B culturele antropologie en ontwikkelingsstudies

advertisement
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
Onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding culturele antropologie en
ontwikkelingsstudies 2007-2008
Overzicht inhoud
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 5 Vooropleiding
Artikel 1.1
Artikel 1.2
Artikel 1.3
Artikel 1.4
Artikel 1.5
Artikel 1.6
Artikel 1.7
Artikel 1.8
Artikel 1.9
Artikel 1.10
Artikel 5.1
Toepasbaarheid regeling
Begripsbepalingen
Doel van de opleiding
Vorm van de opleiding
Examens van de opleiding
Aansluitende masteropleiding
Studielast
Taal
Vrije ruimte
Filosofie
Paragraaf 2 De propedeuse
Artikel 2.1
Artikel 2.2
Samenstelling propedeuse
Onderwijsvormen in de propedeuse
Paragraaf 3 De postpropedeutische fase
Artikel 3.1
Artikel 3.2
Samenstelling postpropedeutische fase
Onderwijsvormen in de
postpropedeutische fase
Paragraaf 4 Tentamens en examens
Artikel 4.1
Artikel 4.2
Artikel 4.3
Artikel 4.4
Artikel 4.5
Artikel 4.6
Artikel 4.7
Artikel 4.8
Artikel 4.9
Artikel 4.10
Artikel 4.11
Artikel 4.12
Artikel 4.12
Volgorde tentamens
Tijdvakken en frequentie tentamens
Eisen tentamens
Vorm tentamens
Mondelinge tentamens
Vaststelling en bekendmaking
tentamenuitslag
Geldigheidsduur
Inzagerecht
Recht op nabespreking
Vrijstelling
Examen
Uitslag examen
Graad
Artikel 5.2
Artikel 5.3
Artikel 5.4
Artikel 5.5
Vervangende eisen deficiënties
vooropleiding
Nederlandse taal
Inschrijving op basis van hbopropedeusegetuigschrift
Inschrijving op basis van hbogetuigschrift
Colloquium doctum
Paragraaf 6 Studiebegeleiding
Artikel 6.1
Artikel 6.2
Artikel 6.3
Studievoortgangsregistratie
Studiebegeleiding
Studieadvies eerste jaar
Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 7.1
Artikel 7.2
Artikel 7.3
Artikel 7.4
Artikel 7.5
Tentamens en examens 'oude stijl'
Overstap van 'oude stijl' naar
bacheloropleiding
Vaststelling en wijziging
Bekendmaking
Inwerkingtreding
Bijlage 1
Nadere uitwerking doelstelling en
eindtermen bacheloropleiding
Bijlage 1a
Eindtermen van de propedeuse van de
bacheloropleiding culturele antropologie
en ontwikkelingsstudies
Eindtermen van de bacheloropleiding
culturele antropologie en
ontwikkelingsstudies
Bijlage 1b
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Gedragscode vreemde taal, als
bedoeld in art. 7.2 sub c WHW
Regeling beperking
tentamendeelname
Fraude bij examens, tentamens en
schriftelijke werkstukken
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
1 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1
Toepasbaarheid regeling
Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding culturele
antropologie en ontwikkelingsstudies (hierna te noemen: de opleiding). De opleiding wordt verzorgd door
het onderwijsinstituut maatschappijwetenschappen (hierna te noemen: het onderwijsinstituut) binnen de
faculteit sociale wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna te noemen: de faculteit).
Artikel 1.2
Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek afgekort tot WHW en zoals
sindsdien gewijzigd;
b. opleiding: de bacheloropleiding bedoeld in art. 7.3a, lid 1 sub a van de wet, i.c. de bacheloropleiding
culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;
c. student: hij of zij die is ingeschreven aan de Radboud Universiteit Nijmegen voor het volgen van het
onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding;
d. propedeuse: de propedeutische fase van de opleiding, als onderdeel van de opleiding genoemd in art. 7.8
van de wet;
e. practicum: een praktische oefening als bedoeld in art. 7.13, lid 2 sub d van de wet, in één van de volgende
vormen:
– het schrijven van een scriptie;
– het maken van een werkstuk of een proefontwerp;
– het uitvoeren van een ontwerp- of onderzoekopdracht;
– het verrichten van een literatuurstudie;
– combinaties van bovengenoemde activiteiten;
– het verrichten van een stage;
– het deelnemen aan veldwerk of een excursie;
– het uitvoeren proeven en experimenten;
– of het deelnemen aan een andere onderwijsactiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde
vaardigheden;
f. toetsing: een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student met betrekking tot
een bepaalde onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van dat onderzoek door minstens één daartoe
door de examencommissie aangewezen examinator;
g. examen: toetsing, waarbij door de examencommissie wordt vastgesteld of alle tentamens van de tot de
propedeuse behorende onderwijseenheden resp. van alle tot de opleiding behorende onderwijseenheden
met goed gevolg zijn afgelegd (conform art. 7.10 van de wet);
h. examencommissie: de examencommissie van een opleiding ingesteld conform art. 7.12 van de wet, hier
bedoeld de examencommissie van de opleiding;
i. examinator: degene die door de examencommissie wordt aangewezen ten behoeve van het afnemen van
tentamens, conform art. 7.12 van de wet;
j. opleidingscommissie: de opleidingscommissie bedoeld in art. 9.18 van de wet, hier bedoeld de
opleidingscommissie van de opleiding;
k. uitvoeringsregeling: de uitvoeringsregeling behorende bij de OER en geldend voor de opleiding;
l. werkdag: maandag t/m vrijdag m.u.v. de erkende feestdagen;
m. studiegids: de gids voor één van de opleidingen genoemd in art. 1.1 sub 1 bevattende de specifieke
informatie over de opleiding;
n. instelling: de Radboud Universiteit Nijmegen;
o. directeur: de directeur van het onderwijsinstituut;
p. decaan: de decaan van de faculteit;
q. gezamenlijke vergadering: de gezamenlijke vergadering van de onderdeelcommissie (van de universitaire
ondernemingsraad) en de facultaire studentenraad van de faculteit.
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
2 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
Artikel 1.3
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
Doel van de opleiding
1. De bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies bereidt studenten voor op het met
goed gevolg kunnen deelnemen aan de masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, of
– onder nadere condities – een andere masteropleiding. Hieronder worden de algemene eindtermen
geformuleerd waaraan alle afgestudeerden van de bacheloropleiding culturele antropologie en
ontwikkelingsstudies moeten voldoen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het
studieprogramma en hebben een drieledig karakter:
a. studenten de theoretische en praktische kennis en vaardigheden bij te brengen die hen in staat stellen
een masteropleiding in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies of in een aanverwante
discipline te volgen;
b. studenten de gelegenheid te geven kennis en inzicht te verwerven in de disciplines die van belang zijn
voor de studie van problemen van culturele diversiteit en ontwikkeling, zich daarover een kritisch
oordeel te vormen en daarover te discussiëren met anderen;
c. studenten te trainen in algemene vaardigheden, omvattende intellectuele en algemeen professionele
basisvaardigheden (zoals mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, planmatig werken,
projectmatig werken, werken in teams, en reflecteren), en academische vaardigheden om vraagstukken
met betrekking tot culturele diversiteit en ontwikkeling te kunnen analyseren en op basis daarvan
voorstellen voor oplossing ervan te doen en deze te evalueren.
