Ontwikkeling en gedrag - Epilepsie Vereniging Nederland

advertisement
Verder met je kind…..
Landelijke dag EpilepsiePlus 2012
- Uitwerking middagworkshop -
Workshopleiders :
Sara van der Lugt, orthopedagoge/ gedragsdeskundige Middin.
Saskia Pontier-Koek, kaderlid EpilepsiePlus,
zorgconsulent Zorg & Thuis.
25 oktober 2012
Inleiding
Als ouder van een EpilepsiePlus-kind ben je voortdurend op zoek: je zoekt ellenlang naar de juiste
behandeling voor je kind, naar passende begeleiding, naar een goede plek op school of dagcentrum.
En je zoekt vaak erg lang naar de gebruiksaanwijzing om met je kind om te gaan….
Veel van onze EpilepsiePlus-kinderen hebben een disharmonisch ontwikkelingsprofiel: De verschillende
aspecten in de ontwikkeling van het kind zijn niet in evenwicht met elkaar. Bijvoorbeeld: een kind
heeft een ruime woordenschat die past bij de leeftijd, maar heeft geen idee waar hij over praat. Of:
een kind met een ernstig spraakprobleem snapt alles wat er gezegd wordt maar kan zich zelf niet
uiten. Dit heeft grote gevolgen voor zijn*) functioneren en zijn gedrag. Regelmatig krijgen ouders van
EpilepsiePlus-kinderen te maken met gedragsproblemen (moeilijk verstaanbaar gedrag) van hun kind.
In de middagworkshop van de landelijke dag (13 oktober 2012) legde Sara van der Lugt
(orthopedagoge/ gedragsdeskundige Middin) uit hoe belangrijk het is om inzicht te hebben in het
functioneren van je kind. Om je kind goed te kunnen verzorgen, begeleiden en opvoeden, is het
essentieel dat je hem leert begrijpen. Hiervoor is het noodzakelijk om alle ontwikkelingsgebieden goed
in kaart te brengen.
Als methodiek bespraken we de hermeneutische cirkel. Daaropvolgend besteedde Sara uitgebreid
aandacht aan de emotionele ontwikkeling van kinderen. De ervaring leert dat hier vaak onvoldoende
kennis en aandacht voor is. Ook tijdens deze workshop bleek dat het merendeel van de aanwezige
ouders niet weet op welk emotioneel niveau hun kind functioneert. Dit, terwijl overvraging (juist op
emotioneel gebied) een belangrijke oorzaak kan zijn van moeilijk gedrag.
In deel 1 van dit verslag vind je een samenvatting van de middagworkshop met daarin uitleg over de
hermeneutische cirkel inclusief de fases van de sociaal- emotionele ontwikkeling in kernwoorden. Als
bijlage is een exemplaar van de cirkel en een checklist voor het invullen toegevoegd.
Het 2e deel is een uitwerking van het begrip: sociaal-emotionele ontwikkeling. De tekst is een vrije
bewerking van de publicatie:’Sociaal-emotionele ontwikkeling, Omschrijving fasen en bijbehorende
begeleidingsstijl’ van S. Zaal, M. Boerhave en M. Koster. Deze publicatie is geschreven als handreiking
voor begeleiders in de verstandelijk gehandicaptensector. Ik heb geprobeerd de tekst om te schrijven
naar het ouderperspectief waarbij jargon zoveel mogelijk wordt vermeden of uitgelegd.
Afsluitend is een boekenlijst toegevoegd met tips ter verdieping.
Ik hoop dat het je verder helpt….
Saskia Pontier-Koek. Moeder van Isa (CSWS), verpleegkundig zorgconsulent Zorg & Thuis
*)
Voor de leesbaarheid is gekozen om het kind aan te duiden in de mannelijke vorm. Natuurlijk kan ook zij of haar gelezen
worden.
Deel 1. De hermeneutische cirkel
Er zijn verschillende manieren om de ontwikkeling in kaart te brengen. Een goede manier is
het invullen van een hermeneutische cirkel. Deze methodiek is een hulpmiddel om het kind als
totaalplaatje te zien. Het kan helpen om te begrijpen waarom er sommige dingen mis gaan.
Soms kom je er bij het invullen achter dat je bepaalde (essentiële) informatie nog niet weet.
Het invullen van de cirkel moet het liefst met behulp van meerdere mensen gebeuren. Er is
informatie nodig vanuit professionele deskundigheid maar ook de eigen visie van ouders en
andere betrokkenen is noodzakelijk om het plaatje zo compleet mogelijk te maken.
‘De hermeneutische cirkel helpt
om het verhaal van het kind te lezen, zonder
hoofdstukken over te slaan’.
Hoe is de cirkel opgebouwd?
Er zijn verschillende versies van de cirkel in omloop. Wij gebruiken hier de meest uitgebreide
cirkel waar apart de interactie en communicatie wordt benoemd.
De cirkel is opgebouwd uit een binnen- en een buitenring.
