Preek over Romeinen 1:11-12

advertisement
1
Preek over Romeinen 1:11-12
Gemeente van de Heer Jezus, broers en zussen jong en oud,
gasten
[DIA 1] Ik wil jullie wat vertellen over Jan. Jan is boekhouder van
beroep, midden veertig en vrijgezel. En een toegewijde diaken
ergens in één van onze kerken. Jan heeft ’s avonds best veel vrije
tijd en steekt dat graag in zijn werk voor de kerk. Hij is hartelijk in
de omgang, heeft belangstelling voor mensen, is goed thuis in de
bijbel én in de sociale wetgeving en hij is bijzonder hulpvaardig.
Jan heeft wat je noemt: hart voor mensen. Je hoeft hem maar te
bellen en meestal komt hij dezelfde avond nog wel even langs.
Jan is de ideale diaken. En toch is er iets met Jan. Eén keer per
jaar krijgt hij zelf huisbezoek. Maar tussendoor kom je er als
ouderling of diaken of ander gemeentelid bij hem niet in. Jan is
namelijk altijd druk, druk, druk en bijna altijd voor andere
mensen. Maar laatst had hij zelf een probleem, want zijn auto was
kapot. Een broeder in de gemeente die automonteur is hoorde
ervan en bood hem zijn hulp aan. Nee, dat was niet nodig. Jan
kwam er zelf wel uit. En een week later week overleed zijn
moeder. Hij is enig kind en moest alles zelf regelen. Jan, heb je
hulp nodig? Kunnen we wat doen? “Lief aangeboden, maar nee,
dank je wel. Ik doet het liever alleen.” Jan geeft. Maar hij
ontvangt niet.
Geven én ontvangen. Ook daarover gaat het in de brief aan de
Romeinen. Dit bijbelboek is vaak een kleine dogmatiek genoemd,
een handboek over de christelijke leer, en het is waar dat Paulus
2
in deze brief veel centrale geloofspunten bespreekt. Maar het is
en blijft toch een brief waarin het ook de praktijk van het leven
gaat, bijvoorbeeld hier in Romeinen 1, de verzen 11 en 12, over
geven en ontvangen. Daarover gaat mijn preek vanmorgen.
[DIA 2] Allereerst: geven. Nadat Paulus zijn brief begonnen is met
het voorstellen van zichzelf en zijn boodschap, het evangelie van
Jezus Christus, en vervolgens in vers 7 zijn lezers groet, komt hij
daarna bij het gedeelte van de brief waarin men traditioneel een
vriendelijke opmerking maakt over de geadresseerde. In veel
briefschrijverij destijds betekende dat een greep naar de
strooppot of de slijmkwast. Maar daar doet Paulus niet aan. Hij
zegt dat hij God dankbaar is voor de gemeente in Rome en voor
de goede berichten die hij overal over hen opvangt. En dat is
geen stroopsmeren of slijmen. Dat kun je ook zien aan het feit dat
hij God zijn getuige noemt. Hij heeft echt hart voor de mensen in
Rome. Zijn gevoelens voor hen zijn oprecht.
En ook sterk. [DIA 3] Ik verlang ernaar u te ontmoeten .., schrijft hij.
Het Griekse woord dat hij hier gebruikt voor verlangen, drukt een
sterke emotie uit. Het is meer dan: lijkt me leuk om jullie nou
eindelijk eens te zien. Nee, hij zegt: ik hunker ernaar, ik verheug
me er enorm op. Zijn verlangen is oprecht en sterk. Hij was
namelijk nog nooit in Rome geweest, altijd verhinderd tot nu toe,
en wilde daar graag zelf het evangelie brengen. Zo moeten we
ook begrijpen wat erop volgt. [DIA 4] Ik verlang ernaar u te
ontmoeten en u te laten delen in een geestelijke gave. Paulus wil dus
iets komen brengen en delen: een geestelijke gave. Wat is dat?
Het is lastig om dat precies te zeggen, want de Geest had Paulus
3
veel gegeven. In hoofdstuk 12 noemt hij er diverse: profeteren,
onderwijzen of troosten. Vermoedelijk bedoelt hij ermee: zijn
onderwijs en toerusting vanuit het evangelie, het goede nieuws
van Christus. Die gave die hij gekregen heeft, daar wil hij
romeinse christenen in laten delen. [DIA 5] Met als doel om hen
daarmee te sterken, in hun jonge geloof. Want geloof, zeker als
het nog jong en nieuw is, kan altijd versterking gebruiken.