2. De nadere uitwerking van het in lid 1 van dit artikel genoemde doel is als bijlage 1 bij deze regeling
opgenomen.
Artikel 1.4
Vorm van de opleiding
De opleiding wordt voltijds verzorgd.
Artikel 1.5
Examens van de opleiding
In de opleiding kunnen de volgende examens worden afgelegd:
a. het propedeutisch examen;
b. het bachelorexamen.
Artikel 1.6
Aansluitende masteropleiding
Wie het afsluitend examen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd, heeft in ieder geval toegang tot
de masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies van de faculteit en onder nadere condities
tot andere masteropleidingen, zoals de research masteropleiding Social Cultural Science. Deze nadere
condities kunnen studieresultaten en/of aanvullende examenonderdelen omvatten die de examinandus moet
volgen. Deze worden weerggegeven in de OER van de betreffende opleiding.
Artikel 1.7
1.
2.
3.
4.
Studielast
De studielast is uitgedrukt in eenheden van het European Credit Transfer System (EC).
Eén EC staat gelijk aan 28 uren studie.
Het propedeutisch examen heeft een studielast van 60 EC.
Het bachelorexamen heeft een studielast van 180 EC.
Artikel 1.8
Taal
1. Het onderwijs wordt in de Nederlandse taal gegeven (art. 7.2 WHW). Hiervan mag in de volgende
gevallen worden afgeweken:
a. bij een opleiding voor een vreemde taal;
b. bij een gastcollege door een anderstalige docent;
c. wanneer de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de
studenten daartoe noodzaakt.
2. Wanneer het onderwijs in een andere taal wordt gegeven, dan is hiervoor de gedragscode vreemde taal
van toepassing, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW. Deze gedragscode is opgenomen als bijlage 2 bij deze
regeling.
Artikel 1.9
Vrije ruimte
1. In de opleiding is een vrije ruimte opgenomen van 15 EC.
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
3 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
2. In de regel vullen studenten de in lid 1 genoemde vrije ruimte in met een minorprogramma. Hierbij
kunnen studenten kiezen uit een van de aangeboden minoren binnen het onderwijsinstituut.
3. Indien studenten afwijken van het gestelde in lid 2 van dit artikel behoeven zij daarvoor toestemming van
de examencommissie.
4. Bij de invulling van de vrije ruimte dienen studenten er rekening mee te houden dat het niet is toegestaan
om hetzelfde onderdeel deel te laten uitmaken van zowel het bachelorexamen als het aansluitende
masterexamen.
Artikel 1.10 Filosofie
In de opleiding is een wijsgerig onderdeel, i.c. inleiding filosofie, opgenomen van 6 EC.
Paragraaf 2 De propedeuse
Artikel 2.1
Samenstelling propedeuse
1. De propedeutische fase omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast (in EC; totaal
60):
– inleiding in de culturele en sociale antropologie + lees- en schrijfgroep ..........................................6
– inleiding ontwikkelingsstudies + lees- en schrijfgroep ......................................................................6
– theorievorming en regionale oriëntaties..............................................................................................6
– gendertheorie........................................................................................................................................3
– themacursus 'Verwantschap en sociale netwerken' en 'Ritueel en symboliek' ..................................6
– themacursus 'Internationale samenwerking' en 'Maatschappelijk middenveld'.................................6
– leerproject culturele antropologie en ontwikkelingsstudies ...............................................................6
– hoofdvragen van de sociologie............................................................................................................6
– inleiding filosofie .................................................................................................................................6
– methoden van onderzoek a ..................................................................................................................6
– statistiek 1 voor culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.......................................................3
2. Een beschrijving van de in lid 1 genoemde onderdelen is opgenomen in de studiegids.
3. Als propedeuse voor de opleiding geldt eveneens de propedeuse van:
a. de opleiding culturele antropologie van de Universiteit Utrecht;
b. de opleiding culturele antropologie / sociologie van de niet-westerse samenlevingen van de
Universiteit van Amsterdam;
c. de opleiding culturele antropologie / sociologie van de niet-westerse samenlevingen van de Vrije
Universiteit Amsterdam;
d. de opleiding culturele antropologie / sociologie van de niet-westerse samenlevingen van de
Universiteit Leiden; en
e. de opleiding Internationale Ontwikkelingsstudies van de universiteit Wageningen.
4. Op individueel en schriftelijk verzoek kan de examencommissie de bezitter van een ander dan in lid 2
genoemd propedeutisch examen toegang verlenen tot de postpropedeutische fase van de opleiding. In
deze gevallen kunnen door de examencommissie aan de examinandus nadere condities gesteld worden op
grond waarvan de examinandus wordt toegelaten. Deze nadere condities omvatten aanvullende
examenonderdelen die de examinandus moet volgen tijdens zijn studie voor het bachelorexamen.
5. Wanneer een student die zich voorbereidt op het propedeutisch examen culturele antropologie en
ontwikkelingsstudies omzwaait naar de studie voor een van de beide andere propedeutische examens van
de opleidingen van het onderwijsinstituut, zal de student de onderdelen die specifiek zijn voor de nieuw
gekozen propedeuse maatschappijwetenschappen alsnog moeten behalen. De student zal daartoe een
schriftelijk verzoek in moeten dienen bij de examencommissie van de betreffende opleiding.
6. Wanneer de student meerdere propedeutische examens van de opleidingen van het onderwijsinstituut wil
behalen zal de student alle onderdelen die specifiek zijn voor de andere gekozen propedeuse
maatschappijwetenschappen alsnog moeten behalen. De student zal daartoe een schriftelijk verzoek in
moeten dienen bij de examencommissie van de betreffende opleiding.
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
4 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
Artikel 2.2
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
Onderwijsvormen in de propedeuse
De volgende onderdelen van de propedeuse omvatten, naast het onderwijs in de vorm van een practicum met
inhoud en verplichtingen zoals omschreven in de studiegids:
a. inleiding ontwikkelingsstudies;
b. inleiding culturele en sociale antropologie;
c. leerproject culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;
d. methoden van onderzoek a;
e. statistiek 1 voor culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.
