Modellen over leren en onderwijzen Als je het onderwijs in gaat is het belangrijk te weten hoe leerlingen leren. Als je dat weet kun je daar je onderwijs op afstemmen. Het zou dus eenvoudig zijn als we precies wisten hoe dat leren plaatsvond, maar uit alle onderzoeken van de laatste vijftig jaar komt niet een bepaalde definitie naar voren. Er blijken talloze modellen van leren en daarmee samenhangend onderwijzen te bestaan. Grosso modo zijn deze modellen in zo’n vier families onder te brengen: A. Familie van Kennisverwerkingsmodellen B. Familie van leren in sociale omgevingen C. Familie van het persoonlijk leren D. Familie van gedragsleren Iets over deze families Familie A: kennisverwerking In deze modellen staat de individuele kennisverwerving van de leerling centraal. Belangrijk daarbij is je af te vragen: wat weet de leerling kind al, hoe leert een leerling en is dat voor elk individu anders? Kennisverwerving is een actief proces dat door de leerling gedaan moet worden. Op deze van deze ideeën zijn al veel leerprogramma’s gemaakt. Voorbeelden: ontdekkend leren (discovery learning van J. Bruner), cognitieve groei en zelfsturing (Piaget), begripsontwikkeling (constructivisme, Rosalind Driver), zelfstandig leren (leerarrangementen op maat en versterking van metacognitieve processen, 2e fase v.o.) . Familie B Voorbeelden: leren in een sociale groep, ervaringsleren, rollenspel In deze familie staat het leren van een ander en elkaar centraal. Groepsinteractie is dus zeer belangrijk. Je kunt je voorstellen dat leerstijlen van belang zijn. Een theorie als die van Kolb past in deze familie. Familie C Voorbeelden: Maslow’s zelf-actualisatie, persoonlijke groei. Persoonlijk groei treedt pas op er een veilige en stimulerende leeromgeving is. Als aan deze voorwaarden is voldaan zal de mens het leren in eigen hand nemen. Familie D Voorbeelden: behaviorisme van Skinner, mastery learning (Bloom), directe sturing (klassikaal onderwijs) Deze familie gaat er vanuit dat je eigelijk niet weet wat leren is. Input en output zijn echter te meten in gedragindicatoren. Leren richt zich dus voor op het verschil tussen input en output. Goede beschrijving van de doelen, goede toetsing en het gebruik van de daaruit volgende feedback is belangrijk. Klassikaal lesgeven baseert zich sterk op dit model. Een leraar heeft met alle vier de families wat te maken. Een voorbeeld: Bij een klassikale uitleg over de hefboomwet zal de docent via vraag en antwoordspel proberen de leerlingen de feiten en inzichten te laten verwerven (Familie D). Maar als de hefboomwet in wiskundige termen moet worden gevat, moet rekening gehouden worden met de cognitieve ontwikkeling van de leerling, niet alles is in elke fase aan te leren. Leerlingen weten al veel, maar iedereen weet wat anders. Zelf onderzoeken is van belang om tot goede begripsvorming te komen (Familie A). Wat leren leerlingen eigenlijk van het leerlingenpracticum over de hefboomwet? Ze rommelen maar wat en vaak is het niet duidelijk wat ze precies leren. Ze praten met elkaar, zeggen dit moet zus of zo. Als docent heb je er niet precies je vingers tussen, maar ze leren wel veel van elkaar (Familie B). Als een leerling zich prettig en veilig voelt bij je in de klas is de kans groot dat hij/zij van alles ontdekt en leert, hierdoor groeit de leerling in zijn persoonlijke ontwikkeling (familie C). In ontwerpen krijg je ook voorbeelden, zoals de theorie van Kolb (dromers, denkers, doeners en beslissers), deze past goed bij familie B; het model van Didactische Analyse past goed bij familie D, het constructivisme van Rosalind Driver past weer meer familie A en het tweede fase model van de zelfstandig lerende leerling past weer goed bij C. Het instructiemodel van Marzano gaat in zijn eerste drie dimensies sterk uit van familie D of A, maar de hogere dimensies neigen het meer naar C. Wil je goed lesgeven, dan moet je dus goed om je heen kijken. Wat wil je school, wat wil de leerling, wat moet er geleerd worden etc. Voor die setting zul je dus een beroep moeten doen op alle vier de families van leren en lesgeven. Je zult je eigen werktheorie moeten ontwerpen (en de families helpen je daarbij).