar sinds 1996 ‘Europa’s grootste stedelijke vernieuwingsoperatie’ aan de gang is. Wat in de Bijlmer is opgebouwd staat hier nog grotendeels in de steigers, maar de bouwers zijn voor een deel dezelfden die in Zuidoost de ontwikkelingen op gang hebben gebracht. Een andere mogelijke keus was Amsterdam Noord geweest, waar veel te gebeuren staat maar tè veel nog toekomstmuziek is. Ik ben er mij uiteraard van bewust dat deze stadsgeografische beperking ook een beperking oplegt aan de geldigheid van mijn observaties en conclusies. Deze verkenning kan dan ook niet meer zijn dan de opmaat tot een veel uitgebreider onderzoek, dat de variatie aan problemen en oplossingen in de hele stad in kaart brengt. Maar dat vereist andere condities dan waaronder ik heb gewerkt. Deze overwegingen maken het, naar ik hoop, duidelijk dat deze verzameling waarnemingen en gevolgtrekkingen bedoeld is als een discussiestuk. Juist nu met het oog op de volgende Cultuurplanperiode overal beleidslijnen worden uitgezet, lijkt duidelijkheid wat betreft de gehanteerde begrippen en aannames mij van bijzonder belang. Niet alleen voor beleidmakers, maar ook en vooral voor de mensen op de werkvloer, die met de consequenties van hun beleid moeten leven. Om die reden heb ik aan deze tekst als discussiestof een aantal stellingen toegevoegd. Tijdens mijn verkenning heb ik veel meer personen en instellingen benaderd dan in dit discussiestuk expliciet in beeld en aan het woord konden komen – ook dit wijst op de wenselijkheid van een uitgebreider vervolg. Zij kunnen er echter van verzekerd zijn dat hun informatie en opinies verdisconteerd zijn in mijn beschouwingen. Hen zowel als alle anderen die mij te woord gestaan en geholpen hebben wil ik van harte bedanken. Janny Donker 3 Inleiding Talentontwikkeling is een hot item. Het Amsterdamse Jongerentheatercollectief Likeminds, in 2001 opgericht in de Bijlmer, omschreef in 2003 zijn doelstelling als: ‘Het opleiden van jongeren met een cultureel diverse achtergrond tot een veelzijdig podiumkunstenaar. Het doel van Likeminds is om getalenteerde jongeren een alternatief te bieden voor de Hogeschool voor de Kunsten, Toneelschool en Kleinkunstacademie. Dit omdat het aangeboden traject voor deze jongeren te beperkt / niet divers genoeg is en niet aansluit op hun belevingswereld en waar zij mee bezig zijn. Jongeren willen zich uitdrukken en manifesteren, maar niet op de traditionele wijze die op de reguliere opleidingen wordt gedoceerd. (…) Stichting Likeminds wil de steen zijn die rimpelingen veroorzaakt in de vijver van de kunst.’ Bij de presentatie van Kunstfactor, het nieuwe sectorinstituut voor de amateurkunst, in Utrecht op 10 januari 2007 sprak toenmalig minister van OCW Maria van der Hoeven: “Als we nou eens met elkaar de uitdaging aangaan dat iedere Nederlander (in de brede zin van het woord) als kind of als jongere tenminste één kunstdiscipline leert beheersen. Actief. Door zelf te doen. Uiteraard op een niveau dat past bij zijn of haar talenten.’ Woorden die met instemming worden geciteerd in Innoveren, participeren!, het advies dat de Raad voor Cultuur voorjaar 2007 uitbracht met het oog op het Cultuurplan voor de periode 2009 – 2012. En in Ontwikkelen en verbinden, het manifest opgesteld door de portefeuillehouders cultuur van de vier Amsterdamse stadsdelen die samenwerken in Nieuw West (april 2007), wordt gesproken van ‘het ontdekken en ontwikkelen van de eigen (artistieke) talenten’ vanwege ‘de potentie van kunst en cultuur om bewoners zich te laten ontwikkelen (empowerment) en met elkaar te verbinden (sociale cohesie).’ Driemaal talent dat ontwikkeld moet worden – maar niet driemaal met hetzelfde doel voor ogen. Bij Likeminds gaat het ondubbelzinnig om kunst. Likeminds neemt het op voor artistiek talent dat niet aan zijn trekken komt op de reguliere, traditionele opleidingen omdat die te ver afstaan van de realiteit waarin jongeren van cultureel-diversen huize opgroeien, maar doet dat wel met de bedoeling dat de getalenteerden te zijner tijd van het kunstenaarschap hun beroep maken. Bij een beroep horen kwaliteitseisen en een niveau van vakmanschap; je talent moet van dien aard zijn dat je aan die eisen voldoet en op dàt niveau aan de slag kunt. Anders ben je gewoon niet goed genoeg. In de visie van Maria van der Hoeven daarentegen bepaalt iedere Nederlander zelf het niveau van ‘beheersing’ waarop hij of zij een kunstdiscipline beoefent. De minister had dan ook de amateurkunsten op het oog, door het nieuwe instituut Kunstfactor korte tijd later in een campagneplan triomfantelijk betiteld als ‘Kunst door iedereen!’ Achter de huidige opwaardering en promotie van amateurkunst schuilt de gedachte dat iedereen wel enigermate artistiek begaafd is en dat het Bruto Nationaal Geluk (ook een uitvinding van Kunstfactor) stijgt als iedereen daar ook uiting aan kan geven. Dat is iets anders dan stenen in de vijver van de kunst gooien. Bij amateurkunst verschuift in de talentontwikkeling het accent van kunst, als collectieve ‘taal’ van de samenleving, naar kunstzinnig bezig zijn in dienst van persoonlijke ontplooiing en persoonlijk welbevinden – de ‘kunstfactor’ in het individuele goede leven. Wel zullen sommige amateurs op de duur de weg naar het professionele kunstenaarschap vinden, en daarnaast kun je als amateur belangstelling en begrip ontwikkelen voor de professionele kunsten. Komt dat laatste voorop te staan, dan betreden we het gebied van de actieve kunsteducatie. Bij de opstellers van het manifest Ontwikkelen en verbinden, tenslotte, slaat de balans volledig door naar een vorm van maatschappelijke dienstverlening. Bij het ‘ontdekken en ontwikkelen van de eigen talenten’ staat ‘artistiek’ al tussen haken, al zijn het nog steeds ‘kunst en cultuur’ die te hulp worden 4 geroepen ter bevordering van empowerment en sociale cohesie. Nog duidelijker is de gemeente Amsterdam in een ‘aangescherpte opdracht’ voor Brede Talentontwikkeling (BTO in bestuurlijk jargon), die luidt: zorgen ‘dat alle kinderen en jongeren in Amsterdam optimaal hun talenten kunnen ontwikkelen op de 6 competentiegebieden!’ ‘Kunst & cultuur’ is in het kader van de BTO nog maar één van zes gebieden waarop een hedendaags burger ‘competent’ dient te zijn. Artistieke en sociale criteria Wanneer in beleidsproza gesproken wordt over ‘kunst en cultuur’, blijkt het in feite bijna altijd over kunst te gaan. Alsof men aarzelt of ‘kunst’ wel alles dekt wat men bedoelt, wordt er voor de zekerheid ‘cultuur’ aan vastgeplakt, een term die zoveel betekenissen heeft opgelopen dat men er alle kanten mee uitkan. De bovenstaande trits begint dus met kunst, maar eindigt met zaken waarvan men zich kan afvragen of kunst daar nog bij nodig is en zo ja, op welke van haar eigenschappen ze wordt aangesproken. Dat blijken dan haar communicatief aspect en haar verondersteld opvoedend vermogen te zijn. Geen van beide zijn uniek voor kunst. Als artistieke en sociale aspecten in elkaar gaan schuiven, levert dat beoordelingsproblemen op voor instellingen die altijd geroepen waren om kunst te beoordelen, te stimuleren en te faciliteren. Die krijgen nu steeds vaker te maken met aanvragers die volgens de gebruikelijke bestuurs - en financieringssystematiek evengoed bij ‘welzijn’ zouden kunnen aankloppen als bij ‘cultuur’. Welke artistieke criteria leg je aan bij een kunstproject dat sociale cohesie, cultuureducatie of talentontwikkeling als hoofddoel heeft, en hoe zwaar mogen die wegen? Je kunt niet blijven volhouden dat je met kunst bezig bent en geen boodschap hebt aan de maatschappelijke aspecten. Kunstinstellingen beschikken over experts die gewend zijn om kunst te beoordelen, maar niet de didactische en/of sociale aspecten van een project. Deskundigen die dat wèl kunnen – docenten, buurt- en jongerenwerkers – hebben vaak weer te weinig oog voor artistieke kwaliteit – en hechten daar ook lang niet altijd speciaal waarde aan. Experts die gelijkelijk vanuit zulke verschillende invalshoeken kunnen oordelen moeten nog worden gekweekt. Tot de ‘getroffen’ instellingen behoort ook het Amsterdams Fonds voor de Kunst, oorspronkelijk bedoeld voor financiële steun te aan ‘incidentele kunstprojecten van individuele kunstenaars en organisaties’. Het AFK kent nu een ‘Plusregeling 2005 – 2008’ voor kunstprojecten ter versterking van de cultuurparticipatie van jonge en/of nieuwe Amsterdammers. Daaronder vallen zeven programma’s: Nieuw publiek en nieuwe makers, Amateurkunst, Talentontwikkeling, Buurttheaters, Creatieve industrie, Community art en Cultuureducatie. Allemaal terreinen waar de vraag naar bruikbare criteria zich opdringt. Het AFK is gemachtigd om zijn beleid van jaar tot jaar bij te stellen en dat is maar goed ook. Een uitzondering: de urban arts Er is één kunstvorm waarvoor de beschreven driedeling niet opgaat. De ‘kunsten van de straat’, de urban arts, combineren artistieke en sociale aspecten en kennen niet het gebruikelijke onderscheid tussen amateurs en professionals. Ergens in de jaren zeventig begonnen in de slums van Amerikaanse metropolen (voornamelijk ‘zwarte’) tieners en jong-volwassenen zich te uiten zonder de kunst af te kijken van het highbrowaanbod in de beter gesitueerde wijken. Rappers fulmineerden ritmisch tegen de maatschappij die sociale ongelijkheid in stand hield en geweld voortbracht; graffiti artists besmeurden ’s burgers muren met hun megalomane handtekeningen; streetdance, breakdance en skating ontstonden letterlijk op straat. Zo ontwikkelde hiphop zich met de vier ‘pijlers’ rap, DJing (turntablism in het jargon), breakdance en graffiti. De roots van dans en muziek lagen vooral in ‘zwart’ en Latijns Amerika en in Afrika. Vanuit de Amerikaanse ghetto’s verspreidden de urban arts zich langs de elektronische snelweg in hoog tempo onder jongeren overal ter wereld – uiteindelijk ook onder ‘witte’ middenstandskinderen die hun maatschappij weinig te verwijten hebben. Maar aan hun oorsprong onder Amerika’s kansarmen danken de urban arts nog steeds een sterk element van assertiviteit 5 tegenover een meer of minder onvriendelijke volwassenenmaatschappij: ‘hier ben ik, met mij zul je rekening moeten houden.’ Virtuositeit in hiphop kweekt zelfvertrouwen. In dat opzicht bezitten de urban arts een uitgesproken sociale dimensie. De urban arts zijn het werk van heel jonge mensen – jonger dan de revolutionairen van de ‘reguliere’ avantgardes – die hun kunst van elkaar leren, ‘live’ of via de media. Breakdancers creëren hun eigen Nachwuchs; ze geven lessen en trainingen op scholen en in buurthuizen. Natuurlijk is er verschil in techniek, durf en inventiviteit tussen een achtjarige beginner en de coach die door jarenlange ervaring een professioneel niveau heeft bereikt. Maar de weg van basis naar top wordt nergens gemarkeerd door punten waarop gezegd kan worden dat de klimmer het niveau van ‘amateur’ achter zich laat en zich ‘professional’ mag noemen. Je blijft langs de hele route met dezelfde dingen bezig. De ‘kunsten van de straat’ zijn een bij uitstek grootstedelijk fenomeen. Des te merkwaardiger is het dat in Amsterdam – in tegenstelling tot Rotterdam en Den Haag – de cultuur- en welzijnsbeleidmakers nooit expliciet aandacht hebben besteed aan de urban arts als aparte categorie. Ofschoon Amsterdam ruimhartig subsidie geeft aan één van de meest spraakmakende initiatieven op dit terrein, theatergezelschap ISH met zijn educatieve extensies, heeft de gemeente tot nu toe niets geproduceerd, vergelijkbaar met de Haagse Popnota. Het Amsterdams Fonds voor de Kunst heeft een speciale Plusregeling voor cultuurparticipatie-projecten waar onder andere Amateurkunst, Talentontwikkeling en Community Art onder vallen, maar een afzonderlijk programma voor de urban arts ontbreekt. Dit terwijl de belangstelling van ‘reguliere’ kunstenaars en kunstinstellingen al een aantal jaren groeiende is vanwege de aanstekelijke vitaliteit van de jonge urban artists en hun betrokkenheid bij de ‘rauwe realiteit’ van het bestaan in de grote stad, realiteit die in de hedendaagse high art te weinig aan bod komt. Sinds in 2001 dansers van Scapino samen optraden met de 010 B-boyz in een choreografie van Ed Wubbe heeft samenwerking tussen ‘regulieren’ en urbans al een aantal producties opgeleverd, met als voorlopig hoogtepunt de film en dansvoorstelling Bollywood Bijlmer van David Greaves en Melinda Jansen die 3 november 2007 in première gingen in Carré. De toenadering komt van beide kanten. Urban artists raken geïnteresseerd in verbreding van hun horizon en artistieke verdieping door fusies met andere dan urban genres en met moderne dans, muziek en theater. Zij ontdekken dat ze ook van de ‘kunstenaars van de schouwburg’ iets kunnen leren, met name op het gebied van producties maken en choreografie. 6 Toen talentontwikkeling nog geen talentontwikkeling heette De ‘getalenteerde jongeren’ van Likeminds bezaten een talent voor de podiumkunsten. De ‘iedereen’ van Kunstfactor bezit vast wel een beetje talent voor de ene of de andere kunstdiscipline en maakt kans om als een completer mens door het leven te gaan als hij of zij dat talent kan ontplooien. Wat de BTO betreft heeft iedere jongere wel ergens talent voor, op één of liefst meer van zes competentiegebieden, en dat talent moet ontwikkeld worden terwille van competent burgerschap. Alvorens nader in te gaan op deze begripsverschuiving in de talentontwikkeling, is het nuttig, te kijken naar de oorspronkelijke, artistieke context. Talentontwikkeling is in Amsterdam begonnen in de dans- en theaterwereld, vanuit de constatering dat veel begaafde jongeren vanuit hun milieu geen toegang hadden tot de kunstvakopleidingen. Dat gold voor milieus waar men kunst beschouwde als ‘niets voor ons soort mensen’ en het gold vooral voor migranten – ‘minderheden’ zei men in de jaren tachtig. Immigranten uit Suriname, de Antillen, Turkije en Marokko lieten zich weinig of niet zien in de reguliere theaters – niet op het podium, niet in de zaal – en nog minder op de reguliere opleidingen. Wel bestond er een ‘minderhedentheater’ en dat begon zich in de loop van de jaren tachtig te professionaliseren en te bevrijden uit zijn marginale positie. Zo werd in 1986 De Nieuw Amsterdam opgericht, beter bekend als DNA, ‘het eerste professionele multiculturele theater in Nederland’, onder leiding van de zwarte Amerikaanse acteur Rufus Collins. ‘Multicultureel’, want als Nederlander van buiten-Nederlandse oorsprong was je toch al ‘tweetalig’; multiculturaliteit kwam vanzelf, daar hoefde geen ‘speerpunt van beleid’ van te worden gemaakt. Multiculturaliteit kwam bovendien voort uit een sterkere oriëntatie op het veranderende straatbeeld als metafoor voor een maatschappij die niet alleen veelkleuriger werd maar waar nog veel meer gebeurde dat op de reguliere podia niet aan bod kwam. De groep Made in da Shade, opgericht in 1993, bracht hiphop en interactieve media op de planken: ‘In het theater zagen we niet wat we op straat zagen. Dat gingen wij veranderen.’ De oprichters, Marjorie Boston, Maarten van Hinte en Lucien Kembel, wilden ‘een platform bieden voor de grote stad’ in multidisciplinaire voorstellingen met ‘engagement, live technologie en een warmbloedige mix van hiphop en klassieke cultuur’. DNA, Made in da Shade en vergelijkbare initiatieven kregen steun en onderdak voor hun producties bij Cosmic en later bij het Muiderpoorttheater en Frascati. Ook de Melkweg en Paradiso vervulden en vervullen een belangrijke rol als podia. Maar over het algemeen werden de nieuwkomers door de reguliere theaterwereld vooralsnog afgeserveerd als folklore, amateurtheater of welzijnswerk. Hiphop was in de jaren negentig nog verre van salonfähig. Zelf waren de nieuwe groepen zich er zeer van bewust dat ze bezig waren, nieuwe theatervormen en –talen te ontwikkelen, waard om te worden doorgegeven aan volgende lichtingen theatermakers. DNA startte daarom in 1992 een vooropleiding voor aspirant-leden van het gezelschap: Internationale Theater Scholing, ITS DNA. Vooral Alida Neslo, die in 1996 Rufus Collins opvolgde en DNA leidde tot 2000, ‘hechtte met name aan het verder ontwikkelen van de vooropleiding van DNA. We experimenteerden met nieuwe vormen van kunstonderwijs.’ Bij Cosmic organiseerde John Leerdam in 1997 de eerste Hollandse Nieuwe, een jaarlijks concours voor de vorming van multicultureel (toneel)schrijverstalent. Talentenjachten Eind 1997 startte ook Culture Coalition, een initiatief van Gail Pilgrim ‘ter bevordering van een cultureel divers aanbod’ in de podiumkunsten. Van 1998 tot 2004 organiseerde Culture Coalition jaarlijks een talentenjacht onder jongeren – vooral urban artists – die van huis uit geen weg zouden vinden naar de reguliere podiumopleidingen. De voorrondes voor deze Spin Offs vonden plaats in een van jaar tot jaar groeiend aantal steden verspreid over heel Nederland, de finales in Amsterdam – 7 vanaf 1999 in de Melkweg. Culture Coalition maakte ook producties, zoals RAPIDO! Shakespeare goes hiphop (1999), een bewerking van King Lear tot ‘grootschalig hiphop rap muziektheater’, om ‘de jongerencultuur de theaters in’ te brengen en ‘een brug te slaan tussen allochtone kunstenaars en de gevestigde theaterwereld’. Andere activiteiten waren de jaarlijkse City Life Festivals, met theater- en dansvoorstellingen waaraan ook buitenlandse groepen deelnamen, en vanaf 2002 het Dance Development Project met vormingstrajecten op verschillende niveaus in verschillende steden. Vanaf Spin Off 2000 kregen veelbelovende crews uit de voorrondes begeleiding aangeboden voorafgaand aan de finale. Een ondoorzichtige beslissing van de Amsterdamse Kunstraad maakte eind 2004 een einde aan al deze activiteiten. Wel overleefden de Spin Offs de opheffing van Culture Coalition. De reeks wedstrijden wordt voortgezet door de Stichting Spin Off, in 2005 opgericht op initiatief van Paradiso en de Melkweg, met evenals voorheen Trix Water als artistiek coördinator en in samenwerking met het Paradiso-Melkweg Productiehuis. De Spin Offs van Culture Coalition waren de eerste talentenjachten die zich specialiseerden in urban, maar het verschijnsel ‘talentenjacht’ dateert al van veel verder terug. In 1983 startte de Grote Prijs van Nederland, ’s lands ‘grootste nationale muziekconcours voor populaire muziek’, en de Kunstbende is sinds begin jaren negentig bezig ‘alle vormen van cultuur onder de aandacht te brengen’ van alle jongeren van 13 tot en met 18 jaar door heel Nederland die daar een ‘potentiële interesse’ in hebben. Dans en muziek domineren ook bij de Kunstbende, en urban neemt daarbij een belangrijke plaats in. De talentenjagers van Kunstbende mikken op jongeren die ‘willen weten wat het is om op een podium te staan’ en bieden hen de faciliteiten, ambiance en begeleiding voor een ‘eerste stap op weg naar misschien wel een professionele carrière in de kunsten’. ‘Misschien wel’: Kunstbende is er ook voor toekomstige amateurs, terwijl de Grote Prijs zich richt op jonge muzikanten die professioneel willen worden en weten dat ze nog het een en ander te leren hebben – ‘geen eendagsvliegen lanceren’. Winnaars in het Grote Prijs-concours krijgen tegenwoordig dan ook naast een bedrag van vijfduizend euro een jaar ondersteuning in een vorm naar keuze: een muzikaal coachingstraject, een cd produceren, een tournee, een cursus ondernemerschap – al naar individuele behoefte. In het algemeen kan van de talentenjachten worden gezegd dat ze de Idols-formule – hectische competitie beloond met kortstondige roem – verwerpen. Deelnemers, in elk geval de meer beloftevolle, worden gecoached vóór en tijdens de wedstrijd en na afloop worden de winnaars verder op weg geholpen en/of doorverwezen naar opleidingen en talentontwikkelaars. Vaak is er ook opvang voor degenen die het (net) níet hebben gehaald. Talentontwikkeling: gekleurd en artistiek Over ‘talent’ en ‘talentontwikkeling’ hoorde je in de beginjaren van DNA, Made in da Shade en Culture Coalition nauwelijks spreken, veel minder in elk geval dan vandaag de dag. Maar wat bijvoorbeeld ITS DNA deed – en nog steeds doet – kwam daar wel op neer. En deze oertalenontwikkeling diende een artistiek doel; ze mikte niet op ‘iedere persoon’ maar op jongeren die blijk gaven van een kunstzinnige aanleg en ambitie. Jongeren met begaafdheid voor muziek, dans en theater die van huis en school uit de wegen naar de kunstvakopleidingen niet leerden kennen en meestal ook de minimaal vereiste vooropleiding (havo) misten. Kinderen van laagopgeleide ouders en uit achterstandsmilieus, en zoals de zaken destijds lagen waren daaronder veel migrantenkinderen. Jongeren die van huis uit geen boodschap hadden aan Beethoven en Shakespeare, maar wel warm liepen voor de mondiale urban arts-beweging en voor hun energie, hun levenslust en frustraties een uitlaatklep vonden in rap of breakdance. De meeste initiatiefnemers voor talentontwikkeling hadden wat later een ‘cultureel diverse achtergrond’ werd genoemd en maakten theater dat ‘de Kalverstraat on stage’ wilde brengen. Een ‘witte’ uitzondering was Artisjok/Nultwintig, vroeg in de jaren negentig ontstaan door een fusie tussen twee stichtingen en sinds enkele jaren werkzaam onder de naam Jongerentheater 020. David Greaves (Londen 1951) van Nultwintig voerde aanvankelijk (tot 2000) de artistieke leiding van de 8 combinatie, vanaf 1997 samen met Nita Liem. De zakelijke leiding was in handen van Teco Kelfkens en Marion Schiffers, later, nadat de fusie al tot stand was gekomen, van Marion Schiffers alleen. Na het vertrek van Greaves en Liem werd Schiffers algemeen directeur. David Greaves had van 1979 tot 1985 in Londen The Priory Community Theatre geleid en was daarna betrokken geweest bij jongerentheatergroepen in Brazilië, Engeland en Burkina Faso. De gewichtsverdeling tussen het artistieke en het sociale aspect tendeerde bij Artisjok/Nultwintig meer naar het maatschappelijke dan bij de andere genoemde groepen. Hoe dan ook, talentontwikkeling blijkt vooral bottom-up te zijn opgekomen, in het milieu van multiculturele theatermakers die in een ‘wit’ podiumlandschap een plaats bevochten voor hun nieuwe artistieke opvattingen en werkwijzen. Die opvattingen hielden in dat theater de eigentijdse samenleving in haar geheel moest weerspiegelen, inclusief het een en ander dat men in de reguliere schouwburg niet graag op de planken bracht. In dat streven naar maatschappelijke volledigheid lag het ‘engagement’ waar Made in da Shade van spreekt en in zo ver vertoonde hun artistiek concept een sociaal aspect. Maar deze theatermakers waren teveel kunstenaar om het met hun artistieke geweten op een akkoordje te gooien terwille van louter maatschappelijke relevantie. In dit beeld past ook een top-down-initiatief: de 5 O’Clock Class, in 1994 opgezet vanuit de Afdeling Dans van de Theaterschool, onderdeel van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Aanleiding was de constatering dat de opleiding weinig jongeren uit Amsterdam zelf aantrok en al helemaal geen allochtonen. De 5 O’Clock Class was bedoeld om ook anderen dan ‘kinderen die op ballet mochten van hun ouders’ op te vangen en ‘in een intensief traject van een jaar jonge mensen voor te bereiden op een auditie voor de dansopleiding’. Vier jaar later verhuisde de 5 O’Clock Class naar het zojuist opgeleverde Activiteitencentrum Ganzenhoef in wat toen nog onverbloemd De Bijlmer heette, ‘een stadsdeel met een levendige danscultuur’ waar bovendien al het Krater Theater en het Matchpoint Cultuureducatie Zuidoost actief waren. Coördinator werd Jocelyn Bergland van Matchpoint. Sindsdien wordt een bredere aanpak gevolgd, waarin naast klassieke dans jazz, moderne dans, stemtraining, fysiek theater en breakdance hun plaats hebben. Met zoveel succes dat de Centrale Stad in 2001 aan subsidie in het kader van Actieplan Cultuurbereik de voorwaarde verbond dat ook elders in Amsterdam een dergelijk initiatief werd opgezet. In 2002 begonnen de voorbereidingen voor wat nu de 5 O’Clock Class West (voor theater) in Osdorp is. Artistiek gericht, multicultureel, veelkleurig (‘je hoeft niet zwart te zijn om te mogen meedoen’), open voor urban arts: de kenmerken van de talentontwikkelingsinitiatieven uit de pioniersjaren gelden ook voor de 5 O’Clock Class. Wordt vervolgd De pioniersgeneratie bracht al snel nakomelingen voort, en ook uit andere hoek dienden nieuwe initiatieven zich aan. Nita Liem richtte na haar vertrek uit Artisjok/Nultwintig in 2000 een eigen groep op, Don’t Hit Mama met een sterk urban karakter: ‘Voor makers en spelers is deze kunstvorm een antwoord op het grootstedelijke multiculturele overleven.’ Eveneens in 2000 regisseerde skater Marco Gerris de grootschalige productie ISH, een ‘cross-over tussen straat en theater’ met acrobatiek op inline skates als ‘rode draad’. Dit was de eerste van een reeks soortgelijke voorstellingen voor het grote podium, die met veel succes toerneerden in Europa, de VS en Canada, onder de vlag van het naar aanleiding van ISH opgerichte gelijknamige theatergezelschap onder leiding van Gerard Cornelisse. In 2004 creëerde ISH een ‘educatieve en opleidingspoot’, ISH Institute als springplank voor jong urban talent. En in 2001 stichtten drie ‘jongens uit de Bijlmer’ – Adeiye Tjon en de broers Glen en Melvin Faria – samen met Jarrod Francisco de al genoemde Likeminds op. Glen Faria kwam van Artisjok/Nultwintig en gaf les aan de 5 O’Clock Class; de anderen hadden onder andere in Frascati en Paradiso opgetreden. Hun doel was in eerste instantie het isolement van jongeren in de Bijlmer te doorbreken en hiphop was de weg. Hiphop zagen zij ook als ‘een uitingsvorm waarin “berichten uit de samenleving” en persoonlijke statements op een directe wijze gecommuniceerd kunnen worden’. De 9 kennismaking met een groep Zuid-Afrikaanse rappers en een daarop volgend bezoek aan Kaapstad gaven de stoot tot de oprichting van Likeminds, dat jongeren bewust probeert te maken van de krachten die theater kan ontwikkelen door hen op te leiden tot spelers, schrijvers en ‘peer educators’ die leeftijdgenoten op weg kunnen helpen. Proefveld Amsterdam Zuidoost Bijzondere culturele context De Bijlmer is om meer dan één reden interessant in het kader van de artistieke talentontwikkeling. Activiteiten op dit terrein zijn er zo talrijk en hebben zich in de loop van een decennium met zoveel succes ontwikkeld dat niet alleen een export van mensen en methoden naar andere stadsdelen op gang kon komen (de 5 O’Clock Class voorop), maar dat ook zwaargewichten uit het centrum (zoals Paradiso) het oog laten vallen op Zuidoost. Minstens zo belangrijk echter is de bijzondere culturele context. De bewoners van Zuidoost komen uit meer dan 130 verschillende landen. Als arbeidsmigranten en vluchtelingen kunnen velen een levensverhaal vertellen van breuken met een vertrouwd verleden en moeizame aanpassingen aan een in alle opzichten vreemde omgeving. (De jonge instelling Imagine IC is begonnen, ‘oral history’ te koppelen aan nieuwe media om zulke persoonlijke verhalen in beeld te brengen, onder andere in een serie videoportretten van immigranten van de eerste generatie. Imagine IC biedt ook video- en fotoworkshops aan voor jongeren die eigen beeldproducties willen maken.) Verhalen vertellen is in diverse landen van herkomst van de ‘nieuwe’ Bijlmerbewoners een gewaardeerd onderdeel van het gemeenschapsleven, evenals zang, muziek en dans, informeel en bij bijzondere gelegenheden, in ceremonies en rituelen. Bij ons wordt allang niet meer gedanst in de kerk, en dichten doen we alleen nog met Sinterklaas. Kunst, vooral die met een grote K, speelt zich af in reservaten als concertzalen en galeries; vaak moet je betalen om ervan te mogen ‘genieten’. Of kunst wordt gebracht als entertainment, een aangename vrijetijdsbesteding. Immigranten, onder andere uit Afrikaanse landen, brengen daarentegen tradities mee waarin verhalen, drama, dans en muziek helpen om de gemeenschap in stand en de voorouders in ere te houden, onzichtbare krachten gunstig te stemmen, cruciale momenten in ieders levensloop te vieren en in het reine te komen met ingrijpende gebeurtenissen. Dit betekent dat ‘kunstuitingen’ in hun culturen in principe teruggaan op een sociale noodzaak, of die nu ‘aan den lijve’ gevoeld wordt of verbleekt is tot een ingeslepen ritueel patroon, een gewoonte. Krater Theater en Theaterwerkplaats Zuidoost waarschuwen dan ook dat je in de Bijlmer voorzichtig moet zijn met de term ‘amateurtheater’. In de culturen van herkomst van vele bewoners bestaan geen ‘amateurs’. Niet ieder zingt, danst of musiceert even goed, maar iedere zanger, danser of muzikant vervult een functie in het verband van de gemeenschap. Deze veelvormige culturele achtergrond maakt van de Bijlmer een unieke voedingsbodem voor artistieke initiatieven en talentontwikkeling. Volgens Krater Theater (Beleidsplan 2009 – 2012) hebben migranten in de Bijlmer vanaf het begin ‘hechte netwerken ontwikkeld, waarbinnen zij elkaar opvangen en ondersteunen.’ Zo ‘ontstond ook een bloeiend cultureel leven. Buiten het blikveld van verreweg de meeste Amsterdamse culturele instellingen en los van de culturele infrastructuur in de stad maken bewoners van Amsterdam Zuidoost sinds jaar en dag georganiseerd muziek, theater en dans vanuit hun eigen cultuur. Zo geven zij uiting aan hun ervaringen, gevoelens en verbeeldingskracht, en aan het erfgoed dat zij met zich meebrengen.’ Ook uit de zelforganisaties van etnische groepen kwamen dans- en theatergoepen voort. Een gevolg van de nadruk op het ‘in eigen kring’ en verknochtheid aan ‘op handen gedragen’ leidersfiguren was wel dat de ‘kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingen in het Nederlandse amateurtheater’ aan de meeste van deze groepen voorbijgingen. Daardoor vertoonden ze mankementen op artistiek, zakelijk en facilitair gebied – nog in 2003 was er bijvoorbeeld in heel de Bijlmer, volgens Theaterwerkplaats Zuidoost, geen ‘fatsoenlijke theaterzaal’ te vinden. Slechts een vijftal groepen was goed georganiseerd en bracht voorstellingen van ‘redelijke tot goede artistieke kwaliteit’. 