In de buitenring staan de gebieden :
*
Lichamelijke ontwikkeling
*
Verstandelijke ontwikkeling
*
Sociale ontwikkeling
*
Interactie en communicatie
*
Psychische en/of psychiatrische ontwikkeling
*
Levensgeschiedenis
In de binnenring staat de emotionele ontwikkeling – draagkracht.
Een disharmonisch profiel maakt een kind kwetsbaar, vooral in emotioneel opzicht. Juist
vanuit die emotionele kwetsbaarheid ontstaan bij veel kinderen psychische problemen en/of
moeilijk verstaanbaar gedrag.
De emotionele ontwikkeling is de basis
Veel kinderen met een beperking worden overschat :Zij zijn functioneren feitelijk op een lager
niveau dan wordt Het gevaar van overschatting is vooral groot wanneer niet duidelijk is op
welk emotioneel niveau een kind functioneert.
Draagkracht speelt hier een belangrijke rol. Bij draagkracht gaat het om het aankunnen. Want
dat is, naast het kunnen, enorm belangrijk om je als mens staande te kunnen houden. Dit is de
reden waarom de emotionele ontwikkeling en draagkracht in de binnenring staan: vanuit deze
basis benader je je kind. Het is de basis waaruit je vertrekt en ook steeds weer naar terug
moet.
De hermeneutische cirkel
De verschillende gebieden hangen nauw met elkaar samen en hebben een wisselwerking op elkaar. Ze
kunnen daarom ook niet los van elkaar worden gezien.
Lichamelijke ontwikkeling:
Tot dit ontwikkelingsgebied behoort o.a. de diagnose, het ziekteverloop en eventuele lichamelijke
beperkingen. Denk hierbij ook aan de zintuiglijke ontwikkeling (horen, zien, voelen etc) en de
sensorische integratie (hoe verwerkt je kind zintuiglijke prikkels). Welke medicatie gebruikt het kind?
Heeft hij last van bijwerkingen? Wat voor een aanvallen heeft het kind en hoe vaak ?
Verstandelijke ontwikkeling:
Bij de verstandelijke ontwikkeling gaat het om het ‘snapvermogen’ van het kind. Wat kan hij grijpen
en begrijpen ?
Een verstandelijke beperking kan worden ingeschaald op vier niveaus:
Licht verstandelijke beperking
-
Ontwikkelingsleeftijd 8-12 jaar
-
IQ ±55-70
-
Logisch denken, gekoppeld aan concrete
voorstellingen
-
Rijk fantasieleven
Matige verstandelijke beperking
Ernstige verstandelijke beperking
Zeer ernstige verstandelijke beperking
-
5,5 tot 8 jaar
-
IQ ±40-55
-
Denken is egocentrisch (zien zichzelf als
middelpunt), moeite met inleven in
anderen
-
Normen/waarden niet sterk ontwikkeld
-
±3 tot 5, 5 jaar
-
IQ ±20-40
-
Zeer egocentrisch ingesteld, zien zichzelf
als middelpunt van de wereld
-
Kunnen zich amper in andere mensen
verplaatsen
-
0 tot 3 jaar
-
IQ t/m 20
-
Herkennen vertrouwde personen
-
Concrete, directe ervaring is van
wezenlijk belang
Sociale ontwikkeling:
In hoeverre is het kind op een ander gericht? Hoe gaat het met een ander om? Vaak worden de sociale
en emotionele ontwikkeling in een adem genoemd, namelijk sociaal-emotionele ontwikkeling. Toch
kan een kind sociaal gepast gedrag vertonen (zegt: keurig ‘alstublieft’ en ‘dankjewel’) terwijl het
emotioneel op een stuk jonger niveau functioneert.
Interactie en communicatie:
Communicatie is al het gedrag waarbij mensen contact hebben met elkaar. Dit hoeft dus niet altijd
gesproken taal te zijn. Wanneer communicatie erg moeilijk is, moet worden onderzocht welk
communicatieniveau het beste bij het kind aansluit.
Communicatieniveaus vanuit Totale Communicatie:

Situatieniveau: alleen op dat moment is het mogelijk te communiceren over díe situatie
(lichaamsgebonden ordening).

Signaalniveau: met vaste woorden/signalen kan gecommuniceerd worden over bepaalde
situaties maar het algemeen maken (generaliseren) is hierin nog moeilijk (associatieve
ordening).

Symboolniveau: kunnen communiceren over meerdere begrippen in de belevingswereld
(structurerend ordenen of zelfs vormgevend ordenen)
Communicatie kan worden ondersteund door voorwerpen, pictogrammen, foto’s, tekeningen, gebaren
en gedrag (meer weten? zie boekenlijst ‘Totale Communicatie’).
Psychische en/of psychiatrische problematiek:
Een deel van de EpilepsiePlus-kinderen heeft ook een psychiatrische diagnose zoals Autisme (A.S.S.),
A.D.H.D., depressie of een gedragsstoornis.
Ook als EpilepsiePlus-kinderen geen psychiatrische diagnose hebben, wordt er vaak gesproken over
‘autistiform gedrag’. Het kan interessant zijn om dit gedrag verder te bekijken: is het gedrag afkomstig
van een psychiatrische stoornis of komt het voort uit een gevoel van onvoldoende basisveiligheid ?
