VOORUITGANGSTRAAT 323 BUS 1 – 1030 BRUSSEL – T 02/205 00 50 – F 02/205 00 60 – [email protected] - WWW.VMC.BE Religieuze kentekens Wetgeving en rechtspraak als leidraad Colofon Auteur: Sabrine Dawoud, met dank aan het CGKR voor het aanbrengen van documentatie Eindredactie: Els Roger © Vlaams Minderhedencentrum Augustus 2008 (tekstbijwerking tot augustus 2009) Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 1 Inhoud I. 1. 2. 3. II. 1. 2. 3. 4. 5. 6. III. 1. 2. 3. 4. IV. V. Wat je eerst moet weten ................................................................................................................................... 5 Verschillende rechten en belangen afwegen ................................................................................................................5 Wat vind je in deze brochure?.............................................................................................................................................5 Deze brochure is niet af en zal dat wellicht nooit zijn ..............................................................................................5 Juridische bronnen ............................................................................................................................................. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.......................................................................................................6 1.1. Artikel 9 EVRM, lid 1.....................................................................................................................................................6 1.2. Artikel 9 EVRM, lid 2.....................................................................................................................................................7 1.3. Europees Hof voor de Rechten van de Mens .....................................................................................................7 Richtlijn 2000/78/EG .............................................................................................................................................................8 Belgische grondwet .................................................................................................................................................................8 Federale antidiscriminatiewet ............................................................................................................................................9 Decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid ......... 10 Decreet voor evenredige participatie op de arbeidsmarkt ................................................................................. 10 Religieuze kentekens in het dagelijks leven .......................................................................................... 11 Religieuze kentekens op identiteitsdocumenten .................................................................................................... 11 Religieuze kentekens op school ...................................................................................................................................... 12 2.1 Kunnen scholen leerlingen verbieden om een religieus kenteken te dragen? ........................................ 12 2.2 Welk beleid voeren de Vlaamse scholen? ................................................................................................................. 13 A. GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap ............................................................................................... 13 B. Stedelijk en gemeentelijk onderwijs .................................................................................................................. 14 C. Gesubsidieerd vrij onderwijs................................................................................................................................. 14 2.3 Toetsing voor de rechter .................................................................................................................................................. 14 Religieuze kentekens op het werk ................................................................................................................................. 14 3.1 Kan een werkgever zijn personeel verbieden religieuze kentekens te dragen op het werk? .. 14 A. Directe discriminatie ................................................................................................................................................. 14 B. Indirecte discriminatie ............................................................................................................................................. 16 3.2 Overheidspersoneel ................................................................................................................................................... 16 3.3 Leerkrachten ................................................................................................................................................................. 18 A. GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap ............................................................................................... 18 B. Stedelijk en gemeentelijk onderwijs .................................................................................................................. 18 C. Gesubsidieerd vrij onderwijs................................................................................................................................. 19 D. Toetsing door de rechter ......................................................................................................................................... 19 3.4 Ontslag of werkweigering wegens religieuze kentekens of kleding .................................................... 19 A. Ontslag wegens het dragen van religieuze kentekens ............................................................................... 19 B. Dringend ontslag wegens het dragen van religieuze kentekens ........................................................... 19 C. Krijgt de werknemer bij ontslag of werkweigering om religieuze redenen een werkloosheidsuitkering? .................................................................................................................................................... 20 Religieuze kentekens in het openbare leven ............................................................................................................. 21 4.1. Burgers met religieuze kentekens in het openbare leven ........................................................................ 21 4.2. De aanwezigheid van religieuze kentekens in openbare gebouwen ................................................... 22 A. Openbare gebouwen in het algemeen ............................................................................................................... 22 B. Hoven en rechtbanken.............................................................................................................................................. 23 Conclusie ............................................................................................................................................................. 24 Nuttige adressen en websites ...................................................................................................................... 24 Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 3 I. WAT JE EERST MOET WETEN 1. VERSCHILLENDE RECHTEN EN BELANGEN AFWEGEN Vragen over religieuze kentekens kunnen opduiken in verschillende situaties. Mag er een kruisbeeld hangen in een gemeentehuis? Kan je de boerka bannen uit het straatbeeld? Mag je loketbedienden verbieden om een religieus symbool te dragen? Dergelijke thema’s zijn stof voor een boeiend maar heel moeilijk maatschappelijke debat. Verschillende rechten en belangen moeten tegenover elkaar afgewogen worden. Is de openbare orde belangrijker dan het recht op godsdienst? Zijn de omstandigheden belangrijk genoeg om een mensenrecht als godsdienstvrijheid te beperken? In deze brochure vind je geen standpunten, enkel objectieve informatie. Centraal staat de vraag : wat zeggen juridische bronnen over religieuze kentekens? Wetgeving, rechtspraak en rechtsleer over religieuze kentekens kunnen een leidraad zijn. Maar ze geven geen pasklare antwoorden. Want ook juridisch is een beoordeling van geval tot geval nodig. Toch zijn er juridische richtlijnen en uitspraken die een houvast kunnen bieden. 