Samenvatting Psychologische Antropologie

advertisement
Samenvatting Psychologische Antropologie
Inleiding
Antropologie=leer v/d mens. Deelwetenschappen die met elkaar
in wisselwerking staan(culturele, biologische..).
De psychologische antropologie is hoofdzakelijk
vertegenwoordigd door 5 strekkingen: het radicaal
behaviourisme, de freudiaanse psycho-dynamische antropologie,
die op hun beurt worden verruimd door de holistische, de
humanistische en de existentiële antropologie.
Deel I: Aanwerwante studiegebieden v/d
psychologische antropologie
A: De biologische antropologie
Er zijn drie onderzoeksdomeinen:
1. De anatomie. Studie v/d typische lichaamsbouw v/d
mens(rechtopstaande houding) en de morfologie(studie v/d
evolutie v/d uitwendige vorm v/d lichaamsdelen, bv het
staartbeentje).
2. De medische antropologie. Studie van ziekte- en
doodsoorzaken bij de mens, die ook afhangen van milieufactoren en cultuur-historische gegevens (Ramses
zandtanderosie, japan thee).
De hematologie is de studie v/d bloedsamenstelling v/d mens,
op basis waarvan een andere rassensamenstelling ontstaat (bv
Mongolen en Indianen zelfde bloedbeeld).
De endocrinologie is de leer v/d klieren, met afscheiding v/d
hormonen (adrenaline, testosteron, androgene hormonen zijn
mannelijke Hormonen bij vrouw uit bijnierschors). Deze
afscheidingen worden gestuurd door de hypothalamus.
Verregaande toepassingen zoals chemische castratie. Maar:
hormonen sturen ons gedrag niet, ze kleuren het, invloed op
psychishe trauma’s?
3. De ethologie is de vergelijkende gedragswetenschap bij mens
en dier. Darwin ‘On the origin of species’1859 evolutieleer.
Ontstaan nieuwe soorten, uitsterven en handhaven van anderen.
Natuurlijke selectie, survival of the fittest=voortplanting
v/d sterksten. Soms ook aantrekking door attractie (pauw),
zinloze versiersels worden geacht een goede gezondheid v/h
dier aan te tonen.Soms ook absurde natuurlijke selectie, bv
krab met te grote scharen.Bij dieren zelden monogamie,
dikwijls veelmannerij, maar seksuele ontrouw gaat gepaard met
sociale trouw omwille van veiligheid en voedselvergaring.
Mens afsplitsing 4milj jaar geleden van oude primatenstam met
australopithecus. 2,5milj jaar geleden homo habilis, brain
boom. 600,000 geleden afsplitsing onder meer Neandertaler en
homo sapiens uit homo antecessor. 40,000 jaar Cro-magnon.
Rechtoplopen en dieptezicht gepaard met hersenontwikkeling.
Volgens Calvin Brain Boom verband met klimaveranderingen,
hersenvolume verdrievoudigd! Reactievermogen op wisselend
milieu. Grote hersenen en flexibiliteit beter dan
Optimalisatie ook in de dierenwereld (vb paard / beer =
herbi/omnivoor = kleine/grote hersens).
Mens heeft dierlijke oorsprong = anatomisch/morfologisch,
gedragsmatig en emotioneel. Maar: mens en dier hebben elk hun
eigen-soortigheid. Dieren kunnen zich volledig laten leiden
door hun instincten. Dit is niet het geval bij de mens.
Voedingsinstinct: de mens kent geen rem op schadelijke
stoffen. Het dier heeft aangeboren remmingsmechanismen. Deze
werken bij de mens niet goed. Gevolg zijn oorlogen/genocides.
Volgens Lorenz is er bij dieren een verband tussen het
remmings-mechanisme en de wapenuitrusting (duiven=agr.). Mens
heeft door culturele evolutie wapens op afstand zonder
emotioneel verband.
Maar mens heeft ook een geest, we hoeven niet alleen met onze
instincten voort. De mens heeft ook een cultuur. De wereld der
dieren is ééndimensioneel, die v/d mens meerdimensioneel, want
dieren kennen niets dat vitaal irrelevant is. Ze hebben wel
een praktische intelligentie en geheugen (werktuigen). De mens
heeft kennis in de 2de graad = kennis om de kennis. Hij kan nadenken en conclusies trekken, hij heeft zelfbesef. Hij kan
voorwerpen maken om andere voorwerpen mee te maken. Let op:
chimpansees ook innovatief plannen/elementair zelfbesef.
Gebruik van taal bij dieren = vitaal relevante communicatie,
deze is erfelijk en aangeboren. Menselijke taal is aangeleerd,
cultuurgebonden en voor ontwikkeling vatbaar. Mensen gebruiken
de taal ook om zich in de tijd en ruimte te verplaatsen
(vertellen), taal heeft connotaties, perfomatieve functies,
denkfunctie, sociaal contactfunctie... en taal kan ook
geschreven worden (ideogrammen -> fonetisch schrift). Het
aantal talen neemt drastisch af.
Volgens Pinker is er een taalinstinct = ontwikkeling v/h
aangeboren taalvermogen. Volgens Chomsky bestaat er zelfs een
universele grammatica. Taalinstinct moet geactiveerd worden
tijdens een bepaalde periode en staat los v/h iq (mens met iq
van 50 kan heel taalvaardig zijn).
De sociobiologie is volgens haar grondlegger Wilson de studie
v/d biologische basis voor alle vormen van sociaal gedrag in
alle soorten organismen. Zij zoekt biologische verklaringen
voor het sociaal gedrag v/d mens. Volgens Dawkins is er
zelfbehoud van genen door agressieremming (ritualisering) en
verwantschapsaltruïsme (groepsbehoud). Wederzijdse
hulpverlening rendeert evolutionair gezien (vlooien). Ook
wordt daarom zelfgenoegzaamheid vermeden ten voordele van
cooperatief gedrag. Door empathie ontstaat ook de moraal.
Zelfs ontstaan van zuiver altruïsme, iemand waagt zijn leven
om een volstrekt onbekende te redden.
B: De culturele antropologie
Ook etnologie (volkenkunde) genoemd, behandelt vier thema’s:
1. De oorsprong v/d culturele gebruiken
Om het ontstaan van culturele gebruiken te achterhalen, bv het
wijnproeven, kussen, paaseieren.
2. De gebruiken en zeden v/d diverse volkeren
Enorme verschillen tussen volkeren = culturele pluriformiteit.
Voorbeelden zijn omgang met de natuur, geven van geschenken,
opvoeden van kinderen, omgaan met ruzies...
3. De studie v/d sociale instellingen v/d volkeren
Om de sociale relaties tussen de mensen te regelen, alle
culturen kennnen universele basis-instellingen, bv het
economisch systeem, de religieuze traditie, het incest-verbod
en het huwelijk. Incest-verbod volgens Lévi-Strauss door
verbod op endogamie (huwelijk binnen bep groep) en noodzaak
aan exogamie voor relatiebevorderingen tussen groepen en verse
genen (anders geen gezonde kinderen meer via incest).
Het universele huwelijk komt voor als monogamie,
polygenie(1m+xv) en polyandrie(1v+xm). Polygenie meest
voorkomend, economisch (landbewerking), status voordeel en
politiek voordeel. Polyandrie economisch voordeel voor
erfkwesties en er is altijd een man thuis. Ook mogelijk
cousine-parallèle of cousine-croisée.