Belangrijk is verder om te kijken naar de algemene gemoedstoestand van het kind: opgewekt, somber,
enthousiast, teruggetrokken, etc.
Levensgeschiedenis:
Hier gaat het om alles wat deel uit maakt van het kind zijn leven: het gezin waar hij opgroeit, de school
of dagcentrum, opnames in ziekenhuis of epilepsiekliniek. Soms zijn er traumatische ervaringen of
andere belangrijke gebeurtenissen die een rol kunnen spelen.
Emotionele ontwikkeling:
In de hersenen ontwikkelen het cognitieve ofwel verstandelijke (‘denken’) neurosysteem en het
emotionele (‘voelen’) neurosysteem zich onafhankelijk van elkaar. Vaak is de emotionele ontwikkeling
minder sterk gevorderd dan de cognitieve/verstandelijke ontwikkeling.
Wanneer iemand emotioneel ontregeld is heeft dit wel invloed op hoe hij denkt (de cognitie). Het
menselijk verstand functioneert pas goed wanneer het ondersteund wordt door de emotie. De
emotie/emotionele ontwikkeling wordt dan ook wel gezien als de basis van het handelen.
De sociaal-emotionele ontwikkeling (hier dus weer samen genoemd, sociaal en emotioneel) is goed in
kaart te brengen door middel van een vragenlijst, genaamd de Schaal voor Emotionele Ontwikkeling
(SEO). Dit wordt gedaan door een orthopedagoge of gedragdeskundige. De schaal is nog in
experimentele fase maar wordt beschouwd als een goed instrument om de emotionele ontwikkeling in
kaart te brengen.
De sociaal-emotionele ontwikkeling is in vijf fases op te delen. Iedere fase heeft haar eigen basale
behoeften. Wanneer deze behoeften niet worden herkend/ onderkend, wordt het kind ondervraagd of
overvraagd. Dit leidt vaak tot ‘moeilijk verstaanbaar gedrag’.
Soms kom je er achter dat gedrag als ‘probleem’ wordt ervaren terwijl het feitelijk hoort bij de
emotionele fase van het kind. Niettemin kan het gedrag dan nog steeds erg lastig zijn! (een driftbui van
een peuter is nog wel grappig maar wat als je 11-jarige zich in de supermarkt gillend ter aarde stort?).
Wel is het belangrijk om te weten dat het voortkomt uit de emotionele fase zodat je beter kunt
inschatten in hoeverre je het gedrag hem ‘kunt aanrekenen’. Ook kun je je begeleiding en opvoeding
beter aanpassen aan het niveau.
In deel 2 van dit document vind je een uitgebreide uitwerking van de emotionele ontwikkeling met
daarbij enkele handreikingen voor opvoeding en begeleiding. Echter, zoek bij vragen of altijd hulp of
ondersteuning bij deskundigen.
Fases van (sociaal)emotionele ontwikkeling.
Eerste adaptatiefase
(0-6 maanden)
-
Eerste socialisatiefase
(6 – 18 maanden)
-
sensorische integratie;
lichaamstaal, lichamelijke verzorging en lichamelijk contact;
individuele benadering;
evenwicht tussen rust en ontspanning;
prikkels doseren;
omgeving niet vaak veranderen;
eenvoudige structuur van ruimte, tijd (regelmaat), personen en
activiteiten.
hechting - hechtingsgedrag;
contact maken;
Eerste individuatiefase
(18 – 36 maanden)
Eerste identificatiefase
(3-7 jaar)
Realiteitsbewustwording (7-12 jaar)
-
hechtingspersoon- (hechten aan ouders);
vertrouwen door nabijheid en vaste (zorg)rituelen;
voorspelbaarheid: structuur en veiligheid;
individuele benadering en nabijheid;
begrenzing en actief ingrijpen;
sociale stimulatie;
begint interesse te krijgen in speelgoed.
autonomie (ik – ander, eigen wil, de ‘nee’ fase);
scheidingsangst;
vertrouwensband;
houvast biedende benadering;
duidelijke boodschappen;
bijsturing op basis van gemaakte regels en afspraken;
beloning van sociaal gedrag;
gedoseerde verantwoordelijkheid;
evenwicht zelfbepaling – grenzen;
valkuil machtsstrijd (diplomatie).
stimuleren van ‘zelf doen’ (initiatiefname);
sociaal leren staat voorop;
rolmodel;
individuele benadering tijdens stressmomenten;
invoelen emoties komt op gang;
internalisatie normen en waarden komt op gang;
aanwezigheid en begeleiding (correcties) blijven nodig;
fantasie – werkelijkheid; realiteitsbesef groeit;
naast elkaar spelen – samen spelen.
wereld speelt zich meer buitenshuis af;
relaties leeftijdsgenoten worden belangrijker/ sterker;
zelfvertrouwen en eigenwaarde;
frustratietolerantie neemt toe;
ouder voorwaardenscheppend, op afstand, hulp bij keuzes;
erkenning van eigen prestaties;
sociale competentie;
sociale angst;
volwaardigheid;
productiviteit en creativiteit;
vaste regels in sociaal gedrag.