2. WAT VIND JE IN DEZE BROCHURE? Een kort overzicht van de belangrijkste internationale en nationale juridische bronnen over het thema ‘religieuze kentekens’.De nadruk ligt op Vlaanderen, maar vaak zijn dezelfde regels en principes van toepassing in Brussel en Wallonië. Vervolgens focussen we op de domeinen waar zich in de praktijk het vaakst problemen voordoen met religieuze kentekens: 1. identiteitsdocumenten 2. de school 3. het werk 4. het openbare leven We bekijken voor elk van deze domeinen wat het juridische kader is. 3. DEZE BROCHURE IS NIET AF EN ZAL DAT WELLICHT NOOIT ZIJN Religieuze kentekens zijn nauw verbonden met het antidiscriminatierecht. Die rechtstak is voortdurend in evolutie, wat gevolgen zal hebben voor onze dagelijkse handelingen. Zo is het mogelijk dat België, onder invloed van Europa, zijn antidiscriminatiewetgeving binnenkort moet aanpassen.1 Ook op Belgisch niveau staan gebeurtenissen op til. Zo werden verschillende vernietigingsberoepen ingediend bij het Grondwettelijk Hof tegen de federale antidiscriminatiewet. Een aantal beroepen werd al behandeld2, maar andere zijn nog hangend. De komende maanden wordt hierin uitspraak verwacht en misschien moet de federale wet dan weer aangepast worden. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 5 II. JURIDISCHE BRONNEN De internationale gemeenschap vindt een aantal mensenrechten fundamenteel. Die rechten zijn opgenomen in verdragen en wetten. In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vinden we een aantal van die rechten terug. Bijvoorbeeld: het recht op leven (art. 2) het recht op vrijheid (art. 5) het recht op een eerlijk proces (art. 6) het recht op een familie- en gezinsleven (art. 8) het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst (art. 9) ... Het recht op godsdienst of levensovertuiging is belangrijk. Het is een van de beschermde mensenrechten. Toch is ook godsdienstvrijheid geen absoluut recht. Volgens de wetgeving en rechtspraak kan ze in uitzonderlijke gevallen beperkt worden. Bovendien houdt het recht op godsdienstvrijheid ook het recht in om géén godsdienst te hebben, om dus niet gelovig te zijn. De belangrijkste rechtsbronnen zijn: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep Belgische grondwet Federale antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 Vlaams decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid Vlaams decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt. 1. EUROPEES VERDRAG VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS 1.1. ARTIKEL 9 EVRM, LID 1 Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt de vrijheid van godsdienst of overtuiging. België heeft het EVRM geratificeerd. Artikel 9. Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst 1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. Artikel 9 EVRM kan niet alleen ingeroepen worden ten aanzien van de overheid, maar ook in private rechtsverhoudingen, dit wil zeggen in rechtszaken tussen burgers onderling. Maar de bescherming die artikel 9 EVRM biedt, is niet absoluut. Dat blijkt uit de uitzonderingen in het tweede deel van het artikel. Bovendien blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat niet alle religieus of levensbeschouwelijk geïnspireerde gedachten of handelingen beschermd worden door artikel 9 EVRM. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 6 1.2. ARTIKEL 9 EVRM, LID 2 Artikel 9. Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst 2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen Met andere woorden: volgens het EVRM mag je het recht op vrijheid van godsdienst of levensbeschouwing beperken onder de volgende voorwaarden: 1. De beperking moet bij wet voorgeschreven zijn. Er is een juridische basis nodig voor het verbod. Dat hoeft geen formele wet te zijn: elk voorschrift dat rechtstreeks of onrechtstreeks gebaseerd is op het nationale recht telt. Het verbod moet ook voldoende duidelijk en toegankelijk zijn. Dat wil zeggen dat de betrokkenen op de hoogte moeten (kunnen) zijn. 2. De beperking moet een legitiem doel nastreven. Gegronde redenen om een beperking in te voeren zijn de openbare veiligheid, de openbare orde of goede zeden. Ook gezondheidsredenen of de bescherming van rechten en vrijheden van anderen kunnen een beperking verantwoorden. 3. De beperking mag niet verder gaan dan noodzakelijk. Dat betekent dat de beperking noodzakelijk moet zijn om het legitieme doel te bereiken en dat ze proportioneel moet zijn met de doelstelling. Dat wil zeggen dat het doel niet bereikt kan worden met een minder verregaande maatregel. Conclusie: wanneer men de vrijheid van godsdienst of levensbeschouwing wil beperken, moet men kunnen bewijzen dat die beperking voldoet aan de voorwaarden. 1.3. EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt bovendien dat niet elke opvatting of handeling die beïnvloed of geïnspireerd is door een godsdienst of levensbeschouwing, onder de bescherming valt van artikel 9 EVRM: alleen die gedachten of handelingen die een ‘noodzakelijke uitdrukking’ zijn van een overtuiging genieten bescherming3. Dus, alleen daden die nauw verbonden zijn met een godsdienst of levensbeschouwing komen in aanmerking voor bescherming. Voorbeeld Een apotheker weigert wegens zijn persoonlijke religieuze overtuiging voorbehoedsmiddelen te verkopen. Volgens het Europees Hof te Straatsburg kan de apotheker zich niet beroepen op de godsdienstvrijheid. De verkoop van voorbehoedsmiddelen valt niet binnen het toepassingsgebied van artikel 9 EVRM4. Zelfs als ze een noodzakelijke uitdrukking zijn van een godsdienst of overtuiging, zijn niet alle gedachten of handelingen beschermd door artikel 9 EVRM. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 7 Voorbeeld Gewetensbezwaren tegen militaire dienst5: een getuige van Jehova die militaire dienst weigerde om religieuze redenen, werd niet beschermd door het artikel 9 EVRM. 2. RICHTLIJN 2000/78/EG Op 27 november 2000 nam de Raad van de Europese Gemeenschap richtlijn 2000/78/EG aan tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep6. Die richtlijn wil in arbeid en beroep discriminatie bestrijden op grond van: godsdienst of overtuiging handicap leeftijd seksuele geaardheid. De richtlijn is zowel van toepassing in de overheidssector als in de particuliere sector, met betrekking tot: 1. de toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige: de voorwaarden, de selectie- en aanstellingscriteria; 2. de toegang tot beroepskeuzevoorlichting, beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding en omscholing. Het gaat over alle vormen en niveaus, met inbegrip van praktijkervaring; 3. de werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning; 4. het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of een organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen. België moest richtlijn 2000/78/EG omzetten in nationale wetgeving. De federale overheid deed dat in de federale antidiscriminatiewet; de Vlaamse overheid in het decreet over evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Wanneer er discussie bestaat over de interpretatie van een bepaling in de federale antidiscriminatiewet of het decreet evenredige participatie op de arbeidsmarkt, kan een Belgische rechter hierover een vraag stellen aan het Europees Hof van Justitie. Dit Hof is als enige bevoegd om Europese richtlijnen (en de omzetting ervan in de lidstaten) op bindende wijze te interpreteren. Om te weten hoe een bepaling van de federale antidiscriminatiewet of het decreet evenredige participatie op de arbeidsmarkt precies begrepen moet worden, moet men dus rekening houden met de rechtspraak van het Hof van Justitie. 