10 Naast dans en theater speelde uiteraard muziek een belangrijke rol in de opbloei van een eigen cultureel leven in de Bijlmer. In het bijzonder waren dat de brassbands, tot de oudste en bekendste waarvan Brotherhood behoort. Brotherhood functioneert nog steeds, nu samen met een Young Brotherhood, en heeft onderdak gekregen in het jongerencentrum Tha Spot Jongerenplaza, één van de door Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam opgezette ‘multifunctionele centra’. Initiatieven Krater Theater is in de Bijlmer actief sinds 1990, eerst onder de opeenvolgende welzijnskoepels Buurtwerk Zuidoost (BZO), Alcides en Swazoom, en vanaf 1 april 2005 zelfstandig. Krater gelooft in de kracht van ‘kunst en cultuur als het gaat om het verbinden van groepen mensen in de multiculturele samenleving van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost. Kunst en cultuur geven de bewoners ook de kans om uitdrukking te geven aan een meervoudige identiteit, een veelbewogen levensgeschiedenis en een bestaan vol uitdagingen.’ Daarmee is de toon gezet voor vrijwel alle volgende culturele initiatieven in het stadsdeel: de rijke etnisch-culturele verscheidenheid onder de Bijlmerbewoners uitbuiten door in te spelen op hun eigen dans-, muziek- en theaterculturen en deze met elkaar in contact te brengen, jong talent opsporen, ruimte voor ontwikkeling bieden en via de jongeren ook de ouders proberen te bereiken, en bijzondere aandacht besteden aan de sociale context. (De ooit zo fraai geplande Bijlmer was immers vervallen tot een achterstandswijk, die nu wel in de rehabilitatie zat maar nog steeds veel maatschappelijke problemen kende.) Voorbeeld van een individueel cultureel initiatief is Breathing Bijlmer van gitarist en componist Orville Breeveld, gestart onder de paraplu van Krater maar daarna verzelfstandigd. Breeveld constateerde dat de verschillende gemeenschappen in Zuidoost uitstekende musici voortbrengen en vroeg zich af waarom die niet in bijvoorbeeld Paradiso stonden en zelfs van elkaars bestaan niet afwisten. In zes edities per jaar en een festival brengt Breathing Bijlmer musici en dansers van diverse herkomst op één podium bij elkaar, zodat fusies tot stand kunnen komen. Breeveld is ook bedrijfskundige en laat het niet bij hoor- en zichtbaar maken. Breathing Bijlmer biedt ook artistieke coaching en trainingen in ondernemerschap – op voorwaarde dat talent samengaat met de wil en het doorzettingsvermogen om als professional carrière te maken. Breeveld zit met Breathing Bijlmer ook in de ‘stuurgroep Vanuit Kracht!’ die zich sterk maakt voor een ‘platform voor zowel artistiek als organisatietalent in Zuidoost’. Dit om te zorgen dat ‘potentiële professionals, ondernemers en bestuurders’ uit alle etnische groepen in de Bijlmer ook in hun eigen stadsdeel aan het werk kunnen, vooral in de creatieve industrie – wat tot nu toe te weinig het geval is. In de stuurgroep werken organisaties uit de cultuursector samen met de Bedrijvenvereniging Zuidoost. In de loop van de laatste tien tot vijftien jaar ging een reeks van instellingen aan de slag in Zuidoost. In het kader van het destijds nieuwe OCW-programma ‘Cultuur en School’ startte in 1998 het Matchpoint Cultuureducatie Zuidoost als verbindende factor tussen stadsdeel en scholen enerzijds en ‘de wereld van professionele kunstenaars voor wie de boodschap van hun kunst centraal staat’ anderzijds. In tegenstelling tot het voormalige Kunstweb, dat de scholen kant-en-klare ‘pakketten’ aanbood, en het huidige Expertisecentrum Cultuureducatie MOCCA, dat onderwijs en culturele instellingen met elkaar in contact brengt zonder zich inhoudelijk met projecten te mogen bemoeien, werkt het Matchpoint nauw samen met scholen en met kunstenaars uit het stadsdeel aan kunsteducatieprojecten die uitgaan van de specifieke behoeften ter plaatse. Vrijwel alle scholen in het stadsdeel worden op deze manier bereikt. Bijna tegelijk met Matchpoint verscheen de 5 O’Clock Class van de Theaterschool in de Bijlmer, in 1999 gevolgd door Jeugdtheaterschool Zuidoost, anno 2003 ‘de eerste zwarte theaterschool in Nederland’. In 2002 organiseerde Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam (SJA) de eerste All Stars, 11 een jaarlijkse ‘talent show’ die inmiddels onderdak heeft gekregen in SJA’s Bijlmerfiliaal Tha Spot Jongerenplaza. Theaterwerkplaats Zuidoost opende in 2003 met het eerste In the Picture festival. Gezamenlijk geven al deze instellingen de plattegrond te zien van een doorgaand talentontwikkelingstraject van basisonderwijs naar beroepsveld. Idealiter verloopt deze continue ‘leerlijn’ als volgt: kinderen en jongeren maken kennis met de verschillende (podium)kunsten op school – met hulp van Matchpoint – en via voorstellingen en vakantieworkshops bij Krater. Jeugdtheaterschool Zuidoost is er voor ‘beginnende talenten’ van zes tot achttien jaar. Boven de achttien kunnen ze terecht bij Theaterwerkplaats Zuidoost wanneer ze het amateurtheater in willen en bij Krater voor de opstap naar het beroepsveld. Theaterwerkplaats Zuidoost verwijst eventueel door naar Krater. Naast dit theatertraject is er uiteraard voor dansers de weg van de scholen via de 5 O’Clock Class naar de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en andere beroepsopleidingen. Model Met dit netwerk van instellingen, festivals en talentontwikkelaars begon Zuidoost een model te worden voor ontwikkeling van een levendig sociaal en cultureel klimaat in Amsterdamse wijken – waarin het welzijnswerk overigens een opvallend gering aandeel had. De Bijlmer stond bovendien kandidaat voor uitgroei tot een nieuw grootstedelijk centrum in de periferie, met een eigen gezicht en dynamiek in vergelijking met het (oude) centrum. In de plannen werd voorzien in een groot ‘cultuurcluster’ aan de Arena Boulevard, het GETZ Entertainment Centre (GETZ staat voor Gezondheid, Entertainment, Theater en Zaken). Hierop vooruitlopend startten Paradiso, Cosmic en Imagine IC op 1 maart 2004 het initiatief ZO! Cultuur in de overtuiging dat het culturele aanbod in Zuidoost nog altijd ‘verhoudingsgewijs klein’ was en (nog) beter kon. De meest spraakmakende toevoeging vanuit ZO! zijn tot nu toe de jaarlijkse Gospelfestivals, maar daarnaast manifesteert het nieuwe, grootschalige initiatief zich ook op het terrein van de talentontwikkeling met het ‘dynamisch platform’ BO! (met maandelijkse showcases en open mics) en sinds april 2007 het ZO! Theaterfestival voor ‘makers die goed thuis zijn in de hedendaagse interculturele jongerencultuur’. Het GETZ wordt op zijn vroegst opgeleverd in 2009 of 2010. Intussen is op 23 mei 2007 de eerste paal geslagen voor het Bijlmer Parktheater, waarmee uitvoering wordt gegeven aan een voorstel van Krater, Circus Elleboog, Jeugdtheaterschool Zuidoost en Theaterwerkplaats Zuidoost uit 2003. (Circus Elleboog heeft al ongeveer vijftien jaar een vestiging in de Bijlmer waar kinderen tussen zes en twaalf jaar kunnen binnenlopen en, als dat hen aantrekt, circustrainingen kunnen volgens in clubs tot ze zestien zijn. Ook voor en op scholen worden circuslessen gegeven, en sinds 2000 organiseert Circus Elleboog jaarlijks een Zomerfestival.) Naast de vier genoemden zal ook de 5 O’Clock Class er onderdak vinden. De ‘oude’ talentontwikkelaars in de Bijlmer zien hun verlangen naar ‘fatsoenlijke theaterzalen’ alvast vervuld. Tenslotte: Zuidoost is het toneel van twee van de meest spraakmakende ontmoetingen/crossovers tussen urban en eigentijdse dans. In mei-juni 2006 was dat de productie Zwanenmeer Bijlmermeer van Don’t Hit Mama en Het Nationale Ballet, een choreografie van Nita Liem, waaraan leerlingen van VMBO-scholen in de Bijlmer en de MBO-opleiding Dans van ROC van Amsterdam meewerkten. Don’t Hit Mama is een vaste samenwerkingspartner van Matchpoint Cultuureducatie Zuidoost, dat bemiddelde in de organisatie van een educatief programma rond de productie. De voorstelling was te zien in het Augustinus College in de Bijlmer en de Grote Operastudio van het Muziektheater. Het initiatief voor Zwanenmeer Bijlmermeer kwam van artistiek directeur Ted Brandsen van HNB, die het een gemiste kans vond als de in meerderheid allochtone opgroeiende jeugd in Amsterdam ‘de aansluiting met traditionele westerse kunstvormen’ zou missen. De productie wordt nu hernomen en gaat op tournee, noodgedwongen zonder de scholieren die nu eenmaal gebonden zijn aan hun onderwijsrooster. De cast gaat bestaan uit jongeren van Don’t Hit Mama, MBO-dansstudenten en dansers van HNB. Wel wordt overal waar de voorstellingen plaatsvinden een educatief traject voor scholen aangeboden. 12 En in 2007 traden veertig jonge dansers, woonachtig in Zuidoost en/of leerlingen van de scholen voor Voortgezet Onderwijs in het stadsdeel, op in de film Bollywood Bijlmer van David Greaves en Melinda Jansen. De première in Carré op 3 november werd voorafgegaan door de dansvoorstelling Bollywood Urban, gebracht door honderd leerlingen van de MBO-dansopleiding van ROCvA. De film werd geproduceerd door Kabaal Producties, dat in 2005 werd opgericht met David Greaves als artistiek en Teco Kelfkens als zakelijk leider. David Greaves geeft inmiddels les aan de afdeling Dansdocent van de AHK en de dansopleiding van ROCvA. Men kan daarom zeggen dat in en rond dit evenement verschillende stadia van een talentontwikkelingsleerlijn vertegenwoordigd waren – en dat een verrassend groot aantal jongeren van zeer verschillenden huize tot samenwerking werd gebracht met een als kunstwerk volstrekt overtuigende productie als resultaat. Maatschappelijke relevantie en artistieke kwaliteit hadden elkaar gevonden. 13 De stap naar Brede Talentontwikkeling ‘Iedere persoon heeft meerdere talenten (bekwaamheden) en kan deze gebruiken om competenties zoals sociale en/of taalvaardigheden aan te leren en vice versa. Talentontwikkeling is je bewust zijn van je talenten en deze in het dagelijks leven gebruiken waardoor je zelfvertrouwen toeneemt en je beter in staat bent deel te nemen aan het maatschappelijke leven.’ Aldus een toelichting op de Algemene opdracht BTO van de gemeente Amsterdam. Een omschrijving die geen schoonheidsprijs verdient, maar hij staat dan ook in Power Point Speak. De behoefte aan ‘brede’ talentontwikkeling past, net als die aan een ‘brede’ school, in een verschuiving in het denken over jeugd en jongeren die zich de laatste twee decennia aan het voltrekken is. Ook voordien waren kinderen en tieners mensen die moesten worden voorbereid op een zelfstandig bestaan in een maatschappij waarin wie eten wil nu eenmaal moet werken. Die voorbereiding vond plaats in het gezin en op school; daarnaast had je de jeugdverenigingen op basis van kerkelijke gezindten en politieke overtuigingen, de schaak- en sportclubs, de schoolverenigingen. Jongens kregen, voorzover niet lichamelijk of geestelijk gehandicapt, in militaire dienst de gelegenheid om zich te laten vormen tot een ‘echte kerel’, goed in teamwork en bereid om aan te pakken. Voorbereiding op de maatschappij betekende voorbereiding op een baan. In de maatschappij moesten vele functies worden vervuld om de boel draaiende te houden en het was duidelijk dat een baan die precies paste bij jouw aanleg, capaciteiten en ambities niet voor iedereen kon zijn weggelegd. Putjesscheppers waren ook nodig. Was er op het terrein van jouw toekomstdromen niet genoeg werk, dan zocht je maar ergens anders. In de administratieve sector was de elektronica nog niet zo ver doorgedrongen als nu, dus was er altijd wel werk te vinden ‘op ketoor’, vooral voor meisjes die geen zin hadden in, of te slim waren voor, ‘de pudding’ (de huishoudschool). Je best doen en niet zeuren was het parool. Naast en na noeste arbeid wenkte de vrije tijd – vooral sinds de invoering van de vrije zaterdag in 1962 – met ontspanning en daarin was ruimte voor ‘kunst en cultuur’. Musea, theaters, orkesten deden ook hun best om daarvoor belangstelling te wekken en publiek te lokken. Maar wie als kunstenaar zijn of haar brood dacht te verdienen moest wel òf heel goed òf een beetje gek zijn, want je kwam gegarandeerd in de bijstand terecht. Jongeren worden een probleem Inmiddels is de dienstplicht afgeschaft; van de bijbehorende oefening in discipline valt dus geen heil meer te verwachten. Het vroegere verenigingsleven is grotendeels ingestort; veel jongeren gaan liever naar ‘inloopplekken’ als buurthuizen en jongerencentra, waar ze kunnen komen en gaan wanneer ze zin hebben, dan zich te verplichten om op vaste tijden in een club mee te doen. Maar ook de vormende invloed van het gezin is niet meer wat ze was, zo blijkt. Ouders die beiden werken, ‘sleutelkinderen’, ouders die hun pedagogische tekortkomingen compenseren door toe te geven aan het consumentisme van hun kinderen, echtscheidingen en gebroken gezinnen, de verleidingen van internet – ‘thuis’ is lang niet altijd meer het veilige nest of de ankerplaats die kinderen nodig hebben om zich buitenshuis staande te houden. Wat zich afspeelt achter de voordeur komt steeds meer in de openbaarheid. Huiselijk geweld, kindermishandeling, seksueel misbruik worden ‘bespreekbaar’, cijfers komen beschikbaar en het blijkt allemaal (veel) erger dan de publieke opinie dacht. De laatste jaren kwamen enkele gruwelijke gevallen van kindermoord en dood door verwaarlozing aan het licht. Kinderen en jongeren zijn mensen geworden die bescherming nodig hebben. Zorg is er ook over díe jongeren die thuis onvoldoende worden voorbereid op de maatschappij, door laagopgeleide ouders of ouders die zelf de aansluiting met de maatschappij missen. De migratie is niet de enige oorzaak van de problemen, maar heeft er wel in hoge mate toe bijgedragen om ze op de spits te drijven. Het gaat om mensen die ooit zijn aangetrokken als gastarbeiders voor ongeschoold werk, of die op eigen gelegenheid zijn gekomen in de hoop op een beter bestaan dan in hun land van herkomst, maar altijd ‘vreemdeling’ zijn gebleven, vaak de taal niet of gebrekkig spreken en op geen van de ‘zes competentiegebieden’ uit de aangescherpte BTO-opdracht een voldoende halen – mensen die daarom hun kinderen te weinig meegeven waar ze buitenshuis iets aan hebben en teveel dat hen buitenshuis last bezorgt. 