Paulus wil dus naar Rome om de gelovigen daar iets te geven.
Daartoe voelt hij zich geroepen en gedreven door Jezus Christus,
zijn Heer. Die zelf ook naar de aarde was gekomen om te geven,
zichzelf nog wel. Geven, delen, dienen, offeren, dat zijn
werkwoorden die je onmiddellijk aan hem doen denken. Maar het
zijn ook woorden die Jezus ook in de levens van zijn volgelingen
tot werkelijkheid wil zien komen. Vandaar ook zijn opdrachten en
aansporingen om elkaar lief te hebben, en elkaar te dienen, waar
we in ons project in de afgelopen weken over hebben nagedacht
en gesproken.
Vanmorgen wil ik nog graag wijzen op een andere opvallende
uitspraak van Jezus, die we overigens nergens in de Evangeliën
vinden, maar die Paulus aan ons doorgeeft in Handelingen 20:35.
Deze uitspraak: [DIA 6] Geven maakt gelukkiger dan ontvangen. Dat
is wel goed nieuws, denk ik, voor degenen die zich de laatste tijd
misschien wat overvraagd voelden. Geven: blijkbaar kost je dat
niet alleen wat. Het brengt ook veel op. Gehoorzaamheid door te
geven, brengt geluk. Je maakt er een ander blij mee, en daarmee
ook jezelf. Ongetwijfeld omdat we in het geven iets mogen
ervaren van wat Gods eigen hart vol van is: liefde. En dan
4
ontdekken we: hiervoor ben ik bedoeld, om zo te leven. Maar dat
kun je dan ook alleen ontdekken, door het geven in praktijk te
brengen. Anders kom je er nooit achter.
Maar dan moet je het wel vanuit de goede houding doen. Dat is
echt belangrijk. Ik heb daar deze week met een groep
catechisanten over doorgepraat en misschien hebt u het in de
kringen er ook wel over gehad: waar ligt eigenlijk het verschil
tussen iemand de andere wang toekeren en over je heen laten
lopen? Want het is duidelijk dat automatische, dwangmatige
zelfopoffering je niet gelukkig maakt. Dat is eigenlijk geen geven.
Er zijn heel wat mensen - en misschien hoor jij daar ook wel bij die denken dat God van hen vraagt (en vaak is dat ook in de
opvoeding erin gestampt) dat je altijd maar voor iedereen klaar
moet staan, dat je nooit voor jezelf mag opkomen, en dus nooit
‘nee’ mag zeggen. Als het bij jou zo gaat, zul je herkennen dat je
je meestal helemaal niet zo gelukkig voelt. Diep vanbinnen heb je
last van gedachten als: “Waarom moet ik nou weer helpen? Het
zijn ook altijd de zelfden.” Terwijl je met de mond zegt: “Ja,
prima, ik kom eraan.” Als dit voor jou geldt, dan ben je, wat met
een duur woord heet: ‘sub-assertief’. Sub-assertieve mensen
staan vaak vooraan om te helpen. Niet omdat ze het zo graag
willen, maar omdat ze niet anders meer kunnen. Ze verloochenen
ook niet zichzelf, want ze hebben nauwelijks een ‘zelf’. Hun
aanbod om te geven, is geen bewuste keuze. Hun reactie is een
dwang, een reflex. Ze denken er nauwelijks bij na. Ja, en zo word
je een deurmat, een voetveeg, je laat over je heenlopen. En dat
maakt nooit gelukkig, maar ongelukkig, want dat houd je niet vol.
Met het geven dat gelukkig maakt, de echte zelfverloochening,
5
bedoelt de Heer Jezus het geven dat bewust gebeurt, waarbij je
je eigen belang vanuit een eerlijke keuze opzijzet voor het belang
van de ander. Dan geef je ook vanuit je hart, en met blijdschap
en niet vanuit een innerlijke dwang, omdat je niet anders kunt of
durft. Geven vanuit je hart, waarin Jezus wereldkampioen was en
waarmee Hij Paulus had aangestoken, dat maakt echt gelukkig,
en gelukkiger dan ontvangen.