4. De socio-culturele tijdsoriëntatie (geen stof)
Onder meer het verschil in tijdsperceptie, in monochronische
houding (één ding tegelijk) en polychronische houding
(verschillende dingen tegelijk afhandelen). Tijd wordt in
verschillende culturen ook verschillend gemeten, vb tijd die
men voor een rouwgeval krijgt van een werkgever. Tijd is ook
een materieel goed, tijd moet gepland worden, dit heeft
consequenties op planning (westerse stiptheid) en regelmaat of
tempo (dag v/h leer op Tiv-markt), synchronisatie
(gemeenschappelijke afspraken maken over tijd bv Japan) en
tijdsperspectief (rol v/h verleden en de toekomst)
C: De psychologie
Oorspronkelijk studie v/d inwendig-geestelijke kenmerken v/d
mens door opvatting v/h dualisme van lichaam/geest.
Tegenwoordig de studie v/d ervaringen en gedragingen v/d mens.
1. De ervaring als inwendig, onzichtbaar gebeuren
Ervaringen kunnen we op een indirecte wijze leren kennen: via
het gedrag van iemand. Er zijn bewust-gewilde uitingen (taal,
kunst) en ongewilde uitingen (schaamte-rood). Bepaalde mensen
de opinie die we over hun hebben door hun gedrag beinvloeden.
Volgens Goffman gaat het over impression management, bv door
statussymbolen (boekenrek dokter), het sociale leven wordt
beheerst door de survival of the best comedian on the stage of
life. Ook heeft iedereen een masker om zijn eigen intimiteit
te beschermen. Bepaalde relaties blijven echter daar buiten:
vriendschap, liefde, geloof.
2. Ervaring en gedrag zijn voedingsbodem voor elkaar
Ervaringen leiden tot bepaald gedrag en omgekeerd zal gesteld
gedrag leiden tot bepaalde ervaringen (verliefdheid). Als de
twee niet op elkaar afgestemd zijn is er volgens Festinger
cognitieve dissonantie tussen ervaring en gedrag. Ofwel wordt
het gedrag dan aan de ervaring aangepast of omgekeerd (stoppen
met roken, mankementen zien aan iets dat je graag zou hebben).
Berger beweert dat iedereen zijn herinneringen zal aanpassen
in functie van zijn huidige ervaringen (aanpassen mijlpalen).
3. De milieu-invloeden op ervaring en gedrag
Mens moet in humaan milieu opgroeien om volwaardige persoonlijkheid te kunnen ontwikkelen (vb wolvenmeisjes). Ruimtelijke
factoren zijn ook belangrijk. Wat iemand ervaart zal van zijn
ruimtelijke situatie afhangen (eskimos 13 soorten ijs).
Ook hoe de ervaring is hangt ervan af (lege cinemazaal).
Invloed van kleuren en geuren is zeer groot (feromonen). Onze
ervaringen worden ook beinvloedt en bepaald door ons sociaal
milieu, bv door sociaal conformisme en de vrees voor
psychologische eenzaamheid. Experimenten van Asch met lengtes
lijnen (1 proefpersoon onder 7 mensen).
Soortgelijk Experiment van Zimbardo in Berlijn: door loting 10
gevangenen en 10 cipiers. Door anonimiteit v/d kledij
ontheffing van persoonlijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel.
Volledige identificatie in de institutionele rol. Macht leidt
tot misbruik van macht; experiment na één week afgesloten.
Iemands levensstijl wordt ook mee bepaald door de socioeconomische klasse waartoe hij behoort. Volgens Bourdieu heeft
iedere klasse haar eigen manieren, gewoonten en stijl. Een
klasse stelt zich onverdraagzaam op tov de voorkeur van andere
socio-economische groepen.
Zelf-vervreemding is er wanneer iemand zijn totale ervaringen
en gedragingen laat dicteren door anderen. Bv Hitler’s
kadavergehoorzaamheid. Extreem conformisme kan optreden als er
een autoriteit aanwezig is (bv el schokken toedienen in
experiment van Milgram). Ongehoorzaamheid kost moeite en moed.
Culturele factoren hebben ook invloed op ervaringen en gedrag;
bv oogcontact vermijden in Japan. V/d cultuur leert het
individu welke gevoelens geuit mogen worden alsook de manier
waarop, bv rouwproces in mediterrane landen, pijn verbijten of
klagen, glimlachen bij woede.
Deel II: De psychologische antropologie
A: Het behaviorisme
1. Situering
Er liggen drie grondovertuigingen aan de basis hiervan:
- door het materialisme (mens uit fysio-chemische stoffen,
reageert op materiële prikkels), empirisme (zintuiglijke
waarneming is enig betrouwbare informatiebron) en het
positivisme (waarheid door objectief verifieerbare
kennis) kwam men tot de positief-wetenschappelijke
benadering.
- De mens is het resultaat van zijn milieu. Hoe beter ze
zich aanpassen aan hun omstandigheden hoe gelukkiger ze
zijn. Idee v/d democratie (allen gelijk bij geboorte) en
de selfmade-man.
- Darwin: mens is een complex dier, daarom zijn tests op
dieren zeer leerrijk. Het survival of the fittest-idee
leidt tot optimale aanpassing v/d mens aan zijn milieu.
2. Algemene kenmerken
Enkel het uitwendig gedrag v/d mens is zichtbaar en meetbaar.
Het innerlijke begeleiden het gedrag hoostens maar bepalen het
nooit. Het gedrag is een reactie/reflex R op een stimulus S.
De mens is een iets complexere reflex-machine dan een dier. De
spieren zijn vegetatieve en motorische spieren, de klieren
staan in voor de afscheiding van inwendige of uitwendige
stoffen.
Er zijn onvoorwaardelijke reacties OR, deze zijn aangeboren
reflexen op een onvoorwaardelijke (natuurlijke) prikkel OP.
Er zijn voorwaardelijke reacties VR, deze zijn aangeleerd en
komen door een eerst neutrale prikkel NP die na het leerproces
voorwaardelijke prikeel VP genoemd wordt.
Het leerproces wordt conditionering genoemd, hetgeen
aanleiding geeft tot pedagogisch optimisme volgens Watson.
Menselijk gedrag is kwantificeerbaar en het kan beschreven
worden in operationele termen.
Puur cijferonderzoek naar sexleven door Kinsey, voortgezet
door Masters&Johnson, die beweren dat inadequaat seksueel
functioneren een ziekte is die als dusdanig te behandelen is.
3. De twee leermethodes v/h behaviorisme
a. de klassieke conditionering: Ontworpen door Pavlov.
Beroemd experiment hond-eten-bel. NP wordt VP. Ook bij mensen
toepasbaar: kind leren stoppen voor een rood licht.
Prikkelgeneralisatie: VR op gelijkaardige prikkels als de
eerste (watertanden bij ruiken/horen praten over eten).
Prikkeldiscriminatie: leren alleen te reageren op één
welbepaalde prikkel en niet op gelijkaardige prikkels.
Aangeleerde hulpeloosheid: door dubbelzinnige stimuli angst en
zelfs gedragsremmingen/stoornissen beginnen vertonen.
b. de instrumentele conditionering: door Thorndike.