Paragraaf 3 De postpropedeutische fase
Artikel 3.1
Samenstelling postpropedeutische fase
1. De postpropedeutische fase omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast (in EC;
totaal 120):
B2-jaar:
a. algemeen theoretische onderdelen.....................................................................................................30
– actuele sociale problemen ..............................................................................................................6
– politiek, bestuur & etniciteit...........................................................................................................6
– economische antropologie en ontwikkelingseconomie.................................................................6
– theoretische oriëntaties CA/OS: stromingen en klassiekers .........................................................6
– cultuur en/in ontwikkeling .............................................................................................................6
b. thematische onderdelen .....................................................................................................................12
– aboriginal religies ...........................................................................................................................3
– transnationaal ondernemerschap ....................................................................................................3
– keuze van één uit de volgende twee:
– antropologie van geweld .............................................................................................................6
– Nederlandse ontwikkelingssamenwerking .................................................................................6
c. methoden en technieken onderdelen .................................................................................................12
– statistiek 2 .......................................................................................................................................3
– methoden van onderzoek B............................................................................................................6
– interviewtraining.............................................................................................................................3
d. integratie onderdelen............................................................................................................................3
– leerproject 2 ....................................................................................................................................3
e. minor/vrije keuze .................................................................................................................................3
B3-jaar:
a. algemeen theoretische onderdelen.....................................................................................................18
– theoretische oriëntaties CA ............................................................................................................6
– theoretische oriëntaties OS.............................................................................................................6
– literatuurtentamen...........................................................................................................................6
– bachelorscriptie...............................................................................................................................6
b1.thematische en regionale onderdelen CA..........................................................................................15
– cultuur en religie.............................................................................................................................3
– cultuur en identiteit.........................................................................................................................3
– cultuur en economie .......................................................................................................................3
– keuze uit 1 van 2 regionale cursussen:
– regionale cursus Pacific...............................................................................................................6
– regionale cursus Mediterraan gebied ..........................................................................................6
b2.thematische onderdelen OS ...............................................................................................................12
– markt, staat en maatschappelijk middenveld.................................................................................6
– macht, identiteit en representatie` ..................................................................................................6
c. methoden en technieken onderdelen ...................................................................................................9
– methoden van onderzoek c: CA of OS ..........................................................................................6
– nieuw onderdeel: nader in te vullen ...............................................................................................3
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
5 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
d. integratie onderdelen.......................................................................................................................6 / 9
– keuze uit:
– voorbereiding leerproject 3 OS ...................................................................................................3
– leerproject 3 OS...........................................................................................................................6
of
– leerproject 3 CA ..........................................................................................................................6
e. minor/vrije keuze ...............................................................................................................................12
f. De bepalingen met betrekking tot de theoretische onderdelen en keuzemogelijkheden in het
derde bachelorjaar zijn:
– het theoretisch gedeelte (in totaal 18 EC) kan worden ingevuld met de bachelorscriptie +
12 EC theoretische oriëntaties CA en OS of met de bachelorscriptie + één cursus
theoretische oriëntaties (CA of OS) en literatuurtentamen;
– bij keuze voor een literatuurtentamen van een bepaalde afstudeerrichting dient altijd de
theoretische oriëntatie van de betreffende afstudeerrichting te worden gevolgd;
– bij keuze voor een thema van een bepaalde afstudeerrichting dient altijd de theorie van de
betreffende afstudeerrichting te worden gevolgd;
– bij keuze voor een leerproject van een bepaalde afstudeerrichting dienen altijd de thema’s
en de methodische cursussen van de betreffende afstudeerrichting te worden gevolgd.
2. Een beschrijving van de in lid 1 genoemde onderdelen is opgenomen in de studiegids.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt aan de student – overeenkomstig de wet (WHW art.7.3, lid 4
en 5) – de gelegenheid geboden om bij de examencommissie een voorstel in te dienen voor een
programma dat leidt tot een vrije variant van het bachelorexamen culturele antropologie en
ontwikkelingsstudies. De voorwaarden en criteria voor de beoordeling van deze voorstellen worden
vastgesteld door de decaan, gehoord hebbende de gezamenlijke vergadering en de directeur. De
examencommissie toetst of het programma aan deze voorwaarden voldoet.
Artikel 3.2
Onderwijsvormen in de postpropedeutische fase
De volgende onderdelen van de postpropedeutische fase omvatten, naast onderwijs in de vorm van
hoorcolleges, een practicum met inhoud en verplichtingen, zoals omschreven in de studiegids:
a. leerproject 2;
b. leerproject 3;
c. methoden van onderzoek b;
d. methoden van onderzoek c;
e. statistiek 2;
f. interviewtraining;
g. bachelorscriptie.
Paragraaf 4 Tentamens en examens
Artikel 4.1
Volgorde tentamens
1. Onder voorwaarde dat tenminste 42 EC, waaronder in ieder geval de onderdelen inleiding culturele
antropologie, inleiding ontwikkelingsstudies, leerproject culturele antropologie en ontwikkelingsstudies,
methoden van onderzoek a en statistiek I, van het propedeutisch examen zijn behaald mag de student in
zijn tweede studiejaar de onderdelen van het tweede cursusjaar en de vrije keuze onderdelen/minor van de
postpropedeutische fase gaan behalen. Deze informele toelating tot de postpropedeutische fase geldt voor
een termijn van ten hoogste één academisch jaar. Per cursus of groep cursussen van het tweede cursusjaar
zal voldaan moeten zijn aan nader te bepalen onderdelen van het propedeutisch examen.
2. Voor de volgorde van de onderdelen van de postpropedeutische fase geldt:
a. aan de cursus statistiek 2 kan pas worden begonnen na het volgen of behalen van statistiek 1;
b. aan de cursus methoden van onderzoek b kan pas worden begonnen na het volgen of behalen van
methoden van onderzoek a;
c. aan het leerproject 2 kan pas worden begonnen na het behalen van het leerproject 1;
d. aan het leerproject 3 kan pas worden begonnen na het behalen van het leerproject 2;
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
6 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
e. aan de bachelorscriptie kan pas deelgenomen worden indien minstens 138 EC is behaald, waaronder in
ieder geval leerproject 2 en leerproject 3 (behaald of volgend).
Artikel 4.2
Tijdvakken en frequentie tentamens
1. Tot het afleggen van de tentamens van de in art. 2.1 en 3.1 genoemde onderdelen wordt in elk academisch
jaar twee maal de gelegenheid gegeven op de door de directeur van het onderwijsinstituut vóór het begin
van studiejaar vastgestelde data.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt tot het afleggen van het tentamen van een onderdeel waarvan
het onderwijs in een bepaald studiejaar niet is gegeven, in dat jaar slechts éénmaal de gelegenheid
gegeven.