[DIA 7] Maar dat wil niet zeggen dat ontvangen dus niet gelukkig
maakt en dus niet belangrijk is. Want ontvangen is wel degelijk
belangrijk. Er zijn namelijk ook mensen die vooral geven, niet
zozeer omdat ze sub-assertief, maar omdat ze juist superassertief zijn. Dat zie je in het voorbeeld van Jan de diaken.
Mensen zoals Jan willen gewoon niet afhankelijk zijn van anderen.
En ze bewaken die onafhankelijkheid met verve. Boontjes doppen,
dat doen ze echt zelf wel. En dus kunnen ze maar heel moeilijk
ontvangen. Ze schermen zich af. Hun huis, maar vaak ook hun
hart. En dat is heel jammer. Want daardoor maken ze het voor
zichzelf onmogelijk te ervaren wat God hun wil geven.
Het is bijzonder om te zien dat Paulus daar geen last van had. De
grote apostel voelt zich niet te groot om ook te willen ontvangen.
Kijk maar: [DIA 8] Ik verlang ernaar u te ontmoeten en u te laten delen
in een geestelijke gave, om u te sterken, - en dan komt het - of liever,
om door elkaar bemoedigd te worden: ik door uw geloof en u door het
mijne.
Paulus zegt dus met andere woorden: ik heb het zelf ook nodig
om bemoedigd te worden. Ik wil ook kunnen ontvangen, van
6
jullie. Hij is uit op wederkerigheid: ik wil graag dat we elkaar
bemoedigen door middel van ons geloof.
En dat is mooi en eigenlijk ook wel logisch, dat Paulus dat zegt.
Hij is ook maar een gewoon mens. Zijn zendingswerk werd door
de Heer enorm gezegend, maar dat wil niet zeggen dat het
allemaal halleluja in de gloria was. Het evangelie ging er echt niet
overal in als zoete koek. De Joden namen er aanstoot aan en de
heidenen zagen het als dwaasheid. Regelmatig hoor je hem
vertellen dat hij als boodschapper vaak verguisd werd,
uitgelachen, weggejaagd, of bekogeld, gemarteld of
gevangengezet. Met zulke bedreigingen van buitenaf kun je
bemoediging goed gebruiken.
Maar Paulus had ook te maken met innerlijke bedreigingen. Dat
vertelt hij ook openlijk. In zijn tweede brief aan de Korintiërs
hoofdstuk 11 lezen we: [DIA 9] Als er iemand zwak is, dan ben ik het
wel; gaan anderen onder verleidingen gebukt – ik word erdoor verteerd.
(2 Korintiërs 11:39) Verleidingen maakten Paulus zwak.
Maar hij had ontdekt, dat daarin juist winst ligt. In dezelfde brief,
hoofdstuk 12 zegt hij: [DIA 10] Ik laat mij veel liever voorstaan op
mijn zwakheid, zodat de kracht van Christus in mij zichtbaar wordt.
Omdat Christus mij kracht schenkt, schep ik vreugde in mijn zwakheid:
in beledigingen, nood, vervolging en ellende. In mijn zwakheid ben ik
sterk. (2 Korintiërs 12:9-10) Dat wilde hij graag delen. Door zelf
open te zijn over zijn zwakheden en over hoe je dan toch tegelijk
ook sterk kunt zijn, kon hij de gelovigen in Rome bemoedigen.
Want die konden dat op hun beurt ook goed gebruiken. Ze waren
7
namelijk in die grote stad toen nog een mini-minderheid en
geloven in een andere Verlosser dan de keizer was spannend en
gevaarlijk.
Zo zie je dus dat willen ontvangen, open en kwetsbaar durven
zijn, belangrijk is voor je zelf en voor de ander, want zo krijg je
wederkerigheid en verbondenheid.
En dat was niet alleen belangrijk voor die eerste christenen, maar
nu nog net zo. Luister maar naar de verhalen die Open Doors
vertelt, hoe ongelooflijk bemoedigend het is voor broers en
zussen in het geloof in landen als Iran, Eritrea, Viëtnam en NoordKorea als ze horen dat wij voor hen bidden en hun brieven sturen
of opzoeken. En omgekeerd is het voor ons verrassend en
bemoedigend om te horen dat zij ook voor ons bidden.
Maar die wederkerigheid, door geven én ontvangen, is ook
belangrijk voor ons hier in de Petrakerk. Broers en zussen, we
hebben elkaar veel te geven en dus veel van elkaar te ontvangen.
