LEERPLANDOELEN Beeld OVSG Omgaan met middelen 2. Experimenteren 2.3. Kinderen experimenteren met beeldelementen. Ze onderzoeken de mogelijkheden van kleur, vorm, volume, structuur, ritme, textuur, contrast, compositie, beweging,… 3. Vormgeven 3.4. Kinderen kunnen de materialen en hulpmiddelen met voldoende inzicht en vaardigheden gebruiken om vorm te geven aan de eigen belevingswereld. 3.5. Kinderen kunnen uit de reeds verkende middelen (materialen, hulpmiddelen, beeldelementen) bewust kiezen en combinaties maken om het eigen werk expressiever te maken, de zeggingskracht te vergroten. Beschouwen 1. Kinderen praten over eigen werk en hoe het tot stand kwam (zowel inhoud als vorm). Praten over een werk intensifieert het kijken. 3. Kinderen praten over het werk van anderen. 4. Kinderen kunnen een beeldelement in een werk aangeven. 6. Kinderen ervaren dat beelden een inhoud, betekenis of doel kunnen hebben. 8. Kinderen genieten ervan naar beeldend werk van zichzelf en anderen te kijken en erover te praten. VVKBaO Beschouwen 1.Openstaan voor beelden. Dat houdt in dat de kinderen leren stilstaan bij beelden om: 1.1. nieuwsgierig te zijn. 1.2. vragen te stellen over de beelden. 2. Bewust zijn van het feit dat beelden een zeggingskracht hebbe,. 3. Inhouden, beeldaspecten, technieken en materialen achterhalen in beelden. Dat houdt in dat kinderen: 3.1. Beeldaspecten herkennen en begrijpen. 3.7. De bedoeling van beelden achterhalen 3.9. Reflecteren over eigen beelden. Creëren 6. De mogelijkheden van de beeldtaal gericht leren hanteren. 8. Strategieën aanwenden bij het creëren. Dat houdt in dat kinderen: 8.1. zich bezinnen voor te beginnen. 8.13. Met anderen van gedachten te wisselen over hun realisatie. Het beeldaspect vorm ervaren en toepassen. 12.3. De bovengenoemde begrippen en vormen herkennen, benoemen en verwerken in een samengestelde vorm. 12.9. Beseffen dat vormen een emotionele lading en karaktereigenschappen kunnen hebben zoals agressief, slap, sierlijk, robuust. 12.10. Beseffen dat vormen symbool staan voor inhouden (bijvoorbeeld V-teken voor vrede). 4 Het beeldaspect kleur ervaren en toepassen. 13.9. Door middel van kleur een bepaald element in een werkstuk of een deel ervan in het oog laten springen. 13.11. De begrippen koude en warme kleuren, lichte en donkere, vrolijke en sombere toepassen 13.12. De symboolwaarde van kleuren illustreren. 13.13. Illustreren dat kleuren (persoonlijke) gevoelens kunnen oproepen. GO 1.1. Door middel van kunst- en beeldbeschouwing een persoonlijk waarde-oordeel ontwikkelen over beelden en beeldende kunst van vroeger, van nu en van verschillende culturen. 1.3. De beeldinformatie herkennen, begrijpen, interpreteren en er kritisch tegenover staan. 1.4. Plezier en voldoening vinden in het beeldend vormgeven en genieten van wat beeldend vormgeven is. 1.5. Beeldende problemen oplossen, technieken toepassen en gereedschappen en materialen hanteren om beeldend vorm te geven op een manier die hen voldoet. Muziek OVSG Muziek beluisteren 1. Luisterhouding verbeteren 1.3. Actief luisteren. De kinderen kunnen na het beluisteren van een muziekfragment hun indrukken verwoorden. 4. Muziek leren plaatsen in een maatschappelijk kader 4.2. Vroeger en nu. De lln. maken kennis met muziek van vroeger en met hedendaagse muziek. Liederen zingen 2. Luisterfase (melodie leren kennen) De kinderen kunnen aandachtig luisteren naar het zingen van het lied. 3. Zingfase De kinderen kunnen het lied volledig meezingen. 