14 Veel migrantenkinderen raken in een spagaat tussen huis en straat, tussen thuis en school, waarbij straat en school veel aantrekkelijks bieden, veel vrijheid in gedrag en ambities, maar ook veel dat bepaald niet navolgenswaard is. De nasleep van 11 september, de opleving van vreemdelingenangst en vreemdelingenhaat tot op het hoogste niveau, het gekrakeel over hoofddoekjes en vrouwen die mannen geen hand willen geven – het heeft tegenstellingen gecreëerd waar ze niet hoefden te bestaan en het heeft de weg vrijgemaakt voor banale relschopperij-om-het-rellen. De jeugd, de hoop voor de toekomst, is een bron van bezorgdheid aan het worden. Zorg over taal- en leerachterstanden, gebrek aan motivatie, schooluitval, voortijdig schoolverlaten met als gevolg: geen uitzicht op betaald werk. Zorg over wangedrag, vandalisme, agressiviteit, wederzijdse discriminatie, radicalisering. Het meest spraakmakende deel van de hedendaagse jeugd staat te boek als risicojongeren en probleemjongeren en dat betekent dat de maatschappij van de nabije toekomst niet kan rekenen op het benodigde percentage aan weldenkende burgers. Ondanks een aanzienlijk aantal jongeren die wèl hun opleiding afmaken en ook bereid zijn om mee te werken om de samenleving leefbaar te houden. Naar de brede school Tegenover zoveel problemen lijkt bij overheden en (onderwijs)experts de overtuiging veld te winnen dat je de inburgering van kinderen niet zo maar aan de ouders kunt overlaten. En experts zijn er langzamerhand in vele soorten en maten, zowel voor het fysiek en geestelijk welzijn en de socialisering van de opgroeiende mens als voor begeleiding van diens ouders en opvoeders. Er kan dus deskundig worden ingegrepen, liefst al vóór dat er iets misgaat. Er gaan stemmen op om met ingrijpen niet te stoppen bij de voordeur, en het huidige kabinet toont zich geneigd om deze trend naar verregaande ‘bemoeizorg’ te volgen en ‘het kind’ bij de hand te nemen en te begeleiden vanaf de wieg tot het moment waarop het bij de juiste werkgever binnenstapt. In dat traject neemt de (brede) school naast het onderwijs een groot deel van de functies over die tot nu toe vervuld werden door het gezin, de verenigingen, de balletles of gewoon voetballen met de kinderen van de buurt. Het aanbod aan educatie en ontspanning wordt enorm uitgebreid. Voorvechters van de brede school gaan ervan uit dat ‘de school centraal staat in het leven van de leerlingen en dus hun uitvalsbasis vormt’. Verlengde schooldag en een assortiment aan ‘voor-, tussen- en naschoolse activiteiten’ bieden hen de gelegenheid om desnoods tot twaalf uur per etmaal, zoniet in het schoolgebouw, dan toch in het schoolcircuit te verblijven – als in een warm en veilig nest waar ze alles van hun gading vinden: een studielandschap, sport, computers en omgevingen waarin diverse vormen van creativiteit worden ‘uitgedaagd’. De ouders zijn ’s avonds welkom; voor hen blijft een rol weggelegd als ‘betrokkene’ bij de school van hun kinderen. Idealiter is zo’n brede school meteen een community center waar de buurt elkaar ontmoet bij theatervoorstellingen, debatten, maaltijden uit uitheemse keukens en feesten. Het gezin wordt als het ware gesocialiseerd: kinderen zijn niet meer uitsluitend lid van een basic unit van hun samenleving, maar van een extended family waar ook medeleerlingen, leerkrachten, coaches en buren bijhoren. Waarom BTO? Talentontwikkeling is in deze context niet meer beperkt tot ontwikkeling van artistiek talent en ook niet meer per definitie gericht op beroepsuitoefening. Talent is immers, volgens de Algemene opdracht BTO, een ‘bekwaamheid’ die je kunt ‘gebruiken om competenties zoals sociale en/of taalvaardigheden aan te leren en vice versa’. Doe je dat, dan neemt je zelfvertrouwen toe en ben je ‘beter in staat deel te nemen aan het maatschappelijk leven’. Omschrijvingen die geen schoonheidsprijs verdienen, maar ze maken duidelijk dat ‘deelname’ – ‘participatie’ in beleidsjargon – voorop staat en dat deze eerder tot stand komt als je kunt tonen dat je ‘wat kan’. Ben je iemand die een interessante bijdrage te bieden heeft in de omgang met de mensen om je heen? De meest concrete uitspraken omtrent deze opvatting van talentontwikkeling zijn te vinden in All Stars; Life is a performance, een publicatie van Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam (SJA) en de 15 Hogeschool van Amsterdam over het gelijknamige project van SJA. All Stars is een ‘talent show’ waarin jongeren optreden met willekeurig welk talent ze menen te bezitten. Het is geen wedstrijd: ‘Iedereen is winnaar. Falen bestaat niet.’ Dat betekent dat je het risico moet aanvaarden van te worden uitgefloten, als je daar vervolgens maar van leert (in de praktijk van de shows krijgt iedereen applaus die zich op het podium waagt). Showbusiness staat hier ‘symbool voor het leven’, waarin je immers ook jezelf voortdurend moet durven presenteren. Succes in de showbusiness is dus niet het einddoel van All Stars: ‘We leren jongeren vaardigheden die belangrijk zijn om zich staande te houden in het leven.’ Het resultaat moet zijn ‘een nieuwe positief ingestelde lichting jongeren die bereid is te werken aan een betere toekomst voor zichzelf en een ander.’ All Stars is geïnspireerd door een project voor achterstandsjongeren in New York, dat al loopt sinds 1979. Achter deze overname van een Amerikaanse aanpak ligt een omslag in het jongerenwerk. Dat werkte tot nu toe vooral vanuit een ‘zorgperspectief’, dat alleen maar oog heeft voor tekortkomingen en fout gedrag, voor krachten die gekeerd moeten worden. In projecten als All Stars wordt een omslag gemaakt naar een positieve kijk: niet ‘wat kunnen ze allemaal niet?’ maar ‘wat kunnen ze?’ – welke competenties brengen ze mee, hoeveel creativiteit, hoeveel vermogen om zelf problemen op te lossen? Een visie samengevat in de slagzin: ‘Iedereen heeft talent.’ En wie talent heeft, op welk gebied ook, kan daarmee aan de slag – als je maar bereid bent om te leren. De eerste stap in dat leerproces is volgens vele talentontwikkelaars een zoektocht naar de eigen identiteit. Je moet ‘erachter komen wie je bent’ en, ben je eenmaal zo ver, je talent tegenover anderen durven manifesteren. ‘Durf te laten zien wat jij kunt, dat levert je zelfvertrouwen en respect van anderen op.’ Talent gezien als middel om door je omgeving geaccepteerd te raken. De zoektocht naar het bijzondere in jezelf blijkt uiteindelijk een queeste naar integratie in het collectief, als respectabel en gerespecteerd deelnemer aan het maatschappelijk verkeer. 16 Talentontwikkeling in het Amsterdams jongerenbeleid Onder het motto ‘jeugd investeert in Amsterdam, Amsterdam investeert in jeugd’ bracht de motorgroep voor het Lokaal Onderwijs- en Jeugdplan voor Amsterdam in mei 2006 een doelstellingen- en afsprakendocument naar buiten, het al eerder genoemde Jong;-)Amsterdam. Tot de partners die de doelstellingen onderschrijven en de afspraken willen nakomen behoren de Centrale Stad, de Samenwerkende Amsterdamse Stadsdelen (SAS), het onderwijs van basis tot hoger beroeps, de Jeugdzorg, de GGD, de welzijnsinstellingen verenigd in de Ondernemerskring Sociale Sector Amsterdam (OSA) en Politie en Justitie. Hun ‘primaire doel’ is ‘het scheppen van mogelijkheden en voorwaarden voor kinderen en jongeren voor hun individuele ontwikkeling en maatschappelijke deelname.’ Zij beloven zich te zullen inzetten voor ‘een adequate aanpak (…) voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden en attituden bij de jeugd, gericht op gemeenschapszin, sociale verbanden en de optimalisatie van maatschappelijke participatie.’ Talentontwikkeling staat daarbij voorop. ‘Elk kind en elke jongere heeft het vermogen, het talent en de belangstelling om vooruit te komen.’ Maar ‘niet voor alle Amsterdamse kinderen en jongeren is het vanzelfsprekend dat zij hun talenten kunnen ontwikkelen. Er zijn nog teveel jongeren die met problemen te maken hebben waar ze niet op eigen kracht uitkomen.’ Daarom zullen de partners zich inspannen ‘om voorwaarden te scheppen voor het opsporen, stimuleren en ontwikkelen van de talenten, die elk kind of elke jongere heeft’. Brede talentontwikkeling wordt een speerpunt van het beleid. Daaronder valt onder andere een ‘breed en toegankelijk aanbod van sport en cultuureducatie’, en cultuureducatie moet ‘een integraal onderdeel van het onderwijscurriculum’ worden. Cultuureducatie Cultuureducatie is nog geen talentontwikkeling, zelfs actieve cultuureducatie is dat niet. Ook het zelf maken of zelf op het podium staan kan niet meer zijn dan een vrijblijvende eerste kennismaking met de kunstpraktijk. Cultuureducatie schept hoogstens voorwaarden voor talentontwikkeling. Wat kunst betreft gaat het niet alleen om kunstproducten maar ook om een beeld van wat het betekent om kunstenaar te zijn. Amsterdam beschikt over een ‘expertisenetwerk cultuureducatie’, MOCCA (Match Onderwijs en Cultuur Amsterdam) dat tot taak heeft om zowel scholen als aanbieders (theaters, musea, kunstinstellingen voor alle disciplines, bemiddelaars en begeleiders) te ondersteunen en adviseren. Maar zoals beschreven in het hoofdstuk over Amsterdam Zuidoost bestaat er al sinds 1998 in de Bijlmer, en sinds september 2005 ook in Nieuw West, een Matchpoint Cultuureducatie, destijds gestart in het kader van het programma Cultuur en School van het ministerie van OCW. De Matchpoints werken volgens het principe dat scholen niet geconfronteerd moeten worden met ‘culturele instellingen die een kant-en-klaar product aanbieden waarop ze niet zitten te wachten’. In plaats daarvan wordt geprobeerd in intensieve samenspraak met docenten ‘aanbod op maat’ te ontwikkelen. De Matchpoints zoeken ook zelf actief naar producties en tentoonstellingen die interessant kunnen zijn voor kinderen en jongeren in hun rayon. Bovendien wordt niet alleen samenwerking met instellingen gezocht, maar ook met kunstenaars die bijvoorbeeld met een schoolklas een project uitvoeren. Enkele malen is al Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam (SJA) ter sprake gekomen, als de instelling achter het ‘multifunctionele (jongeren)centrum’ Tha Spot Jongerenplaza in Zuidoost en organisator van de ‘talent show’ All Stars die daar haar hoofdkwartier heeft. De samenvoeging van een groot aantal kleine ‘ethnische zelforganisaties’ tot SJA hangt samen met de constatering, rond de millenniumwisseling, dat het jongerenwerk in Amsterdam alle samenhang miste. Dat kon ertoe leiden dat een probleemjongere in handen viel van vijf verschillende begeleiders, die geen van allen contact met elkaar hadden. De SJA is niet in het leven geroepen om dit soort problemen op te lossen; wèl om ‘de krachten van ethnische diversiteit te bundelen’ en te werken aan ‘empowerment door het stimuleren van jong talent’. ‘Alle jongeren hebben kwaliteiten en het is noodzakelijk voor de samenleving dat die tot ontwikkeling komen. Jongeren zijn immers (…) het nieuwe kapitaal van de stad.’ 17 Ontdekking en ontwikkeling van talent in ‘een veilige omgeving waar jongeren zich op een speelse manier kunnen ontplooien’, dat is de ‘filosofie’ van SJA. Naast multifunctionele centra met een groot en gevarieerd aanbod voor vrijetijdsbesteding en eigen initiatieven beschikt de organisatie over een Productiehuis voor ‘grootschalige, betaalbare evenementen’ en een Stedelijk Expertisecentrum voor informatie, kennisuitwisseling, begeleiding en training ten dienste van jongerenwerkers, professionals zowel als vrijwilligers. Er is verder de organisatie ClickF1, ‘projectintermediair’ op het gebied van ‘welzijn, zorg, onderwijs, kunst en cultuur, en arbeid’ met het programma CATch, opgezet in 2003 voor risicojongeren tussen 15 en 23 jaar die schoolverlater dreigen te worden of al zonder diploma van school zijn gegaan. Cultuureducatie wordt hier ingezet om jongeren uiteindelijk weer naar een opleiding of aan het werk te krijgen. De jongeren worden ‘aangeleverd’ door een groot aantal instellingen (waaronder SJA) die hen ook voorzien van een persoonlijke coach. De coach stelt samen met de cliënt een Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) op en culturele instellingen waarmee ClickF1 samenwerkt zorgen voor een passend ontwikkelingstraject vanuit één van de kunstdisciplines. CATch is opgenomen in het Programma Bijzondere Projecten Risicojongeren van de gemeentelijke Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO). ClickF1 is ook actief in andere gemeenten, onder andere in Utrecht. Amsterdam West De stadsdelen geven elk naar eigen inzicht en omstandigheden invulling aan het in Jong Amsterdam uitgezette beleid. Ik zal me hier beperken tot Amsterdam West en daarbinnen ‘inzoomen’ op Nieuw West als een voorbeeld van de uitwerking van het nieuwe beleid in de praktijk. In Amsterdam West werken zeven stadsdelen samen: Bos en Lommer, De Baarsjes, GeuzenveldSlotermeer, Osdorp, Oud West, Slotervaart en Westerpark, een combinatie dus van negentiende- en vroeg-twintigste-eeuwse stadsuitbreidingen en de naoorlogse Westelijke Tuinsteden. Deze laatste zijn in het kader van de stedelijke vernieuwing (sinds 1996) een eigen samenwerkingsverband aangegaan als Nieuw West. In Jongeren leven in Amsterdam West; aanzet tot duurzame ontwikkeling 2006 - 2015 wijzen de zeven stadsdelen erop dat 46 procent van alle Amsterdamse jongeren in West woont en dat in de komende tien jaar in dit gebied 63.000 jongeren ‘aan de markt’ worden verwacht voor wie er werk en woonruimte moet zijn. Maar dat niet alleen: veel jongeren – met name allochtonen – zien zich geconfronteerd met een ‘onbeantwoordbare bestaans- en zingevingsvraag’. Naast wonen en werken is dan ook ‘individuele ontplooiing een belangrijke, maar onvoldoende herkende behoefte’. ‘Ontwikkeling van identiteit en betekenis (zingeving) vraagt om het ontdekken van mogelijkheden, fysiek (sport), cultureel, de mogelijkheid om een maatschappelijke bijdrage te leveren (vrijwillgerswerk) etc.’ ‘Jongeren groeien op in een perspectief van korte termijn bevrediging en consumentisme’ en dan is het raadzaam om ‘stil te staan bij identiteits- en zingevingsvragen’. Het woord ‘cultuur’ komt in Jong;-)Amsterdam tweemaal voor, in de samenstelling ‘cultuureducatie’. In Jongeren leven in Amsterdam West komt ‘culturele’ tweemaal voor in de tekst en nog een keer in een schema dat vragen, lopende en mogelijke maatregelen in kaart brengt. Studio West, het ‘centrum voor kunst en cultuur voor alle jongeren in Nieuw West’, wordt in dat schema opgevoerd in de rubriek ‘identiteit en sociale samenhang’. Als functie krijgt het ‘culturele/persoonlijke ontwikkeling’ toegewezen. Het woord ‘kunst’ ontbreekt in beide beleidsstukken totaal. Nieuw West Nieuw West – de ‘Westelijke Tuinsteden’ Osdorp, Slotervaart, Geuzenveld-Slotermeer en (een deel van) Bos en Lommer – ook wel aangeduid als Parkstad – ondergaan sinds 1996 een proces van stedelijke vernieuwing, dat in 2015 moet zijn afgesloten. De ambitie is om tegen die tijd ‘een nieuw centrum in de regio te zijn met voorzieningen en attracties die zich onderscheiden van de andere centra in het netwerk van de Amsterdamse regio.’ 18 Een evaluatie van dit proces in 2005 – 2006 leidde tot een koerswijziging: de aandacht was teveel uitgegaan naar slopen en bouwen en de ontwikkeling van vastgoed voor grotere bedrijven, nu moest ‘sterker worden ingezet op verbetering van de economische positie van de huidige bewoners’. Binnen tien jaar moest iedere inwoner van Nieuw West kunnen leven op Normaal Amsterdams Peil. Om dat te kunnen bereiken moesten mensen ‘greep leren krijgen op hun eigen leven’. Deze koerswijziging werd vastgelegd in een overeenkomst tussen de stadsdelen en de betrokken woningcorporaties onder de titel Koers Nieuw West. Een gelijknamig bureau vervangt sinds zomer 2007 Bureau Parkstad, dat tot dan toe gefunctioneerd had als ‘coördinerend hulpcentrum’ tussen stadsdelen en corporaties. Als middel om greep te leren krijgen op eigen leven staat ook onder Koers Nieuw West talentontwikkeling prominent op het programma. Naar aanleiding van een Osdorps plan voor jongeren van negen tot vijftien jaar sprak stedelijk projectleidster Talentontwikkeling Maureen van Eijk: ‘Jongeren moeten weten wie ze zijn, wat ze willen en wat ze kunnen. Het is belangrijk dat ze zelfvertrouwen krijgen door zich een beeld te vormen van hun eigen kracht.’ ‘Ontwikkelen en verbinden’ In Nieuw West hebben de portefeuillehouders kunst en cultuur van de vier stadsdelen een gezamenlijk Kunst en Cultuurmanifest opgesteld, getiteld Ontwikkelen en verbinden en gedateerd 27 april 2007. Dit manifest geldt tevens als opdrachtformulering voor een nieuw aan te trekken tijdelijke cultuurintendant (inmiddels zijn op deze post Mira Kho en Freek van Duijn benoemd). Evenmin als de opstellers van Jong;-)Amsterdam en Jongerenleven in Amsterdam West laten de vier twijfel bestaan omtrent doel en middelen: de ‘potentie van kunst en cultuur om bewoners zich te laten ontwikkelen (empowerment) en aan elkaar te verbinden (sociale cohesie)’ wordt aangesproken in het kader van het ‘sociaal investeringsprogramma’ Koers Nieuw West. Het manifest gaat dan ook niet zozeer over kunst en cultuur als wel over wat daarmee gedaan kan worden: cultuureducatie, cultuurparticipatie en cultuurmanifestatie. Volgens het manifest dient cultuureducatie enerzijds ‘de ontwikkeling van een eigen identiteit’ (mede door ontdekking en ontwikkeling van ‘de eigen (artistieke) talenten’). Anderzijds moet ze jonge mensen deelgenoot maken in het ‘cultureel kapitaal’ van de samenleving ‘door kennismaking met een diversiteit aan cultureel erfgoed’. Dat diversiteit expliciet wordt genoemd is op zijn plaats in een stadsgewest waar 45 procent van de bewoners van allochtone afkomst is en waar dus alle aanleiding bestaat om de kennismaking niet te beperken tot de Europese canon. Het manifest vraagt bijzondere aandacht voor ‘toneel en theater’ als plek waar ‘persoonlijkheidsontwikkeling’ wordt gestimuleerd door ‘vergroting van de uitdrukkingsvaardigheid (en) andere sociale competenties’. Cultuureducatie mikt niet op ontwikkeling tot kunstenaar, maar opent voor een kleine groep met artistiek talent en ambitie wel een deur naar mogelijkheden om ‘zich te bekwamen richting beroepsopleiding’, bijvoorbeeld via Studio West en de 5 O’Clock Class West. Cultuurparticipatie betekent in de visie van de portefeuillehouders niet alleen dat mensen leren genieten van ‘een diversiteit aan cultuurhistorie als gemeenschapskapitaal’, maar ook en vooral dat ze hun eigen creativiteit ontwikkelen. De vier hebben daarbij weinig op met ‘bestaande kaders’. Liever zien ze in Nieuw West een ‘laboratorium’ voor creativiteitsontwikkeling op basis van ‘wat er in de diverse subculturen zelf leeft’. Veel inwoners zijn immers niet thuis in de ‘gevestigde kunst en cultuur’ maar koesteren wel ‘in eigen kring een zeer betekenisvolle “urban culture” (als) mogelijke voedingsbodem voor nieuwe initiatieven’. Het ideaal is de buurten te laten ‘uitgroeien tot creatieve (pracht)wijken waarin bewoners het voortouw nemen en hun eigen kunst produceren’. Dat kan worden bereikt via een laagdrempelig aanbod van community art-activiteiten die bij uitstek gelegenheid bieden om je ‘onderdeel te voelen van dezelfde lokale gemeenschap en daar een bijdrage aan te leveren’. 19 Bij de art in deze ‘gemeenschapskunst’ plaatst het manifest wel de kanttekening dat ‘de kunstzinnige inhoud bij deze projecten meestal niet voorop staat’. Bewoners van zo’n toekomstige prachtwijk hebben immers wel iets anders aan hun hoofd zolang ze nog met zoveel achterstand worden geconfronteerd. Rustig ‘beleven’ van kunstzinnige inhouden heeft nog niet ieders prioriteit. In het derde hoofdstuk van het manifest, over cultuurmanifestatie, worden de in de wijken woonachtige kunstenaars ‘uitgedaagd’ om uit hun creatieve enclaves te komen en vaker ‘samen met de wijk culturele evenementen te ontwikkelen’. De bibliotheken moeten meer een ‘spilfunctie in het alledaagse culturele leven van de wijk krijgen’ en (brede) scholen kunnen uitgroeien tot podia voor amateurkunst, community centers waar de lokale ‘energie’ zich uit ‘in de confrontatie tussen een diversiteit aan culturen’. Belangrijke functies zijn weggelegd voor film en voor festivals, zoals Waterval aan de Sloterplas, en uiteraard voor de twee grotere theaters in Nieuw West: De Meervaart in Osdorp en Podium Mozaiek in Geuzenveld-Slotermeer. Overigens vinden de cultuurportefeuillehouders dat de stadsdelen elkaar niet moeten gaan beconcurreren ‘met allemaal hun eigen podia en festivals’. En dat wisselwerking met instellingen in de rest van Amsterdam en Nederland zeer gewenst is. ‘De centrale stad zou hier de regie in moeten nemen door die instellingen te belonen die hun expertise ook daadwerkelijk over de stad verspreiden en in de buitenwijken terecht laten komen. Idealiter leidt dat ook tot een programmering voor locaties in die wijken.’ Want bij alle nadruk op een wijkbevolking die in eigen buurt haar eigen kunst produceert blijft er behoefte aan ‘cross-over’ met ‘gerenommeerde instellingen’ in en buiten het eigen stadsdeel. Het ‘verbinden’ uit de titel van het manifest keert terug in De verbindende kracht van kunst, een publicatie van Bureau Parkstad uit februari 2007. Daarin worden nog meer zegeningen opgevoerd die men verwacht van ‘kunst en cultuur in de stedelijke vernieuwing van Amsterdam Nieuw West’. De ‘identiteit van Nieuw West’ zal erdoor worden versterkt. Bewoners zullen worden gemotiveerd en gestimuleerd tot ‘empowerment en emancipatie’. ‘Kunst en cultuur zet kinderen aan tot nadenken over hun eigen identiteit’ en ‘maakt creativiteit los bij mensen en prikkelt hun verbeeldingskracht.’ Toegegeven: ‘Kunst kan nooit de sociale problemen oplossen.’ Maar ze kan ‘wel mensen op een andere manier naar dingen laten kijken en over laten nadenken’ en dat is al heel wat. 20 Talentontwikkeling in Nieuw West: de praktijk Het succes van de 5 O’Clock Class in Zuidoost leidde tot het idee om ook elders in Amsterdam iets dergelijks te starten. De Centrale Stad stelde dat zelfs als voorwaarde bij de toekenning van subsidie in het kader van Actieplan Cultuurbereik. De keus viel op Nieuw West, evenals de Bijlmer een stedelijk vernieuwingsgebied, en Yvon Driehuis, die als welzijnsambtenaar een groot aandeel had gehad in de culturele opleving in de Bijlmer, vertrok in 2002 naar de Westelijke Tuinsteden om de 5 O’Clock Class West voor te bereiden. En sinds september 2005 functioneert het Matchpoint Cultuureducatie Nieuw West onder leiding van Marion Jonk – voorheen Matchpoint Zuidoost. De ontwikkelingen in Nieuw West zijn van recente datum. Veel verkeert nog in een stadium van experiment en voornemens; samenwerkingsverbanden worden opgestart of alweer verbroken, allianties verschuiven, functionarissen worden nieuw aangesteld of vertrekken naar elders. Daarbij komt dat de vier stadsdelen weliswaar in één verband opereren, maar op allerlei punten ook hun eigen, afwijkende agenda’s hebben. Van een uitgebreide, min of meer stabiele infrastructuur als in de Bijlmer is nog geen sprake. De culturele voedingsbodem is in Nieuw West ook een andere dan in Zuidoost. De bevolking is er weliswaar voor 44 tot 62 procent van allochtone afkomst, maar minder gevarieerd dan in de Bijlmer. Immigranten van Marokkaanse herkomst domineren terwijl het Surinaams, Antilliaans en ‘zwart’Afrikaans contingent veel kleiner is dan in Zuidoost. Dat maakt de lokale cultuur een stuk minder flamboyant. Van groot belang voor de ontwikkelingen in Nieuw West is de aanwezigheid van een groot, goed geoutilleerd theater met een lange staat van dienst, dat de status van ‘buurttheater’ sinds lang ontgroeid is: De Meervaart aan de Sloterplas in Osdorp. Meervaart directeur Bert Liebregs speelt een essentiële stimulerende en organiserende rol bij vrijwel alles wat er de laatste jaren in cultureel Nieuw West van de grond is gekomen. Dat geldt in het bijzonder voor Studio West en voor Waterval, het theater- en muziekfestival dat sinds 2004 op en rond de Sloterplas wordt georganiseerd door Terts Brinkhof (Boulevard of Broken Dreams, De Parade), daartoe aangezocht door Liebregs en Yvon Driehuis. De Meervaart kocht ook zes leegstaande winkelpanden aan de achterkant van het theater als huisvesting voor Studio West. De Meervaart fungeert met een ‘brede en gevarieerde programmering voor een breed en gevarieerd publiek’ in feite als de ‘stadsschouwburg van Nieuw West’. Met voorstellingen en andere activiteiten (Black Magic Woman Festival, Ramadan Festival) trekt het theater per jaar 90.000 bezoekers uit de vier stadsdelen (naast een 35.000 van elders). Liebregs streeft naar een nauwe verbinding met de directe omgeving en betrekt daar nadrukkelijk ook de jongeren bij. Initiatieven Studio West is een gezamenlijk initiatief van De Meervaart, Bureau Parkstad en het stadsdeel Osdorp, bedoeld ‘voor alle jongeren in Nieuw West’, zowel op amateurniveau als voor jong talent dat professional wil worden in de podiumkunsten en/of nieuwe media. Bert Liebregs haakt hiermee in op de eerder beschreven omslag in het jongerenwerk: niet hameren op tekortkomingen maar het positieve in jongeren stimuleren. Ettertjes die de buurt onveilig maken moeten worden aangepakt, maar laat de aandacht in de eerste plaats uitgaan naar de velen die géén auto’s in brand steken en die het waard zijn om ruimte te krijgen voor hùn creativiteit en ambities. Dat is ook het nieuwe beleid van het welzijnswerk in Osdorp en Slotervaart. De welzijnsinstellingen dragen er binnen hun vrij beperkte mogelijkheden (de kleine ruimte van Paradox in Osdorp, drie kleine locaties in Slotervaart) aan bij door bijvoorbeeld debatten of een percussieworkshop te organiseren. In beide stadsdelen stimuleren zij vooral de kleine, door actieve jongeren in de buurt zelf ontwikkelde initiatieven, die worden gesteund met kleine bedragen, bijvoorbeeld voor de aanschaf van muziekinstrumenten of voor een bijzonder feest. 21 Het gaat om de talrijke kleine bottom-up-ondernemingen, de bandjes en groepjes die her en der onderdak improviseren in kelders en garages en optreden in buurthuizen. Zij kruiden als het ware de buurten en vormen een voedingsbodem voor nieuw talent. Het belang van deze opkomende groepjes is niet gediend met veel geld en snel succes; wel met bescheiden steun waar nodig, die hen rust en ruimte biedt om hun eigen weg te vinden. Studio West opende zijn deuren in mei 2004 en biedt allerlei activiteiten en voorzieningen; jongeren kunnen er ook zelf een studio huren om eigen producties te maken. De plek is echter geen tot niets verplichtend inloopcentrum. Jongeren die er gebruik van maken moeten serieus iets willen leren of bezig zijn met iets – bijvoorbeeld een cd of een productie maken – waarvoor ze hulp vragen. Eenmaal binnen krijgen ze heel veel ruimte voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid. Samenwerking met Made in da Shade staat op het programma, en via Elike Roovers, artistiek leider van de 5 O’Clock Class West, is er een verbinding met Jongerentheater 020. Verschillende andere initiatieven zijn ondergebracht bij Studio West. De 5 O’Clock Class West, die niet zoals die in Zuidoost op dans is gericht maar op theater, wordt er georganiseerd door Theater Rast, dat eens per jaar met de cursisten een gezamenlijke jongerenproductie maakt. De 5OCCW, net als die in Zuidoost een project van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, vormt een schakel tussen Studio West en het kunstvakonderwijs. Ook ‘de eerste hiphopschool van Amsterdam’, Solid Ground Movement, najaar 2004 opgericht door Bryan Druiventak en Alida Dors, vindt onderdak bij Studio West. Jongeren kunnen hier terecht zowel voor ‘recreatieve/losse lessen’ als voor een echt opleidingstraject dat naast de vier klassieke ‘pijlers’ (rap, DJing, breakdance en graffiti) ook hiphopgeschiedenis omvat. Daarnaast biedt SGM ‘hiphopworkshops op maat aan’. De school besteedt veel aandacht aan de vorming van ‘peer educators’ die lessen kunnen verzorgen op scholen, in buurtcentra en bij Studio West. SGM fungeert bovendien als een productiehuis(je) dat aan het eind van ieder jaar een mee door de jongeren zelf gemaakte voorstelling brengt. Studio West herbergt ook de Digitale Studio Osdorp waarbinnen Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam het project Be at the media heeft ondergebracht. Cultuureducatie Wat betreft cultuureducatie wordt in het manifest Ontwikkelen en verbinden gesteld dat MOCCA vooral werkt met ‘scholen die al ver zijn in het integreren van cultuureducatie als doorlopende leerlijn’, maar dat in de Westelijke Tuinsteden – ‘door de soms “broze” infrastructuur op de scholen, de weinig bagage van leerlingen op cultureel gebied en door grotere achterstanden in algemene zin’ – meer begeleiding van de scholen nodig is in het contact met culturele instellingen. Op dat punt springt Matchpoint Cultuureducatie in. Voortzetting en uitbreiding van Matchpoint wordt dan ook opgenomen in het cultuurprogramma van Koers Nieuw West. ‘Doel is om voor alle basisscholen projecten met culturele instellingen op poten te zetten en ze te ondersteunen in het ontwikkelen van een doorlopende leerlijn cultuureducatie.’ Matchpoint wil net als in de Bijlmer intensief in gesprek gaan met scholen en instellingen om precisie-maatwerk te produceren, zoekt actief naar voorstellingen en tentoonstellingen die interessant kunnen zijn voor kinderen in Nieuw West en entameert projecten met kunstenaars, bijvoorbeeld om samen met schoolkinderen beelden te ontwerpen voor Stadspark Osdorp. Lopende projecten worden gerealiseerd in samenwerking met Hermitage aan de Amstel, de dansopleiding van de AHK, Het Nationale Ballet en het Muziektheater, en het Nederlands Philharmonisch Orkest. Naast en met medeweten van Matchpoint wordt gewerkt aan een scholentraject voor het Voortgezet Onderwijs, van VMBO tot VWO, een gezamenlijk initiatief van Studio West, de Muziekschool West, de Digitale Studio, Solid Ground Movement en Rast, met ruggesteun van De Meervaart. Vijf scholen in Nieuw West doen mee. 22 Terwijl Matchpoint vooralsnog vooral contacten legt met instellingen in het centrum, moet dit VOtraject een doorgaande talentontwikkelingslijn worden binnen de betrokken stadsdelen zelf, binnen de scholen en in de vrije tijd via Studio West, dat weer een opstap biedt naar de opleidingen. Waterval Terts Brinkhof werd door Bureau Parkstad (bij monde van Yvon Driehuis) en De Meervaart gevraagd om voorlopig vier jaar lang een festival rond de Sloterplas te organiseren, als ‘construerend element’ in een stadsdeel dat bekend stond als ‘moeilijk’ en sociaal incoherent en waar men dit soort evenementen bepaald niet gewend was. Woningcorporatie Far West nam deel in de financiering. Eerste stap was het vertrouwen te winnen van oude en nieuwe immigranten – ‘witte’ zowel als ‘gekleurde’, want de autochtone bevolking is in Nieuw West ook voor een groot deel van elders ingetrokken. Dat gebeurde via de scholen en acties op straat. Een belangrijk principe was dat de in de wijk inheemse organisaties hun eigen evenementen organiseerden als onderdeel van het geheel. Amateurgroepen vertegenwoordigden de verschillende culturen uit de wijken en traden op naast groepen van De Parade. Op verzoek van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling organiseerden De Meervaart en Studio West een Summerstage in een speciaal gebouwde tent, waarin de verschillende groepen van Studio West en ISH optraden. Vanaf de eerste editie in 2004 is Waterval een succesvol festival gebleken, dat van jaar tot jaar groeide, ook ruimtelijk – al nam het ook in 2007 nog niet de hele Sloterplas in beslag (wel deed voor het eerst het Sloterparkbad mee, een belangrijke terreinwinst). Alle betrokkenen vinden dan ook dat het moet worden doorgezet en er is overleg gaande over de realisering. Scholen en meer Als het ligt aan Jaap Storteboom, regiocoördinator talentontwikkeling in het Voortgezet Onderwijs in Amsterdam West en ook alweer met een verleden in de Bijlmer, gaan ook de scholen in Nieuw West zich profileren als talentontwikkelaars, met elk een eigen specialiteit. Het Comenius Lyceum werkt al aan ‘presentatievaardigheden zoals dans, theater, film’: ‘Wij zorgen dat ze zich durven laten zien.’ Competentieontwikkeling staat hier duidelijk voorop, niet het artistieke peil van het resultaat. De scholen hoeven dan ook niet te fungeren als kweekvijvers voor kunstzinnig talent: ze zijn er niet voor de kunst maar voor de buurt – die relatie moet volgens Storteboom veel duidelijker vorm krijgen. Met dat doel voor ogen brengt hij – vooralsnog een unicum – docenten, buurtwerkers en ambtenaren bijeen rond één vergadertafel. In de nabije toekomst wenkt de Brede School. Sinds 2006 is op het Calvijn met Junior College in Slotervaart een ‘verbeterplan West Best’ in de maak voor een Integrale Brede School voor VMBO-MBO, met ‘meer sport, meer cultuur, meer praktijk leren en intensieve samenwerking met bedrijven’ en ‘sociale en burgerschapscompetenties’ als ‘belangrijk aandachtspunt’. Storteboom is lid van de voorbereidingsgroep. Er is in Nieuw West veel in opkomst dat nog te kort tijd heeft gekregen om uit te kristalliseren. Toch tekent zich het begin van een doorgaande leerlijn af: van cultuureducatie op de scholen en vanuit de ‘mikro-initiatieven’ van de jongeren zelf via Studio West, de 5 O’Clock Class West en Fame-ISH (waarover zo dadelijk) naar de MBO- en HBO-podiumopleidingen en naar professionele groepen als Made in da Shade en Rast. 23 Amsterdam en de urban arts De urban arts zijn in Amsterdam ‘overal en nergens’. In de hiphopschool Solid Ground Movement en ISH verschijnen ze in het volle licht van de talentontwikkeling, en er zijn langzamerhand weinig theaters, theatergroepen, talentontwikkelaars, podia en festivals die er niet op de een of andere manier aandacht aan besteden, ze opnemen in hun programma’s of als ingrediënt gebruiken voor fusies. In de ISH-producties en in Zwanenmeer Bijlmermeer en Bollywood Urban afficheerden ze zich met succes op de grootste podia. Maar de urban arts, dat is ook de ongrijpbare underground van groepen en groepjes die ‘het maken’ in het commerciële circuit van disco’s en clubs. Een voorbeeld uit vele is Turn it Loose, opgericht en geleid door Pascal Busch. De groep houdt het al twaalf jaar vol zonder subsidie en zonder talentontwikkelaars, vooral door middel van korte shows als onderdeel van andermans programma’s. Succes in het eigen circuit is voor urbans in het algemeen een teken dat talentontwikkeling aan hen niet besteed is – waarom zou je nog ‘naar school gaan’ als je toch al niet van onderwijs houdt en voor meer optredens wordt gevraagd dan je aankunt? Pascal Busch ziet in dat laatste een belemmering: het succes laat je geen tijd meer voor bezinning en verdieping. Zo komt hiphop nooit verder. Een andere hindernis is volgens Busch de fusie-rage die sinds de eeuwwisseling heerst onder het motto dat hiphop alleen te weinig potentie bezit. Dat dank je de koekoek: als hiphop aan één stuk door moet mixen – met moderne dans, klassiek ballet, Hindipop… - blijft er geen ruimte over voor eigen ontwikkeling, voor de opbouw van een hiphoprepertoire. (Wat niet wegneemt dat break- en streetdancers technisch baat kunnen hebben bij ervaringen met ballet en moderne dans.) Pascal Busch begint nu met steun van Trix Water te werken aan een voorstelling, 24H, om de theatrale mogelijkheden van hiphop te exploreren. Over Solid Ground Movement is in het hoofdstuk over Nieuw West al het nodige gezegd. Dat ook ISH een rol speelt in de Westelijke Tuinsteden is betrekkelijk toeval: op zoek naar een geschikte locatie voor de ‘opleidingspoot’ van het gezelschap, ISH Institute, werd deze gevonden in de voormalige Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Osdorp. Nu ISH eenmaal in Nieuw West is geland (met een aanzienlijke bruidschat aan subsidie), worden pogingen in het werk gesteld om samenwerking met de betrokken stadsdelen op te bouwen. ISH Institute is in Osdorp begonnen met een tweejarige ‘opleiding in straatkunst en -cultuur’, FameISH, waarvoor een deel van de instroom loopt via de Dienst Werk en Inkomen. Het gaat dan om schoolverlaters en andere risicojongeren, die niet perse beroeps-urban artist hoeven te worden. Net als in het CATch-programma van ClickF1 is het ook goed als ze via Fame-ISH de weg terug naar school weten te vinden of in een andere branche aan de slag kunnen. Naast de bekende hiphopgenres spelen in de opleiding ook voetbal en basketbal een rol, getuige de recente productie BALLS! Volgens oprichter Marco Gerris is voetbal, ‘denk je de bal weg, gewoon dans’. Maar natuurlijk slaat voetbal ook een brug naar de wereld van de jongeren op wie ISH zich met deze opleiding richt. Fame-ISH heeft een samenwerkingsovereenkomst met de ROCvA, waardoor studenten van de MBOkunst-en-cultuuropleidingen twee jaar van hun studie kunnen doorbrengen ‘in de echte theaterpraktijk’ in Osdorp, waar van het begin af aan steeds toegewerkt wordt naar producties. FameISH verzorgt bovendien naschoolse activiteiten en vrijetijdsbesteding voor ‘jongeren in sociaalmaatschappelijk moeilijke omstandigheden’ tussen 12 en 17, respectievelijk 18 en 23 jaar in samenwerking met het Montessori College Oost (waar ISH voorheen al projecten heeft uitgevoerd) en de IVKO. Met dit alles wil ISH ‘een leidende rol spelen in Amsterdam West op het gebied van Sport, Kunst, Cultuur en Sociale Cohesie’. ISH is met grootschalige producties en de vestiging in Osdorp prominent aanwezig in het Amsterdamse, maar dat mag niet doen vergeten dat Paradiso en de Melkweg sinds jaar en dag urban artists programmeren (Paradiso heeft daarvoor zelfs speciale programmeurs in huis), dat festivals als Amsterdans en Breakin’ Walls een grote plaats voor hen inruimen, 24 dat de Spin Offs ook na de opheffing van Culture Coalition doorgaan en dat de urban arts ook binnen de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten steeds meer serieus wordt genomen. Amsterdans is een tweejaarlijkse wedstrijd in festivalvorm, in 1997 voor het eerst georganiseerd door Moos van den Broek, destijds directeur van het Muiderpoorttheater. Aanvankelijk verspreid over acht theaters, vond het na haar vertrek naar de Nestheaters in 2001 alleen nog plaats in het Muiderpoorttheater. De zevende editie van deze ‘competitie voor dansfanaten tussen 12 en 25 jaar’ in ‘alle stijlen van hiphop en streetdance tot folklore en bollywood’ staat aangekondigd voor voorjaar 2008. Sinds 1999 biedt het theater een open podium, EastSite, speciaal bestemd voor de buurt, met een EastSite Plus-traject voor coaching en eigen producties. Op het ogenblik organiseert Galit Shabi in het Muiderpoorttheater een tweejarig programma Coaching & Scouting waarin begeleiding op maat wordt geboden aan break- en streetdancers, en Multiple Dance Jams voor urban dansers die zeer druk bezocht worden, door dansers en publieken uit heel Amsterdam. Ook Breakin’ Walls, ‘hèt jongerenfestival vol (inter)nationale theater-, muziek- en dansvoorstellingen geselecteerd door een redactie van enthousiaste en kritische jongeren van 16 tot 23 jaar’ van Frascati’s Nan van Houte, biedt ruim baan aan urban arts. Professionals en jong talent, gevestigde namen en nog onbekenden worden bij elkaar gebracht. Ook wat er in de wijken gebeurt komt in beeld. Breakin’ Walls 2007 bracht onder andere Zuidoostwaarts, een productie waarin Circus Elleboog Zuidoost en Jeugdtheaterschool Zuidoost samenwerkten met choreograaf Klaus Jürgens van het Hans Hof Ensemble, mime-docent Janneke Albers en pencak silat-meester Charles Renoult. In Paradiso vond in 1998 het Marmoucha Festival plaats, het begin van het podium voor Marokkaanse muziek Marmoucha, dat sindsdien muziek en dans uit de Maghreb brengt, door artiesten uit Nederland èn uit Marokko. Paradiso heeft dit initiatief steeds gestimuleerd en gefaciliteerd en start nu met een soortgelijk podium voor Turkse muziek en cultuur, Pera. Stadsschouwburgdirecteur Melle Daamen verdient een compliment voor de gastvrijheid die hij biedt aan Urban Myth-shows van Jörgen Tjon a Fong. Urban Myth wil ‘het verhaal van de stad vertellen’ en daarvoor ‘respectabele’ en ‘minder respectabele’ circuits bij elkaar brengen. Zijn mensen haalt Tjon a Fong van alle trajecten en opleidingen – niet alleen dansers en performers maar ook schrijvers, VJs, productiemedewerkers – maar ze moeten wel al ‘veel kunnen’. Hij ziet zichzelf als de laatste schakel in de talentontwikkelingsketens. Na werkend geleerd te hebben bij Urban Myth kunnen ze door naar theatergroepen en vakopleidingen. De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten heeft na de lancering van de 5 O’Clock Class in 1994 merkwaardig lang stilte bewaard wat de urban arts betreft. Binnen de afdeling Dans komt daar nu verandering in. Het nieuwe afdelingshoofd Leontien Wiering wil meer openheid naar buiten toe, ook in relatie tot de wijken. Samenwerking met het MBO begint op gang te komen. De opleiding Jazz en Musical laat steeds meer urban binnen – niet verwonderlijk omdat leider Eddi de Bie van het begin af banden had met de 5 O’Clock Class. Gabriël Smeets leidt de nieuwe, ‘brede’ opleiding Choreografie van de School voor Nieuwe Dansontwikkeling die toegankelijk is voor urban dancers. En afgestudeerden van de opleiding Dansdocent krijgen in de praktijk van de Brede Talentontwikkeling rechtstreeks te maken met de urban jongerenscene. En nog steeds heeft geen Amsterdamse beleidmaker iets op papier gezet over de urban arts als afzonderlijke categorie. 25 Oude en nieuwe talentontwikkelaars Hoe verhouden de ‘veteranen’ van de jaren negentig zich tot de jongeren in het tijdperk van de brede talentontwikkeling? De golf langs je heen laten gaan is vrijwel onmogelijk geworden, en ieder houdt zich wel op de een of andere manier bezig met jonge talenten – soms met uitgesproken enthousiasme. Maar praktisch overal houdt men stevig vast aan het primaat van het artistieke; sociaal empowerment is hoogstens een gewaardeerd bijproduct. De artistieke identiteit van het gezelschap moet in elk geval gewaarborgd blijven. Men is dan ook primair geïnteresseerd in nieuw talent dat daarin past en men is ook bereid energie te steken in de scholing van deze Nachwuchs, maar die moet dan bij voorkeur ook al enig kunnen en ervaring meebrengen. Aan scouting wordt wel gedaan, maar het wereldje is klein, de meeste kennen elkaar wel, komen uit dezelfde school of hebben samengewerkt; als er een veelbelovend nieuw talent opduikt, komen gegadigden daar snel genoeg achter. Een probleem is wel dat de kweek van Nachwuchs tot nu toe geen gelijke tred heeft gehouden met de opkomst van multiculturele, multidisciplinaire gezelschappen. Het blijkt bijvoorbeeld moeilijk, dansers te vinden die modern, klassiek en urban combineren, of in staat zijn om snel in te groeien in zo’n combinatie. Er bestaat, behalve de 5 O’Clock Class in Zuidoost, in Amsterdam geen allround dansopleiding vergelijkbaar met het Dansplan dat Joan van der Mast heeft opgezet voor het Segbroek College in Den Haag. Het is dus vaak shoppen bij diverse opleidingen en trajecten om aan de juiste mensen voor een productie te komen. Om die reden dienen Don’t Hit Mama, Danstheater Aya en The Kisshoff Moves (urban dansers Dorrotta Kiss en Percy Kruythoff) een plan in voor een werkplaats voor Urban Dance Development met daarin bijzondere aandacht voor de opleiding van choreografen, want die zijn voor de mix van modern, klassiek en urban nog zeldzamer dan dansers. Een ander probleem is volgens Nita Liem van Don’t Hit Mama dat ook de jongeren op zoek naar talentontwikkeling shoppen, veel meer dan voorheen toen er nog minder te kiezen viel. Het blijkt moeilijk, ze langer dan een half jaar vast te houden; duurt het hen te lang of bevalt het hen niet meteen, dan houden ze het snel voor gezien. Op die manier missen ze de ervaring van een productie van begin tot eind mee te maken. ITS DNA functioneert sinds 1992, maar de nieuwe artistiek leider van DNA, Sabri Saad el-Hamus, vindt wel dat het gezelschap teveel ‘een eiland’ is gebleven. De deuren naar de straat moeten open en dat geldt ook voor ITS: jongeren van heel verschillende signatuur naar herkomst en capaciteit moeten er terecht kunnen voor meer individuele scholing dan voorheen. DNA zelf moet letterlijk de straat op en daar theater maken. El-Hamus wil ook graag de wijken in om actieve cultuureducatie te bedrijven op basisscholen, bijvoorbeeld door kinderen te laten schrijven en aan de hand daarvan theater te maken met henzelf en met DNA-acteurs. Ook daarbij gaat het echter om de kennismaking met theater zoals DNA dat voorstaat, niet om een of andere vorm van empowerment. Lucien Kembel van Made in da Shade ziet activiteit in de wijken wel als een verplichting en heeft, met een nieuw eigen theater op het Westergasfabriekterrein, al wel een onderzoek laten doen naar wat er omgaat in de Westerparkbuurt en een medewerker aangetrokken voor de opzet van educatieve trajecten. Maar het artistieke blijft vooropstaan – tenslotte wilde Made in da Shade indertijd ‘de Kalverstraat on stage brengen’ en dat is niet hetzelfde als de stage in de Kalverstraat zetten. Voor het eigen gezelschap werkt Kembel dan ook pas met jongeren als ze minimaal achttien zijn en liefst een stevig voortraject hebben doorlopen. Ook Nita Liem kijkt naar jongeren met de producties van Don’t Hit Mama in gedachten. Daarvoor heeft ze niet alleen jongeren nodig; ze werkt graag met leeftijdsverschillen en liet in Rent a Granny (2004 – 2005) jonge mensen optreden naast oma’s met cultureel-diverse achtergronden. Het gaat haar ook niet om louter perfecte dansers; performers met een sterke theatrale uitstraling zijn ook bruikbaar. 