3. BELGISCHE GRONDWET De godsdienstvrijheid wordt ook beschermd in de Belgische grondwet (Gw). De grondwet voorziet in een uitzondering: godsdienstvrijheid mag niet leiden tot het plegen van misdrijven. Art. 19 Gw. De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 8 4. FEDERALE ANTIDISCRIMINATIEWET Een ander belangrijk instrument om de vrijheid van godsdienst of levensbeschouwing te beschermen is de federale wet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, de zogenaamde ‘antidiscriminatiewet’7. Deze wet verbiedt elke vorm van discriminatie op basis van geloof of levensbeschouwing in de meeste domeinen van het maatschappelijke leven. De wet geldt voor geschillen tussen burgers en overheid, maar ook voor geschillen tussen personen onderling. Discriminatie is verboden in deze domeinen: toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn sociale bescherming, met inbegrip van de sociale zekerheid en de gezondheidszorg sociale voordelen de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid arbeidsbetrekkingen de vermelding in een officieel stuk of in een proces-verbaal het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of een organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen de toegang tot en de deelname aan, alsook elke andere uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit toegankelijk voor het publiek Ook in deze wet is de bescherming niet absoluut. Uitzonderingen zijn mogelijk8. Er is geen discriminatie wanneer het onderscheid: 1 2 objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn Voorbeeld Een hoofddekselverbod in een fabriek kan gerechtvaardigd zijn uit veiligheidsoverwegingen, wegens de gebruikte machines. Soms is discriminatie enkel toegestaan wanneer het verschil in behandeling gerechtvaardigd wordt door een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste. Voorbeeld Een katholieke school kan eisen dat een godsdienstleerkracht het katholieke geloof aanhangt. Een belangrijke opmerking: de antidiscriminatiewet is een federale wet. Ze kan dus niet toegepast worden op materies die behoren tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaams Gewest. Daarvoor kan wel een beroep gedaan worden op het decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 9 5. DECREET HOUDENDE EEN KADER VOOR HET VLAAMSE GELIJKEKANSEN- EN GELIJKEBEHANDELINGSBELEID Het Vlaams decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid verbiedt eveneens discriminatie op grond van geloof of levensbeschouwing in de bevoegdheden toegewezen aan de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest, met betrekking tot: gezondheidszorg onderwijs het aanbod van, de toegang tot, de levering en het genot van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn – al dan niet tegen betaling –, met inbegrip van huisvesting sociale voordelen de toegang tot en de deelname aan een economische, sociale, culturele of politieke activiteit die buiten de privésfeer wordt aangeboden. Het discriminatieverbod geldt ook hier zowel voor de overheids- als de particuliere sector, en is niet absoluut. Er is geen discriminatie wanneer het onderscheid: 1 2 objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn 6. DECREET VOOR EVENREDIGE PARTICIPATIE OP DE ARBEIDSMARKT Het Vlaamse decreet voor evenredige participatie op de arbeidsmarkt verbiedt discriminatie op grond van geloof of levensbeschouwing op de arbeidsmarkt9. Dit decreet heeft onder meer betrekking op: toegangsvoorwaarden en selectie beroepskeuzevoorlichting, beroepsopleiding en loopbaanbegeleiding arbeidsbemiddeling arbeidsvoorwaarden ontslag Er is geen discriminatie wanneer het onderscheid: 1 2 objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Soms is discriminatie enkel toegestaan wanneer het onderscheid gerechtvaardigd wordt door een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 10 III. RELIGIEUZE KENTEKENS IN HET DAGELIJKS LEVEN 1. RELIGIEUZE KENTEKENS OP IDENTITEITSDOCUMENTEN Een foto met hoofddeksel kan op een (elektronische) identiteitskaart toegestaan worden: om onbetwistbare godsdienstige of medische redenen, en op voorwaarde dat het gezicht volledig vrij is. Dat betekent dat het voorhoofd, de wangen, de ogen, de neus en de kin volledig onbedekt moeten zijn. Het is wenselijk maar niet vereist dat het haar en de oren eveneens vrij zijn. Een hoofddeksel is dus enkel toegestaan wanneer de burger een ernstige rechtvaardiging voorlegt. Dat volgt uit de algemene onderrichtingen over de elektronische identiteitskaart10 van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. In het verleden meenden sommige gemeenten, op basis van deze onderrichtingen, dat zij zelf konden beslissen om een foto met hoofddoek, al dan niet, toe te staan. Ook wanneer “ontegenzeggelijke godsdienstige redenen” een foto met hoofddoek rechtvaardigen. Maar het Hof van Cassatie floot deze gemeenten terug11: in geval van ontegenzeggelijke godsdienstige redenen moet een identiteitskaart afgeleverd worden met een foto waarop de betrokkene een hoofddoek draagt. De vraag blijft: wanneer is er sprake van een “ontegenzeggelijke of onbetwistbare godsdienstige reden”? In de rechtspraak lijkt het van belang dat de vraag om met hoofddoek op de foto te staan, niet steunt op een individuele wens maar overeenstemt met een religieus voorschrift. In het geval van de hoofddoek zijn dat de voorschriften van de islam. Verder is het belangrijk dat de betrokkene aannemelijk maakt dat zij een islamitisch gelovige is en doorgaans in het openbaar een hoofddoek draagt. In de praktijk kan dit bewijs geleverd worden door verklaringen van de betrokkene en een verklaring van een imam. Deze rechtspraak kan je ook toepassen op andere hoofddeksels die een uiting zijn van een religie, zoals een sikh-tulband of een Joods keppeltje. Een weigering van een gemeente om een foto met hoofddeksel om godsdienstige redenen toe te staan, kan in strijd zijn met artikel 9 EVRM. Een rechter kan nagaan of het verbod een legitiem doel nastreeft en of het noodzakelijk is om dat doel te bereiken. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 11 2. RELIGIEUZE KENTEKENS OP SCHOOL 2.1 KUNNEN SCHOLEN LEERLINGEN VERBIEDEN OM EEN RELIGIEUS KENTEKEN TE DRAGEN?12 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens deed al uitspraak over een verbod voor leerlingen op school13 of voor universiteitsstudenten14 om religieuze kentekens te dragen (in casu ging het steeds om een hoofddoekenverbod). Het Hof vindt een verbod voor studenten niet noodzakelijk in strijd met het EVRM. In sommige gevallen is een beperking van godsdienstvrijheid nodig voor een democratische samenleving, meer bepaald wanneer verschillende godsdiensten naast elkaar bestaan. Voorwaarden zijn: 1. het verbod wordt bij wet opgelegd: het staat bijvoorbeeld in het schoolreglement; 2. het streeft een wettig doel na, namelijk: het is noodzakelijk voor de openbare orde, openbare veiligheid, gezondheid, goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen; 3. het gaat niet verder dan nodig om de wettige doelstelling te bereiken. Het Europees Hof hecht bij zijn beoordeling veel belang aan: 1. de historische en juridische context van het betrokken land15; 2. de bescherming van het principe van pluralisme. Turkije, Frankrijk en Zwitserland hebben bijvoorbeeld een sterke historische en juridische traditie van scheiding van kerk en staat. In Turkije en Frankrijk bestaat ook een risico dat fundamentalistische stromingen de hoofddoek zouden gebruiken om bepaalde studentes onder druk te zetten, waardoor het principe van pluralisme in gevaar komt. In deze context lijkt een hoofddoekenverbod meer aanvaardbaar. In het Verenigd Koninkrijk daarentegen gaan ze traditioneel vrij soepel om met het dragen van religieuze kentekens in het openbare leven. In de meeste scholen zijn hoofddoeken er toegelaten. In de weinige gevallen waar dat niet zo is, komt de school, in samenspraak met de betrokken leerling(en), tot een oplossing.16 Zelfs politieambtenaren mogen in het Verenigd Koninkrijk, als dragers van het openbaar gezag, hun persoonlijke religieuze overtuiging te kennen geven: de sikhtulband en de hoofddoek maken er deel uit van het uniform. Het Europees Hof deed nog geen uitspraak in een Belgische zaak. Maar op grond van de bovenstaande redenering zou het oordeel voor België anders kunnen liggen. Want in België is de scheiding tussen kerk en staat veel minder scherp. Algemeen wordt aangenomen dat er een scheiding is, maar dit principe staat nergens letterlijk