Het gestelde gedrag als middel om tot een beloning te komen.
Correct gedrag door trial-and-error methode, daardoor de wet
v/h effect, de beloning is de versterker/reinforcer.
Hawthorne-effect: productiviteit in fabriek verhoogd al door
de aandacht die aan een groep van hen wordt besteed.
4. Het radicaal behaviorisme van Watson
a. biografie: vader v/h behaviorisme (1914)
b. basis-opvattingen: ieder is de optelsom van zijn
gedragingen, het bewustzijn is een black box. Alles kan
aan- of afgeleerd worden. Er zijn maar drie aangeboren
emotionele reacties: vres,woede en liefde.
c. Succes in de reclame-wereld: kopen is positieve respons
op een weldoordachte prikkel om te doen kopen.
d. Het pedagogisch optimisme: kinderen zijn kleine
volwassenen, behandel ze dus ook zo. Men are not born,
but built. Referentie naar Aldous Huxley’s Brave New
World en de conditionering v/d kinderen daarin.
5. Het radicaal behaviorisme van Skinner
a. biografie: 1938 eerste boek. Project van kamikazeduiven.
b. Uitbreiding v/d instrumentele conditionering: ontwerpt de
Skinner-box. Door continuous reinforcement wordt gedrag
rap afgeleerd als de beloning uitblijft. Bij intermittant
reinforcement duurt dit uitdoven langer. Er is ook sprake
van bijgelovig leren, bv bij topsporters. Er zijn
positieve en negatieve beloningen en positieve en
negatieve straffen. Zie grafiek hiernaast.
Oppassen met straffen: zij leren niet het gewenste gedrag
te stellen, zij moeten systematisch en onaflatend worden
toegediend(moeilijk praktisch), mensen denken in een soort
kosten-baten vergelijk(parkeertickets), en straffen heeft
vaak neven-effecten (woede, wrok..). Straffen zijn ook te
dikwijls uitgesteld (lange gerechtelijke procedure) en
straffen kan ongewenst gedrag versterken (avontuur v/h
verbodene bij kinderen).
c. Skinners maatschappijvisie: Milieu selecteert gedrag door
constante sociale controle. Topwaarden zoals vrijheid,
verantwoordelijkheid en waardigheid zijn dan ook illusies
uit een voorwetenschappelijke tijd. Daar al onze
gedragingen onder sociale controle staan , moet deze
vakkundig geschieden, door behavioral engineers
(gedragstechnologen), die mbv positieve versterkers een
gedragscode aanleren. Skinner is voorstander van
leermachines die iedereen op eigen tempo gebruikt. De
opvoeding is almachtig mbv de juiste technieken.
Referentie naar Orwell’s 1984, want wie controleert de
engineers?
6. De gedragstherapie
Gedragsstoornissen zijn ontspoord gedrag die door
herconditioneringsprogramma’s worden verholpen worden.
De therapie is zuiver pragmatisch en op het heden en de
toekomst gericht, het verleden/gevoelens zijn onbelangrijk.
Desensitatie is vooral in systematische aard gericht tegen
stoornissen ten gevolge van fobieen, bv vliegangst. Deze
fobie kan verklaard worden door het twee-factoren-model, een
combinatie van klassieke en instrumentele conditionering.
Bij de Token economy-procedure worden voor het stellen van
bepaald gedrag tokens gegeven. Kleine gedragswijzigingen
zijn grote stappen, bv bij psychiatrische patienten.
Met de aversietherapie worden verslavingen ongedaan gemaakt,
is pas effectief als het afgeleerd gedrag gepaard gaat met
een gedrag dat geassocieerd kan worden met iets aangenaams.
Door assertiviteitstraining helpt vluchtreacties van
schuchtere mensen vervangen door zelfzekere toenadering.
7. Het neo-behaviorisme van Bandura
a. Uitbreiding, ipv. S-R => S-O-R, waarbij O staat voor
organismische of cognitieve variabelen. Hiermee worden
bedoeld inwendige, psychische processen, denken de
verwachting, de kennis, het geheugen, emoties, de motivatie.
b. biografie: jaren 50 pionier v/d sociale leertheorie.
Wijst het belang v/d observatie, imitatie en de cognitieve
factoren in het leerproces aan.
c. verruiming v/d behavioristische opvatting: iemands
persoonlijkheid wordt bepaald door de interactie van
3factoren: het sociaal milieu, het gedrag en de persoonlijke
psychische processen. Een mens kan evenzeer invloed
uitoefenen op zijn omgeving als andersom (kijkcijfers).
d. het observerend leren (modeling): Leren kan ipv mbv
conditionering, ook door observeren van een model, dat later
geimiteerd wordt (=modeling). 4 factoren:
Aandacht: factoren: iets moet interessant blijven en de
aandacht boeien, kan beter aantrekkelijk zijn, kan beter een
gelijkenis tussen model en observator vertonen, is best bij
een model v/hzelfde geslacht.
Retentie: in het geheugen opslaan als beeld/in verbale vorm.
Reproductie: beelden en beschrijvingen dienen vertaald te
worden in feitelijk gedrag, eerst voor de geest halen.
Leeftijd en ervaring spelen een rol.
Motivatie: persoon moet een reden hebben om gedrag te
stellen. Is al eens beloond(past reinf.), beloning is
beloofd (promised reinf.), zien en herinneren dat het
beloond geweest is (vicarious reinf.).
De motivatie kan ook negatief zijn (mogelijke sancties).
Leren geschiedt niet alleen door te doen (S-R) maar ook door
te denken (S-O-R), er kan tussen acquisition en performance
ook redelijk wat tijd liggen.
B: De holistische antropologie
1. Situering:
De benadering gebeurt vanuit de totaliteitsvisie, geplaatst in
een socio-culturele context. Lichaam en Geest zijn één. Gedrag
en ervaring zijn gericht op het vinden van gestructuureerde
gehelen, de Gestalten.
2. De Gestaltpsychologie
a. grondslagen der Gestaltpsychologie: Door de filosoof Von
Ehrenfels 1890: de waarneming is meer dan het opvangen van
afzonderlijke prikkels, we zijn tijdens het waarnemen meteen
gericht op het vinden van gehelen. 4 principes:
- het geheel is meer dan de som der delen.
Vierkant is meer dan de som van vier rechte lijnen.
- het geheel is er eerder dan de afzonderlijke delen.
Eerst een boom zien en dan de takken.
- het geheel is een gesloten eenheid.
Tekening op bord=geheel, bord=geheel, muur=geheel.
- het geheel is innerlijk gestructureerd.
De delen v/h geheel hangen onderling samen.
Het geheel is bij Von Ehrenfels een Gestalt.
In Berlijn ontstond in de jaren 20 de Gestaltpsychologie. Met
de opkomst van Hitler vluchten de 4 hoofdvertegenwoordigers
naar de VS (joden). Volgens hun is elk gedrag vooreerst een
Gestalt, waarin elk deel zijn zin of betekenis verkrijgt
dankzij deze totaliteit waartoe het behoort. De mens treedt
niet passief (Beh.) op maar is voortdurend op zoek naar het
ontdekken van Gestalten.
b. De waarneming: het individu treedt actief op. Er zijn een
aantal principes die daarbij Gestaltvorming bevorderen:
- de figuur-achtergrond structuur.