Geestelijke gaven om elkaar in te laten delen. Dat hoor ik ook
terug uit de kringen en wijken. Je mag elkaar vertellen wat je
ervaart van Gods liefde, trouw en kracht. Of als je het juist niet
ervaart maar er wel naar verlangt. Dan mag je elkaar helpen en
voor elkaar bidden. En zo samen ontvangen en delen wat God ons
wil geven. In kwetsbaarheid, in vertrouwen, en met verwachting.
Dat is zó bemoedigend.
“Ja, maar wat, dominee, als het zo niet gaat? Mijn vertrouwen is
al zo vaak beschaamd. Ik weet niet of ik me in mijn miniwijk wel
8
echt veilig kan voelen en mijn zwakheden kan laten zien?” Ik kan
me die gevoelens voorstellen. Die vormen een forse blokkade
voor wederkerigheid. Waardoor je moeilijk kunt geven en dus ook
moeilijk kunt ontvangen. Daar wil ik twee dingen over zeggen.
Allereerst: je zwakheid en afhankelijkheid laten zien, hoort
gewoon bij de kern van geloven. Je vertrouwt op een ander,
Jezus Christus, omdat jij jezelf niet kunt redden. Daarom ben je
toch ook hier? Daarom vier je volgende week toch avondmaal?
Omdat je als zwak mens Jezus Christus nodig hebt. Maar diezelfde
openheid over je afhankelijkheid die laat je ook zien door deel te
nemen in een miniwijk of kring. Ook dat is een daad van
vertrouwen, want daarmee erken je dat je niet alleen Christus
nodig hebt, maar ook elkaar. Zijn kerk is namelijk een lichaam,
waarvan geen enkel onderdeel op zichzelf kan overleven en
functioneren. Daarom is het ook geen optie om afzijdig te blijven.
[DIA 11] Het beeld van het kolenvuur maakt dat heel duidelijk.
Het is bekend maar misschien niet voor ieder. Zo’n kolenvuur kan
zijn warmte en licht alleen vasthouden als de kooltjes bij elkaar
liggen. Als je er één uithaalt en apart legt, zal die snel afkoelen en
pas weer gaan gloeien als je hem bij de rest legt. Zo is het ook
met ons. Het vuur van ons geloof zal uitdoven als we elkaar niet
de gelegenheid geven om elkaar te sterken en te bemoedigen.
[DIA 12] Ten tweede: veiligheid en vertrouwen, dat zou eigenlijk
vanzelfsprekend moeten zijn in een kring van christenen, want die
weten toch hoe ze om moeten gaan met de goede naam van hun
naaste. Fijngevoeligheid en vriendelijkheid en respect: dat horen
kernwaarden te zijn in iedere kleine groep. Het kan daarom echt
9
helpen om dat een keer expliciet aan elkaar te beloven met een
plechtige verklaring en dat na verloop van tijd - als er
bijvoorbeeld nieuwe leden bij zijn gekomen – ook weer te
herhalen. “Wij willen een veilige plek zijn voor elkaar en dat
beloven we elkaar, met Gods hulp.”
Tegelijk - dat zeggen die laatste woorden “met Gods hulp” al absolute veiligheid vinden we alleen bij Christus, onze Heer. Die
moeten we dus ook alleen bij hem zoeken en dat betekent dat
ons samen leven in de gemeente niet onmogelijk wordt wanneer
mijn vertrouwen door broeders of zusters geschonden wordt. Dat
is wel pijnlijk en dat moet als het even kan ook geheeld worden,
maar dodelijk hoeft dat en mag dat niet zijn. Onze absolute
veiligheid ligt in Christus. Als Hij vóór je is, dan kun je je geven,
want dan kan niemand echt tegen je zijn.
Geven én ontvangen, met een open hart voor elkaar, dat is wat
we in deze weken van het gemeenteproject weer hebben mogen
beoefenen. En dat gaat altijd gepaard met vallen en opstaan. Ik
hoop dat het nettoresultaat bemoedigend is en dat het naar meer
smaakt, want als we het aandurven om zo als Petrakerk samen
onderweg te zijn, dan zullen we ontdekken (Psalm 133 belooft
het) dat de Heer ons overvloedig zal zegenen met genade en
vrede, met leven tot in eeuwigheid. Amen
Download