3. De onderdelen inleiding culturele antropologie, inleiding ontwikkelingsstudie en leerproject culturele
antropologie en ontwikkelingsstudies moeten behaald worden binnen het academisch jaar dat men aan dit
onderdeel deelneemt. Indien een student dit onderdeel binnen één academisch jaar niet behaalt, zal de
student dit onderdeel in het volgend academisch jaar volledig over moeten doen.
4. Met inachtneming van het gestelde in het voorgaande lid 3 kan ieder die studeert voor het propedeutisch
examen of het bachelorexamen van de opleiding en in een bepaald academisch jaar niet slaagt voor een
studieonderdeel, in het volgend academisch jaar weer aan de toetsing deelnemen, maar zal dan getoetst
worden over de inhoud die het onderdeel heeft in het nieuwe academische jaar.
5. Ten aanzien van het in lid 1, 2 en 3 gestelde kan door de examencommissie een afwijkende beslissing
genomen worden, wanneer de student door bijzondere omstandigheden niet in de gelegenheid is geweest
aan de geboden gelegenheden deel te nemen en de voortgang van de studie hierdoor ernstig belemmerd
zou worden. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, wint de examencommissie advies in bij de
studieadviseur over de omstandigheden en de studievoortgang.
6. Op alle onderdelen is de regeling 'Beperking tentamendeelname' van toepassing (zie bijlage 3).
Artikel 4.3
Eisen tentamens
1. De tentameneisen dienen bij aanvang van de cursus bekendgemaakt te zijn.
2. Eventuele extra eisen dienen van beperkte omvang te zijn en mogen tot hooguit één week voor het
tentamen opgegeven worden. Dit dient bij aanvang van de cursus aangekondigd te zijn.
Artikel 4.4
Vorm tentamens
1. De tentamens van de onderdelen genoemd in art. 2.1 en 3.1 worden schriftelijk afgelegd.
2. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een toetsing op een andere wijze dan in
lid 1 bedoeld wordt afgelegd.
3. Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel
mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo
nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.
Artikel 4.5
Mondelinge tentamens
1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders
heeft bepaald.
2. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende
examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft
gemaakt.
Artikel 4.6
Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag
1. De uitslag van een tentamen wordt door de examinator vastgesteld in de vorm van een cijfer (dus geen V /
/ voldaan/ voldoende) op de schaal van 0 (= laagst te behalen kwalificatie) tot en met 10 (= hoogst te
behalen kwalificatie), waarbij alleen hele en halve cijfers, uitgezonderd het cijfer 5,5 mogen worden
gegeven. Hierbij geldt dat het cijfer vanaf 6 beschouwd wordt als een voldoende.
2. De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag beargumenteerd vast
en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit.
3. De examinator vermeldt voordat het tentamen plaatsvindt, wanneer de uitslag van het tentamen wordt
bekendgemaakt. Hierbij is de regel dat de uitslag van een schriftelijk tentamen wordt bekendgemaakt
binnen vijftien werkdagen na de dag waarop het is afgelegd. De examinator verschaft het
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
7 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
4.
5.
6.
7.
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) van de faculteit tijdig de nodige gegevens ten behoeve van de
registratie en de bekendmaking van de uitslag aan de student. Bij open vragen tentamens met meer dan
100 deelnemers geldt een nakijktermijn van twintig werkdagen. Tenminste éénmaal per jaar ontvangt de
student een overzicht van de door hem behaalde resultaten.
De termijn van vijftien/twintig werkdagen in het voorgaande lid 3 moet zo worden gelezen, dat tussen de
datum van het bekendmaken van de uitslag van een tentamen en de datum van de herkansing tenminste
een termijn van twee weken dient te zijn.
Voor een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de
examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring
omtrent de uitslag zal ontvangen. Bij werkstukken geldt de regel dat op de vooraf vastgestelde
inleverdatum afgesproken wordt binnen welke termijn het werkstuk nagekeken zal zijn. Deze termijn is
maximaal vijftien werkdagen en bij meer dan 100 studenten twintig werkdagen.
Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het
inzagerecht, bedoeld in art. 4.8, lid 1, alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor
de examens. De termijn daarvoor bedraagt vier weken.
Ingeval tijdens een tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, is de frauderegeling van kracht, zoals
opgenomen als bijlage 4 bij deze OER. Deze regeling geldt ook bij plagiaat in werkstukken.
Artikel 4.7
Geldigheidsduur
1. De geldigheid van behaalde propedeuseonderdelen verstrijkt op 31 augustus van het academisch jaar dat
volgt op het academisch jaar waarin men zich voor het eerst voor de propedeutische fase van de opleiding
heeft ingeschreven indien op die datum niet alle onderdelen van het propedeutisch examen zijn behaald.
De examencommissie kan op schriftelijk en individueel verzoek van de studenten hiervan afwijken.
2. Wanneer het propedeutisch dan wel bachelorexamen is behaald, is de geldigheidsduur van de daaruit
bestaande onderdelen onbeperkt.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de examencommissie voor een onderdeel, waarvan
het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen
opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen.
4. De bewaartermijn van tentamens, werkstukken en cijferlijsten bedraagt twee jaar nadat de uitslag is
vastgesteld en verwerkt.
Artikel 4.8
Inzagerecht
1. Binnen ten hoogste vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de
student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk, en uitleg over de normen aan de hand waarvan
het is beoordeeld. Tevens wordt hem op zijn verzoek tegen kostprijs een kopie verschaft van dat werk,
met uitzondering van multiple choice tentamens.
2. Binnen de in lid 1 genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten
van het desbetreffende tentamen, alsmede van de normen aan de hand waarvan beoordeling heeft
plaatsgevonden.
3. De examencommissie kan bepalen, dat de inzage geschiedt op een vaste plaats en op een vast tijdstip.
4. Tegelijkertijd met de uitslag van het tentamen wordt op Blackboard en eventueel Ad Valvas
bekendgemaakt op welke wijze de inzage en eventuele inschrijving voor de inzage geregeld is. Indien de
betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats
en tijdstip te verschijnen, wordt de betrokkene een andere mogelijkheid geboden binnen de in lid 1
genoemde termijn.
Artikel 4.9
Recht op nabespreking
1. Gedurende een termijn van vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een tentamen kan een
student of groep studenten aan de examinator verzoeken om een nabespreking. Alsdan wordt de
beoordeling van het tentamen toegelicht.
2. De examinator kan, alvorens een individuele nabespreking toe te staan, een collectieve nabespreking over
alle onderdelen van het tentamen organiseren.