in onze grondwet. De Belgische grondwet verplicht ook alle openbare scholen om onderricht aan te bieden in alle erkende godsdiensten of niet-confessionele zedenleer. Bovendien is de overheid verplicht om de religieuze of morele opvoeding van alle leerplichtige leerlingen te financieren17. Ook komen de wedden en pensioenen van alle bedienaren van erkende erediensten of afgevaardigden van de niet-confessionele levensbeschouwing ten laste van de Belgische staat18. Van een strikte scheiding van kerk en staat is in België dus geen sprake, in tegenstelling tot in Frankrijk of Turkije.19 Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 12 2.2 WELK BELEID VOEREN DE VLAAMSE SCHOLEN? A. GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Onderwijs is een bevoegdheid van de gemeenschappen. De Vlaamse gemeenschap heeft geen algemeen hoofddekselverbod ingevoerd20. Het Vlaams Gemeenschapsonderwijs heeft uitdrukkelijk bepaald dat het aan de scholen zelf toekomt om te oordelen of ze al dan niet religieuze kentekens voor leerlingen toestaan21. Sommige scholen of scholengroepen hebben inderdaad zelf een (indirect) verbod op religieuze kentekens ingevoerd via het schoolreglement. Bijvoorbeeld een hoofddekselverbod tijdens de turnles of tijdens het werken met machines voor technische vakken. Leerlingen zijn verplicht om dat schoolreglement te ondertekenen wanneer ze zich inschrijven. Elk schoolreglement kan voor een rechter getoetst worden aan het recht op godsdienstvrijheid, zoals beschermd door het EVRM22. In België zijn de gerechtelijke procedures tegen een hoofddekselverbod op school eerder schaars. Waar leerlingen een klacht neerlegden, haalde de school vaak zijn gelijk.23 In een vonnis van juni 2008 oordeelde de rechtbank van Hasselt wel dat er een schending was van de godsdienstvrijheid.24 In het schoolreglement van een school uit het gemeenschapsonderwijs was een algemeen hoofddekselverbod ingevoerd. Een aantal sikhleerlingen met tulband moesten daardoor noodgedwongen van school veranderen en vochten het reglement aan. Volgens de rechtbank kon het verbod de toets van artikel 9, lid 2 EVRM niet doorstaan: 1. De school toonde geen doelstelling van algemeen belang aan, die het verbod kon rechtvaardigen. Het ingeroepen legitiem doel (hygiëne en herkenbaarheid van de leerlingen) was vaag: nergens werd aangegeven dat er problemen waren in de school. 2. Ook was niet bewezen dat het verbod noodzakelijk was: de aanwezigheid van de sikhleerlingen zorgde niet voor onrust of problemen in de school, de orde werd niet verstoord en andere leerlingen werden niet onder druk gezet waardoor hun godsdienstvrijheid in het gedrang zou komen. 3. Ten slotte vond de rechtbank het hoofddekselverbod niet evenredig met het gestelde doel. Daarvoor verwees ze naar het voorgaande schoolreglement waarin hetzelfde doel op een minder verregaande wijze werd bereikt (door een beperking in sommige lessen, zoals lichamelijke opvoeding en praktijkvakken). De rechtbank merkte ook nog op dat het verbod strijdig was met de pedagogische visie van de school (waarin onder meer belang gehecht wordt aan verdraagzaamheid, diversiteit en actief pluralisme) en dat de scheiding tussen kerk en staat in België minder strikt is dan in Frankrijk en Turkije. In twee recente arresten leek de Raad van State, minstens impliciet, een andere mening toegedaan25. In de arresten werd een vordering die was ingesteld door de vzw BRAX (Beweging tegen Racisme, Antisemitisme en Xenofobie), onontvankelijk verklaard. De vzw vroeg de vernietiging van een hoofddekselverbod in twee scholen van het Franse gemeenschapsonderwijs. Volgens de Raad van State had de vzw BRAX geen belang bij de vernietigingsberoepen omdat het hoofddekselverbod geen afbreuk zou doen aan de doelstellingen die de vereniging nastreeft, maar er juist zou toe bijdragen. BRAX verzet zich Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 13 onder meer tegen discriminatie op basis van geloof of levensbeschouwing. De Raad van State lijkt met zijn rechtspraak dus aan te geven dat een hoofddekselverbod geen discriminatie uitmaakt op basis van geloof, maar dergelijke discriminatie eerder voorkomt of bestrijdt. De Raad van State sprak zich echter niet uit over de grond van de zaak. De arresten werden fel bekritiseerd 26. B. Stedelijk en gemeentelijk onderwijs In het stedelijk en gemeentelijk onderwijs bepalen de lokale stads- en gemeentebesturen, als inrichtende macht, of het voor leerlingen al dan niet verboden is religieuze kentekens te dragen . C. Gesubsidieerd vrij onderwijs In het gesubsidieerd vrij onderwijs beslissen de lokale scholengroepen zelf over een eventueel hoofddekselverbod. 2.3 TOETSING VOOR DE RECHTER Elke verbodsbepaling kan door de rechter getoetst worden aan artikel 9 EVRM en de Belgische reglementering. Dat geldt zowel voor het gemeenschapsonderwijs, het stedelijke onderwijs als voor het gesubsidieerd vrij onderwijs. 3. RELIGIEUZE KENTEKENS OP HET WERK 3.1 KAN EEN WERKGEVER ZIJN PERSONEEL VERBIEDEN OM RELIGIEUZE KENTEKENS TE DRAGEN OP HET WERK ? Kan een werkgever zijn personeel verbieden om religieuze kentekens te dragen op de werkvloer? De bepalingen uit het EVRM, de Grondwet en de antidiscriminatiewet dienen als leidraad. Vlaanderen heeft bovendien een decreet over evenredige participatie op de arbeidsmarkt.27 Wat leren die regels ons? Wanneer een werkgever zijn personeel verbiedt om religieuze kentekens te dragen op de werkvloer, kan dat een discriminatie vormen op grond van geloof of levensbeschouwing. Discriminatie is in principe verboden. Daarop bestaan wel uitzonderingen. Je moet daarbij een onderscheid maken tussen directe en indirecte discriminatie. A. Directe discriminatie Voorbeeld Een arbeidsreglement vermeldt: “Het is de personeelsleden verboden een hoofddoek te dragen op de werkvloer.” Dat is een vorm van directe discriminatie. Er is sprake van directe discriminatie in het kader van arbeidsbetrekkingen wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie, op basis van zijn geloof of levensbeschouwing. Met ‘arbeidsbetrekkingen’ worden onder meer de toegangs-, arbeids- en ontslagvoorwaarden bedoeld. Dat geldt zowel voor arbeid in loondienst als voor zelfstandige arbeid en vrijwilligerswerk.28 Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 14 De wet voorziet ook in een uitzondering. Er is geen sprake van directe discriminatie als voldaan is aan elk van de volgende drie voorwaarden: 1. de discriminatie is gerechtvaardigd door ’wezenlijke en bepalende beroepsvereisten’ door de aard van de beroepsactiviteit of door de context waarin die wordt uitgevoerd;29 2. het doel van de discriminatie is ’legitiem’; 3. de discriminatie is evenredig met het nagestreefde doel. Directe discriminatie is slechts heel uitzonderlijk toegestaan. De rechtspraak interpreteert de voorwaarde ‘wezenlijke en bepalende beroepsvereiste’ immers heel strikt. De werkgever moet aantonen dat het absoluut onmogelijk is om het werk uit te voeren met een religieus kenteken. Het spreekt voor zich dat dat heel moeilijk te bewijzen is. Wanneer is er sprake van een ‘legitiem doel’?30 Als legitieme doelstelling werden in het verleden onder meer aanvaard: de bescherming van het privéleven en de openbare veiligheid. Meer in het algemeen kunnen legitieme doelstellingen worden gevonden in: de bescherming van grondrechten; de neutraliteit van de overheid of van een private onderneming; in de culturele sfeer: het vrijwaren van de artistieke vrijheid of het vrijwaren van authenticiteit; in de commerciële sfeer: het vrijwaren van reclame gericht op bepaalde doelgroepen; veiligheid, bijvoorbeeld de veiligheid in de onderneming, de veiligheid van derden en de openbare veiligheid. Een legitieme doelstelling kan uiteraard geen verband houden met discriminatie. Zo kan niet als legitieme doelstelling worden aanvaard: de bereidheid om tegemoet te komen aan een discriminatoire voorkeur van het cliënteel of van andere werknemers. In de praktijk is directe discriminatie bijna uitsluitend gerechtvaardigd in het kader van de zogenaamde ‘identiteitsgebonden ondernemingen’. Dat zijn publieke of particuliere organisaties waarvan de grondslag op geloof of levensbeschouwing is gebaseerd. Bijvoorbeeld