- Nabijheid in de ruimte (12 lijntjes in groepen van 3).
- Gelijkheid (wat gelijk is hoort bij elkaar, X/O).
- De goede figuur (cijfers en letters).
- Geslotenheid (4 haken = de 4 hoeken van een rechthoek)
Wertheimer: schijnbeweging van een lichtprikkel (reclame).
We kunnen verkregen informatie aanpassen of omvormen, zodat
misleidende netvliesbeelden kunnen gecorrigeerd worden (kleine
mens = ver weg). Daarom dieptezicht in 2 dimensionaal beeld.
Ook mogelijk is dat de waarneming misleid wordt (vis.illusie).
c. Het leerproces: Leren geschiedt actief en inzichtelijk,
ofwel wordt de aan te leren situatie georganiseerd tot een
nieuwe gestalt (inhoudstafel, verbanden, leerstof=geheel),
ofwel wordt de situatie herleid tot een reeds bekende gestalt.
Door echter steeds beroep te doen op dezelfde gestalten gaan
we vervallen in routine door mentale inertie.
Dieren hebben volgens Köhler aanleg tot inzichtelijk leren
(proeven chimpansee). Aha-erlebnis, waarbij een probleem-
situatie wordt gestructureerd tot een middel-doel-structuur.
Wanneer de leemte in de structuur wordt ontdekt: AHA!
d. het geheugen: beter leren bij gestructureerd materiaal, mbv
mnemotechnische middelen (geheugensteuntjes, structuur). Bij
opslaan van dagelijkse ervaringen ook gestalt-vorming, bv
plaatsen en personen worden als éénheden onthouden. Gevoelens
verbinden gebeurtenissen tot een Gesamtbild, ze spelen ook een
rol in de selectiviteit v/h geheugen (State Dependant Memory).
Taakspanning helpt het memoriseren, wanneer deze wegvalt wordt
het gememoriseerde weggewist (gefaalde proeven).
3. Het individu als psycho-somatische eenheid
a. De eenheid van lichaam en geest: er is een onlosmakelijke
samenhang van lichamelijke en geestelijke kenmerken, het
individu is één psycho-somatische eenheid, tussen het
lichamelijke en het psychische is constante interactie, bv het
verband tussen psychische problemen en kanker of tussen
hartkwalen en emoties, of het fenomeen der fantoomledematen.
Men zal bij geneeswijzen uitgaan van een (ge-)heelkunde.
Volgens de bio-energetica van Lowen is er een fundamentele
energie in het lichaam, gevoelsblokkeringen leiden tot
spierspanningen, deze worden verholpen door ventilationisme.
b. Kretschmer: Er is een samenhang tussen lichaamsbouw,
temperament en aanleg tot bepaalde geestesziekten.
Het temperament is geheel van psychische eigenschappen die
erfelijk en aangeboren zijn, bv talenten, gebreken en
eigenaardigheden. Karakter is geheel van persoonlijke
psychische kenmerken tot stand gekomen door combinatie van
erfelijkheid en drie milieu-factoren:
- ervaringen in iemands leven (geluk, onderwijs..)
- sociale relaties en hun invloed op het individu.
- De waarden waarvoor iemand leeft.
Iemands karakter is uniek, maar kan veranderen door nieuwe
ervaringen, nieuwe sociale contacten en gewijzigde waarden.
Geestesziekten: studie v/d psycho-pathologie, van gedrag dat
het normale functioneren belemmert of onmogelijk maakt.
Nota: er zijn in Vlaanderen 270000 mensen met een zware
psychische stoornis, 2-4/1000 mensen lijden aan schizofrenie,
in 99 deden 724000 mensen beroep op een psychiater.
Neurosen: onvoldoende bevrediging van één of meerdere
fundamentele behoeften. Manifestatie door lichaamsstoornissen,
orgaanneurose (doofheid..), ofwel door fobieën, ofwel door
dwangneurosen (drang om bep handelingen te verrichten).
Neurotische mensen zijn ongelukkig. Neurosen zijn geneesbaar.
De neuroticus is zich bewust van zijn situatie.
Psychosen: de persoonlijkheid desintegreert totaal, de
geestelijke vermogens breken af (leren, logica..). Deze wereld
wordt een privé-/waanwereld, sociaal contact wordt onmogelijk
(ik-regressie). De psychoticus is zich niet bewust van zijn
situatie. Psychosen zijn ongeneesbaar, door lichaamsletsels.
Aangeboren afwijkingen manifesteren zich geleidelijk aan, bv
schizofrenie, manische depressie en epileptische dementie.
Verworven psychosen door opgelopen lichaamsletsels (bv
dementie bij ouderen, delrium tremens).
De typologie van Kretschmer: 3 hoofdtypes / 1 variatietype.
Aan elk type beantwoordt een bepaald temperament én een aanleg
tot een bepaalde geestesziekte, dwz meer aanleg dan bij de
andere types. Geestesziekten zijn bijzonder geaccentueerde
temperamenten. De types zijn:
- Asthenisch (licht gebouwd): mager, lang, bleek, eivormig
gelaat, zwakke indruk, taai van aard. Chopin/Erasmus.
Als hij gezond is is hij schizothym en als geesteszieke
schizofreen. Schizothym betekent gespleten stemming.
Enerzijds is hij gevoelig, maar hij kan ook koel zijn. Hij
schermt zijn inwendig leven af, is terughoudend en
schuchter. Hij heeft een gebrek aan vlotheid (onbeholpen)
maar heeft veel ideeën.
- Pycnisch (dik, compact): gezet, kort, breed, dikke korte
hals, blozend, ronde grote schedel, kleine ogen. Bach.
Als hij gezond is is hij cyclothym en als geesteszieke
manisch-depressief. Cyclothym betekent een cirkelvormig
gemoed. Tegengestelde stemmingen wisselen elkaar af in een
soort kringloop. Hij is natuurlijk en open en houdt van
materiële genietingen, hij is bereid tot het sluiten van
compromissen. Hij laat zich leiden door zijn gezond
verstand, zijn bewegingen zijn natuurlijk, afgerond en
vloeiend.
- Atletisch: brede, stevige schouders, smalle heupen, recht
profiel, vrij lange hals en handen, forse borstkas.
Als hij gezond is is hij viscues en als geesteszieke
epileptisch dement. Visceus is stroperig, taai. Deze mens
is onverstoorbaar en flegmatisch met een traag
gevoelsleven, maar eenmaal het gelukt is ze innerlijk te
treffen ontstaan er diepe belevingen die lang nawerken.
Het zijn stille genieters, maar klampen zich soms vast aan
iemand en zijn opdringerig, kunnen uren over hetzelfde
praten. Ze missen aanpassingsvermogen en zijn het minst
productief, maar wel betrouwbaar in hun denken en doen.
Eenmaal een besluit genomen zijn ze niet tegen te houden.
Hun lichaamshouding en beweging is langzaam en spaarzaam.
- Dysplastisch (vormloos): wijkt op één punt merkelijk af
v/d drie hoofdtypes. Sluit meestal echter aan bij het
atletische type. Een soort variatietype/mengtype.
