IK3 76-79 28-02-2005 14:37 Pagina 76 Realisatie EAS vraagt om duidelijkheid over te hanteren beoordelingscriteria Groei van micro-organismen op waterleidingmaterialen Op grond van de resultaten van internationaal onderzoek is geconcludeerd dat de in Nederland ontwikkelde biomassaproductiepotentie-test (BPP-test) geschikt is als basis voor een in CEN-verband te standaardiseren testmethode. Op welke grondslagen worden de beoordelingscriteria voor de bacteriegroeibevorderende eigenschappen van leidingmaterialen geformuleerd? Techniek Tekst: Dick van der Kooij, Kiwa Water Research, Nieuwegein I n Nederland worden hoge eisen gesteld aan de (microbiologische) kwaliteit van het drinkwater. Bovendien heeft distributie van het drinkwater in de meeste voorzieningsgebieden plaats zonder een restgehalte van een desinfectiemiddel. Verontreiniging van het drinkwater met ziekteverwekkende microorganismen wordt voorkomen door preventieve maatregelen zoals handhaving van overdruk en verhinderen van terugheveling, onder meer door toepassing van terugslagkleppen. Vermeerdering van micro-organismen in het distributiesysteem (nagroei) wordt beperkt door zoveel mogelijk afbreekbare stoffen uit het water te verwijderen bij de zuivering en leidingmaterialen toe te passen die (vrijwel) geen afbreekbare stoffen afgeven. Kort gezegd: distributie van biologisch stabiel drinkwater in een distributiesysteem van biologisch stabiele materialen. In tabel 1 staan de criteria voor micro-organismen die zich onder bepaalde omstandigheden kunnen vermeerderen in het drinkwater bij transport en distributie. De ziekteverwekkende micro-organismen van fecale herkomst kunnen zich niet vermeerderen en blijven hier buiten beschouwing. In de praktijk worden vaker over76 maart 2005 intech K&S schrijdingen van het aantal Aeromonas-bacteriën waargenomen dan van de bacteriën van de coligroep, ondanks het grote verschil (1000 x) tussen de kwaliteitscriteria. De oorzaak hiervan is dat Aeromonas-bacteriën zich sneller vermeerderen bij lage concentraties aan afbreekbare verbindingen dan bacteriën van de coligroep. Overschrijdingen van de kwaliteitseis voor KG22 worden relatief weinig waargenomen, omdat hoge waarden kunnen worden gecompenseerd door lage waarden als gevolg van het hanteren van het geometrische jaargemiddelde. Hier staat tegenover dat ook incidentele, lokale overschrijdingen van KG22 door het waterbedrijf als ongewenst worden beschouwd. Aan legionella worden strenge eisen gesteld, omdat dit organisme de veroorzaker is van de veteranenziekte, een ernstige organisme kwaliteitseis bacteriën van de coligroep < 1 kve*/100 ml Aeromonas < 1000 kve/100 ml koloniegetal 22˚C (KG22) < 100 kve/ml ** legionella < 100 kve/L# * kve, kolonievormende eenheden ** geometrisch jaargemiddelde # Besluit tot wijziging van het Waterleidingbesluit, 2004 Tabel 1. Wettelijke kwaliteitseisen voor micro-organismen die zich kunnen vermeerderen in drinkwater bij transport en distributie (Gewijzigd Waterleidingbesluit, 2001). vorm van longontsteking. Bij temperaturen die gewoonlijk heersen in het leidingnet (<20 ºC) kan dit organisme zich echter vrijwel niet vermeerderen. In leidinginstallaties in gebouwen kan groei optreden bij temperaturen boven 25ºC. Legionella groeit in slijmlaagjes (‘biofilm’) op de leidingwand. Biologische stabiliteit is lastig te kwantificeren en kan niet direct worden afgeleid van de criteria genoemd in tabel 1. Duidelijk is dat de beoordeling van de groeibevorderende werking van leidingmaterialen moet samenhangen met de beoordeling van de groeibevorderende werking van het drinkwater. Hieronder is uiteengezet hoe de biologische stabiliteit van het drinkwater kan worden bepaald en beoordeeld. Op basis van deze informatie zijn uitgangspunten afgeleid voor de beoordeling van de groeibevorderende werking van materialen in contact met leidingwater tijdens transport en distributie. Materialen