een joodse school, een protestants geïnspireerde organisatie, een kerk, enz. Deze organisaties mogen van (kandidaat-)werknemers eisen dat ze een bepaald geloof of levensbeschouwing aanhangen wanneer dat een ’wezenlijke en bepalende beroepsvereiste‘ vormt, gezien de grondslag van de organisatie.31 Voorbeeld Een kerk kan eisen dat een priester het christelijke geloof aanhangt. In de rechtsleer wordt aangenomen dat deze uitzondering heel eng geïnterpreteerd moet worden. Men kan enkel een uitzondering maken op het discriminatieverbod wanneer de inhoud van de job religieus van aard is of verband houdt met de essentiële missie van de (religieuze) organisatie. De werkgever kan als volgt toetsen of een verschillende behandeling op basis van geloof onder de uitzondering valt: wat is de potentiële negatieve impact op de organisatie (zoals beschadiging van de religieuze ethiek) bij aanwerving van een werknemer die het geloof of levensbeschouwing van de organisatie niet aanhangt?32 Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 15 Is in de rechtspraak niet aanvaard als gerechtvaardigde uitzondering: de weigering van een christelijke liefdadigheidsinstelling om een niet-gelovige vrouw aan te werven voor een nietreligieuze functie, omdat ze weigerde zich te bekeren tot het christelijk geloof.33 B. Indirecte discriminatie Voorbeeld Een arbeidsreglement vermeldt: “Het personeel mag geen hoofddeksel dragen.” Of nog: “Het personeel moet zich neutraal opstellen, zonder teken van religie” Beide zijn vormen van indirecte discriminatie. Er is sprake van indirecte discriminatie in het kader van arbeidsbetrekkingen wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling of handelwijze personen met een bepaald geloof of overtuiging, in vergelijking met andere personen, bijzonder kan benadelen. Uitzonderingen: die bepaling of handelwijze wordt objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor dat doel zijn passend en noodzakelijk Voorbeeld Een hoofddekselverbod voor verzorgend personeel in een ziekenhuis. Dat kan gerechtvaardigd zijn om hygiënische redenen. Maar ook dan rijst de vraag of een algemeen verbod noodzakelijk is. Mogelijk kan hetzelfde doel bereikt worden met een minder verregaande, en minder discriminerende, maatregel. Zo zou het ziekenhuis een alternatieve hoofdbedekking kunnen voorstellen die wel in overeenstemming is met de hygiënische voorschriften. 3.2 OVERHEIDSPERSONEEL De regels over directe en indirecte discriminatie, zoals hierboven beschreven, gelden voor alle werknemers, ook voor overheidspersoneel. Veel overheidsdiensten vragen zich af of voor hun personeel bijkomende uitzonderingen op de godsdienstvrijheid nodig of mogelijk zijn. Openbare diensten moeten immers onpartijdig zijn ten aanzien van burgers; ze moeten alle burgers gelijk behandelen; en algemeen wordt aangenomen dat de overheid zich neutraal moet opstellen ten aanzien van zijn burgers. Dat houdt verband met het beginsel van scheiding van kerk en staat34. Mag een overheid de godsdienstvrijheid van zijn personeel beperken? De Commissie voor Interculturele Dialoog maakte in 2004 in opdracht van de federale regering een stand van zaken op van het multicultureel samenleven in België en in Europa35. In zijn eindverslag stelde de Commissie, bij gebrek aan eensgezindheid, drie mogelijke standpunten voor over het dragen van religieuze kentekens door overheidspersoneel: Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 16 Een eerste standpunt is gebaseerd op godsdienstvrijheid en inclusieve neutraliteit. Inclusieve neutraliteit betekent dat de overheid neutraal is maar wel ruimte geeft aan de culturele, religieuze en levensbeschouwelijke diversiteit van burgers. Volgens dit standpunt mogen er geen beperkingen gelden op het dragen van religieuze tekenen door ambtenaren. Men erkent het wezenlijke verschil tussen de openbare dienst en de personen die er werken. Met andere woorden: neutraliteit van ambtenaren houdt geen verband met hun voorkomen maar wel met de daden, de dienstverlening die ze stellen. Het tweede standpunt houdt een verbod in op elke uitdrukking van religieuze overtuiging door ambtenaren van de eerste lijn, die in een gezagsrelatie staan ten opzichte van het publiek of op een of andere manier macht kunnen uitoefenen over dat publiek. Bijvoorbeeld: magistraten, politieagenten, sociaal assistenten van het OCMW, enzovoort. Voor andere ambtenaren zou dit verbod niet gelden. Het derde standpunt berust op het principe van exclusieve neutraliteit van de Staat. In dit concept van neutraliteit heeft religie geen enkele plaats in de publieke sfeer en hoort het volledig thuis in de privésfeer. Hier wordt gepleit voor de volledige afwezigheid van alle religieuze tekenen voor alle overheidsambtenaren. Geen enkele afwijking wordt toegestaan. Ook niet voor ambtenaren die op geen enkele wijze contact hebben met het publiek. Zijn deze drie standpunten van de Commissie voor Interculturele Dialoog te verzoenen met de hierboven besproken juridische regels? Het eerste standpunt stelt geen enkele beperking op het dragen van religieuze kentekens door overheidspersoneel en kan dan ook niet strijdig zijn met de antidiscriminatiewet of het decreet evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Dit standpunt is uiteraard in overeenstemming met de regelgeving. Het tweede standpunt voert een beperkt verbod in: het geldt enkel voor overheidspersoneel dat in een gezagsrelatie staat ten opzichte van het publiek. Het gaat hier om een vorm van (indirecte) discriminatie die gewettigd zou kunnen worden door een legitiem doel, namelijk de bescherming van de rechten en vrijheden van burgers. Maar is het verbod noodzakelijk om dat legitiem doel te bereiken? In dit standpunt gaat men ervan uit dat een ambtenaar met een religieus kenteken burgers die een ander geloof of levensbeschouwing aanhangen, nadeliger behandelt dan godsdienstgenoten. Dat is een veronderstelling die niet wetenschappelijk onderbouwd is36. We betwijfelen dan ook of het tweede standpunt de noodzakelijkheidstoets kan doorstaan. Het derde standpunt voert een algemeen verbod in en staat aardoor op gespannen voet met de antidiscriminatiewet en het decreet evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Hier zal het moeilijk zijn aan te tonen dat het verbod een legitiem doel nastreeft en noodzakelijk is om het doel te bereiken. Immers: welke rechten van burgers worden geschonden door een ambtenaar die nooit in contact staat met hen? Om die reden is het derde standpunt volgens ons in strijd met de regelgeving. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 17 3.3 LEERKRACHTEN Ook voor leerkrachten gelden de hierboven beschreven regels over directe en indirecte discriminatie. A. GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap In het GO! onderwijs moeten leerkrachten een ’neutraliteitsverklaring‘ ondertekenen. Dat komt omdat de Belgische grondwet de Vlaamse Gemeenschap verplicht neutraal onderwijs in te richten, met eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen37. De neutraliteitsverklaring stelt dat: “alle personeelsleden die betrokken zijn bij het pedagogisch project hun persoonlijk engagement te kennen mogen geven indien de opvoedings- of onderwijssituatie daartoe aanleiding geeft. Dit moet wel gebeuren op bedachtzame wijze. Zij moeten zich dus zeker onthouden van elke vorm van indoctrinatie of bekeringsdrang. Ze moeten alle uitdrukkingen of overwegingen die voor andersdenkenden kwetsend kunnen overkomen, vermijden.” Hieruit leiden sommige scholengroepen uit het Gemeenschapsonderwijs een verbod af op het dragen van religieuze kentekens door leerkrachten. Maar elke scholengroep bepaalt dit uiteindelijk zelf. De Raad van State oordeelde dat enkel de Raad van het Gemeenschapsonderwijs bevoegd is om een algemeen verbod in te voeren en dus niet de individuele scholen of scholengroepen. Volgens de Raad van State heeft de Raad van het Gemeenschapsonderwijs in de huidige neutraliteitsverklaring geen algemene en duidelijke regel uitgevaardigd die het dragen van religieuze kentekens door een leerkracht verbiedt. Het feit dat enkel de Raad van het Gemeenschapsonderwijs bevoegd is om een algemeen verbod in te voeren van religieuze