De drie hoofstypes van geestesziekten zijn:
-
Schizofrenie, dwz een gespleten geest. Er is een
ontkoppeling v/d psychische functies, zonder verband
tussen de geestelijke activiteiten (lachen bij
droefheid). Zijn waanwereld is werkelijk en veilig, de
normale onveilig. Hij heeft een eigen denkwijze en kan
lijden onder autogene hallucinaties gepaard met morbide
overtuigingen (paranoia). In extreme gevallen wordt hij
gevaarlijk voor de omgeving, hij vertoont emotionele
afstomping of onvatbaarheid voor emoties. Bij extreem
autisme is er een glaswand tussen hem en de buitenwereld.
-
Manische depressie wisselt plots van extreme stemmingen,
manie (razernij) en depressie (neerslachtig). Hij heeft
soms een overdaad aan levensenergie, en lijdt soms onder
de extreme manie v/d ideenvlucht. Geen thema kan worden
vastgehouden. Er zijn precies stroom-versnellingen. Een
gevaarlijke vorm is de driftmanie, overmatig
zelfvertrouwen leidend tot een gewetensloze manier van
handelen (excessieve sexuele driften). Het plotse omslaan
in de depressie is kenmerkend, dan is er wanhoop en
angst, zelfmoordplannen gepaard met zelfbeschuldigingen. Niemand is zo slecht als hij.
-
Epileptische dementie (geschud, niet meer bij verstand)
wordt gekenmerkt door een toestand van verlaging v/h
bewustzijnsvermogen. Er zijn onbewuste schemertoestanden,
met ontwaken. Vaak is de patient als gestoord te
herkennen, hij vat dan alles verkeerd op, geeft op vragen
geen of verkeerde antwoorden. Hij kan plots agressief
worden en allerlei gedragsafwijkingen vertonen (brand,
zelfverminking, sexdelicten). Na verloop van tijd zijn er
persoonlijkheidsveranderingen daar alle psychische
processen trager gaan verlopen. De schemertijd neemt meer
tijd in beslag dan de gewone.
Nota: De oorsprong van een typologie vindt men bij
Hippocrates, die het idee had dat de mens een lichaam was
met bepaalde karakteristieken, die zich manifesteerden in de
aanwezigheid van de 4 oersappen: bloed, slijm, gele gal en
zwarte gal. Deze moeten in evenwicht zijn. In de 2e eeuw
maakte Galenus de opmerking dat deze sappen bij iedereen een
andere samenstelling hebben. Er zijn:
- de sanguinicus, bloed overheerst, actief/wispelturig
- de cholericus, gele gal, opvliegend/snel gekalmeerd
- de melancholicus, zwarte gal, zwaarmoedig/somber
- de flegmaticus, slijm overheerst, onverstoorbaar/kalm
4. Het individu als geintegreerd deel binnen een sociocultureel geheel
Individuen verbinden zich door gemeenschappelijke gewoonten,
instellingen en waarden. Ze gaan zich niet goed voelen als
de binding vervalt, ofwel is er vereenzaming ofwel
overleven. Wanneer de cultuur in crisis is, gaan individuen
meer en meer op zichzelf terugplooien. Volgens Lasch is er
een cultuur v/h narcissisme. Er ontstaat een
overlevingscultuur met een bestaan herleid tot maximaal
betrachten van lichamelijk genot en psychisch welbehagen.
Leven voor het ogenblik en voor jezelf.
C: De psychodynamische antropologie
1. Situering
Belevingen en gedrag worden bepaald door onbewuste irrationele
drijfveren. Het psychisme bestaat uit 2 lagen, een bewuste en
een onbewuste. Het bewustzijn is dubbel oppervlakkig, het is
geen meester in eigen huis. Het onbewuste is een dubbele diepe
laag, het niveau v/d drijfveren (driften). Het menselijk
psychisme is dynamisch, een krachtenspel van verlangens en
impulsen en van realiteitszin en normen en waarden. Het gedrag
is een min of meer geslaagd compromis.
Volgens de freudiaanse psychoanalyse wordt het individueel
gedrag voornamelijk bepaald door asociale en amorele driften,
er is een conflictuele verhouding tussen bewust en onbewust.
Cultuur-historisch: Mens is een redelijk wezen (visie vanaf
Middeleeuwen). Er is een lichaam en het bewustzijn als zetel
v/d rede, daardoor wetenschappelijke en technische
vooruitgang. Dit leidt tot onderwaardering v/h lichaam.
Samen met de christelijke moreel wordt het lichaam een taboe,
bv slaapgewoonten, naaktheid; het wordt omgevormd van
genotsorgaan tot prestatieorgaan, edele doelen zijn arbeid en
procreatie. Dit leidt tot een revolte v/d psychische diepte in
de 2de helft v/d 18e eeuw. In 19e eeuw onttroning v/d redelijke
mens. Darwin, Nietsche (mens = resultaat v/d Wille zur Macht
van zijn instincten), Manet (Déjeuner).
Verdrongen driften maken zich kenbaar door zich te wreken
(verlammingen, gebrekkig zicht..). Culturele voorbeelden zijn
Dr.Jekyll & Mr.Hyde / Dracula (‘snachts heerst de rede niet!).
2. De psychoanalyse van Sigmund Freud (1856-1939)
a. biografie:
Freud studeert geneeskunde in Wenen, zenuwarts, neuroloog.
Dochter = 1ste vrouwelijke kinderpsychologe. Bij Bernheim
studie v/d hypnotische methode met posthypnotische suggesties.
Samenwerking met Breuer, neurotische patiente Anna O. (Bertha
Pappenheim). Vertellen onder hypnose van traumatische
gebeurtenis geneest neurose (drinken). Trauma’s aan
oppervlakte onder gemaskerde vorm van ziektesymptomen.
Ontwerp v/d hypnotisch-kathartische methode. Studiereis naar
Charcot in Parijs, opmerking v/dze dat seksualiteit en
neurosen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Anna O
schijnzwangerschap door verdrongen verliefdheid op Breuer.
Freud: kern v/d neurose wordt gevormd door sexconflicten.
Fliess zegt ook dat sex iets v/h ganse lichaam is. Breuk met
Fliess, fanclub met oa Adler en een gelijkaardige groep in
Zwitserland met Jung. 1ste Psychoanalytisch congres onder
leiding van Freud. In 1938 Anschluss, Freud mag pas weg na
losgeld en interventie van Roosevelt. Later Euthanasie na
diagnose keel- en kaakkanker.
b. De mens als driftwezen:
levensdrift gericht op zelfbehoud, soortbehoud, lustvinding,
libido gericht op sexbevrediging. Doodsdrift zoekt toestand
van volledige rust, driftloze toestand. Enkel door zelfdoding
(primair masochisme). Christelijk ascetisme. Autodestructie
wordt verminderd tot agressie (secundair masochisme). Op
sexvlak versmelting tot sadisme en masochisme (orgasme=le
petit mort).
Dominerende rol v/h lustprincipe: sexualiteit duidt op een
scheiding tussen een lustzoekend en een lustgevend object.
Cultuur zal lustzoeken in bepaale banen leiden. Androgynie is
de vervaging v/h verschil tussen de geslachten, ook toename
aan bisexuele belevingen bij jongeren. Sexualiteit is voor
Freud meer dan geslachtsgemeenschap, gans het lichaam is
sexueel geladen (ruimtelijke verruiming).
