Samenvatting Psychologische Antropologie Inleiding Antropologie=leer v/d mens. Deelwetenschappen die met elkaar in wisselwerking staan(culturele, biologische..). De psychologische antropologie is hoofdzakelijk vertegenwoordigd door 5 strekkingen: het radicaal behaviourisme, de freudiaanse psycho-dynamische antropologie, die op hun beurt worden verruimd door de holistische, de humanistische en de existentiële antropologie. Deel I: Aanwerwante studiegebieden v/d psychologische antropologie A: De biologische antropologie Er zijn drie onderzoeksdomeinen: 1. De anatomie. Studie v/d typische lichaamsbouw v/d mens(rechtopstaande houding) en de morfologie(studie v/d evolutie v/d uitwendige vorm v/d lichaamsdelen, bv het staartbeentje). 2. De medische antropologie. Studie van ziekte- en doodsoorzaken bij de mens, die ook afhangen van milieufactoren en cultuur-historische gegevens (Ramses zandtanderosie, japan thee). De hematologie is de studie v/d bloedsamenstelling v/d mens, op basis waarvan een andere rassensamenstelling ontstaat (bv Mongolen en Indianen zelfde bloedbeeld). De endocrinologie is de leer v/d klieren, met afscheiding v/d hormonen (adrenaline, testosteron, androgene hormonen zijn mannelijke Hormonen bij vrouw uit bijnierschors). Deze afscheidingen worden gestuurd door de hypothalamus. Verregaande toepassingen zoals chemische castratie. Maar: hormonen sturen ons gedrag niet, ze kleuren het, invloed op psychishe trauma’s? 3. De ethologie is de vergelijkende gedragswetenschap bij mens en dier. Darwin ‘On the origin of species’1859 evolutieleer. Ontstaan nieuwe soorten, uitsterven en handhaven van anderen. Natuurlijke selectie, survival of the fittest=voortplanting v/d sterksten. Soms ook aantrekking door attractie (pauw), zinloze versiersels worden geacht een goede gezondheid v/h dier aan te tonen.Soms ook absurde natuurlijke selectie, bv krab met te grote scharen.Bij dieren zelden monogamie, dikwijls veelmannerij, maar seksuele ontrouw gaat gepaard met sociale trouw omwille van veiligheid en voedselvergaring. Mens afsplitsing 4milj jaar geleden van oude primatenstam met australopithecus. 2,5milj jaar geleden homo habilis, brain boom. 600,000 geleden afsplitsing onder meer Neandertaler en homo sapiens uit homo antecessor. 40,000 jaar Cro-magnon. Rechtoplopen en dieptezicht gepaard met hersenontwikkeling. Volgens Calvin Brain Boom verband met klimaveranderingen, hersenvolume verdrievoudigd! Reactievermogen op wisselend milieu. Grote hersenen en flexibiliteit beter dan Optimalisatie ook in de dierenwereld (vb paard / beer = herbi/omnivoor = kleine/grote hersens). Mens heeft dierlijke oorsprong = anatomisch/morfologisch, gedragsmatig en emotioneel. Maar: mens en dier hebben elk hun eigen-soortigheid. Dieren kunnen zich volledig laten leiden door hun instincten. Dit is niet het geval bij de mens. Voedingsinstinct: de mens kent geen rem op schadelijke stoffen. Het dier heeft aangeboren remmingsmechanismen. Deze werken bij de mens niet goed. Gevolg zijn oorlogen/genocides. Volgens Lorenz is er bij dieren een verband tussen het remmings-mechanisme en de wapenuitrusting (duiven=agr.). Mens heeft door culturele evolutie wapens op afstand zonder emotioneel verband. Maar mens heeft ook een geest, we hoeven niet alleen met onze instincten voort. De mens heeft ook een cultuur. De wereld der dieren is ééndimensioneel, die v/d mens meerdimensioneel, want dieren kennen niets dat vitaal irrelevant is. Ze hebben wel een praktische intelligentie en geheugen (werktuigen). De mens heeft kennis in de 2de graad = kennis om de kennis. Hij kan nadenken en conclusies trekken, hij heeft zelfbesef. Hij kan voorwerpen maken om andere voorwerpen mee te maken. Let op: chimpansees ook innovatief plannen/elementair zelfbesef. Gebruik van taal bij dieren = vitaal relevante communicatie, deze is erfelijk en aangeboren. Menselijke taal is aangeleerd, cultuurgebonden en voor ontwikkeling vatbaar. Mensen gebruiken de taal ook om zich in de tijd en ruimte te verplaatsen (vertellen), taal heeft connotaties, perfomatieve functies, denkfunctie, sociaal contactfunctie... en taal kan ook geschreven worden (ideogrammen -> fonetisch schrift). Het aantal talen neemt drastisch af. Volgens Pinker is er een taalinstinct = ontwikkeling v/h aangeboren taalvermogen. Volgens Chomsky bestaat er zelfs een universele grammatica. Taalinstinct moet geactiveerd worden tijdens een bepaalde periode en staat los v/h iq (mens met iq van 50 kan heel taalvaardig zijn). De sociobiologie is volgens haar grondlegger Wilson de studie v/d biologische basis voor alle vormen van sociaal gedrag in alle soorten organismen. Zij zoekt biologische verklaringen voor het sociaal gedrag v/d mens. Volgens Dawkins is er zelfbehoud van genen door agressieremming (ritualisering) en verwantschapsaltruïsme (groepsbehoud). Wederzijdse hulpverlening rendeert evolutionair gezien (vlooien). Ook wordt daarom zelfgenoegzaamheid vermeden ten voordele van cooperatief gedrag. Door empathie ontstaat ook de moraal. Zelfs ontstaan van zuiver altruïsme, iemand waagt zijn leven om een volstrekt onbekende te redden. B: De culturele antropologie Ook etnologie (volkenkunde) genoemd, behandelt vier thema’s: 1. De oorsprong v/d culturele gebruiken Om het ontstaan van culturele gebruiken te achterhalen, bv het wijnproeven, kussen, paaseieren. 2. De gebruiken en zeden v/d diverse volkeren Enorme verschillen tussen volkeren = culturele pluriformiteit. Voorbeelden zijn omgang met de natuur, geven van geschenken, opvoeden van kinderen, omgaan met ruzies... 3. De studie v/d sociale instellingen v/d volkeren Om de sociale relaties tussen de mensen te regelen, alle culturen kennnen universele basis-instellingen, bv het economisch systeem, de religieuze traditie, het incest-verbod en het huwelijk. Incest-verbod volgens Lévi-Strauss door verbod op endogamie (huwelijk binnen bep groep) en noodzaak aan exogamie voor relatiebevorderingen tussen groepen en verse genen (anders geen gezonde kinderen meer via incest). Het universele huwelijk komt voor als monogamie, polygenie(1m+xv) en polyandrie(1v+xm). Polygenie meest voorkomend, economisch (landbewerking), status voordeel en politiek voordeel. Polyandrie economisch voordeel voor erfkwesties en er is altijd een man thuis. Ook mogelijk cousine-parallèle of cousine-croisée. 