kentekens voor leerkrachten, belet niet dat een individuele school of scholengroep toch een verbod kan opleggen in een concrete situatie, bijvoorbeeld wanneer blijkt dat een leerkracht zich schuldig maakt aan indoctrinatie of bekeringsdrang bij leerlingen. Het verbod is dan immers gebaseerd op een beoordeling in concreto en niet op de niet-naleving van een algemeen, principieel verbod.38 In reactie op de rechtspraak van de Raad van State heeft de Raad van het Gemeenschapsonderwijs beslist zijn standpunt te verduidelijken: leerkrachten levensbeschouwelijke vakken mogen voortaan levensbeschouwelijke kentekens dragen tijdens, maar ook buiten de lessen. Dat mag echter niet wanneer de leerkracht andere opdrachten uitvoert waarbij hij/zij aan waarden-, kennis- of visieoverdracht doet. De leerkracht levensbeschouwelijke vakken moet de neutraliteit respecteren en mag de levensbeschouwelijke kentekens niet dragen: wanneer hij andere opdrachten vervult, bijvoorbeeld als opvoeder of vakleerkracht, of wanneer hij een leidinggevende functie bekleedt. Ook leerkrachten van niet-levensbeschouwelijke vakken mogen geen levensbeschouwelijke tekens dragen.39 B. Stedelijk en gemeentelijk onderwijs In het stedelijk en gemeentelijk onderwijs bepalen de lokale stads- en gemeentebesturen, als inrichtende macht, of het dragen van religieuze kentekens voor leerkrachten al dan niet verboden is. Een eventueel verbod wordt opgelegd via het arbeidsreglement. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 18 C. Gesubsidieerd vrij onderwijs In het gesubsidieerd vrij onderwijs hoeven leerkrachten geen neutraliteitsverklaring te ondertekenen. De lokale scholengroepen beslissen er zelf over een eventueel verbod. D. Toetsing door de rechter Elke verbodsbepaling kan door de rechter getoetst worden aan de Belgische reglementering40, richtlijn 2000/78/EG of artikel 9 EVRM. Dat geldt zowel voor het gemeenschapsonderwijs, het stedelijk onderwijs, als voor het gesubsidieerd vrij onderwijs. Het Europees Hof deed al uitspraak over een hoofddoekenverbod voor leerkrachten. Net zoals bij leerlingen hecht het Europees Hof veel belang aan de historische en juridische context van het betrokken land (verhouding kerk-staat) en aan het principe van pluralisme. Een belangrijke factor is bovendien de leeftijd van de leerlingen. Jonge leerlingen kunnen makkelijker beïnvloed worden door religieuze uitdrukkingen van leerkrachten dan oudere leerlingen41. 3.4 ONTSLAG OF WERKWEIGERING WEGENS RELIGIEUZE KENTEKENS OF KLEDING A. Ontslag wegens het dragen van religieuze kentekens Zoals gezegd is discriminatie op basis van geloof of levensovertuiging in het kader van arbeidsbetrekkingen in principe verboden42. Onder het begrip ’arbeidsbetrekkingen‘ valt ook het ontslag van een werknemer. Maar er zijn uitzonderingen mogelijk. Daarbij moeten we opnieuw een onderscheid maken tussen directe en indirecte discriminatie. Een ontslag op basis van directe discriminatie zal bijzonder moeilijk te rechtvaardigen zijn omdat dat enkel toegestaan is wanneer de werkgever bewijst dat de discriminerende behandeling op basis van geloof gerechtvaardigd wordt door een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste. Een ontslag op basis van indirecte discriminatie kan in sommige gevallen wel gerechtvaardigd zijn. Voorbeeld Het ontslag van een vrouw die in een fabriek weigert haar hoofddoek af te nemen uit geloofsoverwegingen, zou gerechtvaardigd kunnen zijn. Het kan immers een veiligheidsrisico vormen gezien de gebruikte machines. Dat zou weer anders kunnen zijn wanneer de vrouw enkel weigert haar hoofddoek af te nemen in lokalen waar zich geen machines bevinden. Uiteindelijk is het de rechter die beslist. B. Dringend ontslag wegens het dragen van religieuze kentekens Een dringend ontslag is een ontslag zonder opzegtermijn of vergoeding. De werknemer kan ook tijdelijk zijn recht verliezen op een werkloosheidsuitkering. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 19 Het dragen van een hoofddoek wordt in de rechtspraak bijna nooit aanvaard als een grond voor een dringend ontslag43. Dringend ontslag kan alleen wanneer de werknemer een fout heeft gemaakt die de voortzetting van elke professionele samenwerking tussen de werknemer en de werkgever definitief en onmiddellijk onmogelijk maakt44. C. Krijgt de werknemer bij ontslag of werkweigering om religieuze redenen een werkloosheidsuitkering? Elke werknemer die een passende dienstbetrekking verlaat zonder wettige reden of ontslagen wordt wegens zijn foutieve houding kan (tijdelijk) uitgesloten worden van het recht op een werkloosheidsvergoeding45. Hetzelfde geldt voor een werkloze die een passende dienstbetrekking impliciet of expliciet weigert te aanvaarden46. De logica van onze sociale zekerheid is dat iedereen in de mate van het mogelijke voor zichzelf een inkomen uit arbeid moet verwerven. Alleen wanneer dat niet mogelijk is, onafhankelijk van de eigen wil, kan men rekenen op de solidariteit van de samenleving. Werklozen moeten, om uitkeringsgerechtigd te zijn, ’beschikbaar‘ zijn voor de arbeidsmarkt. Met beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt wordt bedoeld: het geheel van betrekkingen die voor de werknemer passend zijn. Wat met personeelsleden die weigeren om te werken voor een werkgever van wie ze geen religieus symbool mogen dragen? Is dergelijke baan voor hen een ’passende dienstbetrekking‘? Kan je hen beschouwen als ’beschikbaar voor de arbeidsmarkt‘? Kan hen een werkloosheidsvergoeding geweigerd worden? Dat een werkgever kledingvoorschriften hanteert, inclusief een verbod om religieuze kentekens te dragen, kan in bepaalde situaties gerechtvaardigd zijn. Bijvoorbeeld om redenen van hygiëne of veiligheidsvoorschriften. Anderzijds geniet een gelovige de vrijheid van godsdienst en kan hij van mening zijn dat de voorgeschreven kledingregels indruisen tegen zijn geloof. De rechter gaat na of het fundamentele recht op vrijheid van godsdienst verzoend kan worden met de werkloosheidsreglementering. In de praktijk maken rechters daarvoor gebruik van een dubbele toets: de ernst van het godsdienstige bezwaar en de proportionaliteit met de maatschappelijke solidariteit. 1. De ernst van het godsdienstige bezwaar Deze toets moet voorkomen dat mensen hun geloof gebruiken als alibi om hun verplichtingen in de samenleving te ontlopen. Uit de rechtspraak volgt dat het moet gaan om “een oprechte en ernstige overtuiging die noodzakelijk verbonden is met een objectieve en absolute norm die door een georganiseerde groep wordt aangekleefd”. Het formeel lidmaatschap van een groep volstaat niet: van een weigerende werkloze wordt een principiële belijdenis en praktische consequentheid verwacht. Als bewijs geldt bijvoorbeeld een verklaring van een rabbijn. 2. Proportionaliteit De eisen van de werkloze mogen niet disproportioneel zijn met de maatschappelijke solidariteit. Dat betekent dat de werkloze de kans om werk te vinden niet te veel mag beperken. Er moet gekeken worden naar de mate van beschikbaarheid op de arbeidsmarkt. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 20 Voorbeeld Een disproportionele geloofseis is: een imam onderbreekt drie keer per dag zijn werk om het gebed te leiden en is onbeschikbaar tijdens de ochtenduren. Een proportionele geloofs- of levensbeschouwlijke eis is: een vrijzinnige weigert in het katholiek onderwijs les te geven of een moslim weigert te werken in een vleesverwerkend bedrijf. Meestal zijn rechters in België van mening dat een dienstbetrekking ’niet passend‘ is voor een gelovige moslimvrouw, wanneer de werkgever weigert een hoofddoek toe te staan op de werkvloer47. Dat leidt immers niet tot haar algemene onbeschikbaarheid op de arbeidsmarkt. De meeste arbeidsplaatsen zijn perfect verenigbaar met het dragen van een hoofddoek. De betrokkene heeft dus meestal recht op een werkloosheidsuitkering. In Vlaanderen beschouwt de VDAB werkweigering wegens religieuze of levensbeschouwelijke kentekens niet als een beperking van de beschikbaarheid op de arbeidsmarkt, behalve wanneer de kentekens het aangezicht bedekken. Wel vindt de VDAB de graad van werkwilligheid belangrijk. Voorbeeld Men kan een werkzoekende sanctioneren die weigert in te gaan op een jobaanbod omdat hij ervan uitgaat dat ze hem toch niet zullen aanwerven aangezien hij een keppeltje draagt. Anders is het wanneer diezelfde man solliciteert maar de job niet krijgt omdat hij een keppeltje draagt48. 