Infantiele sexualiteit: tijdelijke verruiming
- orale fase (0-2jaar), psychisch: lust is sterk
afhankelijk v/d verzorgers.
- anale fase (2-4jaar), psychisch: ontdekking dat men
autonomer is in het bereiken van lust.
- fallische fase (4-6jaar), aandacht voor geslachtelijke
verschillen. Ik-libido -> object-libido. Oedipus- en
Electra-complexen, te overwinnen door angst,
realiteitszin en bewondering. Kind leert zijn
geslachtsidentiteit kennen (objectief, subjectief en
geslachtsrol).
- Latente fase (6-11jaar), seksuele belangstelling maakt
plaats voor tederheid en openheid, ontdekken v/d
buitenwereld. Door identificatie met ouder v/hzelfde
geslacht komt het geweten tot ontwikkeling.
- Genitale fase (12-16jaar), fysiologische voltooing.
Eerst Partialtriebe dan driftgeheel (geslachtsdrift dominant).
Belang is het vlot doorlopen dezer fasen, anders trauma’s.
Deze trauma’s hopen zich op en vormen een complex, dat een
dispositie tot kwalen, regressie en neuroses kan worden.
Nota: Homosexualiteit. Volgens Freud is deze aangeleerd en
ontstaan uit het niet-overwinnen v/h oedipus-electra complex.
Tot 1973 als neurose geclasseerd! Discussie nature of nurture?
Nature: door h-gen of kleinere hypothalamus? Nurture: door
opvoeding? Exotic-erotic theory: jongen die veel met meisjes
omgaat vindt jongens interessanter in puberteit.
C. De drie zones v/h psychisme:
-
ES: onbewust, onpersoonlijk, redeloos, amoreel, uit op
driftbevrediging. Bevat alle aangeboren en overgeerfde
driften en is ook een psychische vergeetput, trauma’s en
verdrongen.
-
ICH: bewustzijn ontstaan uit het Es met een bemiddelende
functie tussen het Es en de buitenwereld. Geleid door het
realiteitsprincipe (haalbaarheid v/d lustbevrediging),
het ontoelaatbare wordt verdrongen naar het onbewuste.
Dient ook rekening te houden met het Über-Ich.
-
Über-Ich: Het geweten, de geboden en verboden. Is
aangeleerd in latente fase door interiorisatie v/d
normen. Innerlijk wetboek, 3 morele basisprincipes:
1. verbod op incest.
2. wet v/d realiteit. Sociaal gevoel.
3. wet v/d maat. Zelfbeheersing bij lustbevrediging.
Het geweten straft of beloond. Het Über-Ich is deels
bewust en deels onbewust. Het is ook een Ik-ideaal. Zorgt
voor het naleven van morele en esthetische waarden, bv het
rechtvaardigheidsideaal.
Er is een voortdurend gespannen samenspel tussen deze 3 zones.
Ich en Über-Ich zijn censoren voor het Es. Het Ich blijft de
rol spelen van bemiddelaar tussen de eisen v/h Es, de
realiteit en het Über-Ich.
d. de psycho-analyse als duiding v/d vermomde driftuitingen
Es streeft naar uiting v/d verdrongen wensen en driften. Deze
komen op een gecamoufleerde wijze aan het oppervlak.
De psychoanalyse probeert deze verschijnselen te duiden.
Er zijn gezonde en ongezonde uitlatingen v/h onbewuste.
Slaap is een opeenvolging van cycli van diepe slaap, deze
duurt +/-70min en is droomloos met als doel het lichaam te
herstellen van fysieke vermoeidheid; en droomslaap van 10 tot
20min, deze heeft REM en verhoogde hersenactiviteit en
slaapverlamming. Deze ontbreekt echter bij intense dromen,
waaruit men plots wakkerschiet. Ook: slaapwandelen.
Dromen is onontbeerlijk omdat: hij de meegemaakte
gebeurtenissen verteert, en hij een ersatz-bevrediging biedt
v/d ongerealiseerde wensen v/d persoon in kwestie.
De diepe slaap overheerst het eerste deel v/d nacht.
Freuds Droominterpretatie: Een droom is een vermomde
verwezenlijking van een verdrongen wens. Er zijn eenvoudige en
belangrijke dromen. Eenvoudige dromen zijn bv kinderdromen, of
dromen waarbij zintuiglijke prikkels uit de omgeving in de
droom worden opgenomen (kerkklokken). Belangrijke dromen zijn
fundamentele dromen en betreffen verdrongen wensen en angsten.
Ze hebben een dubbele inhoud: De manifeste inhoud es het
verhaal dat feitelijk gedroomd wordt. De latente inhoud is de
ware uitdruking v/d verdrongen wens of angst.
De latente inhoud wordt in zachtere manifeste beelden
gedroomd, het Es heeft vermommingstechnieken hiervoor:
- verdichting: condensatie tot één détail.
- verschuiving: het wens- of angstobject wordt vervangen
door een gelijkaardig object of een aanverwant gegeven.
- Een variatie is de omkering in het tegendeel.
- sexuele symbolisatie
Fehlleistungen: misvoltreffers zoals bv versprekingen,
verschrijvingen, het stellen van foutieve handelingen,
vergeten van dingen of namen.
Sublimatie: omzetten van sexuele of aggressieve energie op een
verheven en sociaal aanvaardbare manier: veredeling v driften:
- verdedigen van mooi klinkende idealen (religie)
- verrichten van ongevaarlijke activiteiten (humor)
- kunstcreaties en de zin voor het esthetische
- uitvoeren van nuttig en sociaal geapprecieerd werk
Projectie: als iemand onbewust zijn verlangens, gedachten of
gebreken toeschrijft aan of afschuift op een andere persoon.
Projectie op objecten is ook mogelijk. Projectieve tests bv
door Rorschach. Of de Thematic Apperception Test van Murray,
hier verhaal bij tekening vertellen.
Overdracht naar derden: bv mysogynie tgv krenking door vrouw.
Ander woord: paratactische vertekening (parallel).
Introjectie is door identificatie met anderen hun gedrag op
zichzelf overdragen.
Stockholm-syndroom: identificatie met de aggressor!
Overdracht op objecten kan ook: kwaad op vrouw: glas sneuvelt.
Fantasie: illusorische wensvervulling, ersatz-genot.
Weerstand: bewustwording trauma’s tegenhouden.
Reactieformatie: bewust gedrag is tegendeel onbewuste neiging.
Lichaamsexpressie en tics: geven uiting aan onbewuste angsten
of wensen. Tics zijn herhaalde en overbodige stereotype
lichaamsuitdrukkingen.
Schirmerrinnerungen: schermen diepere gegevens af, discussie
sigaargenot=eerst afwijzing door roker!
Neurotische stoornissen: nieuw opgelopen trauma activeert
verdrongene trauma’s uit vroegere jaren.
Behandeling: hypnotisch-kathartische methode had 3 gebreken:
- het was een moeilijke techniek
- False Memory Syndrome door influistering v/d therapeut
- Ze biedt slechts tijdelijke genezing
Freud ontwikkelde daarom de methode v/d vrije associatie, de
canapé-methode. Freud legt zijn interpretatie voor aan de
patient om problemen bewust te maken. Dikwijls is er
weerstand, het Es verdedigt zich tegen de bewustwording van al
te pijnlijke gebeurtenissen, wensen en angsten.