4. De socio-culturele tijdsoriëntatie (geen stof) Onder meer het verschil in tijdsperceptie, in monochronische houding (één ding tegelijk) en polychronische houding (verschillende dingen tegelijk afhandelen). Tijd wordt in verschillende culturen ook verschillend gemeten, vb tijd die men voor een rouwgeval krijgt van een werkgever. Tijd is ook een materieel goed, tijd moet gepland worden, dit heeft consequenties op planning (westerse stiptheid) en regelmaat of tempo (dag v/h leer op Tiv-markt), synchronisatie (gemeenschappelijke afspraken maken over tijd bv Japan) en tijdsperspectief (rol v/h verleden en de toekomst) C: De psychologie Oorspronkelijk studie v/d inwendig-geestelijke kenmerken v/d mens door opvatting v/h dualisme van lichaam/geest. Tegenwoordig de studie v/d ervaringen en gedragingen v/d mens. 1. De ervaring als inwendig, onzichtbaar gebeuren Ervaringen kunnen we op een indirecte wijze leren kennen: via het gedrag van iemand. Er zijn bewust-gewilde uitingen (taal, kunst) en ongewilde uitingen (schaamte-rood). Bepaalde mensen de opinie die we over hun hebben door hun gedrag beinvloeden. Volgens Goffman gaat het over impression management, bv door statussymbolen (boekenrek dokter), het sociale leven wordt beheerst door de survival of the best comedian on the stage of life. Ook heeft iedereen een masker om zijn eigen intimiteit te beschermen. Bepaalde relaties blijven echter daar buiten: vriendschap, liefde, geloof. 2. Ervaring en gedrag zijn voedingsbodem voor elkaar Ervaringen leiden tot bepaald gedrag en omgekeerd zal gesteld gedrag leiden tot bepaalde ervaringen (verliefdheid). Als de twee niet op elkaar afgestemd zijn is er volgens Festinger cognitieve dissonantie tussen ervaring en gedrag. Ofwel wordt het gedrag dan aan de ervaring aangepast of omgekeerd (stoppen met roken, mankementen zien aan iets dat je graag zou hebben). Berger beweert dat iedereen zijn herinneringen zal aanpassen in functie van zijn huidige ervaringen (aanpassen mijlpalen). 3. De milieu-invloeden op ervaring en gedrag Mens moet in humaan milieu opgroeien om volwaardige persoonlijkheid te kunnen ontwikkelen (vb wolvenmeisjes). Ruimtelijke factoren zijn ook belangrijk. Wat iemand ervaart zal van zijn ruimtelijke situatie afhangen (eskimos 13 soorten ijs). Ook hoe de ervaring is hangt ervan af (lege cinemazaal). Invloed van kleuren en geuren is zeer groot (feromonen). Onze ervaringen worden ook beinvloedt en bepaald door ons sociaal milieu, bv door sociaal conformisme en de vrees voor psychologische eenzaamheid. Experimenten van Asch met lengtes lijnen (1 proefpersoon onder 7 mensen). Soortgelijk Experiment van Zimbardo in Berlijn: door loting 10 gevangenen en 10 cipiers. Door anonimiteit v/d kledij ontheffing van persoonlijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel. Volledige identificatie in de institutionele rol. Macht leidt tot misbruik van macht; experiment na één week afgesloten. Iemands levensstijl wordt ook mee bepaald door de socioeconomische klasse waartoe hij behoort. Volgens Bourdieu heeft iedere klasse haar eigen manieren, gewoonten en stijl. Een klasse stelt zich onverdraagzaam op tov de voorkeur van andere socio-economische groepen. Zelf-vervreemding is er wanneer iemand zijn totale ervaringen en gedragingen laat dicteren door anderen. Bv Hitler’s kadavergehoorzaamheid. Extreem conformisme kan optreden als er een autoriteit aanwezig is (bv el schokken toedienen in experiment van Milgram). Ongehoorzaamheid kost moeite en moed. Culturele factoren hebben ook invloed op ervaringen en gedrag; bv oogcontact vermijden in Japan. V/d cultuur leert het individu welke gevoelens geuit mogen worden alsook de manier waarop, bv rouwproces in mediterrane landen, pijn verbijten of klagen, glimlachen bij woede. Deel II: De psychologische antropologie A: Het behaviorisme 1. Situering Er liggen drie grondovertuigingen aan de basis hiervan: - door het materialisme (mens uit fysio-chemische stoffen, reageert op materiële prikkels), empirisme (zintuiglijke waarneming is enig betrouwbare informatiebron) en het positivisme (waarheid door objectief verifieerbare kennis) kwam men tot de positief-wetenschappelijke benadering. - De mens is het resultaat van zijn milieu. Hoe beter ze zich aanpassen aan hun omstandigheden hoe gelukkiger ze zijn. Idee v/d democratie (allen gelijk bij geboorte) en de selfmade-man. - Darwin: mens is een complex dier, daarom zijn tests op dieren zeer leerrijk. Het survival of the fittest-idee leidt tot optimale aanpassing v/d mens aan zijn milieu. 2. Algemene kenmerken Enkel het uitwendig gedrag v/d mens is zichtbaar en meetbaar. Het innerlijke begeleiden het gedrag hoostens maar bepalen het nooit. Het gedrag is een reactie/reflex R op een stimulus S. De mens is een iets complexere reflex-machine dan een dier. De spieren zijn vegetatieve en motorische spieren, de klieren staan in voor de afscheiding van inwendige of uitwendige stoffen. Er zijn onvoorwaardelijke reacties OR, deze zijn aangeboren reflexen op een onvoorwaardelijke (natuurlijke) prikkel OP. Er zijn voorwaardelijke reacties VR, deze zijn aangeleerd en komen door een eerst neutrale prikkel NP die na het leerproces voorwaardelijke prikeel VP genoemd wordt. Het leerproces wordt conditionering genoemd, hetgeen aanleiding geeft tot pedagogisch optimisme volgens Watson. Menselijk gedrag is kwantificeerbaar en het kan beschreven worden in operationele termen. Puur cijferonderzoek naar sexleven door Kinsey, voortgezet door Masters&Johnson, die beweren dat inadequaat seksueel functioneren een ziekte is die als dusdanig te behandelen is. 3. De twee leermethodes v/h behaviorisme a. de klassieke conditionering: Ontworpen door Pavlov. Beroemd experiment hond-eten-bel. NP wordt VP. Ook bij mensen toepasbaar: kind leren stoppen voor een rood licht. Prikkelgeneralisatie: VR op gelijkaardige prikkels als de eerste (watertanden bij ruiken/horen praten over eten). Prikkeldiscriminatie: leren alleen te reageren op één welbepaalde prikkel en niet op gelijkaardige prikkels. Aangeleerde hulpeloosheid: door dubbelzinnige stimuli angst en zelfs gedragsremmingen/stoornissen beginnen vertonen. b. de instrumentele conditionering: door Thorndike. Het gestelde gedrag als middel om tot een beloning te komen. Correct gedrag door trial-and-error methode, daardoor de wet v/h effect, de beloning is de versterker/reinforcer. Hawthorne-effect: productiviteit in fabriek verhoogd al door de aandacht die aan een groep van hen wordt besteed. 