De hermeneutische cirkel
Checklist bij het invullen van de hermeneutische cirkel.
Levensgeschiedenis:
Lichamelijke ontwikkeling:
Verstandelijke ontwikkeling:
Sociale ontwikkeling:
Psychische en/of psychiatrische
problematiek
Interactie en communicatie
Emotionele ontwikkeling
waar geboren? wanneer?
familiesamenstelling?
school en werkverloop
belangrijke gebeurtenissen
trauma’s
ziekenhuisopnames
diagnose
medicijngebruik
mogelijkheden tot ADL
zintuiglijke ontwikkeling
ziekteverloop
IQ – intelligentieniveau.
gebruik taal
lezen/schrijven/rekenen (schoolse vaardigheden)
algemene kennis
inzicht in problemen oplossen (en oplossingen kunnen bedenken)
consequenties van acties overzien
klokkijken, tijdsplannen
houden aan afspraken
omgang met geld
doen van meerdere dingen tegelijk
overzicht behouden in (sociale) situaties waar meerdere dingen
tegelijkertijd gebeuren
invullen van vrije tijd
omgang met anderen
verplaatsen in een ander (empathie)
dingen samen doen
behoefte aan intimiteit (seksueel), relatie
diagnose(s) (autisme, ADHD, depressie, gedragsstoornis)
gemoedstoestand van het kind (blij, somber, enthousiast,
teruggetrokken etc.)
begrijpen/ snapvermogen (alles wat er gezegd wordt en zelf
wordt gezegd)
oogcontact
niveau van communicatie
ondersteuning in de communicatie
omgaan met gevoelens (zelf kunnen benoemen)
omgang met spanningen
inzicht in gevoelens van anderen
geweten (innerlijk besef)
mogelijkheid tot uitstel behoeften
gewetensontwikkeling
fantasie
Deel 2.
Emotionele ontwikkeling
en begeleidingsadviezen.
Om je kind aan te kunnen spreken (oftewel opvoeden) op het niveau dat bij hem past, is het
noodzakelijk een goed beeld van zijn (sociaal-)emotionele ontwikkeling te hebben. In deel 2 van dit
document vind je een omschrijving van de fasen van de sociaal-emotionele ontwikkeling zoals
beschreven door prof. dr. A. Došen. Deze fasen vormen de basis voor de SEO, Schaal voor Emotionele
Ontwikkeling.
De SEO bestaat uit een vragenlijst, die nog steeds in een proefstadium verkeert (experimenteel). Toch
is het een zeer bruikbaar instrument gebleken dat steeds meer terrein wint in de verstandelijk
gehandicaptensector. Het is belangrijk dat deze vragenlijst door een ervaren orthopedagoge/
gedragsdeskundige wordt afgenomen zodat het gedrag op een juiste manier wordt geduid. Vraag
ernaar bij de school of zorginstelling van je kind.
Formuleer eventueel het ‘in kaart brengen van de (sociaal-) emotionele ontwikkeling’ als hulpvraag.
Daarna is het misschien fijn als een deskundige meekijkt naar jouw kind en zijn gedrag helpt te
verklaren. Hier blijft ook de onderlinge wisselwerking met andere factoren belangrijk: een kind dat
rolstoelgebonden is, ontwikkelt zich anders/heeft andere dingen nodig dan een kind dat kan
rondlopen. Wanneer je het gedrag kunt verklaren, kun je wellicht ook beter de juiste aanpak
bedenken. Overigens zal niet al het gedrag kunnen worden verklaard.
Onderstaande beschrijving is een vrije bewerking van de publicatie:’Sociaal-emotionele ontwikkeling,
Omschrijving fasen en bijbehorende begeleidingsstijl’ van S. Zaal, M. Boerhave en M. Koster. Deze
publicatie is geschreven als handreiking voor begeleiders in de verstandelijk gehandicaptensector. De
tekst is bewerkt naar ouderperspectief waarbij jargon zoveel mogelijk is vermeden of uitgelegd.
In de beschrijving van de sociaal-emotionele ontwikkeling worden de volgende fasen onderscheiden:
1. Eerste Adaptatiefase
:
0 - 6 maanden
2. Eerste Socialisatie fase
:
6 - 18 maanden
3. Eerste Individuatiefase
:
18 - 36 maanden
4. Eerste Identificatiefase
:
3 - 7 jaar
5. Realiteitsbewustwording
:
7 - 12 jaar
Bij het in kaart brengen van de emotionele ontwikkeling van een kind, vergelijk je het dus met de
‘normale’ ontwikkeling van een gezond kind. Soms kan dat ook verhelderend werken: een kind (11
jaar) met agressief gedrag begrijp je wellicht beter als je hem vergelijkt met een driftige peuter. Je kunt
ook je verwachtingen bijstellen door je steeds af te vragen: ‘Zou ik dit ook verwachten van een kind
van…jaar ?’. Als ouder is het soms erg moeilijk om te beseffen dat een emotionele ontwikkelingsfase
nog lang kan duren (of niet meer voorbij gaat). Immers, wanneer je als ouder van een peuterpuber
met je handen in het haar zit, kun je nog denken:’ach, deze fase gaat ook weer voorbij’. Bij
EpilepsiePlus-kinderen is dat niet vanzelfsprekend.