Vormen van neurose:
- orgaanneurose: lichamelijke functiestoornissen.
- anstneurose of fobie: bron van een irrationele angst ligt
in de onbewuste associatie met een drift/angst.
- Dwangneurose: de verdrongen drift wordt obsessioneel
bestreden door dwanghandelingen of dwanggedachten.
Dit is géén dwangstoornis zoals bv kleptomanie!
Fixatie: volwassenen blijven steken in een kinderlijke wijze
van seksuele bevrediging als gevolg van frustratie in één fase
v/d kinderlijke sexualiteit. Kenmerk is perversiteit, slechts
één aspect v/d sexuele beleving komt aan bod.
Tegenwoordig perversiteit = parafilie (iets anders begeren)
Voorbeelden zijn : sexueel sadisme, sexueel masochisme,
fetisjisme, exhibitionisme, voyeurisme, Frotteurisme,
necrofilie, koprophasie (shit!), dendrofilie (bomen)..
Iedereen heeft een graad van fixatie, deze uit zich later door
bepaalde karaktertrekken. -> Freudiaanse karakterleer.
Regressie: terugvallen in een vroeger stadium v/d psychische
evolutie, hervallen in kinderlijk gedrag. Tijdelijke regressie
om de druk v/h leven te verminderen.
3. de individualpsychologie van Adler
a. biografie: al snel meest gewaardeerde medewerker Freud,
maar breuk na kritiek op sexuele theorie van Freud. Vader v/d
kinderpsychologie. Grondlegger der Individualpsychologie.
b. geldingsdrang als dominante drijfveer: Iedereen heeft de
behoefte om zich ergens in waar te maken, als men slaagt leeft
men met een meerderwaardigheidsgevoel. 2 basisgedachten:
- een lichamelijke of psychische zwakheid veroorzaken een
minderwaardigheidsgevoel en frustratie. Dit moet
overwonnen of gecompenseert worden, streven hiernaar
duidt op een geldingsdrang.
- Iedereen heeft een levensdroom, levensplan, dit is
individueel, dwz uniek voor iedereen, en het bepaald
iemands denken, handelen en verlangen (levensstijl).
c. gezonde en ongezonde geldingsdrang:
- bij een gezonde is het doel haalbaar, door aanwending van
realistische middelen en als resultaat van persoonlijke inzet.
Het levensplan is gemeenschappelijk aanvaardbaar en
waardeerbaar (Gemeinschaftsgefühl).
- bij een ongezonde is het doel irrealistisch, de middelen ook
(koppig), er is een veeleisendheid tov anderen (weinig
persoonlijke inzet), en het levensplan is asociaal (ego). In
zo een geval zal het minderwaardigheidsgevoel blijven toenemen
en omslaan in een minderwaardigheidscomplex.
d. neurotische gedragsvormen: een persoon met een complex zal
zich niet meer aan het reele leven wagen, maar door middel van
schijn-oplossingen een fictief meerderwaardigheidsgevoel
zoeken. Er zijn 3 types neurotisch gedrag:
- het heersende type: overcompensatie door op een opdringerige
wijze een bepaalde superioriteit tentoon te willen stellen.
- het vermijdende type: persoon durft uitdaging niet meer aan,
zoekt voorwendsels zoals een ‘tactische terugtocht’. Hierbij
zal het bewustzijn vaak de hulp krijgen v/h onbewuste.
- het nemende type: fictieve volwaardigheid door manipulatie
van zijn omgeving. Overmatige fantasie kleurt de realiteit in
zijn voordeel, dagdromerij is een verdovingsmiddel. Schuld
wordt afgewenteld op anderen.
e. belang v/d kinderjaren: opvoeding bepaalt of een kind een
al dan niet gezonde geldingsdrang zal ontwikkelen, deze
opvoeding steunt op liefde, steun en tucht.
Een verkeerde opvoeding kan door verstikkende koestering of
affectieloosheid. Mogelijk zijn verwenning, tyrannie,
verwaarlozing.
Invloed v/d plaats in de kinderrij op de geldingsdrang:
- de eerste krijgt enorm veel aandacht. Later zal hij zijn
meerwaarde vinden in zijn verantwoordelijkheidsgevoel.
- De tweede zal wedijveren met de eerste en een sterke
prestatiedrang ontwikkelen voor zijn meerwaardegevoel.
- Het jongste zal vaak zijn broers en zussen overtreffen in
een gebied waar de anderen zich nog niet begeven hebben.
- Een enig kind is zeer kwetsbaar. Gevaar tot egocentrisme.
f. Adlers geneesmethode: Door therapie proberen de patient te
begeleiden bij het aanpassen van zijn levensplan tot een
haalbaar ontwerp, het vinden van een plaats in de gemeenschap,
het nemen van initiatief om mislukte pogingen van weleer te
overwinnen.
D: De humanistische antropologie
1. Situering
Behaviorisme en freudianisme hebben één grondfout. Ze hebben
een deterministisch mensbeeld en miskennen de meest wezenlijke
humane eigenschappen, de vrijheid en de zelfrealisatie.
- De freudiaanse visie heeft een cynisch pessimisme (driften).
Bovendien is ze teveel gericht op de zwakken en neurotici.
- De behavioristische visie heeft een cynisch optimisme
(manip). Bovendien is ze teveel gericht op statistieken.
Volgens de humanistische visie is iedereen in staat om op
eigen kracht uit te groeien tot een gezonde persoonlijkheid.
Deze gezonde mensen komen in de eerste 2 strekkingen te weinig
aan bod. Met deze nieuwe strekking komt er een focus op
typisch menselijke (unieke) kenmerken zoals bv Humor; dit tov
dieren.
Citaat Rogers: ‘De mens is architect van zichzelf!’.
De behoeftenhierarchie van Maslow
Er is een hierarchie van 5 niveaus met daarin
4 tekort-behoeften en 1 zijnt-behoefte:
1. Fysiologische behoeften: eten, drank, onderdak, slaap,
zuurstof en sex. Pas wanneer deze behoeften beredigd
zijn, komen behoeften van een hoger niveua aan bod.
2. veiligheidsbehoeften: voorkeur voor stabiliteit en orde,
voor het bekende boven het onbekende.. maar het gezonde
individu heeft ook belangstelling voor nieuwe dingen!
3. behoefte aan sociale integratie: er is een behoefte aan
liefde, genegenheid en om ergens bij te horen. Liefde
impliceert het geven en ontvangen van liefde.
4. behoefte aan erkenning en waardering: zelfrespect door
prestaties en onafhankelijkheid, waardering van anderen
door een goede reputatie, erkenning en aandacht.
5. behoefte aan zelfverwezenlijking: zelfrealisatie is de
psychische behoefte aan groei, ontplooiing en
gebruikmaking v/d eigen mogelijkheden. Top pyramide.
Er is de drang naar een steeds vollediger zijn. Het individu
komt tot beleving van waarden die op zichzelf bevredigend
zijn, zoals schoonheid, goedheid, waarheid, speelsheid,
rechtvaardigheid, eenvoud, .. het ervaren v/dze waarden
getuigt van een hoge mate van zelfontplooiing.