4. Het radicaal behaviorisme van Watson a. biografie: vader v/h behaviorisme (1914) b. basis-opvattingen: ieder is de optelsom van zijn gedragingen, het bewustzijn is een black box. Alles kan aan- of afgeleerd worden. Er zijn maar drie aangeboren emotionele reacties: vres,woede en liefde. c. Succes in de reclame-wereld: kopen is positieve respons op een weldoordachte prikkel om te doen kopen. d. Het pedagogisch optimisme: kinderen zijn kleine volwassenen, behandel ze dus ook zo. Men are not born, but built. Referentie naar Aldous Huxley’s Brave New World en de conditionering v/d kinderen daarin. 5. Het radicaal behaviorisme van Skinner a. biografie: 1938 eerste boek. Project van kamikazeduiven. b. Uitbreiding v/d instrumentele conditionering: ontwerpt de Skinner-box. Door continuous reinforcement wordt gedrag rap afgeleerd als de beloning uitblijft. Bij intermittant reinforcement duurt dit uitdoven langer. Er is ook sprake van bijgelovig leren, bv bij topsporters. Er zijn positieve en negatieve beloningen en positieve en negatieve straffen. Zie grafiek hiernaast. Oppassen met straffen: zij leren niet het gewenste gedrag te stellen, zij moeten systematisch en onaflatend worden toegediend(moeilijk praktisch), mensen denken in een soort kosten-baten vergelijk(parkeertickets), en straffen heeft vaak neven-effecten (woede, wrok..). Straffen zijn ook te dikwijls uitgesteld (lange gerechtelijke procedure) en straffen kan ongewenst gedrag versterken (avontuur v/h verbodene bij kinderen). c. Skinners maatschappijvisie: Milieu selecteert gedrag door constante sociale controle. Topwaarden zoals vrijheid, verantwoordelijkheid en waardigheid zijn dan ook illusies uit een voorwetenschappelijke tijd. Daar al onze gedragingen onder sociale controle staan , moet deze vakkundig geschieden, door behavioral engineers (gedragstechnologen), die mbv positieve versterkers een gedragscode aanleren. Skinner is voorstander van leermachines die iedereen op eigen tempo gebruikt. De opvoeding is almachtig mbv de juiste technieken. Referentie naar Orwell’s 1984, want wie controleert de engineers? 6. De gedragstherapie Gedragsstoornissen zijn ontspoord gedrag die door herconditioneringsprogramma’s worden verholpen worden. De therapie is zuiver pragmatisch en op het heden en de toekomst gericht, het verleden/gevoelens zijn onbelangrijk. Desensitatie is vooral in systematische aard gericht tegen stoornissen ten gevolge van fobieen, bv vliegangst. Deze fobie kan verklaard worden door het twee-factoren-model, een combinatie van klassieke en instrumentele conditionering. Bij de Token economy-procedure worden voor het stellen van bepaald gedrag tokens gegeven. Kleine gedragswijzigingen zijn grote stappen, bv bij psychiatrische patienten. Met de aversietherapie worden verslavingen ongedaan gemaakt, is pas effectief als het afgeleerd gedrag gepaard gaat met een gedrag dat geassocieerd kan worden met iets aangenaams. Door assertiviteitstraining helpt vluchtreacties van schuchtere mensen vervangen door zelfzekere toenadering. 7. Het neo-behaviorisme van Bandura a. Uitbreiding, ipv. S-R => S-O-R, waarbij O staat voor organismische of cognitieve variabelen. Hiermee worden bedoeld inwendige, psychische processen, denken de verwachting, de kennis, het geheugen, emoties, de motivatie. b. biografie: jaren 50 pionier v/d sociale leertheorie. Wijst het belang v/d observatie, imitatie en de cognitieve factoren in het leerproces aan. c. verruiming v/d behavioristische opvatting: iemands persoonlijkheid wordt bepaald door de interactie van 3factoren: het sociaal milieu, het gedrag en de persoonlijke psychische processen. Een mens kan evenzeer invloed uitoefenen op zijn omgeving als andersom (kijkcijfers). d. het observerend leren (modeling): Leren kan ipv mbv conditionering, ook door observeren van een model, dat later geimiteerd wordt (=modeling). 4 factoren: Aandacht: factoren: iets moet interessant blijven en de aandacht boeien, kan beter aantrekkelijk zijn, kan beter een gelijkenis tussen model en observator vertonen, is best bij een model v/hzelfde geslacht. Retentie: in het geheugen opslaan als beeld/in verbale vorm. Reproductie: beelden en beschrijvingen dienen vertaald te worden in feitelijk gedrag, eerst voor de geest halen. Leeftijd en ervaring spelen een rol. Motivatie: persoon moet een reden hebben om gedrag te stellen. Is al eens beloond(past reinf.), beloning is beloofd (promised reinf.), zien en herinneren dat het beloond geweest is (vicarious reinf.). De motivatie kan ook negatief zijn (mogelijke sancties). Leren geschiedt niet alleen door te doen (S-R) maar ook door te denken (S-O-R), er kan tussen acquisition en performance ook redelijk wat tijd liggen. B: De holistische antropologie 1. Situering: De benadering gebeurt vanuit de totaliteitsvisie, geplaatst in een socio-culturele context. Lichaam en Geest zijn één. Gedrag en ervaring zijn gericht op het vinden van gestructuureerde gehelen, de Gestalten. 2. De Gestaltpsychologie a. grondslagen der Gestaltpsychologie: Door de filosoof Von Ehrenfels 1890: de waarneming is meer dan het opvangen van afzonderlijke prikkels, we zijn tijdens het waarnemen meteen gericht op het vinden van gehelen. 