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
8 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
Artikel 4.10 Vrijstelling
1. De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gehoord de desbetreffende examinator,
vrijstelling verlenen van een tentamen (of een deel ervan), indien de student vóór de eerste
toetsingsdatum van het onderdeel waarvoor vrijstelling wordt gevraagd voldoet aan de hierna te noemen
voorwaarden met betrekking tot het desbetreffende onderdeel:
a. het bewijs overlegt van het hebben voldaan aan een qua inhoud, studielast en niveau overeenkomstig
onderdeel van een andere universitaire opleiding in Nederland dan wel het buitenland, dan wel van een
hogere beroepsopleiding in Nederland;
b. en/of het bewijs overlegt van verrichte werkzaamheden met een overeenkomst naar inhoud,
tijdsinvestering en niveau, met het betreffende onderdeel.
2. De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gedocumenteerd als in lid 1 beschreven,
onderdelen van de tentamens van de opleiding vervangen door onderdelen van een andere universitaire
opleiding in Nederland dan wel het buitenland, dan wel van een hogere beroepsopleiding in Nederland,
mits deze vervanging wordt goedgekeurd voorafgaand aan de eerste tentamendatum van het onderdeel
waarvoor de vervanging wordt gevraagd.
Artikel 4.11 Examen
1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de student voldoende bewijzen overlegt
van door hem behaalde tentamens en de daarmee verworven academische vorming.
2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen
naar de kennis van de student met betrekking tot een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding,
indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende tentamens haar daartoe aanleiding geven.
3. Tot het afleggen van het propedeutisch examen wordt de gelegenheid geboden nadat de student binnen de
daarvoor vereiste termijn van maximaal twee academische jaren ten minste een voldoende heeft behaald
voor alle onderdelen van het propedeutisch examen.
4. Tot het afleggen van het bachelorexamen wordt de gelegenheid geboden nadat de student voor alle
onderdelen van het bachelorexamen ten minste een voldoende heeft behaald.
5. Het afleggen van de examens van de opleiding is geformaliseerd. Dit betekent dat wanneer de
examencommissie constateert dat alle onderdelen van het examen door de betreffende student behaald
zijn, het propedeutisch- dan wel het bachelorgetuigschrift door de instelling zal worden uitgereikt. Bij die
gelegenheid worden van de student geen aparte studieprestaties gevraagd.
Artikel 4.12 Uitslag examen
1. De examencommissie stelt éénmaal per jaar aan het einde van het academisch jaar de uitslag van het
propedeutisch examen vast.
2. De examencommissie stelt twee maal per jaar (eind augustus en eind februari) de uitslag van het
bachelorexamen schriftelijk vast. Indien gewenst kan de student de uitslag van het bachelorexamen
tussentijds aanvragen bij de examencommisie.
3. De examencommissie bepaalt of een judicium is behaald, op basis van de criteria in onderstaande
artikelen 7 en 8.
4. Geen judicium wordt toegekend wanneer de omvang van de vrijstellingen in EC meer dan de helft van de
omvang van het totaal aantal EC bedraagt.
5. Voor het behalen van een judicium geldt dat een tentamen niet meer dan éénmaal herkanst mag zijn.
6. In aanvulling op het bepaalde in lid 5 van dit artikel geldt voor het behalen van een judicium voorts dat
alle uitslagen in de vorm van een cijfer uitgedrukt moeten zijn.
7. De uitslag van het propedeutisch examen kent de volgende judicia:
a. geslaagd, geen judicium: alle onderdelen ten minste 6,0; het gemiddelde van alle vakken ligt tussen
6,0 en dan 7.5;
b. bene meritum: het gemiddelde van alle vakken ligt tussen 7,5 en 8,0;
c. cum laude: alle onderdelen tenminste 7,0; het gemiddelde van alle vakken ligt tussen 8,0 en 9,0;;
d. summa cum laude: alle onderdelen tenminste 8,0; het gemiddelde van alle vakken is groter dan 9,0.
8. De uitslag van het bachelorexamen kent de volgende judicia:
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
9 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
a. geslaagd, geen judicium: alle onderdelen tenminste 6,0; het gemiddelde van alle vakken ligt tussen 6,0
en 7.5;
b. bene meritum: het gemiddelde van alle vakken ligt tussen 7,5 en 8,0;
c. cum laude: alle onderdelen tenminste 7,0 het gemiddelde van alle vakken ligt tussen 8,0 en 9,0 én
bachelorscriptie tenminste 8,0;
d. summa cum laude: alle onderdelen tenminste 8,0 ; het gemiddelde van alle vakken is groter dan 9,0 én
bachelorscriptie tenminste 9,0.
9. In voorkomende gevallen kan de examencommissie afwijken van het gestelde in voorgaande leden 7 en 8.
Artikel 4.12 Graad
1. Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad 'bachelor of science' (BSc)
verleend.
2. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend.
Paragraaf 5 Vooropleiding
Artikel 5.1
Vervangende eisen deficiënties vooropleiding
1. Deficiënties in de vooropleiding m.b.t. het vak wiskunde-a worden vervuld door het behalen van een
vwo-deelcertificaat wiskunde-a 1, dan wel door een gelijkwaardige toets afgenomen bij een andere
opleiding.
2. De examencommissie bepaalt op welke wijze andere deficiënties in de vooropleiding worden vervuld.
3. De examencommissie kan in bijzondere gevallen een universitair docent in het desbetreffende vak
belasten met het afnemen van een of meer tentamens.
4. Ten aanzien van de toelating van studenten met een buitenlandse vooropleiding adviseert de faculteit, de
examencommissie gehoord, het College van Bestuur van de instelling.
Artikel 5.2
Nederlandse taal
Aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg
afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal.
Artikel 5.3
Inschrijving op basis van hbo-propedeusegetuigschrift
Ervan uitgaande dat een student die zich inschrijft op grond van een hbo-propedeusediploma niet in het
eerste jaar de deficiënties kan opheffen, geschiedt inschrijving pas wanneer de student aangetoond heeft aan
de nadere vooropleidingseisen te hebben voldaan.
Artikel 5.4
Inschrijving op basis van hbo-getuigschrift
Aan de bezitters van een hbo-getuigschrift wordt toegang verleend tot de postpropedeutische fase van de
bacheloropleiding, met als doel het volgen van een vrijstellingenprogramma dat toegang verleent tot de
masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.
Artikel 5.5
Colloquium doctum
Het toelatingsonderzoek, bedoeld in art. 7.29 van de wet, heeft betrekking op de volgende vakken op vwoniveau:
a. algemene ontwikkeling;
b. wiskunde-a 1;
c. vertaal- en leesvaardigheid Engels;
d. vertaal- en leesvaardigheid Frans of Duits.
Paragraaf 6 Studiebegeleiding
Artikel 6.1
Studievoortgangsregistratie
1. De faculteit registreert de individuele studieresultaten van de studenten.
2. Zij verschaft elke student tenminste éénmaal per jaar een overzicht van de door hem behaalde
studieresultaten in relatie tot het onderwijs- en examenprogramma van de opleiding.