26 Don’t Hit Mama werkt met en werft bij scholen, vooral in Zuidoost – dankzij samenwerking met Matchpoint Cultuureducatie Zuidoost – waar een peer educator afkomstig uit de groep werkt bij Tha Spot Jongerenplaza. Een pilot staat gepland bij het multifunctioneel jongerencentrum Nowhere in Zeeburg, en Nita Liem zelf is gevraagd als ‘artist in residence’ bij de opleiding docenten dans van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Danstheater Aya maakt al sinds 1996 dansvoorstellingen voor jongeren, maar Wies Bloemen is uitsluitend geïnteresseerd in talentontwikkeling voorzover die geschikte dansers oplevert voor de Aya-producties, dat wil zeggen dansers die ‘alles kunnen’ – die klassiek en modern mixen met urban of per moment kunnen overschakelen van het ene naar het andere genre. Nog moeilijker ligt het op het gebied van de choreografie. Geschikte talenten zijn te vinden bij de 5 O’Clock Class in Zuidoost en bij Likeminds (maar die worden al zoveel gevraagd dat ze zelden beschikbaar zijn). Uiteindelijk vond Wies Bloemen wat zij zocht niet alleen in Nederland maar ook onder ex-dansers van het Antwerpse gezelschap HushHushHush dat na tien jaar interculturele dansproducties begin 2006 werd opgeheven. Likeminds heeft al sinds de oprichting in 2001 naast het maken van producties ook aan scholing gedaan en onder andere een specialiteit gemaakt van het kweken van peer educators. Er is nu een Proef Likeminds voor jonge makers op het gebied van theater, tekstschrijven en muziek, toegankelijk voor jongeren van overal, bijvoorbeeld van de scholen waar Likeminds les geven. Zij worden van het eerste begin af aan het maken gezet, ook al komt er niet meer uit dan een klein item in een voorprogramma. De Theaterschool wordt hen ten strengste ontraden: Likeminds vindt dat de reguliere opleidingen te conventioneel zijn, bevangen in hokjesgeest, en de aansluiting missen bij ‘de tijdgeest van cultureel diverse jongeren’. Vandaar dat ernstig nagedacht wordt over een eigen ‘Off Broadway-theateropleiding’, op te zetten in samenwerking met een bestaande instelling. Likeminds geeft workshops in het keuzevak ‘Hotspots’ aan studenten van de AHK en zoekt samenwerking en uitwisseling met de grote repertoiregezelschappen. Het idee is dat jonge acteurs van de gezelschappen bij Likeminds ervaring opdoen als makers en performers van Likeminds ervaring opdoen bij het ‘grote toneel’ – een vooralsnog unieke uitruil tussen ‘regulier’ en ‘ongeregeld’. Vanaf 2007 heeft de groep als ‘vast gastgezelschap’ onderdak in het Rozentheater, waar Huis aan de Amstel en Wederzijds huisgezelschap zijn. Jongerentheater 020, tenslotte, continueert zijn rol als kweekvijver. In de ideale talentontwikkelingsketen ziet Marion Schiffers zichzelf op één lijn staan met de MBO-opleidingen; vandaar regelmatig contact tussen 020 en de afdeling Theater van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Nieuw is haar voorstel voor een internationale, interculturele ‘werkplaats’ met plaats voor artists in residence, uitgenodigd, niet vanwege hun artistieke prestaties, maar omdat ze methoden en concepten hebben ontwikkeld waarmee anderen aan het werk kunnen. 27 Résumé en besluit Van Nachwuchs-kweken tot beoordelingsprobleem Dit verslag begon met de constatering dat de oorsprong van het concept ‘talentontwikkeling’ te vinden is in het opkomende multiculturele theater van de jaren negentig, met zijn nieuwe theatrale vormen die ontwikkeld en doorgegeven moesten worden en zijn oriëntatie op de grote stad inclusief haar urban culture. Voor het kweken van Nachwuchs konden groepen als DNA en Made in da Shade niet terecht bij de reguliere podiumopleidingen omdat deze niet aansloten bij de populaire jongerencultuur en vooropleidingseisen stelden waaraan veel jongeren vooral uit migrantenmilieus niet konden voldoen. Dus ontstonden bottom-up allerlei initiatieven die in zoverre een sociale dimensie kenden dat ze jongeren uit achtergestelde milieus de kans boden om hun talenten te ontwikkelen, maar dan toch met het oog op een carrière als kunstenaar. De Brede Talentontwikkeling daarentegen, die rond de millenniumwisseling op gang begon te komen, bedoelt alle jongeren op te leiden tot weldenkende burgers op een bij hun aanleg passende plek op de arbeidsmarkt. Het jeugdbeleid probeert hiermee het tij van schooluitval, overlast en radicalisering te keren door de positieve kwaliteiten van jongeren te activeren – hun ‘toekomstdromen’, hun creativiteit en hun zelfredzaamheid. Daartoe worden alle ‘talenten’ aangesproken die jongeren worden geacht te bezitten, ook de artistieke. Maar ‘kunst en cultuur’ is in de Brede Talentontwikkeling slechts één van zes terreinen waarop een toekomstburger ‘competenties’ kan of moet ontwikkelen – een stuk gereedschap in de sociale ‘toolkit’, of een verwarmingselement in het grote veilige nest van de Brede School. Niettemin worden van kunst wel special effects verwacht op gebieden als identiteitsvinding, uitdrukkingsvaardigheid, emancipatie en sociale cohesie. Op kunstenaars wordt een beroep gedaan om mee te werken aan community art-projecten: projecten met een resultaat dat eruitziet als een kunstwerk, maar waarbij het element ‘kunst’ ondergeschikt blijft aan, of in elk geval niet hoger wordt ingeschat dan, de maatschappelijke uitstraling, het maatschappelijk profijt voor de buurt en haar bewoners. Dat levert een beoordelingsprobleem op; niet alleen wat betreft de gewichtsverdeling tussen artistieke en sociale criteria, maar ook omdat beoordeling van zulke projecten een deskundigheid op beide terreinen vereist die tot nu toe hoogst zelden in één persoon gevonden wordt. Artistieke talentontwikkeling in het tijdperk van de BTO Aan vorming tot kunstenaar bestaat nog steeds behoefte en talentontwikkeling met dat doel is dan ook sinds de jaren negentig ononderbroken doorgegaan. ITS DNA bijvoorbeeld leidt nog steeds jonge mensen op tot podiumkunstenaars die zich thuis kunnen voelen bij DNA. De BTO-golf is de meesten echter niet onopgemerkt voorbijgegaan en men begint vroeger of later banden aan te gaan met de buurt, activiteiten te ontplooien in de wijken en cultuureducatieprogramma’s op te zetten in het onderwijs. Ook dan blijft het artistieke vooropstaan. Kinderen en jongeren worden in kennis gebracht met kunst; voor de een zal het blijven bij passieve betrokkenheid, als ‘consument’, voor een ander wordt de kennismaking de opstap naar een artistieke carrière. Wat die artistieke carrière betreft breekt overal in het nogal chaotische landschap van de talentontwikkeling het inzicht door dat doorlopende leerlijnen zeer gewenst zijn. Om dat te bereiken ontbreekt tot nu toe de regie – maar wie het meest aangewezen is om orde in de wildgroei te brengen, daarover moet nog terdege worden nagedacht. Men spreekt vaak van een drie-stappen-traject: kennismaken, ontwikkelen en bekwamen, en hoe beter de stappen op elkaar aansluiten, hoe efficiënter de vorming verloopt. Veel jongeren uit de urban scene denken daar overigens anders over. Zij hebben vaak toch al een afkeer van ‘naar school gaan’ en shoppen liever langs het gevarieerde aanbod, pakken wat op het moment zelf van hun gading is, en haasten zich voort naar een volgende place to be. Ze vullen hun ‘toolkit’ al naar behoefte en naar dat de gelegenheid zich voordoet. 28 Guno Oosterling, directeur van de Grote Prijs van Nederland, verbaast zich er dan ook over dat er zo weinig modulaire vormingstrajecten op de markt komen. Ook nieuwkomers op de onderwijsmarkt bieden traditiegetrouw complete opleidingen aan, zodat studenten die zich in een bepaald onderdeel willen specialiseren zich gedwongen zien een heel vakkenpakket te accepteren, compleet met zaken waarover ze niets meer te leren hebben of die voor hun loopbaan al overbodig zijn geworden. Waarom het onderwijs niet zo ingericht dat iemand een afzonderlijke module kan volgen zonder in het hele curriculum te moeten meedraaien? Omdat ‘diploma’ deftiger klinkt dan ‘certificaat’? De nieuwkomers op de kunstonderwijsmarkt zijn de MBO-opleidingen Kunst en Cultuur, waarvan er sinds 2002 een twintigtal zijn gestart, bijna alle onder de paraplu van Regionale Opleidingscentra. (De ROC van Amsterdam behoorde tot de pioniers.) Zij zouden beter moeten weten, want zij bedienen een ‘wereldser’ praktijk dan die van het ‘van wereldse smetten vrije’ kunstenaarschap waartoe de HBO-instellingen per traditie opleiden. De MBO-opleidingen staan open voor jongeren die niet het voor de academies vereiste HAVO/VWO-diploma kunnen laten zien en bereiden hen voor op een loopbaan als ‘artiest/entertainer’, technicus of multimedia-vormgever in het veld van popcultuur, urban culture en showbizz. Een veld waar (commercieel) succes niet beschouwd wordt als teken van gemis aan diepgang, maar waar ook de beste kunst niet gemaakt wordt voor de eeuwigheid (dat valt trouwens ook in de high art nogal mee) maar voor de periode tot aan de volgende trendwisseling. De MBO-opleidingen zijn veel sterker op de praktijk betrokken dan gebruikelijk in het HBO (getuige bijvoorbeeld de tweejarige praktijkstages die kunst-encultuurstudenten aan de ROCvA kunnen lopen bij Fame-ISH). En van verschillende kanten komen al geluiden dat ze het HBO qua vakmanschap ernstige concurrentie aandoen. Doorstroming naar de traditionele kunstvakopleidingen is niet meer alleenzaligmakend als toegang tot het beroepsveld. Artistiek talent kan dus langs vele wegen ontwikkeld worden. Zelfs zonder dat ontwikkelaars een helpende hand toesteken. Guno Oosterling spreekt uit eigen ervaring als bandlid als hij waarschuwt tegen ‘schaven waar nog niets te schaven valt’. Je leert zoveel door het eerst eens zelf uit te zoeken, ook al word je wijs door schade en schande. Dat is een waarschuwing aan het adres van talentontwikkelaars die geneigd zijn om elke jongere met een glimpje talent meteen te bespringen met hun zorgaanbod. Talentontwikkeling is hard op weg om een hype te worden, een goed in de markt liggend product waarmee je als instelling jezelf kunt profileren. Hoe meer inloop en uitstroom, hoe winstgevender voor je reputatie. Maar natuurlijk moet het om het belang van de jongeren gaan, niet van instellingen en de ego’s van wie er aan het roer staan. Toch? De vele wegen waarlangs talent zich ontwikkelt hoeven niet allemaal naadloos volgens het boekje te worden bewandeld. Er zullen altijd talenten zijn, en niet per se de slechtste, die het allemaal zelf willen blijven uitzoeken. En wat de talentontwikkelaars zelf betreft: net als lesgeven is hun vak een vak apart. Wie het goed doet als kunstenaar of jongerenwerker heeft het niet per definitie in zich om jongeren op weg te helpen naar één of andere vorm van kunstbeoefening. Met name Cultuurfabriekdirecteur Egbert Fransen dringt aan op scholing voor talentontwikkelaars. Dat die ontbreekt is een gemis dat zich steeds duidelijker doet gevoelen. Fransen heeft uitgesproken ideeën over hoe zo’n ‘Wie ontwikkelt de talentontwikkelaars?’-programma. Mogelijk kan de Cultuurfabriek, de organisatie achter de database TalentZone, daar een initiërende rol in spelen. Schapen met vijf poten? Kunst wordt ‘ingezet’ in projecten ter verwezenlijking van maatschappelijke doeleinden – bevordering van emancipatie, participatie, sociale cohesie, individuele zelfontdekking (‘weten wie je bent’) of zelfs de identiteit van een hele wijk. Dat kunstenaars zich daartoe ‘lenen’ is niet alleen omdat het nu eenmaal van deze tijd heet te zijn of omdat het hen door beleidmakers min of meer wordt opgedrongen. Een groeiend aantal kunstenaars krijgt genoeg van het werken in een reservaat dat alleen bezocht wordt door een zogenaamde culturele elite en zoekt plekken waar hun kunstenaarschap betekenis kan krijgen ‘midden in de samenleving’. Daartoe zijn ze vanuit de kunstwereld nauwelijks toegerust, 29 want daar ben je iemand die het zelfs in samenwerking met anderen in principe allemaal uit zichzelf moet halen – ‘eigen smoel laten zien’, originaliteit, persoonlijke stijl. Maar met sociale bewogenheid alleen maak je geen kunst, dus breng je de bagage mee die je vanuit het kunstreservaat hebt meegekregen. Community art is het tegengestelde van kunsteducatie, althans: de kunstenaar benadert de anderen (de ‘leken’) niet op zoek naar aanknopingspunten om hen ontvankelijk te maken voor zijn kunst, maar naar artistiek potentieel in hun denk- en gevoelswereld. Die leken hoeven zijn ideeën omtrent kunst niet te delen, er zelfs niet nieuwsgierig naar te zijn. Het is hier niet meer de kunst die ‘mensen op een andere manier naar dingen laat kijken en over laat nadenken’ (zoals kunst-en-cultuurpromotoren rond de Sloterplas het formuleren in De verbindende kracht van kunst). Het zijn de leken die de kunstenaar op een andere manier laten kijken naar kunst, naar zichzelf en misschien ook naar de werkelijkheid. Wat de kunstenaar daarbij wint voor zijn kunst valt nog moeilijk te zeggen. Harold Schouten is een beeldend kunstenaar die sinds 1998 participatieprojecten heeft gedaan met onder andere Amsterdamse schoolkinderen en Leidse wijkbewoners, interactieve multimedia-installaties heeft ontworpen en sinds 2005 één van de drie kernleden is van Wiseguys Urban Art Projects, een bureau dat advies en begeleiding biedt bij ‘kunst- en cultuurprojecten in de stedelijke context’. Naast zijn participatieprojecten blijft hij zijn oorspronkelijke stiel als (landschaps)schilder trouw. Mensen die je aan het werk zien realiseren zich dat een schilderij gemaakt wordt, niet in één klap uit een virtuele hoge hoed getoverd, en komen misschien op het idee om dat ook eens te proberen. ‘Iets maken’, iets onder je handen zien ontstaan, geeft de maker steeds weer een gevoel van verwondering dat kan overslaan op de toeschouwer. Ook community art kan volgens Schouten kunst opleveren, althans aantoonbare artistieke kwaliteit. Die kan een eigenschap zijn van het proces; het bewijsstuk hoeft niet altijd een product te zijn. Het is dan wel zaak, die artistieke kwaliteit te ‘benoemen’ – duidelijk aan te geven wat je eronder verstaat, welke artistieke ‘ambitie’ met het proces gediend is. Wat de anderen van hem kunnen leren is een paar stappen terug te doen, als een schilder die zijn werk kritisch in ogenschouw neemt, en zo de werkelijkheid en het eigen handelen te observeren. Een houding, geen kunstje. Zelf tracht Schouten graag te kijken door andermans ogen, die van een wetenschapper bijvoorbeeld, of van de kinderen met wie hij een project uitvoert. Hij wil voor hen ‘vensters openen op de wereld’, zij kunnen voor hem vensters openen. In die zin spreekt hij van community art als een ervaring die hem als kunstenaar verrijkt en doorwerkt in zijn kunst. Voor Harold Schouten moet de bijdrage van de kunst in een participatieproject in het resultaat zichtbaar zijn als kunst, wàt ook de didactische, emancipatorische of anderszins sociale effecten mogen zijn. Hij is dus niet tevreden als die bijdrage louter ‘verbruikt’ wordt als een katalysator die in de loop van het proces oplost in pure maatschappelijkheid. Het eindresultaat moet kunst zijn en wel goede kunst. Dat zoiets mogelijk is bewijst David Greaves met de al meermalen genoemde film Bollywood Bijlmer, gemaakt in samenwerking met Melinda Jansen voor script, regie en montage. Dit verhaal over een jonge Afrikaanse asielzoeker en een Hindoestaans meisje in Amsterdam Zuidoost werd gespeeld en gedanst door een veertigtal jongeren tussen 15 en 23 jaar, na een intensieve training in acteren en ‘urban Bollywood’-dansstijlen. Het resultaat is een zeer overtuigend film-kunstwerk. Tegelijkertijd was de première in Carré, met vooraf honderd jonge dansers op het toneel in de voorstelling Bollywood Urban, een sociale Bijlmer-event van de eerste orde. Er waren zelfs toeschouwers die in de euforie over zoveel jonge mensen in alle kleuren en uit alle lagen van Zuidoost op het doek en het toneel, nauwelijks nog oog hadden voor de bijzondere artistieke kwaliteiten van wat ze lieten zien. David Greaves is uitzonderlijk in zijn combinatie van kwaliteiten als coach en als maker. Dat artistieke overtuigingskracht en maatschappelijke relevantie zó naadloos in elkaar grijpen als hier is dan ook vooralsnog een zeldzaamheid. 