voor leidingwaterinstallaties blijven hier buiten beschouwing. Biologisch stabiel drinkwater Ongeveer eenderde deel van het drinkwater in Nederland wordt bereid uit oppervlaktewater en tweederde deel uit grondwater. Bij de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater wordt een reeks processen (waaronder bodempassage, coagulatie/sedimentatie, ozonisatie, filtratie door actieve kool, uv-desinfectie) toegepast (‘multiple barriers’) om de chemische en microbiologische verontreinigingen uit het water te elimineren. Grondwater is veel minder sterk verontreinigd en het zuiveringsproces omvat meestal beluchting en zandfiltratie voor de verwijdering van ijzer, mangaan, methaan en ammonium. Micro-organismen die zich vasthechten aan en groeien op het oppervlak van zandkorrels (bodempassage, zandfiltratie) of actieve kool verwijderen afbreekbare organische stoffen en ammonium uit het water (figuur 1). Het meten van het effect van zuiveringsprocessen op het gehalte afbreekbare stof kan op verschillende IK3 76-79 28-02-2005 14:37 Pagina 77 name van de ATP-concentratie op de ringen kan de biofilmvormingssnelheid worden berekend (pg ATP/cm2.dag). Met de in Nederland ontwikkelde en de BVS-bepaling zijn metingen uitgevoerd bij een groot aantal drinkwatertypen. De BDOC-bepaling, die in Frankrijk is ontwikkeld, bleek onvoldoende gevoelig voor het onderzoek van drinkwater in Nederland. Het AOC-gehalte van het drinkwater ‘af pompstation’ in Nederland is vrijwel steeds lager dan 10 µg C/l. In het verleden is aangetoond dat bij een gehalte boven 10 µg C/l tijdens transport en distributie een afname optreedt van het AOC-gehalte die gepaard gaat met een toename van het koloniegetal. Bij waarden beneden 10 µg C/l is deze afname heel gering (figuur 2). De BVS-waarden van het drinkwater ‘af pompstation’ lopen uiteen van waarden < 1 pg ATP/cm2.d tot waarden boven 50 pg ATP/cm2.d (figuur 3). De laagste BVS-waarden worden gevonden bij drinkwater dat is bereid door toepassing van langzame zandfiltratie en drinkwater bereid uit zuurstofhoudend grondwater. Naast de BVS-waarde levert de biofilmmonitor informatie over de concentratie van de biofilm op de glazen ringen. Als vuistregel geldt hierbij dat de biofilmconcentratie ongeveer 100 x de BVS-waarde is, dus een BVSwaarde van 10 pg ATP/cm2.d geeft een biofilmconcentratie van circa 1000 pg ATP/cm2. Naast de bepaling van de groeibevorderende eigenschappen van het drinkwater geeft ook de concentratie van de biofilm op de leidingwand informatie over de biologische stabiliteit van het drinkwater. Door onderAOC-bepaling 1. Bacteriën in filters van actieve kool spelen een belangrijke rol bij de verwijdering van afbreekbare stoffen uit het water bij de drinkwaterbereiding. manieren plaatshebben. De bepaling van het totale gehalte aan opgeloste organische koolstof (DOC) is hiervoor niet bruikbaar, omdat slechts een klein en variabel deel van de in het water aanwezige DOC door micro-organismen kan worden benut. Bij toepassing van biologische processen leidt dit tot een onderschatting van het zuiveringseffect en ook bij de toepassing van oxidatieve processen, waarbij een deel van de organische stof wordt omgezet in gemakkelijk afbreekbare stof, geeft het DOC-gehalte verkeerde informatie. Analytischchemische analyse van afzonderlijke afbreekbare stoffen in water is lastig en daarom zijn methoden ontwikkeld waarmee de zogenoemde microbiologische groeipotentie van het water kan worden bepaald. De methoden die het meest worden toegepast worden hieronder kort toegelicht: • de bepaling van het gehalte gemakkelijk assimileerbare organische koolstof (AOC). Deze bepaling berust op het meten van de groei van twee bacteriesoorten in een monster drinkwater dat in een grondig schoongemaakte fles met glazen stop wordt geïncubeerd bij 15 ºC. Het AOC-gehalte wordt berekend uit het maximum aantal bacteriën. Dit gehalte wordt weergegeven