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
10 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
Artikel 6.2
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
Studiebegeleiding
De decaan draagt zorg voor de introductie en studiebegeleiding van de studenten die voor de opleiding zijn
ingeschreven, mede ten behoeve van hun oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding.
Artikel 6.3
Studieadvies eerste jaar
1. In het jaar van zijn eerste inschrijving krijgt elke student vóór 1 maart en vervolgens vóór 1 september
een schriftelijk advies over de voortzetting van zijn opleiding.
2. Desgevraagd geeft de faculteit de student mondeling advies over de voortzetting van zijn studie in of
buiten de faculteit en over eventuele andere ontwikkelingsmogelijkheden.
Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 7.1
Tentamens en examens 'oude stijl'
1. Voor de studenten, die vóór september 2002 ononderbroken waren ingeschreven voor de opleiding
culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, blijft de desbetreffende OER, laatstelijk vastgesteld/
gewijzigd op 8 januari 2002 van kracht, onder de volgende voorwaarden:
a. het propedeutisch examen kan uitsluitend nog afgelegd worden wanneer de examencommissie daartoe
toestemming verleent;
b. tot 1 september 2009 wordt aan degenen die het sub a bedoelde examen hebben behaald, de
gelegenheid geboden het doctoraalexamen van de opleiding af te leggen.
2. Onderdelen, voorbereidend op het in lid 1 sub a bedoelde examen, kunnen uitsluitend afgelegd worden
wanneer de examencommissie daartoe toestemming verleend heeft.
3. Onderdelen, voorbereidend op het in lid 1 sub b bedoelde examen, konden voor de laatste maal afgerond
worden in het studiejaar 2005-2006. Vanaf september 2006 kunnen alleen overeenkomende onderdelen
uit het lopende studiejaar worden afgelegd.
4. In bijzondere gevallen kan de examencommissie aan andere studenten dan die bedoeld in lid 1,
toestemming verlenen tentamens en examens af te leggen volgens de in lid 1 bedoelde OER. Het bepaalde
in lid 1 sub a en sub b blijft daarbij onverminderd van kracht.
Artikel 7.2
Overstap van 'oude stijl' naar bacheloropleiding
Een student, als bedoeld in art. 7.1, kan onder de volgende voorwaarden deelnemen aan de bacheloropleiding
krachtens deze OER:
1. behaalde studieresultaten kunnen door de examencommissie worden gewaardeerd als vrijstelling voor
overeenkomstige onderdelen van de bacheloropleiding;
2. deelneming staat open voorzover de gefaseerde invoering van het onderwijs en de tentamens volgens
deze regeling dat feitelijk toelaten.
Artikel 7.3
Vaststelling en wijziging
1. Vaststelling en wijziging van deze regeling geschiedt door de decaan bij afzonderlijk besluit, de directeur
gehoord en na voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering.
2. De directeur wordt inzake vaststelling en wijziging van deze regeling geadviseerd door de
opleidingscommissie en de raad van advies van het onderwijsinstituut.
3. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van
de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad.
4. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige andere beslissing, die
krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student.
Artikel 7.4
Bekendmaking
1. De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regelen en richtlijnen
die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van elke wijziging van deze stukken.
2. Elke belangstellende kan op het Onderwijsdienstverleningscentrum een exemplaar van de in lid 1
bedoelde stukken verkrijgen.
Artikel 7.5
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 september 2007.
Aldus vastgesteld door de decaan op 20 juni 2007.
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
11 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
Bijlagen OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
Bijlage 1
Bijlage 1a
Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen bacheloropleiding
Eindtermen van de propedeuse van de bacheloropleiding culturele antropologie en
ontwikkelingsstudies
Met de opleiding wordt beoogd:
a. studenten kennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van de culturele antropologie en
ontwikkelingsstudies bij te brengen,
b. academische vorming, en
c. voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, met het recht op toegang tot tenminste de verdere
bacheloropleiding van culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.
Deze algemene doelstelling van de opleiding is vertaald naar eindtermen. Deze eindtermen spelen een
cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: (1) verwerven van
kennis en inzicht, (2) zich eigen maken van academische en beroepsvaardigheden, (3) vorming van attitudes.
Aan het einde van de propedeuse van de opleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies wordt van
alle studenten verwacht:
1. Basiskennis van en inzicht met betrekking tot:
1.1 de basisbegrippen, belangrijkste theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken in de culturele
antropologie;
1.2 de basisbegrippen, belangrijke theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken in de
ontwikkelingsstudies;
1.3 gender theorie;
1.4 de relatie tussen cultureel antropologische theorievorming en regionale oriëntaties;
1.5 basisthema's in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, zoals ritueel en symboliek,
verwantschap en sociale netwerken, sociale bewegingen en internationale samenwerking;
1.6 de hoofdvragen van de sociologie en de betekenis hiervan voor de bestudering culturele
antropologische vraagstukken en vraagstukken van globalisering en ontwikkeling;
1.7 filosofische vragen met betrekking tot multiculturaliteit en globalisering;
1.8 de grondbeginselen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, toegespitst op gebruikelijke
onderzoeksmethoden binnen de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.
2. Basisvaardigheden:
2.1 beheersing van academische basisvaardigheden:
kunnen omgaan met wetenschappelijke kennis en inzichten en deze kennis en inzichten kunnen
toepassen op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken. Beheersing van deze
vaardigheden dient ertoe bij te dragen, dat studenten in het vervolg van hun studie zelfstandig en in
samenwerking met medestudenten effectief werken en leren. Deze academische basisvaardigheden
omvatten:
• kritisch kunnen analyseren van teksten;
• teksten adequaat kunnen samenvatten;
• een probleemstelling kunnen formuleren en analyseren;
• een schriftelijk of mondeling betoog kunnen plannen en structureren;
• op heldere en eenduidige wijze een wetenschappelijk betoog kunnen schrijven op basis van een
afgebakende probleemstelling;
• een oordeel kunnen geven over een casus en een stelling kunnen beargumenteren;
• in eigen en andermans argumentatie kunnen onderscheiden tussen feiten, meningen, theorieën,
waarden en normen;
2.2 beheersing van basisvaardigheden ter zake informatie- en communicatietechnologie zodat deze tijdens
de studie adequaat benut kan worden ten behoeve van:
• informatie en literatuur zoeken op het internet;
• elementaire dataverwerking en data-analyse;
2.3 beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden:
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
12 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
• een goed gestructureerde presentatie kunnen houden voor studenten in de eigen groep;
• sociale en communicatieve vaardigheden;
• op systematische wijze een gesprek kunnen voeren om relevante informatie over een vastgesteld
onderwerp te verkrijgen;
• in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische en
ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover kunnen communiceren;
• op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies;
2.4 beheersing van elementaire onderzoeksvaardigheden:
• effectief gebruik kunnen maken van de bibliotheek en van hulpmiddelen voor literatuuronderzoek
teneinde (op elementair niveau) een overzicht te krijgen en te kunnen geven van de actuele stand van
kennis en opvattingen aangaande een cultureel antropologische vraagstelling en vraagstelling inzake
ontwikkelingsproblematiek;
• in een verslag op adequate en systematische wijze kunnen verwijzen naar literatuur;
• het kunnen toepassen en evalueren van elementaire technieken van empirisch onderzoek;
• het kunnen uitwerken van een eenvoudig ontwerp voor empirisch onderzoek;
• beschrijvende statistische gegevens in tabellen of figuren kunnen interpreteren;
• beschrijvende empirische gegevens op een overzichtelijke en inzichtelijke manier kunnen weergeven.