4 principes: - het geheel is meer dan de som der delen. Vierkant is meer dan de som van vier rechte lijnen. - het geheel is er eerder dan de afzonderlijke delen. Eerst een boom zien en dan de takken. - het geheel is een gesloten eenheid. Tekening op bord=geheel, bord=geheel, muur=geheel. - het geheel is innerlijk gestructureerd. De delen v/h geheel hangen onderling samen. Het geheel is bij Von Ehrenfels een Gestalt. In Berlijn ontstond in de jaren 20 de Gestaltpsychologie. Met de opkomst van Hitler vluchten de 4 hoofdvertegenwoordigers naar de VS (joden). Volgens hun is elk gedrag vooreerst een Gestalt, waarin elk deel zijn zin of betekenis verkrijgt dankzij deze totaliteit waartoe het behoort. De mens treedt niet passief (Beh.) op maar is voortdurend op zoek naar het ontdekken van Gestalten. b. De waarneming: het individu treedt actief op. Er zijn een aantal principes die daarbij Gestaltvorming bevorderen: - de figuur-achtergrond structuur. - Nabijheid in de ruimte (12 lijntjes in groepen van 3). - Gelijkheid (wat gelijk is hoort bij elkaar, X/O). - De goede figuur (cijfers en letters). - Geslotenheid (4 haken = de 4 hoeken van een rechthoek) Wertheimer: schijnbeweging van een lichtprikkel (reclame). We kunnen verkregen informatie aanpassen of omvormen, zodat misleidende netvliesbeelden kunnen gecorrigeerd worden (kleine mens = ver weg). Daarom dieptezicht in 2 dimensionaal beeld. Ook mogelijk is dat de waarneming misleid wordt (vis.illusie). c. Het leerproces: Leren geschiedt actief en inzichtelijk, ofwel wordt de aan te leren situatie georganiseerd tot een nieuwe gestalt (inhoudstafel, verbanden, leerstof=geheel), ofwel wordt de situatie herleid tot een reeds bekende gestalt. Door echter steeds beroep te doen op dezelfde gestalten gaan we vervallen in routine door mentale inertie. Dieren hebben volgens Köhler aanleg tot inzichtelijk leren (proeven chimpansee). Aha-erlebnis, waarbij een probleem- situatie wordt gestructureerd tot een middel-doel-structuur. Wanneer de leemte in de structuur wordt ontdekt: AHA! d. het geheugen: beter leren bij gestructureerd materiaal, mbv mnemotechnische middelen (geheugensteuntjes, structuur). Bij opslaan van dagelijkse ervaringen ook gestalt-vorming, bv plaatsen en personen worden als éénheden onthouden. Gevoelens verbinden gebeurtenissen tot een Gesamtbild, ze spelen ook een rol in de selectiviteit v/h geheugen (State Dependant Memory). Taakspanning helpt het memoriseren, wanneer deze wegvalt wordt het gememoriseerde weggewist (gefaalde proeven). 3. Het individu als psycho-somatische eenheid a. De eenheid van lichaam en geest: er is een onlosmakelijke samenhang van lichamelijke en geestelijke kenmerken, het individu is één psycho-somatische eenheid, tussen het lichamelijke en het psychische is constante interactie, bv het verband tussen psychische problemen en kanker of tussen hartkwalen en emoties, of het fenomeen der fantoomledematen. Men zal bij geneeswijzen uitgaan van een (ge-)heelkunde. Volgens de bio-energetica van Lowen is er een fundamentele energie in het lichaam, gevoelsblokkeringen leiden tot spierspanningen, deze worden verholpen door ventilationisme. b. Kretschmer: Er is een samenhang tussen lichaamsbouw, temperament en aanleg tot bepaalde geestesziekten. Het temperament is geheel van psychische eigenschappen die erfelijk en aangeboren zijn, bv talenten, gebreken en eigenaardigheden. Karakter is geheel van persoonlijke psychische kenmerken tot stand gekomen door combinatie van erfelijkheid en drie milieu-factoren: - ervaringen in iemands leven (geluk, onderwijs..) - sociale relaties en hun invloed op het individu. - De waarden waarvoor iemand leeft. Iemands karakter is uniek, maar kan veranderen door nieuwe ervaringen, nieuwe sociale contacten en gewijzigde waarden. Geestesziekten: studie v/d psycho-pathologie, van gedrag dat het normale functioneren belemmert of onmogelijk maakt. Nota: er zijn in Vlaanderen 270000 mensen met een zware psychische stoornis, 2-4/1000 mensen lijden aan schizofrenie, in 99 deden 724000 mensen beroep op een psychiater. Neurosen: onvoldoende bevrediging van één of meerdere fundamentele behoeften. Manifestatie door lichaamsstoornissen, orgaanneurose (doofheid..), ofwel door fobieën, ofwel door dwangneurosen (drang om bep handelingen te verrichten). Neurotische mensen zijn ongelukkig. Neurosen zijn geneesbaar. De neuroticus is zich bewust van zijn situatie. Psychosen: de persoonlijkheid desintegreert totaal, de geestelijke vermogens breken af (leren, logica..). Deze wereld wordt een privé-/waanwereld, sociaal contact wordt onmogelijk (ik-regressie). De psychoticus is zich niet bewust van zijn situatie. Psychosen zijn ongeneesbaar, door lichaamsletsels. Aangeboren afwijkingen manifesteren zich geleidelijk aan, bv schizofrenie, manische depressie en epileptische dementie. Verworven psychosen door opgelopen lichaamsletsels (bv dementie bij ouderen, delrium tremens). De typologie van Kretschmer: 3 hoofdtypes / 1 variatietype. Aan elk type beantwoordt een bepaald temperament én een aanleg tot een bepaalde geestesziekte, dwz meer aanleg dan bij de andere types. Geestesziekten zijn bijzonder geaccentueerde temperamenten. De types zijn: - Asthenisch (licht gebouwd): mager, lang, bleek, eivormig gelaat, zwakke indruk, taai van aard. Chopin/Erasmus. Als hij gezond is is hij schizothym en als geesteszieke schizofreen. Schizothym betekent gespleten stemming. Enerzijds is hij gevoelig, maar hij kan ook koel zijn. Hij schermt zijn inwendig leven af, is terughoudend en schuchter. Hij heeft een gebrek aan vlotheid (onbeholpen) maar heeft veel ideeën. - Pycnisch (dik, compact): gezet, kort, breed, dikke korte hals, blozend, ronde grote schedel, kleine ogen. Bach. Als hij gezond is is hij cyclothym en als geesteszieke manisch-depressief. Cyclothym betekent een cirkelvormig gemoed. Tegengestelde stemmingen wisselen elkaar af in een soort kringloop. Hij is natuurlijk en open en houdt van materiële genietingen, hij is bereid tot het sluiten van compromissen. Hij laat zich leiden door zijn gezond verstand, zijn bewegingen zijn natuurlijk, afgerond en vloeiend. - Atletisch: brede, stevige schouders, smalle heupen, recht profiel, vrij lange hals en handen, forse borstkas. Als hij gezond is is hij viscues en als geesteszieke epileptisch dement. Visceus is stroperig, taai. Deze mens is onverstoorbaar en flegmatisch met een traag gevoelsleven, maar eenmaal het gelukt is ze innerlijk te treffen ontstaan er diepe belevingen die lang nawerken. Het zijn stille genieters, maar klampen zich soms vast aan iemand en zijn opdringerig, kunnen uren over hetzelfde praten. Ze missen aanpassingsvermogen en zijn het minst productief, maar wel betrouwbaar in hun denken en doen. Eenmaal een besluit genomen zijn ze niet tegen te houden. Hun lichaamshouding en beweging is langzaam en spaarzaam. - Dysplastisch (vormloos): wijkt op één punt merkelijk af v/d drie hoofdtypes. Sluit