als microgram acetaat-C equivalent per liter (µg C/l); • de bepaling van het gehalte afbreekbare DOC (biodegradable dissolved organic carbon, BDOC). Hierbij wordt aan een volume (drink-)water een hoeveelheid zand uit een biologisch zandfilter toegevoegd en vervolgens wordt de af- name van het gehalte opgeloste organische stof (DOC) in het water gemeten. Het BDOC-gehalte (mg/l) is het maximum verschil tussen de beginconcentratie en minimum concentratie bij incubatie; • de bepaling van de biofilmvormingssnelheid (BVS) van het (drink-) water. Hierbij stroomt het water met een snelheid van 0,2 m/s door een glazen kolom met glazen ringen (‘biofilmmonitor’). Periodiek worden enkele glazen ringen uit de kolom genomen en wordt het gehalte biomassa op de ringen bepaald door middel van de analyse van het gehalte adenosinetrifosfaat (ATP). Dit is een energierijke verbinding die in alle levende (micro-)organismen aanwezig is. Uit de toe- 2. Afname van het typen. AOC-gehalte bij distributie van drie verschillende drinkwater- intech K&S maart 2005 77 IK3 76-79 28-02-2005 14:37 Pagina 78 zoek aan leidingsegmenten van hard PVC is informatie beschikbaar over de biofilmconcentratie op de leidingwand bij enkele tientallen distributiesystemen. Deze biofilmconcentratie ligt meestal tussen circa 100 en 6000 pg ATP/cm2. De mediaan (normale) waarde ligt bij circa 700 pg ATP/cm2. De laagste waarden zijn waargenomen bij drinkwater bereid uit zuurstofhoudend grondwater; de hoogste waarden bij drinkwater bereid uit grondwater dat hoge concentraties methaan en ammonium bevat. Hard PVC draagt zelf nauwelijks bij aan de biofilmvorming. Uit de verkregen gegevens kunnen referentiewaarden worden afgeleid voor biologisch stabiel drinkwater. Het koloniegetal (KG22) blijft beneden 100 kve/l bij AOC-waarden kleiner dan 10 µg C/l en nagroei van Aeromonas-bacteriën blijft beperkt bij BVS-waarden kleiner dan 10 pg ATP/cm2.d. Drinkwater met de hoogste mate van biologische stabiliteit heeft een BVS-waarde < 1 pg ATP/cm2.d en biofilmconcentraties kleiner dan 100 pg ATP/cm2. Bij dergelijke watertypen is het AOC-gehalte meestal lager dan 5 µg C/l. 3. Biofilmvorming in de biofilm monitor bij drie verschillende typen drinkwater bereid uit grondwater, waarbij: - D, drinkwater uit anaëroob grondwater; - E, drinkwater bereid uit oevergrondwater; - F, drinkwater bereid uit aëroob grondwater. Testmethoden voor materialen In het Verenigd Koninkrijk worden materialen in contact met leidingwater beoordeeld op groeibevorderende eigenschappen met behulp van de MDOD-test. (British Standard 6920). De daling van de zuurstofconcentratie in het testwater met het te onderzoeken materiaal is hierbij de maat voor de beoordeling. Materialen met een MDOD-waarde groter dan 2,3 mg/l worden niet toegelaten, omdat op dergelijke materialen onder de testcondities een zichtbare mate van groei van micro-organismen optreedt. In Duitsland beoordeelt men materialen op basis van slijmproductie zoals beschreven in DVGW Arbeitsblatt W270. Te onderzoeken materialen worden in stromend leidingwater geplaatst en na drie en zes maanden wordt het slijmvolume op het oppervlak gemeten. Slijmvolumes variëren van minder dan 0,1 ml (detectiegrens) tot meer dan 10 ml/800 cm2. Materialen die meer dan 0,1 ml slijm produceren worden ongeschikt geacht voor toepassing in contact met leidingwater. In Nederland is voor het bepalen van de groeipotentie van materialen een werkwijze ontwikkeld, waarbij de concentratie van de biomassa wordt bepaald met de analyse van adenosinetrifosfaat (ATP). De BPP-test wordt uitgevoerd door incubatie van stukjes materiaal in biologisch stabiel drinkwater in een ladingsgewijze 78 maart 2005 intech K&S 4. Invloed van de BPS-waarde op de maximum contacttijd bij diverse diameters van verschillende leidingmaterialen bij een ATP-toename van 1 ng/l. (batch) proef bij 25 ºC. De biomassaproductiepotentie (BPP) van een materiaal is gedefinieerd als de gemiddelde waarde van de ATP-concentratie (pg ATP/cm2) op het betreffende materiaal en in het water op de hierboven genoemde dagen. Typische BPPwaarden (pg ATP/cm2) voor materialen zijn circa 50 voor PVC-U, 500 tot 3000 voor PE en circa 30.000 voor PVC-P en natuurrubber. De BPP-methode is vastgelegd in de Nederlandse voornorm NVN 1225. In het kader van de ontwikkeling van het European Acceptance Scheme (EAS) voor construction products in contact with drinking water (CPDW) worden binnen Europa testmethoden geharmoniseerd en genormaliseerd. Op grond van de resultaten van onderzoek dat is uitgevoerd in workpackage 1 (microbial growth) van het CPDW-project is geconcludeerd dat de BPP-test geschikt is als basis voor een te standaardiseren testmethode. Standaardisatie van de methode vergt echter nader onderzoek, onder meer gericht op de ATP-analyse en de samenstelling van het testwater. Het definiëren van goed onderbouwde ‘pass-fail’-criteria voor deze materialen (CPDW) op basis van de BPP-waarde is een volgende stap bij de realisatie van het EAS. Afstemming beoordeling van drinkwater en materialen Als randvoorwaarde kan worden gesteld dat toepassing van een materiaal in contact met leidingwater niet IK3 76-79 28-02-2005 14:37 Pagina 79 een zodanige groei van micro-organismen mag veroorzaken dat wettelijke kwaliteitscriteria worden overschreden (tabel 1). Ook de watersamenstelling is van invloed op de groei van micro-organismen tijdens transport en distributie. Daarom is het van belang om de eisen met betrekking tot de groeibevorderende eigenschappen van materialen en water in samenhang te formuleren. Normopvulling bij drinkwater dat aan de hoge eisen voldoet moet daarbij zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor toxicologische parameters wordt bij materialen een maximale bijdrage van tien procent aan de normwaarde voor drinkwater gehanteerd. Voorgesteld wordt deze factor eveneens te hanteren voor de beoordeling van de biologische stabiliteit van materialen in vergelijking met de biologische stabiliteit van drinkwater. Tevens wordt voorgesteld om als referentiewaarde voor de biologische stabiliteit van drinkwater uit te gaan van een AOC-gehalte van 10 µg C/l en een BVS-waarde van 10 pg ATP/cm2.d. Een tien procent fractie van deze waarden komt overeen met water met een hoge mate van biologische stabiliteit. Hoe kunnen deze uitgangspunten worden ‘vertaald’ naar biologisch stabiele materialen? Uit de aanname voor het AOC-gehalte kan worden afgeleid dat de materialen niet meer 1 µg C/l afbreekbare stof mogen afgeven aan het drinkwater tijdens het verblijf in het leidingnet. Bij een volledige benutting door micro-organismen kan dit leiden tot een maximum toename van het ATPgehalte van het drinkwater van 1 ng/l. Dit gehalte is tien procent van de 90-percentiel-waarde van de ATPgehaltes van het drinkwater ‘af pompstation’ in Nederland. Invloed van verblijftijd en oppervlakte/volume-verhouding Bij een bepaalde snelheid van afgifte van afbreekbare stof door een leidingmateriaal is de theoretische toename (geen omzetting) van de concentratie afbreekbare stof in het water afhankelijk van de contacttijd en van de oppervlakte/volume-verhouding. Bij volledige omzetting van de afbreekbare stof in biomassa kan de snelheid van afgifte van afbreekbare stof worden uitgedrukt in biomassaproductiesnelheid (BPS). BPS (pg ATP/cm2.dag) is equivalent aan de biofilmvormingssnelheid (BVS) die optreedt onder invloed van het water. Voor een materiaal met een bepaalde BPS-waarde kan de maximale contacttijd worden berekend, namelijk: Tmax = dATP x volume/(BPS x contactoppervlak) …(1), waarbij geldt: volume/contactoppervlak = D/4 ……………….. (2), dus: Tmax = 0,6 D x dATP/BPS …………...