3. Basisattitudes:
3.1 kritische reflectie op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken;
3.2 bereidheid om eigen opvattingen over cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken ter
discussie te stellen en open staan voor andere standpunten;
3.3 een onderzoekende houding ten opzichte van verschijnselen, personen en instituties op het gebied van
de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;
3.4 zich bewust te zijn van de fundamentele onzekerheid in (sociaal-)wetenschappelijke uitspraken.
Bijlage 1b
Eindtermen van de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies
De bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies bereidt studenten voor op het met goed
gevolg kunnen deelnemen aan de masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, of een
andere masteropleiding. Hieronder worden de algemene eindtermen geformuleerd waaraan afgestudeerden
van de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies moeten voldoen. Deze eindtermen
spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: (1)
verwerven van kennis en inzicht, (2) zich eigen maken van academische en beroepsvaardigheden, (3)
vorming van attitudes.
1. Verdiepende kennis van en inzicht aangaande:
1.1 de voornaamste theoretische perspectieven die binnen het studieveld van de culturele antropologie en
ontwikkelingsstudies en zijn in staat deze op hun merites te beoordelen. Het betreft hier in het
bijzonder:
• de belangrijkste theoretische stromingen in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies en de
opvattingen van de belangrijkste vertegenwoordigers van die stromingen;
• de voornaamste theoretische perspectieven en onderzoek met betrekking tot de dynamiek van cultuur
en traditie in het proces van modernisering, mondiale culturele vervlechting, homogenisering en
heterogenisering van culturen;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de constructie en reconstructie van nieuwe
culturele identiteiten, de `politics of culture';
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de relatie tussen inheemse religieuze
systemen en de grote wereldgodsdiensten als basis voor de constructie van nieuwe religieuze
identiteiten;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de culturele en politieke emancipatie van
oorspronkelijke bevolkingen in 'nation states';
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot internationale migratiestromen en de
uitwisseling van economisch en cultureel kapitaal;
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
13 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot structuur, ontwikkeling en transformatie
van productie- en reproductie-arrangementen in agrarische en industriële samenlevingen;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot interdependenties tussen economische
ontwikkeling en onderontwikkeling;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot patronen van klassenvorming en
collectieve actie onder invloed van processen van commercialisering, industrialisering en
(hedendaagse) staatsvorming;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot duurzame economische ontwikkeling;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot economische besluitvorming en vormen
van ondernemerschap, mede gezien in relatie tot culturele en etnische identiteit;
• theorieën en opvattingen aangaande (inter)nationale ontwikkelingsvraagstukken en met name met
betrekking tot globalisering, processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën, welke volgens
een interdisciplinaire methodiek zijn belicht;
• kernthema's als ontwikkeling, vooruitgang, modernisering, governance, civil society, globalisering en
de wijze waarop processen van in- en uitsluiting en sociale verandering daarin betekenis krijgen;
• de voornaamste disciplinaire invalshoeken van waaruit ontwikkelingsvraagstukken bestudeerd worden
en de onderlinge verwevenheid van deze disciplines;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot gender en genderproblematiek, zoals de
betekenis van gender en de samenhang tussen seksuele ordening, en sociaal, economische en culturele
ordening, zoals klasse en etniciteit;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot vraagstukken rond de wereldmarkt,
theoriegeschiedenis van de economie en alternatieve economische ontwikkelingsstrategieën,
kleinschalige bedrijvigheid, microkrediet en economische overlevingsstrategieën;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot vraagstukken als governance,
democratisering, de betekenis en de rol van 'civil society', staats- en natievorming en etnische
conflicten;
• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de wisselwerking tussen economische,
politieke en sociaal-culturele processen en de wijze waarop die wisselwerking zich in verschillende
regio's (maar in het bijzonder in de Pacific) manifesteert;
• (inter)nationale ontwikkelingssamenwerking: plaats van ontwikkelingshulp in ontwikkelingstheorieën,
effecten van de hulp en het effectiviteitsdebat, niet-gouvernementele organisaties, en thema's als
armoedebestrijding, technische samenwerking, ownership, partnership, participatie en empowerment;
• het interdisciplinaire karakter van ontwikkelings- en projectplanning in ontwikkelingslanden en de
problematiek van planning op zowel macro- als microniveau, met thema's als regionale planning,
sectorale planning, logical framework, organisatiebeoordeling en financiële beoordeling;
• de voornaamste sociologische theorieën en onderzoek met betrekking tot veranderingsprocessen zoals
het actor-structuurdebat, en machtstheorieën.
1.2 de voornaamste recente en contemporaine nationale en internationale maatschappelijke problemen;
1.3 de in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies gangbare methoden en technieken van
onderzoek en het feitelijk verloop van onderzoek aan de hand van een inhoudelijk thema:
• weten wat empirisch wetenschappelijk onderzoek is en welke functie het heeft in de ontwikkeling van
de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;
• weten welke typen onderzoek (zowel kwalitatief als kwantitatief) voorkomen in de culturele
antropologie en ontwikkelingsstudies en welke algemene doelstellingen deze hebben;
• kunnen aangeven welke methodologische criteria een rol spelen bij de beantwoording van
onderzoeksvragen op het gebied van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;
• kennis van en inzicht in de meest gangbare onderzoeksdesigns die in cultureel antropologisch en
ontwikkelingsonderzoek worden gebruikt en een geschikt design kunnen kiezen bij een gegeven
vraagstelling;
• kennis van de meest gangbare methoden van dataverzameling en de daarbij geldende methodologische
criteria;
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
14 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
• kennis van de meest gangbare technieken van de descriptieve statistiek en deze kunnen toepassen ter
beantwoording van onderzoeksvragen in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;
• inzicht in het proces van gegevensanalyse in relatie tot de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet;
• inzicht in het proces van de wetenschappelijke communicatie en in de functie van literatuuronderzoek.