meestal echter aan bij het atletische type. Een soort variatietype/mengtype. De drie hoofstypes van geestesziekten zijn: - Schizofrenie, dwz een gespleten geest. Er is een ontkoppeling v/d psychische functies, zonder verband tussen de geestelijke activiteiten (lachen bij droefheid). Zijn waanwereld is werkelijk en veilig, de normale onveilig. Hij heeft een eigen denkwijze en kan lijden onder autogene hallucinaties gepaard met morbide overtuigingen (paranoia). In extreme gevallen wordt hij gevaarlijk voor de omgeving, hij vertoont emotionele afstomping of onvatbaarheid voor emoties. Bij extreem autisme is er een glaswand tussen hem en de buitenwereld. - Manische depressie wisselt plots van extreme stemmingen, manie (razernij) en depressie (neerslachtig). Hij heeft soms een overdaad aan levensenergie, en lijdt soms onder de extreme manie v/d ideenvlucht. Geen thema kan worden vastgehouden. Er zijn precies stroom-versnellingen. Een gevaarlijke vorm is de driftmanie, overmatig zelfvertrouwen leidend tot een gewetensloze manier van handelen (excessieve sexuele driften). Het plotse omslaan in de depressie is kenmerkend, dan is er wanhoop en angst, zelfmoordplannen gepaard met zelfbeschuldigingen. Niemand is zo slecht als hij. - Epileptische dementie (geschud, niet meer bij verstand) wordt gekenmerkt door een toestand van verlaging v/h bewustzijnsvermogen. Er zijn onbewuste schemertoestanden, met ontwaken. Vaak is de patient als gestoord te herkennen, hij vat dan alles verkeerd op, geeft op vragen geen of verkeerde antwoorden. Hij kan plots agressief worden en allerlei gedragsafwijkingen vertonen (brand, zelfverminking, sexdelicten). Na verloop van tijd zijn er persoonlijkheidsveranderingen daar alle psychische processen trager gaan verlopen. De schemertijd neemt meer tijd in beslag dan de gewone. Nota: De oorsprong van een typologie vindt men bij Hippocrates, die het idee had dat de mens een lichaam was met bepaalde karakteristieken, die zich manifesteerden in de aanwezigheid van de 4 oersappen: bloed, slijm, gele gal en zwarte gal. Deze moeten in evenwicht zijn. In de 2e eeuw maakte Galenus de opmerking dat deze sappen bij iedereen een andere samenstelling hebben. Er zijn: - de sanguinicus, bloed overheerst, actief/wispelturig - de cholericus, gele gal, opvliegend/snel gekalmeerd - de melancholicus, zwarte gal, zwaarmoedig/somber - de flegmaticus, slijm overheerst, onverstoorbaar/kalm 4. Het individu als geintegreerd deel binnen een sociocultureel geheel Individuen verbinden zich door gemeenschappelijke gewoonten, instellingen en waarden. Ze gaan zich niet goed voelen als de binding vervalt, ofwel is er vereenzaming ofwel overleven. Wanneer de cultuur in crisis is, gaan individuen meer en meer op zichzelf terugplooien. Volgens Lasch is er een cultuur v/h narcissisme. Er ontstaat een overlevingscultuur met een bestaan herleid tot maximaal betrachten van lichamelijk genot en psychisch welbehagen. Leven voor het ogenblik en voor jezelf. C: De psychodynamische antropologie 1. Situering Belevingen en gedrag worden bepaald door onbewuste irrationele drijfveren. Het psychisme bestaat uit 2 lagen, een bewuste en een onbewuste. Het bewustzijn is dubbel oppervlakkig, het is geen meester in eigen huis. Het onbewuste is een dubbele diepe laag, het niveau v/d drijfveren (driften). Het menselijk psychisme is dynamisch, een krachtenspel van verlangens en impulsen en van realiteitszin en normen en waarden. Het gedrag is een min of meer geslaagd compromis. Volgens de freudiaanse psychoanalyse wordt het individueel gedrag voornamelijk bepaald door asociale en amorele driften, er is een conflictuele verhouding tussen bewust en onbewust. Cultuur-historisch: Mens is een redelijk wezen (visie vanaf Middeleeuwen). Er is een lichaam en het bewustzijn als zetel v/d rede, daardoor wetenschappelijke en technische vooruitgang. Dit leidt tot onderwaardering v/h lichaam. Samen met de christelijke moreel wordt het lichaam een taboe, bv slaapgewoonten, naaktheid; het wordt omgevormd van genotsorgaan tot prestatieorgaan, edele doelen zijn arbeid en procreatie. Dit leidt tot een revolte v/d psychische diepte in de 2de helft v/d 18e eeuw. In 19e eeuw onttroning v/d redelijke mens. Darwin, Nietsche (mens = resultaat v/d Wille zur Macht van zijn instincten), Manet (Déjeuner). Verdrongen driften maken zich kenbaar door zich te wreken (verlammingen, gebrekkig zicht..). Culturele voorbeelden zijn Dr.Jekyll & Mr.Hyde / Dracula (‘snachts heerst de rede niet!). 2. De psychoanalyse van Sigmund Freud (1856-1939) a. biografie: Freud studeert geneeskunde in Wenen, zenuwarts, neuroloog. Dochter = 1ste vrouwelijke kinderpsychologe. Bij Bernheim studie v/d hypnotische methode met posthypnotische suggesties. Samenwerking met Breuer, neurotische patiente Anna O. (Bertha Pappenheim). Vertellen onder hypnose van traumatische gebeurtenis geneest neurose (drinken). Trauma’s aan oppervlakte onder gemaskerde vorm van ziektesymptomen. Ontwerp v/d hypnotisch-kathartische methode. Studiereis naar Charcot in Parijs, opmerking v/dze dat seksualiteit en neurosen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Anna O schijnzwangerschap door verdrongen verliefdheid op Breuer. Freud: kern v/d neurose wordt gevormd door sexconflicten. Fliess zegt ook dat sex iets v/h ganse lichaam is. Breuk met Fliess, fanclub met oa Adler en een gelijkaardige groep in Zwitserland met Jung. 1ste Psychoanalytisch congres onder leiding van Freud. In 1938 Anschluss, Freud mag pas weg na losgeld en interventie van Roosevelt. Later Euthanasie na diagnose keel- en kaakkanker. b. De mens als driftwezen: levensdrift gericht op zelfbehoud, soortbehoud, lustvinding, libido gericht op sexbevrediging. Doodsdrift zoekt toestand van volledige rust, driftloze toestand. Enkel door zelfdoding (primair masochisme). Christelijk ascetisme. Autodestructie wordt verminderd tot agressie (secundair masochisme). Op sexvlak versmelting tot sadisme en masochisme (orgasme=le petit mort). Dominerende rol v/h lustprincipe: sexualiteit duidt op een scheiding tussen een lustzoekend en een lustgevend object. Cultuur zal lustzoeken in bepaale banen leiden. Androgynie is de vervaging v/h verschil tussen de geslachten, ook toename aan