In onderstaande beschrijving worden de ontwikkelingsfases zo concreet mogelijk uitgelegd. Daarna
volgt een beschrijving en adviezen tijdens de verzorging, begeleiding en opvoeding van het kind in de
betreffende fase. Tot slot staan er mogelijke (gedrags-)problemen benoemd die kunnen ontstaan
wanneer het kind wordt overschat of als de begeleiding niet goed aansluit.
1
EERSTE ADAPTATIEFASE (0 – 6 MAANDEN).
In deze fase is het kind voornamelijk bezig zich lichamelijk aan te passen aan het leven buiten de
baarmoeder: gewenning aan voeding, waak-/slaapritme, geluiden, aanraking, bewogen worden,
temperatuur regulatie, et cetera.
Het contact met de ouder verloopt nog geheel via de nabijheidzintuigen : tast, reuk en smaak. Huilen is
in deze fase de belangrijkste manier om aandacht te vragen of contact te maken. Huilen staat
voornamelijk nog voor lichamelijk ongemak (honger, dorst, pijn, vermoeidheid, te veel prikkels,
gespannen sfeer).
Het kind laat lichamelijke spanning en ontspanning zien en toont zich lichamelijk opgewonden als het
zich niet prettig voelt. Het kind toont angst en woede bij vreemde of intensieve sensorische prikkels,
dus prikkels die het met de zintuigen waarneemt (bijvoorbeeld harde geluiden, plotselinge koude,
drukte, fel licht). Deze woede is gericht naar zichzelf en zijn omgeving. Verder ontdekt het kind in deze
fase zijn eigen lichaamsdelen.
Het kind heeft nog geen besef dat iets nog bestaat op het moment dat hij het niet meer ziet (‘weg =
weg’). Het kind heeft nog weinig interesse in speelgoed, hooguit toevallig ontdekkend. Er is geen
gericht contact met leeftijdsgenootjes. Het hechtingsproces begint al vanaf de geboorte maar
daadwerkelijk hechtingsgedrag (huilen bij weggaan, lachen bij terugkeer, volgen met de ogen) is vanaf
circa vijf maanden te zien.
Verzorgen, begeleiden en opvoeden in eerste adaptatiefase (0-6 maanden)
Als ouder ben je er vooral op gericht om te zorgen voor een ‘psychofysiologisch evenwicht’: het
evenwicht tussen lichamelijke en psychische gesteldheid. Het bieden van rust en ontspanning en het
aanbrengen van regelmaat in activiteit en rust is daarbij enorm belangrijk.
Je bent vooral verzorgend en individueel bezig met je kind. Hierbij is er vooral sprake van lichamelijk
contact, masseren, waarbij je op signalen van het kind reageert (responsiviteit). Volg het tempo van
het kind. Neem pauzes als hij dit aangeeft.
Koesteren, troosten en steunen brengen vaak weer rust bij huilen dat veelal duidt op lichamelijk
ongemak (ik heb honger/dorst, pijn/ongemak, vermoeidheid of angst door teveel vreemde of intensieve
prikkels/gespannen sfeer).
Lichaamstaal (mimiek (gezichtsuitdrukking, gebaren), intonatie (de toon waarop je iets zegt), tempo,
et cetera) is erg belangrijk. Probeer je boodschap in overeenstemming met je lichaamstaal te brengen.
Dat betekent ook dat je, als je zelf gespannen bent, de verzorging beter aan iemand anders kunt
overdragen als dat mogelijk is. Het kind neemt jouw spanning over.
Je begeleiding zal gericht moeten zijn op bescherming tegen te intensieve of te veel verschillende
prikkels. Op deze manier kunnen sensorische prikkels verwerkt worden. Daarnaast is een
overzichtelijke en eenvoudige structuur van ruimte, tijd en personen belangrijk. De leefruimte moet
betrekkelijk klein zijn en in deze ruimte moeten er geen veranderingen zijn. Probeer binnen deze
ruimte een grote mate van voorspelbaarheid, regelmaat en vast ritme (rust en actie) aan te houden.
Lichamelijke verzorging staat veelal centraal: eten, drinken, verschonen, wassen, et cetera. Maak
hiervan herhalende activiteiten waarbij onderlinge wisselwerking op de voorgrond staat: om beurten
bewegen (wiegen, bewegingen spiegelen), geluiden over en weer, wisseling in geluidritmes en
intonatie (liedjes, rijmpjes).
Door al deze (voorspelbare) zorg en bevrediging van basale behoeftes, wordt vertrouwen opgebouwd.
Met vertrouwen wordt de basale emotionele veiligheid bedoeld; een zeer belangrijke voorwaarde om
verder te kunnen ‘groeien’. Deze veiligheid is ook onverbrekelijk verbonden met een gezonde
hechting.