(3). In deze formules is Tmax de maximale contacttijd (uren), D is de inwendige leidingdiameter (mm), dATP, de toename van het ATP-gehalte (ng/l) en BPS de biomassaproductiesnelheid van het materiaal (pg ATP/cm2.d). Voor een dATP-waarde van 0,5 ng/l en een BPS-waarde van 10 pg ATP/cm2.d kan worden afgeleid dat de maximum contacttijd in een leiding van 100 mm drie uren bedraagt. Bij een diameter van 600 mm is dit 18 uren. Uitgaande van gemiddelde stroomsnelheden kunnen uit deze contacttijden maximum leidinglengtes worden berekend, bijvoorbeeld 0,2 km bij 100 mm en 0,02 m/s en 324 km bij 0,5 m/s en 600 mm. In figuur 4 is het verband tussen contacttijd en diameter bij verschillende BPS-waarden grafisch weergegeven. In de BPP-test worden biofilmconcentraties gemeten in plaats van BPSwaarden, waardoor een omrekening van BPS naar BPP nodig is. De biofilmconcentratie op een oppervlak wordt bepaald door de aanvoer van afbreekbare verbindingen per tijdseenheid en de afvoer van biomassa. In de BPP-test wordt geen biomassa afgevoerd en is de biofilmconcentratie in evenwicht met de afgifte van afbreekbare stof door het materiaal, dat wil zeggen: BPS =dx BPP …………………………..(4), In deze formule is d de afnameconstante (d-1) die het gevolg is van de ademhaling van de micro-organismen. Uit informatie over de overleving van bacteriën in suspensie kan worden afgeleid dat de afnameconstante voor biomassa minimaal circa 0,02 d-1 is (bij 15 ºC). Dit betekent dat een BPS-waarde van 1 pg ATP/cm2.d overeenkomt met een BPPwaarde van 50 pg ATP/cm2. Een dergelijke waarde is waargenomen voor hard PVC (PVCU). Een BPS-waarde van 10 pg ATP/cm2.d komt overeen met een BPP-waarde die is waargenomen voor PE. alen kan worden afgeleid. Deze aanpak is voorgelegd aan het College van Deskundigen (ministerie van Vrom), maar heeft in Nederland (nog) geen officiële status. Uit de voorbeelden voor PVCU en PE kan worden afgeleid dat de werkwijze met de praktijk overeenkomt, maar een nadere analyse van praktijksituaties is nodig voor verificatie. Afgifte van afbreekbare stoffen kan op meerdere plaatsen tussen pompstation en watermeter optreden, bijvoorbeeld door transportleidingen met een grote diameter en door distributieleidingen met een kleinere diameter. Dit betekent dat per leidingmateriaal dATPwaarden kleiner dan 1 worden gehanteerd, bijvoorbeeld 0,5 ng/l. Een ander punt van aandacht vormt de groei van legionella in biofilms in leidinginstallaties bij temperaturen in het risicotraject (25-45 ºC). Materialen ‘na de watermeter’ vallen buiten de hierboven beschreven aanpak. Onderzoek naar de invloed van materialen, die in dergelijke installaties worden toegepast, op de biofilmvorming en groei van legionella kan aanknopingspunten bieden voor de beoordeling. Realisatie van het EAS betekent dat duidelijkheid zal (moeten) worden verschaft over de te hanteren beoordelingscriteria. Dit is om verschillende redenen nog een grote uitdaging. De belangrijkste zijn: • in diverse landen worden testmethodes in combinatie met beoordelingscriteria al enkele decennia toegepast; • in diverse landen is het gebruikelijk om nagroei te beperken door handhaving van een restgehalte van een desinfectiemiddel in het drinkwater bij transport en distributie; • nagroei wordt door tal van factoren (temperatuur, hydraulische condities, restgehalte desinfectiemiddel) beïnvloed waardoor een eenduidige wetenschappelijke onderbouwing van de criteria wordt bemoeilijkt; • de esthetische, respectievelijk gezondheidskundige bezwaren van nagroei worden niet overal gelijk beoordeeld. Beschouwing Uit de hierboven weergegeven informatie blijkt dat op basis van informatie over vermeerdering van micro-organismen in drinkwater bij transport en distributie een werkwijze voor het beoordelen van de groeibevorderende eigenschappen van leidingmateri- In Intech heeft in juni 2004 een eerste artikel over dit onderwerp gestaan: ‘Groei micro-organismen materiaalsoort afhankelijk - Nederland ontwikkelt nieuwe bepalingsmethode voor groeipotentie’. intech K&S maart 2005 79