4. RELIGIEUZE KENTEKENS IN HET OPENBARE LEVEN 4.1. BURGERS MET RELIGIEUZE KENTEKENS IN HET OPENBARE LEVEN In verschillende gemeenten is het verboden om je gelaat te bedekken op openbare en privédomeinen van de overheid. Het verbod om het gelaat te bedekken dient om de persoon te kunnen identificeren. Het dragen van bijvoorbeeld een boerka49 of niqaab50 kan identificatie onmogelijk maken. De gemeenten baseren hun beleid op art. 135 van de Nieuwe Gemeentewet. Daarin staat dat de gemeenten de taak hebben om te waken over de openbare orde in hun gemeente. De administratie Binnenlandse Aangelegenheden van de Vlaamse overheid stelde een modelreglement op voor steden en gemeenten51. Dat model gaat uit van een algemeen verbod om het gelaat te bedekken, op alle openbare en private domeinen van de overheid. Wat wordt in dit model verstaan onder “gelaat”? Het voorhoofd, de wangen, de ogen, de oren, de neus en de kin52. “De oren” worden beschouwd als een deel van het gelaat (dat onbedekt moet zijn). Daarmee gaat de Vlaamse administratie Binnenlandse Aangelegenheden verder dan zijn federale collega. Uit de algemene onderrichtingen over de elektronische identiteitskaart van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken blijkt immers dat de oren bedekt mogen zijn. 53 Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 21 Met “openbare en private domeinen van de overheid” worden onder meer bedoeld: openbare wegen, stadhuizen en gemeentehuizen, gebouwen van de ministeries, bibliotheken, openbare musea, schouwburgen, begraafplaatsen, kerken, openbare scholen. Een dergelijk algemeen verbod lijkt op gespannen voet te staan met artikel 9 EVRM. En met de antidiscriminatiewet. Want die verbiedt discriminatie voor de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn54. Een beperking van de godsdienstvrijheid mag nooit verder gaan dan noodzakelijk om een legitiem doel te beschermen, zoals de openbare orde of veiligheid55. Wanneer het verbod algemeen geformuleerd is en zich niet beperkt tot specifieke situaties, bestaat de kans dat het de noodzakelijkheidstoets niet doorstaat. Maar het Europees Hof in Straatsburg heeft zich over deze kwestie nog niet uitgesproken. Een ander voorbeeld van een beperking van het recht van burgers om religieuze of levensbeschouwelijke kentekens te dragen in het openbare leven vinden we in artikel 759 Gerechtelijk Wetboek. Dat artikel bepaalt: “De toehoorders wonen de zittingen bij met ongedekten hoofde, eerbiedig en stilzwijgend (…)”. Ook deze bepaling valt misschien niet te verenigen met artikel 9 EVRM en de antidiscriminatiewet. Want welk legitiem doel streeft men hier na? En is een algemeen verbod noodzakelijk? Wel aanvaardde het Europees Hof al: de eis dat een tulband van het hoofd wordt gehaald tijdens een veiligheidscontrole op een vliegveld56. Want deze maatregel was beperkt in de tijd en enkel geldig in een specifieke situatie. 4.2. DE AANWEZIGHEID VAN RELIGIEUZE KENTEKENS IN OPENBARE GEBOUWEN A. Openbare gebouwen in het algemeen Er bestaan geen bijzondere wettelijke regels over religieuze kentekens in openbare gebouwen. In 2003 beantwoordde Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden Paul Van Grembergen een parlementaire vraag over deze kwestie.57 Daaruit halen we de volgende redenering: In openbare gebouwen geldt het algemeen beginsel dat er in de inrichting geen sprake mag zijn van discriminatie op grond van een levensbeschouwing of een religieuze of filosofische overtuiging. Openbare besturen moeten een neutrale houding aannemen. Het is niet altijd eenvoudig om te bepalen wat aanvaardbaar is. Een aantal voorwerpen in openbare gebouwen behoren tot de decoratie. Ze hebben dan geen religieuze betekenis, maar maken gewoon deel uit van de decoratieve inrichting. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen religieuze kentekens die een deel vormen van de ruimere decoratieve inrichting en kentekens die een zuiver spirituele functie vervullen. De inrichting van openbare gebouwen met religieuze of levensbeschouwelijke kentekens valt niet binnen het toepassingsgebied van de antidiscriminatiewetgeving. Anders is het wanneer burgers zelf, in openbare gebouwen, religieuze kentekens dragen (zie punt 4.1 hierboven). Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 22 B. Hoven en rechtbanken In een omzendbrief van 28 april 2004 heeft de minister van Justitie een aantal richtlijnen vastgesteld over de aanwezigheid van religieuze kentekens in hoven en rechtbanken.58 Alle lokalen in de gerechtsgebouwen, met inbegrip van de zittingszalen, moeten op elk ogenblik neutraal zijn wat betreft de religieuze, filosofische of morele overtuiging. Rechtszaken moeten verlopen in lokalen die vrij zijn van om het even welke afbeelding. De richtlijnen zijn als volgt: 1. Geen religieuze kentekens in nieuwe gebouwen of bij renovatie. 2. In gerechtelijke gebouwen en vooral in zittingszalen moeten in principe alle kentekens worden verwijderd. Enkel beelden die verwijzen naar de rechtspraak worden geduld. 3. In monumentenpanden of beschermde historische gebouwen mag niet aan de inrichting worden geraakt als die deel uitmaakt van het beschermde geheel. We kunnen bepaalde kunstwerken wel aan het zicht onttrekken. Zo werd in het Hof van Beroep van Bergen een gordijn opgehangen voor een religieus kunstwerk. 4. Kunstwerken die al jarenlang in een lokaal aanwezig zijn en die verwijzen naar de religie of naar filosofische overtuigingen, maar bijdragen aan de luisterrijke inrichting van dat lokaal, mogen onder de verantwoordelijkheid van de korpschef behouden worden. De korpschefs moeten daarover evenwel overleggen met alle betrokken rechtspractici en rekening houden met eventueel protest van de rechtsonderhorigen. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 23 IV. CONCLUSIE Sluitende richtlijnen kunnen we je niet geven. Iedere concrete situatie moet immers geval per geval beoordeeld worden. Overleg met alle betrokken partijen is aangewezen en kan waarschijnlijk veel problemen voorkomen. De wetteksten en rechtspraak tonen de wettelijke grenzen en interpretatieruimte. De vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing is goed beschermd. Een beperking van die vrijheid blijft dus de uitzondering. Vóór elke inperking van het recht op godsdienstvrijheid moet men goed nagaan of aan de wettelijke voorwaarden voldaan is. Iedere beperking moet immers gerechtvaardigd zijn door een legitiem doel. Ook moet de beperking noodzakelijk en relevant zijn om dat doel te bereiken. Tot slot mag de beperking nooit verder gaan dan nodig om het legitieme doel te verwezenlijken. Dat zijn belangrijke principes in wetgeving en rechtspraak. V. NUTTIGE ADRESSEN EN WEBSITES Wil je meer informatie, advies of bijstand in verband met discriminatie wegens een religieus kenteken? Dan kan je terecht bij een van de volgende instanties: Het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding ontvangt klachten en kan gerechtelijk optreden bij elke discriminatie die vermeld staat in de antidiscriminatiewet (o.m. op basis van geloof of levensbeschouwing), zolang het een federale bevoegdheid betreft. Voor meer info: zie www.diversiteit.be. De Vlaamse meldpunten discriminatie in de dertien Vlaamse centrumsteden verlenen bijstand aan slachtoffers van discriminatie en onderhandelen met het oog op het stopzetten van het discriminerende gedrag. Het gaat over discriminatie die een Vlaamse bevoegdheid betreft. De adressen van de meldpunten vind je op www.gelijkekansen.be/meldpunten. Als de klacht ook te maken heeft met discriminatie op basis van geslacht en als het een federale materie betreft, kan je je richten tot het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. Voor meer info: zie www.iefh.fgov.be Een advocaat. Op www.advocaat.be vind je alle advocaten, per balie. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 24 Noten 1 Zo bereidt de EG een nieuwe ontwerprichtlijn voor over goederen en diensten. Dit zou neerkomen op een uitbreiding van de huidige richtlijn 2000/78/EG die enkel over arbeid gaat (richtlijn 2000/78/EG van de Raad 2 GwH 11 maart 2009, nr. 41/2009; GwH 11 maart 2009, nr. 39/2009 en GwH 12 februari 2009, nr. 17/2009, www.grondwettelijkhof.be 3 EHRM 12 oktober 1978, nr. 7050/75, Arrowsmith t. Verenigd Koninkrijk. 4 EHRM 2 oktober 2001, nr. 49853/99, Pichon en Sajous t. Frankrijk 5 EHRM 5 juli 1977, nr. 7705/76, X tegen BRD. 6 Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, Pb. L 303 van 2.12.2000, 16–22. 7 Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie (“Antidiscriminatiewet”), BS 30 mei 2007. 8 9 Art. 7 en art. 9 Antidiscriminatiewet. Decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt, BS 26 juli 2002. 10 Algemene onderrichtingen betreffende de elektronische identiteitskaart van de FOD Binnenlandse Zaken van 14 november 2005, http://eid.belgium.be/nl_BE/fed_ict/imported_content_eid/pdf/Alg_Ond_NL_14_11_05.pdf 11 H.v.C. 22 december 2000, C990164, T. Vreemd. 2001, 202, noot R. Verstegen. 12 De situatie van leerkrachten bespreken we in hoofdstuk III, 3.3 13 EHRM Dogru t. Frankrijk, 4 december 2008, nr. 27058/05; ECRM Köse e.a. t. Turkije, nr. 26625/02, ECHR 2006. 14 EHRM Leyla Sahin t. Turkije, 29 juni 2004, T. Vreemd. 2004, 238; ECRM Karaduman t. Turkije, 3 mei 1993, nr. 16278/90. 15 Voor een rechtsvergelijkend overzicht, zie EHRM Leyla Sahin/Turkije, 29 juni 2004, §§ 53-57. 16 Zie EHRM Leyla Sahin t. Turkije, 29 juni 2004, T. Vreemd. 2004, 238; ECRM Karaduman t. Turkije, 3 mei 1993, nr. 16278/90; EHRM Dogru t. Frankrijk, 4 december 2008, nr. 27058/05; ECRM Köse e.a. t. Turkije, nr. 26625/02, ECHR 2006. 17 Art. 24 § 1 en §3 Gw. 18 Art. 181 Gw. 19 In dezelfde zin zie Rb. Hasselt 30 juni 2008, www.vreemdelingenrecht.be. 20 Decreet betreffende gelijke onderwijskansen van 28 juni 2002, BS 14 september 2002. Alleen in de scholen ingericht door de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een algemeen hoofddekselverbod ingevoerd, zie Besluit van 27 mei 1999 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de instellingen voor lager, middelbaar, gewoon en bijzonder voltijds onderwijs, ingericht door de Franse Gemeenschapscommissie, BS 26 juni 1999. Geen enkele andere gemeenschap heeft tot nu toe het dragen van hoofddeksels door leerlingen verboden. Dat belet niet dat er op scholenniveau een verbod van kracht kan zijn. Dat zou het geval zijn voor de meeste scholen van het Franse gemeenschapsonderwijs, zie De Standaard van 8 april 2009, ’Franstalig arrest over hoofddoeken verbaast’. 21 Beslissing van de Raad GO! van 23 januari 2004 over religieuze kentekens bij leerlingen op school, www.gemeenschapsonderwijs.be Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 25 22 Artikel 9 EVRM. Een schoolreglement kan echter niet getoetst worden aan de federale antidiscriminatiewet omdat onderwijs een Vlaamse bevoegdheid is. 23 E. BREMS, “De hoofddoek als constitutionele kopzorg” in T.B.P. 2004, nr 6, 340-343; voor een recente uitspraak in die zin, zie Antwerpen 14 juni 2005, Juristenkrant 14 september 2005, afl. 3, met noot van E. BREMS. 24 Rb. Hasselt 30 juni 2008, www.vreemdelingenrecht.be. Dit vonnis is niet definitief; er werd beroep aangetekend. 25 RvS 17 maart 2009, nr. 191.532, www.raadvst-consetat.be 26 De Standaard van 8 april 2009, “Franstalig arrest over hoofddoeken verbaast” 27 Decreet evenredige arbeidsparticipatie. Opmerking: er bestaat discussie over de vraag of contractuele personeelsleden van de gemeenschappen en gewesten, inclusief contractueel personeel in het onderwijs, onder het decreet op evenredige arbeidsparticipatie vallen, dan wel onder de federale antidiscriminatiewet. 28 Zie antidiscriminatiewet. Het decreet evenredige arbeidsparticipatie heeft geen betrekking op vrijwilligerswerk. 29 De federale antidiscriminatiewet voorziet in de mogelijkheid dat de Koning een lijst opstelt van situaties waarin een bepaald kenmerk een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt. Op het moment dat deze brochure geschreven werd, was nog geen dergelijke lijst opgesteld. 30 Parl. St. Kamer 2006-2007, 51 2722/001, 49. 31 Artikel 13 Antidiscriminatiewet. 32 Zie hierover: E. ELLIS, EU Anti-Discrimination Law, New York, Oxford University Press, 2005, 272-285; M.F. FERNANDEZ LOPEZ, F.J.C. CALLEGO, “Directive 200/78/EC and the Prohibition of Discrimination based on Religion”, Trier, ERA, 2005, 18. 33 Diakonische Werk Hamburg v. Y. Fadia, www.justiceinitiative.org. 34 Zoals gezegd is de scheiding van kerk en staat in België niet zo scherp aanwezig als in sommige andere landen, zoals Frankrijk of Turkije, zie hoofdstuk III, 2. 35 Eindverslag Commissie voor Interculturele Dialoog, mei 2005, http://www.diversiteit.be/?action=publicatie_detail&id=20&thema=2 36 Zie in deze zin “Hoofddoek verbieden is even schandalig als hem opleggen”, De Morgen 22 november 2007. 37 Art. 24 § 1 Gw. 38 RvS 2 juli 2009, nr. 195.044. Het arrest vernietigde het ontslag van een islamleerkracht die weigerde haar hoofddoek af te nemen buiten het klaslokaal. Zie ook: RvS 18 oktober 2007, nr. 175.886. Beide arresten zijn terug te vinden op www.raadvst-consetat.be. 39 Beslissing van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap van 26 oktober 2007, www.gemeenschapsonderwijs.be 40 Omdat onderwijs een gemeenschapsbevoegdheid is vallen leerkrachten in principe onder het Vlaams decreet evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Over leerkrachten die contractueel zijn tewerkgesteld bestaat er echter discussie. Zie voetnoot 47. 41 EHRM 15 februari 2001, Dahlab/Zwitserland. 42 Zie punt 3.1 43 Zie E. BREMS, “De hoofddoek als constitutionele kopzorg” in T.B.P. 2004, nr 6, 344. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 26 44 Artikel 35, lid 2 wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 45 Art. 51 § 1 KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 46 Art. 56 § 1 KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 47 Voor een overzicht van deze rechtspraak zie E. BREMS, “De hoofddoek als constitutionele kopzorg” in T.B.P. 2004, nr 6; zie ook Arbh. Antwerpen, nr. 2020161, 3 juni 2004, Juristenkrant 2004, afl. 92, 1; NjW 2004, afl. 79, 881, noot TORFS, R. ; T. Vreemd. 2004, afl. 4, 350, noot CUYPERS, D. .en Arbh. Gent (afd. Brugge) 24 april 1998, A.J.T. 1998-99, 925, noot PUT, J., MARTENS, K. ; R.W. 1998-99, 850, noot CUYPERS, D. 48 Interne richtlijnen VDAB, Document levensbeschouwelijk en religieuze overtuiging en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt in het kader van de VDAB-opdracht. 49 Een boerka is een gewaad dat het gehele lichaam bedekt, inclusief het gezicht. De vrouw kijkt bij een boerka door een soort gaas, waardoor ze zelf wel kan kijken, maar niet bekeken kan worden. De boerka komt voornamelijk in Afghanistan voor. 50 Een niqaab of nikab is te vergelijken met de boerka, maar er is één klein verschil: bij niqaab is er een smalle spleet waardoor de ogen te zien zijn. 51 Modelreglement met betrekking tot het verbod om zich niet identificeerbaar op het openbaar en het privaat domein van de overheid te vertonen, www.binnenland.vlaanderen.be 52 Zie art. 1 Modelreglement. 53 Zie III, 2: Religieuze kentekens op identiteitsdocumenten. 54 Artikel 5 Antidiscriminatiewet. Deze bescherming geldt wel enkel voor de burger, niet voor diegene die de goederen of diensten aanbiedt. Wanneer een burger een publieke dienstverlening weigert omdat hij aanstoot neemt aan een religieus of levensbeschouwelijk kenteken van de ambtenaar die de dienst aanbiedt, valt dat niet onder het toepassingsgebied van de antidiscriminatiewet. De ambtenaar zal zich daarop dan niet kunnen beroepen. 55 Zie hoofdstuk II, 1. 56 EHRM 11 januari 2005, nr. 35753/03, Phull t. Frankrijk. 57 Vraag om uitleg van de heer Patrick Hostekint aan de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken over de aanwezigheid van religieuze kentekens in OCMW-ziekenhuizen, Parl.St.. Vl.Parl. 2002-03, nr. 831. 58 Vraag om uitleg van de heer Josy Dubié aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over de aanwezigheid van religieuze kentekens in hoven en rechtbanken, Parl.St. Senaat 2006-07, nr. 3-2038. Religieuze kentekens – Wetgeving en rechtspraak als leidraad – VMC – augustus 2009 27