bisexuele belevingen bij jongeren. Sexualiteit is voor Freud meer dan geslachtsgemeenschap, gans het lichaam is sexueel geladen (ruimtelijke verruiming). Infantiele sexualiteit: tijdelijke verruiming - orale fase (0-2jaar), psychisch: lust is sterk afhankelijk v/d verzorgers. - anale fase (2-4jaar), psychisch: ontdekking dat men autonomer is in het bereiken van lust. - fallische fase (4-6jaar), aandacht voor geslachtelijke verschillen. Ik-libido -> object-libido. Oedipus- en Electra-complexen, te overwinnen door angst, realiteitszin en bewondering. Kind leert zijn geslachtsidentiteit kennen (objectief, subjectief en geslachtsrol). - Latente fase (6-11jaar), seksuele belangstelling maakt plaats voor tederheid en openheid, ontdekken v/d buitenwereld. Door identificatie met ouder v/hzelfde geslacht komt het geweten tot ontwikkeling. - Genitale fase (12-16jaar), fysiologische voltooing. Eerst Partialtriebe dan driftgeheel (geslachtsdrift dominant). Belang is het vlot doorlopen dezer fasen, anders trauma’s. Deze trauma’s hopen zich op en vormen een complex, dat een dispositie tot kwalen, regressie en neuroses kan worden. Nota: Homosexualiteit. Volgens Freud is deze aangeleerd en ontstaan uit het niet-overwinnen v/h oedipus-electra complex. Tot 1973 als neurose geclasseerd! Discussie nature of nurture? Nature: door h-gen of kleinere hypothalamus? Nurture: door opvoeding? Exotic-erotic theory: jongen die veel met meisjes omgaat vindt jongens interessanter in puberteit. C. De drie zones v/h psychisme: - ES: onbewust, onpersoonlijk, redeloos, amoreel, uit op driftbevrediging. Bevat alle aangeboren en overgeerfde driften en is ook een psychische vergeetput, trauma’s en verdrongen. - ICH: bewustzijn ontstaan uit het Es met een bemiddelende functie tussen het Es en de buitenwereld. Geleid door het realiteitsprincipe (haalbaarheid v/d lustbevrediging), het ontoelaatbare wordt verdrongen naar het onbewuste. Dient ook rekening te houden met het Über-Ich. - Über-Ich: Het geweten, de geboden en verboden. Is aangeleerd in latente fase door interiorisatie v/d normen. Innerlijk wetboek, 3 morele basisprincipes: 1. verbod op incest. 2. wet v/d realiteit. Sociaal gevoel. 3. wet v/d maat. Zelfbeheersing bij lustbevrediging. Het geweten straft of beloond. Het Über-Ich is deels bewust en deels onbewust. Het is ook een Ik-ideaal. Zorgt voor het naleven van morele en esthetische waarden, bv het rechtvaardigheidsideaal. Er is een voortdurend gespannen samenspel tussen deze 3 zones. Ich en Über-Ich zijn censoren voor het Es. Het Ich blijft de rol spelen van bemiddelaar tussen de eisen v/h Es, de realiteit en het Über-Ich. d. de psycho-analyse als duiding v/d vermomde driftuitingen Es streeft naar uiting v/d verdrongen wensen en driften. Deze komen op een gecamoufleerde wijze aan het oppervlak. De psychoanalyse probeert deze verschijnselen te duiden. Er zijn gezonde en ongezonde uitlatingen v/h onbewuste. Slaap is een opeenvolging van cycli van diepe slaap, deze duurt +/-70min en is droomloos met als doel het lichaam te herstellen van fysieke vermoeidheid; en droomslaap van 10 tot 20min, deze heeft REM en verhoogde hersenactiviteit en slaapverlamming. Deze ontbreekt echter bij intense dromen, waaruit men plots wakkerschiet. Ook: slaapwandelen. Dromen is onontbeerlijk omdat: hij de meegemaakte gebeurtenissen verteert, en hij een ersatz-bevrediging biedt v/d ongerealiseerde wensen v/d persoon in kwestie. De diepe slaap overheerst het eerste deel v/d nacht. Freuds Droominterpretatie: Een droom is een vermomde verwezenlijking van een verdrongen wens. Er zijn eenvoudige en belangrijke dromen. Eenvoudige dromen zijn bv kinderdromen, of dromen waarbij zintuiglijke prikkels uit de omgeving in de droom worden opgenomen (kerkklokken). Belangrijke dromen zijn fundamentele dromen en betreffen verdrongen wensen en angsten. Ze hebben een dubbele inhoud: De manifeste inhoud es het verhaal dat feitelijk gedroomd wordt. De latente inhoud is de ware uitdruking v/d verdrongen wens of angst. De latente inhoud wordt in zachtere manifeste beelden gedroomd, het Es heeft vermommingstechnieken hiervoor: - verdichting: condensatie tot één détail. - verschuiving: het wens- of angstobject wordt vervangen door een gelijkaardig object of een aanverwant gegeven. - Een variatie is de omkering in het tegendeel. - sexuele symbolisatie Fehlleistungen: misvoltreffers zoals bv versprekingen, verschrijvingen, het stellen van foutieve handelingen, vergeten van dingen of namen. Sublimatie: omzetten van sexuele of aggressieve energie op een verheven en sociaal aanvaardbare manier: veredeling v driften: - verdedigen van mooi klinkende idealen (religie) - verrichten van ongevaarlijke activiteiten (humor) - kunstcreaties en de zin voor het esthetische - uitvoeren van nuttig en sociaal geapprecieerd werk Projectie: als iemand onbewust zijn verlangens, gedachten of gebreken toeschrijft aan of afschuift op een andere persoon. Projectie op objecten is ook mogelijk. Projectieve tests bv door Rorschach. Of de Thematic Apperception Test van Murray, hier verhaal bij tekening vertellen. Overdracht naar derden: bv mysogynie tgv krenking door vrouw. Ander woord: paratactische vertekening (parallel). Introjectie is door identificatie met anderen hun gedrag op zichzelf overdragen. Stockholm-syndroom: identificatie met de aggressor! Overdracht op objecten kan ook: kwaad op vrouw: glas sneuvelt. Fantasie: illusorische wensvervulling, ersatz-genot. Weerstand: bewustwording trauma’s tegenhouden. Reactieformatie: bewust gedrag is tegendeel onbewuste neiging. Lichaamsexpressie en tics: geven uiting aan onbewuste angsten of wensen. Tics zijn herhaalde en overbodige stereotype lichaamsuitdrukkingen. Schirmerrinnerungen: schermen diepere gegevens af, discussie sigaargenot=eerst afwijzing door roker! Neurotische stoornissen: nieuw opgelopen trauma activeert verdrongene trauma’s uit vroegere jaren. Behandeling: hypnotisch-kathartische methode had 3 gebreken: - het was een moeilijke techniek - False Memory Syndrome door influistering v/d therapeut - Ze biedt slechts tijdelijke genezing Freud ontwikkelde daarom de methode v/d vrije associatie, de canapé-methode. Freud legt zijn interpretatie voor aan de patient om