30 Maar het feit dat het kàn stemt tot nadenken over de beoordeling van kunst die sociaal relevant wil zijn. Daar ligt het hierboven gesignaleerde probleem: kunstbeoordelaars kunnen slecht overweg met de maatschappelijke aspecten – als ze die al niet beschouwen als oneigenlijk en irrelevant –, de andere partij kijkt naar het sociaal profijt en begrijpt weinig of niets van artistieke overwegingen. Waar blijft het schaap met vijf poten dat met beide aspecten adequaat weet om te gaan? De ‘autonome’ kunst, zoals die zich heeft ontwikkeld in de 19e en 20ste eeuw, en de ‘maatschappelijk geëngageerde’ kunst waarop beleidmakers hun hoop vestigen, lijken zich in tegengestelde richting te bewegen en dreigen beide, voorzover ze elkaar over en weer afwijzen, het kind met het badwater weg te gooien. Voorvechters van autonomie spreken kunst aan op haar avontuurlijke kwaliteiten, haar vermogen om voorheen onbekende ervaringsgebieden te ontsluiten die alleen via haar media toegankelijk zijn – muziek die door louter klank sensaties oproept waaraan geen naam te geven valt. Vanuit een oogpunt van maatschappelijke relevantie kan dat een on-sociale indruk maken: ‘Kan zo’n kunstenaar niet iets nuttigers brengen? Hier zaten we niet op te wachten.’ De vertegenwoordigers van de maatschappelijke relevantie van hun kant spreken kunst aan op haar communicatieve vermogens, als vehikel voor recepten voor sociaal wenselijk gedrag die ook langs andere wegen begrijpelijk gemaakt kunnen worden. Autonomisten zien daarin zoiets als ontrouw aan de hoge roeping van de kunst. Maar de kunst heeft in de loop van haar geschiedenis bewezen beide aspecten te bezitten. De autonome kunst hoeft zich niet te schamen voor haar klant-onvriendelijke opstelling, want haar ‘ongewenste’ exploraties hebben veel opgeleverd waar de samenleving profijt van trok. (Der Prozess was nooit geschreven als Kafka had willen voorzien in de behoefte aan verstrooiingslectuur van zijn medeburgers.) Er is echter ook geen reden voor het dédain waarmee rechtstreekse maatschappelijke relevantie wordt afgewezen. De vraag is of het zo moeilijk moet blijven om te leren zien wat de twee verbindt, ondanks hun schijnbaar tegengestelde gerichtheid; waar ze in elkaar grijpen, elkaar aflossen, verzwakken of versterken. Die vragen moeten worden gesteld om uit het beoordelingsdilemma te komen waarvoor kunstinstellingen zich steeds meer gesteld zien. Aan het begin van dit stuk heb ik de oproep van Maria van der Hoeven geciteerd om alle Nederlanders tot amateurkunstenaars op te voeden. Maar de brug waar het hier om gaat wordt niet geslagen door de amateurkunst. Amateurkunst ontleent veel aan de autonome kunst, maar waagt zich niet aan riskante avonturen. Ze sluit aan bij een houding die van kunst vooral wil genieten – alsof kunst pas functioneert als ze met smaak geconsumeerd kan worden. Naar de andere kant raakt ‘kunst door iedereen’ aan community art. Maar daar mist ze de collectieve dimensie, de wil om zich in te zetten voor een leefbaarder samenleving. Doorsnee-amateurkunst richt zich op creatief plezier en persoonlijke ontplooiing; ze ontdoet zowel autonome als geëngageerde kunst van hun scherpe kantjes. En daar schieten we niets mee op. Hoedt u voor gemakkelijke antwoorden op moeilijke vragen! Uiteindelijk gaat het om de plaats – de ‘reïntegratie’ zo u wilt – van kunst en kunstenaar in de samenleving van vandaag. 31 Stellingen 1 Aan goede bedoelingen geen gebrek. Maar willen de resultaten beantwoorden aan de verwachtingen, dan moet helder zijn waarop die verwachtingen zijn gebaseerd. Juist op het terrein van ‘kunst en cultuur’ waar verstaanders zo vaak aan een half woord genoeg menen te hebben en kreten snel de schijn van ‘laatste wijsheid’ aannemen en in omloop raken. 2 ‘Talent’ is meer dan ‘aanleg’. Wie talent bezit heeft het in zich om ergens goed in te worden, of het nu om voetballen, beeldhouwen of boekhouden gaat. Talent heb je altijd voor iets, nooit zomaar ins Blaue hinein. Talent bewijst zich in actie: tekentalent bewijs je door te tekenen, rekentalent door sommen te maken. Anders kan talent niet worden herkend. 3 Je kunt niet, zoals de Algemene opdracht Brede Talentontwikkeling het voorstelt, ‘in enkele uurtjes ontdekken of je ergens talent voor hebt’. Hoogstens of je ‘het wel leuk vindt’. Talentontwikkeling begint daarom niet bij de kennismaking, op de kleuterschool of elders, maar op het moment dat de potentie om ‘ergens goed in te worden’ duidelijk zichtbaar is en gerichte inwijding en oefening in de eisen van de gekozen discipline kan beginnen. Het vermogen om andermans prestaties te waarderen (door bijvoorbeeld ‘als genietend toeschouwer deel te nemen aan kunst’) valt niet onder talentontwikkeling. 4 De betekenis van ‘talentontwikkeling’ wordt wel erg ver opgerekt als alle bijscholings- en experimenteerfasen nadat de beroepsbeoefening begonnen is ook nog onder deze noemer zouden vallen, onder het motto ‘een mens blijft levenslang leren’. 5 Er wordt in Amsterdam door velen en op velerlei manieren aan talentontwikkeling gedaan, maar de regie ontbreekt. Waar die vandaan moet komen, daarover moet worden nagedacht. 6 ‘Jongeren moeten weten wie ze zijn.’ Blijkbaar mogen ze later nooit kunnen zeggen: “’k Wist niet dat ik het in mij had!” Als talentontwikkelaars aandringen op het vinden van ‘eigen identiteit’ zijn ze in wezen niet geïnteresseerd in wie je bent, maar in wat er in de gereedschapskist zit waarmee je de gemeenschap binnenstapt. Met een identiteit die niet acceptabel is voor je omgeving valt slecht te leven. 7 ‘Kunst helpt mensen te ontdekken wie ze zijn (identiteit), brengt mensen tot elkaar (sociale cohesie), stimuleert zelfvertrouwen en emancipatie, leert mensen “anders” kijken en denken.’ Als het allemaal waar is wat brede talentontwikkelaars de kunst toedichten, moeten kunstenaars de aardigste, evenwichtigste, meest sociaal-voelende mensen op aarde zijn, flexibel in doen en denken. 8 Het populaire imago van de kunstenaar als weldoener voor de naar zelfontplooiing en sociale cohesie smachtende medemens is gevormd naar beeld en gelijkenis van de ‘oprechte amateur’, die in zijn vrije tijd zijn creativiteit onbekommerd de vrije loop laat. 32 9 De amateur maakt kunst zoals hij/zij dat door professionals heeft zien doen – zonder zich de bijbehorende problemen op de hals te halen. De amateur zit er niet mee als het traditionele toonsysteem niet meer voldoet en breekt zich niet het hoofd over een alternatieve compositiemethode. De amateur mag even hard als de professional zwoegen op de techniek, maar op het artistieke vlak ‘krijgt hij het cadeau’. De kunstenaar niet. Amateurkunst kan nooit dienen als basis of model voor een terugkeer van de professionele kunstenaar naar een functionele positie midden in de samenleving. 10 Het ideaal van de ‘creatieve (pracht)wijken waar bewoners het voortouw nemen en hun eigen kunst produceren’ (manifest Ontwikkelen en verbinden) ontleent zijn aantrekkelijkheid aan het idee dat zulke ‘eigenwijkse’ kunst volstrekt authentiek is, ‘rechtstreeks uit de mensen zelf komt’, als een spontane uiting, ‘zoals de vogel zingt’. Zulke kunst zou stem geven aan de wijkbewoners met hun lief en leed en wordt als het ware ter plaatse door hen geconsumeerd. De betekenis van vormgeving als voorwaarde voor overtuigingskracht wordt hierbij schromelijk onderschat. Vormgeving ten dienste van effectieve communicatie is een vak dat onder andere door kunstenaars wordt uitgeoefend. Aan zichzelf overgelaten zingt de vogel zoals hij van oudsher gebekt is: hij brengt de soorteigen clichés ten gehore – authentiek misschien, maar er wordt niets hoorbaar wat al niet eerder gezegd is. 11 De nadruk op ‘wijkcultuur’ en ‘eigenwijkse’ kunst, met culturele voorzieningen zoveel mogelijk op loopafstand van huis – hoe begrijpelijk ook in wijken die tobben met hun sociale cohesie en prioriteit geven aan loyaliteit met de directe omgeving – staat haaks op de notie van de metropool als trotse concurrent van andere metropolen in een wereldwijd netwerk waarin mensen, informatie, ideeën, producten en kapitaal circuleren alsof tijd en ruimte geen rol meer spelen – een notie die door het stadsbestuur even vrolijk wordt omarmd als het beeld van wijkbewoners luisterend naar elkaars verhalen rond de dorpspomp. 12 Het inzetten van kunst voor sociale doeleinden komt voort uit een visie waarin kunst geen deel uitmaakt van het dagelijks sociaal verkeer. Kunst wordt beoefend door onalledaagse types, hoeft geen direct praktisch nut te dienen en heeft weinig consequenties buiten haar eigen reservaat. Ze is een terrein waar je rare sprongen mag maken en gekke bekken trekken zonder dat het openbare leven erdoor ontregeld wordt. Paradox: kunst krijgt een maatschappelijke rol toegeschoven op grond van haar eigen gebrek aan maatschappelijke integratie. 33 Geraadpleegde literatuur Wat Amsterdam beweegt. Sociaal Structuurplan Amsterdam 2004 – 2015. Gemeente Amsterdam, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, juni 2005 Jong;-)Amsterdam. Onderwijs- en Jeugdplan 2006 – 2010. Z.uitg., z.j. Vrijetijdsbesteding Amsterdamse jongeren in 2006. Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek, juni 2007 Hoofdlijnen Kunst en Cultuur 2009 – 2012. Gemeente Amsterdam, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Kunst en Cultuur Jongeren leven in Amsterdam West. Aanzet tot duurzame ontwikkeling 2006 – 2015. (Tekst Marcel Zwart). Z.uitg., 22 februari 2006 Talenten in Amsterdam Nieuw West. Jongeren in de stedelijke vernieuwing. Amsterdam, Bureau Parkstad, april 2005 De verbindende kracht van kunst. Kunst en cultuur in de stedelijke vernieuwing in Amsterdam Nieuw West. Amsterdam, Bureau Parkstad, februari 2007 Ontwikkelen en verbinden. Kunst en cultuur manifest. Maart 2007 Nieuwsbrief 1 – 6. Amsterdam, Koers Nieuw West, 2006 – 2007 Een uitdagend beroepscollege. Kenmerken van een brede VMBO school met een verlengd en uitgebreid lesprogramma. Voorbereidingsgroep Brede School van het Calvijn met Junior College 5 O’Clock Class in Amsterdam Zuidoost. Alle tonen dansen. Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten/De Theaterschool, 2003 All Stars. Life is a Performance. Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam en Hogeschool van Amsterdam, 2006 Fame-ISH opleidingsinstituut. Amsterdam, Betterrish i.o., 2007 Made in da Shade [2003] NIEUW 20 jaar multicultureel theater. Theatergroep De Nieuw Amsterdam (DNA). Uitgeverij International Theatre and Film Books en Stichting De Nieuw Amsterdam, 2006 Hart voor jongeren. De CATch-methodiek in de praktijk. Amsterdam, ClickF1 en Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, 2006 Beleids- en activiteitenplannen en jaarverslagen van: Breakin’ Walls Festival, ClickF1, Culture Coalition, Cultuurgebouw (Bijlmer Parktheater), Danstheater Aya, Don’t Hit Mama, ISH, Jeugdtheaterschool Zuidoost, Jongerenplatform NDSM, Jongerentheater 020, Krater Theater, Likeminds, Muiderpoorttheater, Rozentheater, Stichting Jam/Matchpoint Cultuureducatie Zuidoost, Stichting Spin Off, Studio West, Swazoom, Theaterwerkplaats Zuidoost, Turn it Loose, ZO! Cultuur Zuidoost. 34 Voor dit onderzoek heb ik gesproken met en/of informatie ontvangen van Ellen Alvares, ZO! Cultuur Johan André, Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam Pierre Ballings, Paradiso Rob Barkey, Open Schoolgemeenschap Bijlmer Raphael Beaumont, Circus Elleboog Jocelyn Bergland, Theaterschool, 5 O’Clock Class Zuidoost Marcel van Berkel, ISH Eddi de Bie, Theaterschool Wies Bloemen, Danstheater Aya Kees Blijleven, Jeugdtheater De Krakeling Gert de Boer, Theater Rast Marjorie Boston, Made in da Shade/Cosmic Peggy Brandon, Mocca Ted Brandsen, Het Nationale Ballet Orville Breeveld, Breathing Bijlmer Jolanda Brils, Stadsdeel Slotervaart Terts Brinkhof, Waterval/Mobile Arts Moos van den Broek, Theater Frascati Angelo Bromet, Amsterdams Fonds voor de Kunst Pascal Busch, Turn it Loose Erik Bijleveld, Kinetisch Noord Liesbeth Coltof, Rozentheater Ernestine Comvalius, Krater Theater Gerard Cornelisse, ISH Melle Daamen, Stadsschouwburg Bart Deuss, Don’t Hit Mama Alida Dors, Solid Ground Movement Marian Dors, Matchpoint Cultuureducatie Zuidoost Marga Douma-Alta, ROC van Amsterdam Yvon Driehuis, Gemeente Almere (v/h Bureau Parkstad) Bryan Druiventak, Solid Ground Movement Monique Duurvoort Freek van Duijn, Koers Nieuw West Paul Dijkema, Danstheater Aya Sabri Saad el-Hamus, De Nieuw Amsterdam Lin van Ellinckhuijsen, Het Muziektheater Irma Enklaar, Stichting Vizier Amsterdam Rutger Esajas, Studio West Maureen van Eijk, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Andreas Fleischmann, Theater De Meervaart Peggy Forster, Tha Spot Jongerenplaza Jarrod Francisco, Likeminds Egbert Fransen, De Cultuurfabriek Kirsten de Graaff, Jeugdtheaterschool Zuidoost David Greaves, Kabaal Producties Jopie de Groot, Theaterschool Maarten van Hinte, Made in da Shade/Cosmic Marion van der Hoeven, Muziekschool Nan van Houte, Theater Frascati Geert van Itallie, Paradiso Bert Janmaat, Amsterdamse Kunstraad Liesbeth Jansen, Stichting Westergasfabriek 35 Roel de Jong, Kinetisch Noord Marion Jonk, Koers Nieuw West Rosita Kalidien, Stadsdeel Osdorp, afd. Cultuur Lucien Kembel, Made in da Shade/Cosmic Mira Kho, Koers Nieuw West Eva de Klerk, NDSM Underseas Maria Klok, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Cisca Koldewijn, Kansweb/Combiwel Gilo Koswal, Tha Spot Jongerenplaza Norbert Krijnen, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Saskia de Leeuw, Amsterdams Fonds voor de Kunst Bert Liebregs, Theater De Meervaart Nita Liem, Don’t Hit Mama Angela Linssen, Theaterschool Peter Maissan Theo de Mare, Stedelijk Jongerenwerk Amsterdam Eva Middelhoff, Amsterdams Fonds voor de Kunst Andries Mulder, Amsterdams Fonds voor de Kunst Gersom Naarden, OneFourOne Eefke van Nuenen, Amsterdams Fonds voor de Kunst Y. van den Oever, Stadsdeel Osdorp, afd. Welzijn René Oey, Amsterdams Fonds voor de Kunst Marcel Olierook, Swazoom Guno Oosterling, Stichting Grolsch De Grote Prijs van Nederland Yasmine Ostendorf, Amsterdams Fonds voor de Kunst Gail Pilgrim Nini Poortvliet, Muiderpoorttheater Marjolijn Rietveld, Stichting De Kunstbende Elike Roovers, 5 O’Clock Class West Michel de Rooij, Nowhere Nico van Rossem, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Marjo van Schaik, ZO! Cultuur Marion Schiffers, Jongerentheater 020 Cor Schlösser, De Melkweg Harold Schouten Galit Shabi, Muiderpoorttheater Erik Sievert, ROC van Amsterdam Gabriël Smeets, Theaterschool Paulette Smit, Made in da Shade/Cosmic Floor van Spaendonck, Amsterdams Fonds voor de Kunst Jaap Storteboom, Koers Nieuw West Rashida Tauwnaar, Studio West Mirjam Terpstra, Studio West Chaja Thoenes, NDSM Underseas Jörgen Tjon a Fong, Urban Myth Hendrik Jan Trooster, ClickF1 Elif Uzun, 5 O’Clock Class West Jos Vijverberg, Muiderpoorttheater Trix Water, Stichting Spin Off Otmar Watson, Swazoom Leontien Wiering, Theaterschool Saundra Williams, Theaterwerkplaats Zuidoost Maritska Witte, Rozentheater Zafer Yurdakul, Podium Mozaïek 36 Floor Ziegler, Amsterdams Fonds voor de Kunst Ellen van der Zwan, Stadsdeel Slotervaart, afd. Welzijn Marcel Zwart, Jong in West 37