2. Academische vaardigheden:
2.1 cultureel antropologische processen en processen van globalisering en ontwikkeling en de opvattingen
daarover kritisch kunnen beoordelen, inclusief de daarin vervatte waarden en normen:
• theorieën en opvattingen met betrekking tot culturele differentiëring, globalisering en ontwikkeling
kunnen analyseren en beoordelen;
• in staat zijn verslagen van empirisch onderzoek kritisch te lezen en te becommentariëren;
• kunnen onderscheiden tussen wetenschappelijke inzichten en vóórwetenschappelijke opvattingen;
• waardeaspecten met betrekking tot cultureel antropologische vraagstukken en vraagstukken van
(onder)ontwikkeling als zodanig kunnen onderscheiden;
2.2 beheersing van gevorderde onderzoeksvaardigheden op het gebied van de cultureel antropologie en
ontwikkelingsstudies:
• in staat zijn om onder begeleiding vraagstellingen voor onderzoek te formuleren en de
wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ervan aan te geven;
• in staat zijn om onder begeleiding gangbare onderzoekmethoden toe te passen gericht op het
beantwoorden van vraagstellingen betreffende culturele differentiëring, globalisering en ontwikkeling;
• effectief kunnen omgaan met wetenschappelijke literatuur en verwijzingen naar wetenschappelijke
literatuur;
• effectief kunnen omgaan met gangbare computerprogramma's voor gegevensverwerking;
2.3 beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden:
• op systematische wijze een gesprek kunnen voeren met (praktijk)deskundigen om relevante informatie
over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen;
• in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische en
ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover kunnen communiceren;
• op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies en discussies en vergaderingen
kunnen leiden.
3. Attitudes:
3.1 blijk geven van een instelling van wetenschappelijke integriteit:
• zich bewust zijn van de waardeaspecten die inherent zijn aan cultureel antropologische en
ontwikkelingsvraagstukken op theoretisch en praktisch niveau en van de consequenties die eraan
verbonden zijn;
• zich bewust zijn van de waarheids- en waardeaspecten van het eigen handelen en dat van anderen;
• bereid zijn eigen opvattingen met betrekking tot cultureel antropologische processen en processen van
globalisering en ontwikkeling ter evaluatie voor te leggen aan anderen;
3.2 zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in sociaal-wetenschappelijke uitspraken.
Bijlage 2
Gedragscode vreemde taal, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW
Artikel 1
Binnen de RU kan het verzorgen van onderwijs en het afnemen van tentamens en examens in een andere taal
dan het Nederlands geschieden indien de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel
de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt.
Artikel 2
Een besluit tot het gebruik van een vreemde taal wordt genomen door de decaan van de desbetreffende
faculteit, na advies ingewonnen te hebben van de opleidingscommissie. De decaan neemt daarbij de
volgende uitgangspunten in acht:
– de noodzaak van het gebruik van een andere taal dan het Nederlands dient vast te staan;
– tentamens en examens kunnen op verzoek van de student in het Nederlands worden afgelegd;
– het gebruik van een vreemde taal mag niet leiden tot verzwaring van de studielast van de opleiding;
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
15 / 16
Faculteit der Sociale Wetenschappen
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008
– het anderstalig onderwijs voldoet aan dezelfde kwaliteitseisen als het onderwijs verzorgd in het
Nederlands.
Artikel 3
In de OER van de opleiding wordt het besluit van de decaan verwerkt.
Artikel 4
De decaan van de faculteit brengt jaarlijks het College van Bestuur verslag uit van de door hem genomen
besluiten.
Bijlage 3
Regeling beperking tentamendeelname
Op alle tentamens van de binnen het onderwijsinstituut van Maatschappijwetenschappen verzorgde
opleidingen is onderstaande Regeling beperking tentamendeelname van toepassing.
1. Studenten mogen maximaal drie keer aan een tentamen deelnemen. Studenten zijn verplicht zich voor het
tentamen aan te melden via KISS tot vijf werkdagen voor het tentamen.
2. Indien het tentamen na drie keer nog niet is behaald, dient de student voor iedere volgende keer dat hij/zij
aan het tentamen wil deelnemen een schriftelijk verzoek in te dienen bij de examencommissie van
zijn/haar opleiding.
3. Deze regeling betreft zowel mondelinge als schriftelijke tentamens.
4. Deze regeling geldt voor alle studenten van de opleidingen van het onderwijsinstituut
Maatschappijwetenschappen.
5. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2006 voor wat betreft tentamens waarvoor
studenten zich na die datum voor de eerste maal inschrijven.
Bijlage 4
Fraude bij examens, tentamens en schriftelijke werkstukken
Artikel 1
Wanneer tijdens een schriftelijk tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, wordt hiervan door de
surveillant terstond op een daartoe aanwezig protocol aantekening gemaakt. De surveillant maakt tevens een
aantekening op het antwoordblad van de deelnemer die van fraude verdacht wordt, hetzij op het moment dat
de fraude wordt geconstateerd, hetzij wanneer de deelnemer zijn antwoordblad inlevert. Na afloop van het
tentamen maakt de surveillant een kort schriftelijk verslag op van de (vermeende) fraude. Dit verslag wordt
ter hand gesteld van de betrokken examinator. De examinandus wordt in de gelegenheid gesteld hieraan een
schriftelijk commentaar toe te voegen. De examinator is verplicht contact op te nemen met de voorzitter van
de examencommissie, waarbij het schriftelijk verslag en het eventuele commentaar daarop worden
overgelegd en maatregelen kunnen worden voorgesteld.
Artikel 2
De voorzitter van de examencommissie hoort zowel de betrokken student(en) als de examinator, en legt
vervolgens zijn oordeel voor aan de examencommissie, inclusief eventueel te nemen maatregelen. In geval
van fraude, in welke vorm dan ook, kan de examencommissie de examinandus uitsluiten van verdere
deelname aan het desbetreffende examenonderdeel, als ook van deelname aan andere examenonderdelen,
voor een periode van ten hoogste een jaar nadat de fraude is geconstateerd. De examencommissie stelt de
betrokken student(en), de examinator, alsmede de directeur van het onderwijsinstituut van de getroffen
maatregelen op de hoogte. (De examencommissie kan haar voorzitter in deze ook mandateren, met
verantwoording achteraf.)
Artikel 3
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing in geval van een vermoeden van plagiaat en/of andere
vormen van fraude bij het maken van schriftelijke opdrachten, werkstukken, en dergelijke.
Artikel 4
Studenten kunnen tegen de beslissing van de examencommissie beroep instellen bij het College van Beroep
voor de Examens.
OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2007-2008, inwerkingtredend op 1 sept. 2007
16 / 16
Download