problemen bewust te maken. Dikwijls is er weerstand, het Es verdedigt zich tegen de bewustwording van al te pijnlijke gebeurtenissen, wensen en angsten. Vormen van neurose: - orgaanneurose: lichamelijke functiestoornissen. - anstneurose of fobie: bron van een irrationele angst ligt in de onbewuste associatie met een drift/angst. - Dwangneurose: de verdrongen drift wordt obsessioneel bestreden door dwanghandelingen of dwanggedachten. Dit is géén dwangstoornis zoals bv kleptomanie! Fixatie: volwassenen blijven steken in een kinderlijke wijze van seksuele bevrediging als gevolg van frustratie in één fase v/d kinderlijke sexualiteit. Kenmerk is perversiteit, slechts één aspect v/d sexuele beleving komt aan bod. Tegenwoordig perversiteit = parafilie (iets anders begeren) Voorbeelden zijn : sexueel sadisme, sexueel masochisme, fetisjisme, exhibitionisme, voyeurisme, Frotteurisme, necrofilie, koprophasie (shit!), dendrofilie (bomen).. Iedereen heeft een graad van fixatie, deze uit zich later door bepaalde karaktertrekken. -> Freudiaanse karakterleer. Regressie: terugvallen in een vroeger stadium v/d psychische evolutie, hervallen in kinderlijk gedrag. Tijdelijke regressie om de druk v/h leven te verminderen. 3. de individualpsychologie van Adler a. biografie: al snel meest gewaardeerde medewerker Freud, maar breuk na kritiek op sexuele theorie van Freud. Vader v/d kinderpsychologie. Grondlegger der Individualpsychologie. b. geldingsdrang als dominante drijfveer: Iedereen heeft de behoefte om zich ergens in waar te maken, als men slaagt leeft men met een meerderwaardigheidsgevoel. 2 basisgedachten: - een lichamelijke of psychische zwakheid veroorzaken een minderwaardigheidsgevoel en frustratie. Dit moet overwonnen of gecompenseert worden, streven hiernaar duidt op een geldingsdrang. - Iedereen heeft een levensdroom, levensplan, dit is individueel, dwz uniek voor iedereen, en het bepaald iemands denken, handelen en verlangen (levensstijl). c. gezonde en ongezonde geldingsdrang: - bij een gezonde is het doel haalbaar, door aanwending van realistische middelen en als resultaat van persoonlijke inzet. Het levensplan is gemeenschappelijk aanvaardbaar en waardeerbaar (Gemeinschaftsgefühl). - bij een ongezonde is het doel irrealistisch, de middelen ook (koppig), er is een veeleisendheid tov anderen (weinig persoonlijke inzet), en het levensplan is asociaal (ego). In zo een geval zal het minderwaardigheidsgevoel blijven toenemen en omslaan in een minderwaardigheidscomplex. d. neurotische gedragsvormen: een persoon met een complex zal zich niet meer aan het reele leven wagen, maar door middel van schijn-oplossingen een fictief meerderwaardigheidsgevoel zoeken. Er zijn 3 types neurotisch gedrag: - het heersende type: overcompensatie door op een opdringerige wijze een bepaalde superioriteit tentoon te willen stellen. - het vermijdende type: persoon durft uitdaging niet meer aan, zoekt voorwendsels zoals een ‘tactische terugtocht’. Hierbij zal het bewustzijn vaak de hulp krijgen v/h onbewuste. - het nemende type: fictieve volwaardigheid door manipulatie van zijn omgeving. Overmatige fantasie kleurt de realiteit in zijn voordeel, dagdromerij is een verdovingsmiddel. Schuld wordt afgewenteld op anderen. e. belang v/d kinderjaren: opvoeding bepaalt of een kind een al dan niet gezonde geldingsdrang zal ontwikkelen, deze opvoeding steunt op liefde, steun en tucht. Een verkeerde opvoeding kan door verstikkende koestering of affectieloosheid. Mogelijk zijn verwenning, tyrannie, verwaarlozing. Invloed v/d plaats in de kinderrij op de geldingsdrang: - de eerste krijgt enorm veel aandacht. Later zal hij zijn meerwaarde vinden in zijn verantwoordelijkheidsgevoel. - De tweede zal wedijveren met de eerste en een sterke prestatiedrang ontwikkelen voor zijn meerwaardegevoel. - Het jongste zal vaak zijn broers en zussen overtreffen in een gebied waar de anderen zich nog niet begeven hebben. - Een enig kind is zeer kwetsbaar. Gevaar tot egocentrisme. f. Adlers geneesmethode: Door therapie proberen de patient te begeleiden bij het aanpassen van zijn levensplan tot een haalbaar ontwerp, het vinden van een plaats in de gemeenschap, het nemen van initiatief om mislukte pogingen van weleer te overwinnen. D: De humanistische antropologie 1. Situering Behaviorisme en freudianisme hebben één grondfout. Ze hebben een deterministisch mensbeeld en miskennen de meest wezenlijke humane eigenschappen, de vrijheid en de zelfrealisatie. - De freudiaanse visie heeft een cynisch pessimisme (driften). Bovendien is ze teveel gericht op de zwakken en neurotici. - De behavioristische visie heeft een cynisch optimisme (manip). Bovendien is ze teveel gericht op statistieken. Volgens de humanistische visie is iedereen in staat om op eigen kracht uit te groeien tot een gezonde persoonlijkheid. Deze gezonde mensen komen in de eerste 2 strekkingen te weinig aan bod. Met deze nieuwe strekking komt er een focus op typisch menselijke (unieke) kenmerken zoals bv Humor; dit tov dieren. Citaat Rogers: ‘De mens is architect van zichzelf!’. De behoeftenhierarchie van Maslow Er is een hierarchie van 5 niveaus met daarin 4 tekort-behoeften en 1 zijnt-behoefte: 1. Fysiologische behoeften: eten, drank, onderdak, slaap, zuurstof en sex. Pas wanneer deze behoeften beredigd zijn, komen behoeften van een hoger niveua aan bod. 2. veiligheidsbehoeften: voorkeur voor stabiliteit en orde, voor het bekende boven het onbekende.. maar het gezonde individu heeft ook belangstelling voor nieuwe dingen! 3. behoefte aan sociale integratie: er is een behoefte aan liefde, genegenheid en om ergens bij te horen. Liefde impliceert het geven en ontvangen van liefde. 4. behoefte aan erkenning en waardering: zelfrespect door prestaties en onafhankelijkheid, waardering van anderen door een goede reputatie, erkenning en aandacht. 