Wie ook maar enigszins het vijfde niveau bereikt heeft, zal
nooit meer vrede kunnen nemen met het louter bevredigen v/d
vier lagere niveaus. De hierarchische opstelling is conform
aan de meerderheid maar speling is mogelijk, bv het overslaan
van stappen.
Blijvende frustratie van behoeften leidt tot pathologie. Het
overmatige onderdrukken v/d eigen mogelijkheden is meestal het
gevolg van een overmatige bekommernis om de bevrediging v/d
tekort-behoeften. Hier ligt de oorsprong v/d neurotische
problemen, er is eerst een gevoel van betekenisloosheid en
neerslachtigheid zonder dat men weet wat er schort.
E: De existentiële antropologie
1. Situering
In tegenstelling tot de humanisten, die alleen de
optimistische zijde v/h existentialisme beklemtoont, probeert
de existentiële antropologie een vollediger en authentieker
beeld te geven. De persoon wordt in zijn uniciteit benadert.
Bij de humanisten hadden mensen unieke kenmerken die hen
verschillend maakten v/d dieren. Bij de existentialisten is
elke mens op zichzelf uniek.
2. De existentiële antropologie van Frankl
- De menselijke gerichtheid op zin:
De wil-tot-zin is de primaire kracht in ons leven. De
existentie wankelt zonder bestaansreden, naar deze zoeken we.
De zinsontdekking is uniek. De betekenis v/h bestaan is voor
elke mens, op ieder tijdstip verschillend. Daarom is het
onmogelijke een algemeen geldende definite te geven van zin.
Het leven is iets concreets, elk individu heeft zijn eigen
unieke bestemming.
De zinsontdekking is avontuurlijk en nooit voltooid, de zin
dient constant herontdekt te worden. Niets is zo leeg zls een
spanningsloos bestaan dat gericht is op het handhaven van
stabiliteit en evenwicht.
Zinsontdekking wordt gekenmerkt door zelfoverstijging. Ware
zelfontplooiing impliceert paradoxalerwijze zelfovergave.
Door het geluk na te jagen vindt men het niet, het is iets dat
je overkomt.
- De waardenbeleving als bron van zinsontdekking:
Zinvolheid wordt gevonden in het beleven van waarden.
3 categorieen volgens Frankl:
1. creatieve waarden: wat we de wereld schenken, de
persoonlijke inzet. Niet de inhoud, maar de wijze waarop.
2. ervaringswaarden: onze waardering voor hetgeen we mogen
ontvangen v/d wereld en v/d medemens=dankbaar zijn.
3. houdingswaarden: de tragische driehoek van lijden,
sterfelijkheid en schuld. Het waardig dragen v/h
onoverkomelijke is één mogelijkheid, een andere is het
overstijgen v/d tegenslagen, bv bij verzet tegen
wantoestanden.
- sterfelijkheid: dit is niet het zinloze bij uitstek! De
vergankelijkheid kan de waarde v/h leven niet aantasten.
Een goed boek wordt ook niet beoordeeld naar het aantal
bladzijden: de lengte van een leven speelt geen rol.
-
Lijden: de zin ligt in het moedig en waardig dragen van
zijn lot, de betekenis ervan inzien.
Schuld: de waardigheid ligt erin schuld te erkennen en
berouw te tonen; berouw kan schulden delgen. Dom is niet
degene die een domheid begaat, maar degene die ze niet
weet goed te maken.
Het existentiële vacuüm
Er is bij veel mensen een gevoel van zinloosheid en
doelloosheid. Depressies nemen toe. Er is een zinledig
zelfbeeld, een zich-laten-leven, een bestaanleegte.
Freudiaanisme en behaviorisme bieden een reductionistisch
mensbeeld. Het individu is niets anders dan het product van
driften of milieu. Bij het de existentiële antropologen wordt
de mensen alleen hierdoor gedreven als hij er zelf aan
toegeeft. Het psychisch gezond individu zal zijn
driftmatigheid en milieuinvloeden persoonlijk besturen in zijn
zinsgerichtheid. Hoe men ermee omgaat is het belangrijke.
De vrijheid en zelfrealisatie v/d humanistische beweging
missen hun doel, want:
- Losgekoppeld van verantwoordelijkheid, leidt de vrijheid
tot willekeur, vrijheid is niet meer dan het negatieve
aspect v/h totale verschijnsel. Verantwoordelijkheid is
het positieve aspect.
- De zelfrealisatie biedt geen zinsontdekking, want het
individu neemt zichzelf tot doel van zijn streven. Als
doel op zich is de zelfverwezenlijking strijdig met het
zelfoverstijgend karakter v/h menselijk bestaan, zij is
gesloten. Zelfverwezenlijking is het onbedoelde effect
van zelfoverstijging. Slechts in de mate waarin iemand
een doel buiten zichzelf vervult, ontdekt hij zin en komt
hij spontaan tot zelfvervulling.
Deel I: Aanwerwante studiegebieden v/d psychologische antropologie
A: De biologische antropologie
De anatomie
De medische antropologie: hematologie/endocrinologie
De ethologie
B: De culturele antropologie
1. De oorsprong v/d culturele gebruiken
2. De gebruiken en zeden v/d diverse volkeren
3. De studie v/d sociale instellingen v/d volkeren
C: De psychologie
1. De ervaring als inwendig, onzichtbaar gebeuren
2. Ervaring en gedrag zijn voedingsbodem voor elkaar
3. De milieu-invloeden op ervaring en gedrag
Deel II: De psychologische antropologie
A: Het behaviorisme
1. Situering
2. Algemene kenmerken
3. De twee leermethodes v/h behaviorisme
a. de klassieke conditionering
b. de instrumentele conditionering
4. Het radicaal behaviorisme van Watson
5. Het radicaal behaviorisme van Skinner
6. De gedragstherapie
7. Het neo-behaviorisme van Bandura
B: De holistische antropologie
1. Situering:
2. De Gestaltpsychologie
3. Het individu als psycho-somatische eenheid
a. De eenheid van lichaam en geest
b. Kretschmer
De typologie van Kretschmer
De drie hoofstypes van geestesziekten zijn
4. Het individu als geintegreerd deel binnen een socio- cultureel geheel
C: De psychodynamische antropologie
1. Situering
2. De psychoanalyse van Sigmund Freud (1856-1939)
De mens als driftwezen
Dominerende rol v/h lustprincipe
Infantiele sexualiteit
De drie zones van het psychisme:
De psycho-analyse als duiding v/d vermomde driftuitingen
Freuds Droominterpretatie
Fehlleistungen/ Sublimatie/ Projectie/ Overdracht naar derden
Vormen van neurose
3. De individualpsychologie van Adler/geldingsdrang als dominante drijfveer
gezonde en ongezonde geldingsdrang
neurotische gedragsvormen
belang v/d kinderjaren
Invloed v/d plaats in de kinderrij op de geldingsdrang
Adlers geneesmethode
D: De humanistische antropologie
1. Situering
De behoeftenhierarchie van Maslow
E: De existentiële antropologie
1. Situering
2. De existentiële antropologie van Frankl
Het existentiële vacuüm
Download