Het kind confronteren met zijn gedrag is niet zinvol. Beter is het om hem te ondersteunen en
begeleiden in zijn handelen. Probeer je houding ‘emotioneel neutraal’ te houden. In deze fase wordt
de omgeving nog voornamelijk via de mond verkend. Zorg daarom voor passend speelgoed en ander
‘ontdekkingsmateriaal’.
Voorkomende problemen bij overschatting en inadequate begeleiding:
Psychofysiologische stress (lichamelijke en psychische stress). Bij lang aanhouden kan dit leiden tot
volledige uitputting.
De stress uit zich in onrust, angst, woede-uitbarstingen, automutilatie (zelf verwondend gedrag),
stereotypen, teruggetrokkenheid, passiviteit, verstoring dag-/nachtritme, zelfstimulatie, ontregeling bij
verandering in omgeving, problemen met sensorische integratie.
Om dit gedrag positief te beïnvloeden moet je als ouder (begeleider) regelmatig dicht bij het kind zijn
(nabijheid bieden) om basisveiligheid op te bouwen/te herstellen. Het kind heeft een persoonlijke
benadering nodig en moet (lichamelijk) worden begrenst.
2
EERSTE SOCIALISATIEFASE (6 – 18 MAANDEN)
In deze fase staat het hechtingsproces tussen het kind en zijn ouders centraal. Het kind voelt zich
veelal nog één met zijn ouders die als een soort verlengstuk van het kind functioneren :’Er is nog geen
onderscheid tussen het kind en de ander’. Het kind denkt en voelt sterk egocentrisch, dus met zichzelf
als middelpunt, wat iets anders als egoïstisch is.
Het opbouwen van basale emotionele veiligheid (basisveiligheid) is van het grootste belang. Het kind
kan in paniek raken bij afscheid van zijn ouder(s) of wanneer die uit zicht is. Het heeft nog weinig besef
dat het een zelfstandig wezentje is en ‘weg’ is nog steeds ‘weg’. Omdat het kind daarnaast wel een
besef begint te krijgen dat dingen en personen bestaan, ervaart het ook gemis als de ouder er even
niet is. De nabijheid van de ouder biedt veiligheid en daarbinnen durft het kind zijn activiteiten te
doen. Het kind is in deze fase ook eenkennig.
Het kind ontdekt dat het zijn eigen lichaam kan gebruiken om iets te pakken, aan te raken et cetera.
Het kind gaat op zoek naar voorwerpen die het kort daarvoor nog gevoeld heeft. Vooral vorm en
geluid van materiaal worden ontdekt.
Het kind kent lust- en onlustgevoelens en kan liefde, angst en woede tonen. Agressie toont het kind
nog heel ongecontroleerd naar de omgeving. Er is een beginnende interesse in leeftijdsgenootjes. Het
kind begint naar voorwerpen te wijzen en te benoemen met “die!” of soms, heel beginnend, het
voorwerp bij de naam te noemen.
Verzorgen, begeleiden en opvoeden in de eerste socialisatiefase (6-18 maanden)
Je begeleiding is gericht op het bewerkstelligen van basale emotionele veiligheid. Die is gebaseerd op
vertrouwen in de ouder. Lichamelijk contact, in het zicht zijn, voorspelbaarheid in doen en laten, vaste
rituelen en ritmes dragen hieraan bij. In deze fase is het, net als in de vorige fase, belangrijk dat de
omgeving veel structuur en veiligheid biedt.
Vanuit een veilige nabijheid kun je het kind stimuleren om op onderzoek uit te gaan: eenvoudig in/uit
materiaal, actie/reactiespel, sensorisch (met de zintuigen) ontdekken. Zorg wel dat je zichtbaar en
beschikbaar blijft tijdens activiteiten. Spelletjes als kiekeboe, verstopspelletjes en contactspelletjes
passen ook goed in deze fase. Net als rijmpjes, eenvoudige liedjes zingen zonder achtergrondmuziek.
De communicatie bestaat uit lichaamstaal en korte zinnetjes (één- of twee woorden) gekoppeld aan
het hier en nu. Aanraken en oogcontact maken voordat je de boodschap overbrengt, is belangrijk.
Confrontatie met het eigen (ongewenste) gedrag is nog steeds niet erg zinvol. Op deze
ontwikkelingsleeftijd wordt de betekenis van het woordje “nee” wel begrepen maar kan nog niet
worden uitgevoerd. Dat betekent dat het kind nog niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor
het gedrag. Hulp bieden is wel belangrijk. Leg de verantwoordelijkheid bij jezelf. Boos worden helpt
niet, uit de situatie halen of de handeling onderbreken, is een betere mogelijkheid. Het is belangrijk
dat het gedrag actief veranderd wordt; je moet zelf optreden.
Voorkomende problemen bij overschatting en inadequate begeleiding:
Wanneer een kind hier wordt overschat, zal het zich onvoldoende veilig voelen: basale emotionele
onveiligheid. Hierdoor ontstaat een verstoring van de hechting (geen, onvoldoende, onveilige of
angstige hechting).