5. behoefte aan zelfverwezenlijking: zelfrealisatie is de psychische behoefte aan groei, ontplooiing en gebruikmaking v/d eigen mogelijkheden. Top pyramide. Er is de drang naar een steeds vollediger zijn. Het individu komt tot beleving van waarden die op zichzelf bevredigend zijn, zoals schoonheid, goedheid, waarheid, speelsheid, rechtvaardigheid, eenvoud, .. het ervaren v/dze waarden getuigt van een hoge mate van zelfontplooiing. Wie ook maar enigszins het vijfde niveau bereikt heeft, zal nooit meer vrede kunnen nemen met het louter bevredigen v/d vier lagere niveaus. De hierarchische opstelling is conform aan de meerderheid maar speling is mogelijk, bv het overslaan van stappen. Blijvende frustratie van behoeften leidt tot pathologie. Het overmatige onderdrukken v/d eigen mogelijkheden is meestal het gevolg van een overmatige bekommernis om de bevrediging v/d tekort-behoeften. Hier ligt de oorsprong v/d neurotische problemen, er is eerst een gevoel van betekenisloosheid en neerslachtigheid zonder dat men weet wat er schort. E: De existentiële antropologie 1. Situering In tegenstelling tot de humanisten, die alleen de optimistische zijde v/h existentialisme beklemtoont, probeert de existentiële antropologie een vollediger en authentieker beeld te geven. De persoon wordt in zijn uniciteit benadert. Bij de humanisten hadden mensen unieke kenmerken die hen verschillend maakten v/d dieren. Bij de existentialisten is elke mens op zichzelf uniek. 2. De existentiële antropologie van Frankl - De menselijke gerichtheid op zin: De wil-tot-zin is de primaire kracht in ons leven. De existentie wankelt zonder bestaansreden, naar deze zoeken we. De zinsontdekking is uniek. De betekenis v/h bestaan is voor elke mens, op ieder tijdstip verschillend. Daarom is het onmogelijke een algemeen geldende definite te geven van zin. Het leven is iets concreets, elk individu heeft zijn eigen unieke bestemming. De zinsontdekking is avontuurlijk en nooit voltooid, de zin dient constant herontdekt te worden. Niets is zo leeg zls een spanningsloos bestaan dat gericht is op het handhaven van stabiliteit en evenwicht. Zinsontdekking wordt gekenmerkt door zelfoverstijging. Ware zelfontplooiing impliceert paradoxalerwijze zelfovergave. Door het geluk na te jagen vindt men het niet, het is iets dat je overkomt. - De waardenbeleving als bron van zinsontdekking: Zinvolheid wordt gevonden in het beleven van waarden. 3 categorieen volgens Frankl: 1. creatieve waarden: wat we de wereld schenken, de persoonlijke inzet. Niet de inhoud, maar de wijze waarop. 2. ervaringswaarden: onze waardering voor hetgeen we mogen ontvangen v/d wereld en v/d medemens=dankbaar zijn. 3. houdingswaarden: de tragische driehoek van lijden, sterfelijkheid en schuld. Het waardig dragen v/h onoverkomelijke is één mogelijkheid, een andere is het overstijgen v/d tegenslagen, bv bij verzet tegen wantoestanden. - sterfelijkheid: dit is niet het zinloze bij uitstek! De vergankelijkheid kan de waarde v/h leven niet aantasten. Een goed boek wordt ook niet beoordeeld naar het aantal bladzijden: de lengte van een leven speelt geen rol. - Lijden: de zin ligt in het moedig en waardig dragen van zijn lot, de betekenis ervan inzien. Schuld: de waardigheid ligt erin schuld te erkennen en berouw te tonen; berouw kan schulden delgen. Dom is niet degene die een domheid begaat, maar degene die ze niet weet goed te maken. Het existentiële vacuüm Er is bij veel mensen een gevoel van zinloosheid en doelloosheid. Depressies nemen toe. Er is een zinledig zelfbeeld, een zich-laten-leven, een bestaanleegte. Freudiaanisme en behaviorisme bieden een reductionistisch mensbeeld. Het individu is niets anders dan het product van driften of milieu. Bij het de existentiële antropologen wordt de mensen alleen hierdoor gedreven als hij er zelf aan toegeeft. Het psychisch gezond individu zal zijn driftmatigheid en milieuinvloeden persoonlijk besturen in zijn zinsgerichtheid. Hoe men ermee omgaat is het belangrijke. De vrijheid en zelfrealisatie v/d humanistische beweging missen hun doel, want: - Losgekoppeld van verantwoordelijkheid, leidt de vrijheid tot willekeur, vrijheid is niet meer dan het negatieve aspect v/h totale verschijnsel. Verantwoordelijkheid is het positieve aspect. - De zelfrealisatie biedt geen zinsontdekking, want het individu neemt zichzelf tot doel van zijn streven. Als doel op zich is de zelfverwezenlijking strijdig met het zelfoverstijgend karakter v/h menselijk bestaan, zij is gesloten. Zelfverwezenlijking is het onbedoelde effect van zelfoverstijging. Slechts in de mate waarin iemand een doel buiten zichzelf vervult, ontdekt hij zin en komt hij spontaan tot zelfvervulling. Deel I: Aanwerwante studiegebieden v/d psychologische antropologie A: De biologische antropologie De anatomie De medische antropologie: hematologie/endocrinologie De ethologie B: De culturele antropologie 1. De oorsprong v/d culturele gebruiken 2. De gebruiken en zeden v/d diverse volkeren 3. De studie v/d sociale instellingen v/d volkeren C: De psychologie 1. De ervaring als inwendig, onzichtbaar gebeuren 2. Ervaring en gedrag zijn voedingsbodem voor elkaar 3. De milieu-invloeden op ervaring en gedrag Deel II: De psychologische antropologie A: Het behaviorisme 1. Situering 2. Algemene kenmerken 3. De twee leermethodes v/h behaviorisme a. de klassieke conditionering b. de instrumentele conditionering 4. Het radicaal behaviorisme van Watson 5. Het radicaal behaviorisme van Skinner 6. De gedragstherapie 7. Het neo-behaviorisme van Bandura B: De holistische antropologie 1. Situering: 2. De Gestaltpsychologie 3. Het individu als psycho-somatische eenheid a. De eenheid van lichaam en geest b. Kretschmer De typologie van Kretschmer De drie hoofstypes van geestesziekten zijn 4. Het individu als geintegreerd deel binnen een socio- cultureel geheel C: De psychodynamische antropologie 1. Situering 2. De psychoanalyse van Sigmund Freud (1856-1939) De mens als driftwezen Dominerende rol v/h lustprincipe Infantiele sexualiteit De drie zones van het psychisme: De psycho-analyse als duiding v/d vermomde driftuitingen Freuds Droominterpretatie Fehlleistungen/ Sublimatie/ Projectie/ Overdracht naar derden Vormen van neurose 3. De individualpsychologie van Adler/geldingsdrang als dominante drijfveer gezonde en ongezonde geldingsdrang neurotische gedragsvormen belang v/d kinderjaren Invloed v/d plaats in de kinderrij op de geldingsdrang Adlers geneesmethode D: De humanistische antropologie 1. Situering De behoeftenhierarchie van Maslow E: De existentiële antropologie 1. Situering 2. De existentiële antropologie van Frankl Het existentiële vacuüm