5. Verwerkingsfase De kinderen kunnen liedfragmenten herkennen. VVKBaO Het kind musiceert met klank en muziek 1. Musiceren en experimenteren met de stem, met aandacht voor een goed stemgebruik (ademhaling, stemplaatsing, resonantie, articulatie), een zuivere toon (toonovername, intonatie) en expressiviteit. Dat houdt in: 1.4. Een gevarieerd repertoire van kindgerichte liederen zuiver en expressief zingen en gebruiken als impuls voor diverse expressiewijzen en spelvormen. Het kind denkt na en praat over klank en muziek 11. Ervaringen bij het omgaan met klank en muziek verwoorden Dat houdt in: 11.2. Een eigen mening over de omgang met klank en muziek verwoorden. 5 GO 2.1. Muziek beluisteren en ervaren, muzikale impressies opdoen uit de geluidsomgeving met aandacht voor enkele kenmerken van de muziek. 2.3. Openstaan voor hedendaagse muziek, muziek uit andere tijden, andere landen en culturen. 2.4. Genieten van zingen en musiceren en dit gebruiken als impuls voor nieuwe muzikale spelideeën of andere aanverwante expressiewijzen. 2.5. Vanuit het eigen muzikaal aanvoelen praten over het zingen en musiceren. Beweging (dans) OVSG Betekenisgeving 1. Betekenisgeving vanuit beweging en dans. De kinderen observeren diverse bewegingsvormen en dansvormen. 2. Ruimte De kinderen onderzoeken en exploreren met vloerpatronen. 3. Tijd De kinderen hebben noties van en tonen diverse aspecten van tijd (tempo, tempowisseling, ritme, ritmevariaties, maat, maatwisselingen, duur) 6. Samenwerken Kinderen kunnen samen met anderen improviseren en ideeën uitwisselen. Vormgeven en beschouwen 1. Productief of reproductief vormgeven. 1.2. Via bestaande dansen komen tot vormgeven (reproductief) 1.3. via bewegen komen tot vormgeven 2. Beschouwen Observeren de dans- en bewegingsvormen van zichzelf en van anderen en kunnen zich daarover verbaal en/of non-verbaal uitdrukken. Kunnen een eigen mening hierover vormen. VVKBaO 2. Kinderen kunnen zichzelf met een zekere dynamiek in bewegingen aanvoelen en organiseren. Dat houdt in dat ze: 2.2. De lichaamsruimte aanvoelen en gebruiken. 3. Kinderen bewegen vlot in tijd en ruimte Dat houdt in dat ze: 3.1. Experimenteren met verschillende aspecten van de tijd, zoals duur, tempo en snelheid, volgorde, metrum en ritme. 3.3. Bewust omgaan met bewegingsrichtingen, plaats en bewegingsbanen. 4. Kinderen worden zich bewust van hun identiteit en hun inlevingsvermogen. Dat houdt in dat ze: 4.1. Bewegingen nauwkeurig nabootsen. 5. Kinderen ervaren de mogelijkheden van de lichaamstaal en van de dans om met zichzelf en met andere te communiceren. Dat houdt in dat ze: 5.1. improviserend reageren op elkaars bewegingen 5.2. samen een bewegingsopdracht of –verhaal uitvoeren. 6 5.3. zelf dansen ontwerpen om individueel of in groep uit te voeren 6. Kinderen trachten de bewegingsexpressie van zichzelf en van anderen te beoordelen. Dat houdt in dat ze: 6.4. Hun bewegingsexpressie en die van anderen kritisch kunnen en durven bespreken. GO 4.1. Genieten van lichaamstaal, beweging en dans. 4.3. Samenwerken met anderen om een eenvoudig dansverloop op te bouwen, om al improviserend te reageren op elkaars bewegingen. 4.4. Bewegen op een creatieve manier en daarbij één of meerdere basiselementen van de beweging bespelen: tijd, kracht, ruimte, lichaamsmogelijkheden. 4.5. Nieuwe dansen ontwerpen met eenvoudige passen en figuren. 7