Gedragsproblemen:
Vasthouden van lichamelijk contact (aan je vastklampen), contactstoornissen, bizar gedrag,
agressiviteit t.o.v. hechtingsfiguur(ouder), hevige angsten, angst voor vreemden, apathie in bedreigde
situatie, wanen, angst voor verandering, snelle stemmingswisselingen (o.a. depressiviteit), impulsief
reageren bij frustratie, regressief gedrag (terugvallen in eerdere ontwikkelingsfases), zelf verwondend
gedrag bij hoge frustratie, dwangmatig bezig zijn met materiaal, ontwikkelt rituelen.
Ook in deze situatie zal de basisveiligheid moeten worden gewaarborgd en/of versterkt. Dit gebeurt
door voldoende nabijheid te bieden maar ook door duidelijke begrenzing.
3
EERSTE INDIVIDUATIEFASE (18 – 36 MAANDEN)
Het kind beseft in deze fase steeds meer dat het een eigen persoontje is dat los van de ouder bestaat.
Autonomie (het zelf doen) en individuatie (vorming van eigen persoon) staan centraal. Het kind krijgt
een eigen wil, ontdekt het woord ‘nee’ en het woord ‘ik’. Hij wil alles zelf doen, wil invloed op zijn
omgeving uitoefenen, maar heeft toch nog steeds graag de volwassene op een afstandje. Het liefst in
zicht. Dat heeft het kind nodig om zich veilig te voelen.
Deze leeftijdsfase is niet gemakkelijk: zelf doen en zelf ontdekken staan centraal, ook die dingen die het
nog niet zelf kan. Beperking van de eigen wil leidt makkelijk tot frustratie en driftbuien. Soms zo hevig
dat ze er zelf bang van worden. Bang voor boze woorden, bang om afgewezen te worden en bang je te
verliezen.
Het is in deze fase nog moeilijk om te onthouden wat er wel en niet mag. Dit wordt in kleine stapjes
geleerd. Als er dan toch gedaan wordt wat niet mag is dat vaak niet opzettelijk: de drang om zelf te
doen is sterker dan de wil van de opvoeder. Van intern geweten is nog geen sprake dus ook niet van
echt schuldgevoel achteraf, hooguit besef dat het iets verkeerd deed.
Het kind zoekt de nabijheid van andere kinderen maar van samenspel is nog geen sprake. Het kind kan
zich nog niet verplaatsen in de ander. Het gaat steeds meer onderzoekend om met spelmateriaal.
Het kind heeft gevoelens van trots, angst, verdriet, jaloezie en liefde. Woede en agressie zijn op
personen gericht, vooral op diegenen die het belemmeren in het uitvoeren van zijn eigen wil, maar is
nog heel ongericht.
Verzorgen, begeleiden en opvoeden in de eerste individuatiefase (18-36 maanden)
Begeleiding is in deze fase gericht op het vergroten van autonomie (zelfstandigheid), echter binnen
duidelijke grenzen en een aangegeven structuur. Een evenwicht vinden tussen zelfbepaling van het
kind en het bieden van grenzen is van groot belang… en ook het moeilijkste. Nabijheid is nodig zonder
het kind onnodig te ‘betuttelen’. In je nabijheid kun je corrigeren of bijsturen op basis van gemaakte
regels en afspraken.
Duidelijkheid voorkomt verwarring. Als jij voorspelbaar bent, voelt het kind zich veilig. Bij die
duidelijkheid hoort ook dat je geen verzet oproept door een handeling te vragen als je wilt dat het
gebeurt. Dus je zegt “kom we gaan” in plaats van “ga je mee?” of “kom, we gaan eten” in plaats van
“kom je eten?”. Zorg dat de boodschap duidelijk en helder is; geef aan welke handeling je verwacht.
De kunst is om de eigen wil in banen te leiden. De strijd aangaan en op je strepen staan als ouder heeft
vaak een averechts effect. Dit betekent niet dat je alles maar moet laten. Ieder mens heeft een eigen
wil (wil is een belangrijke drijfveer in het leven en in de ontwikkeling) maar wat iemand wil, mag zo
min mogelijk ten koste gaan van een ander. Pak het diplomatiek aan, leid af.
Omdat er nog geen sprake is van een intern geweten, wordt boosheid van jou als ouder alleen ‘op dat
moment’ vervelend gevonden. Verwacht dus geen blijvend schuldbesef. De aanwezigheid van een
volwassene en de begeleiding van het gedrag blijven nodig, elke dag weer opnieuw. Het weten dat iets
niet mag, verandert langzaam (soms heel langzaam) door herhaling, in ‘ik heb het eerder gehoord, ik
heb het ge-weten’. Van daaruit ontwikkelt zich het geweten.
Realiseer je dat je kind nog geen oplossingen of alternatieven kan bedenken voor ongewenst gedrag.
Doe dat samen. Help hem op weg door de activiteit rustig te hervatten op de gewenste manier. Geef
hem gedoseerde verantwoordelijkheid: Benoem kort dát het niet mag en waarom niet: “Niet slaan,
dat doet pijn”. Formuleer kort het alternatief: “ga maar vragen of je het hebben mag” en voer samen
de handeling uit. Niet te veel confronteren met gedrag.
Nabijheid hoeft weliswaar niet meer zo letterlijk nabij als in de voorgaande fase, maar het is belangrijk
dat er gereageerd wordt op signalen. Als ouder kun je wat gaan oefenen met ‘wat verder weg’ zijn.
Wel moet duidelijk zijn waar je bent en wanneer je weer beschikbaar bent. Zeg bijvoorbeeld :’Mama
gaat even naar de keuken afwassen. Als het klaar is, kom ik terug’. Laat de tijd niet te lang zijn en help
het kind om zich bezig te houden in de tussentijd. Reageer direct wanneer hij roept. Ook kun je een
lievelingsknuffel of foto geven om het kind te helpen de tijd te overbruggen (dit noemen ze een
transitie object).
Scheidingsangst speelt in deze fase een belangrijke rol. Het hoogtepunt wordt bereikt in de eerste
helft van het tweede jaar maar loopt door tot in het derde levensjaar. In deze periode kunnen er door
deze scheidingsangst slaapproblemen voorkomen. Behalve scheidingsangst zijn er ook andere angsten
die een rol gaan spelen (zie volgende fase).
Voorkomende problemen bij overschatting en inadequate begeleiding:
Verstoorde autonomieontwikkeling, waarbij te veel of te heftig gereageerd wordt (geldingsdrang) en
negatieve gevoelens worden ontvlucht. Het kan ook uitmonden in het zich volledig overgeven aan de
omgeving, zich volledig afhankelijk en passief tonen.
Gedragsproblemen:
Constant om aandacht van ouders of begeleiders vragen, niet alleen kunnen zijn, geen of weinig
interesse voor spelmateriaal, geen interesse voor leeftijdgenoten, onrustig, overbeweeglijk gedrag,
chaotisch, koppig, negatief, opstandig, uitdagend, ontremd, destructief, geïrriteerd, overwegend
ontstemd, agressief, asociaal, reagerend vanuit lust-onlustprincipe of juist passief, weinig eigenheid,
imitatie van anderen, teruggetrokken, bang.
Het kind heeft nog steeds veel nabijheid en begrenzing nodig. Door hem te stimuleren om kleine
dingen zelf te doen (en hem daar dus ook de ruimte voor te geven) doet hij positieve ervaringen op.
4
EERSTE IDENTIFICATIEFASE (3 – 7 JAAR)
Het kind wordt steeds meer een zelfstandig persoontje dat initiatief neemt in het zich actief durven
opstellen ten opzichte van anderen en activiteiten (zelf doen !!)
Aan het begin van deze fase is de peuter (3 tot 4 jaar) nog erg afhankelijk van de aanwezigheid van
ouders/ begeleiders om zich te gedragen volgens bepaalde normen en waarden. Zonder hen wordt de
verleiding soms te groot om iets ‘stouts’ te doen.
Aan het eind van de eerste identificatiefase heeft de kleuter (4 tot 7 jaar) besef van regeltjes en kan
steeds beter aan deze regeltjes houden, ook als de volwassene niet in de buurt is. Het spiegelt zich
steeds meer aan ‘belangrijke anderen’ (o.a. ouders) die een rolmodel vervullen en voelt zich
tegelijkertijd almachtig.
Kleuters kunnen ook ineens weer bang zijn om alleen gelaten te worden; vastklampen als je weggaat of
als er zich een nieuwe situatie voordoet. Het kind kan zich zonder vertrouwde persoon wel staande
houden in een vertrouwde omgeving. Het contact met een volwassene verloopt vooral via taal en spel.
Kleuters vragen non-stop naar het waarom. Deels uit nieuwsgierigheid, deels gewoon om het
babbeltje.
Peuters zijn nog niet in staat om dingen vanuit het perspectief van de ander te bekijken. Ze zien alles
vanuit hun eigen positie: egocentrisch (wat niet hetzelfde is als egoïstisch !). Ditzelfde geldt voor het
aanvoelen van emoties bij de ander. Dit tekort in denken zorgt ervoor dat ze elkaar kunnen kwetsen of
pijn doen. Ze hebben nog onvoldoende zicht op hoe hun doen en laten overkomt op de ander. Dit
vermogen is pas vanaf ongeveer het zesde jaar aanwezig en ontwikkelt zich steeds verder.
Het kind is veelal nog impulsief: denken en doen gaan vaak gelijk op. Gevolgen worden nog niet
(peuters) of onvoldoende (kleuters) overzien en afgewogen.
In de peuterperiode kunnen kinderen bang zijn voor “de gekste dingen”: bang om te vallen, want stel je
voor dat je in honderd stukjes breekt. Bang voor douchewater, straks spoel je door het putje. Bang in
het donker. Bij peuters en kleuters lopen fantasie en werkelijkheid makkelijk door elkaar: fantasie is
werkelijkheid (zelfbedachte enge monsters en dergelijke). Het vermogen om onderscheid tussen
fantasie en werkelijkheid te maken, ontwikkelt zich in de loop der jaren onder invloed van
denkontwikkeling en ervaring. Aan het eind van de kleuterperiode is het steeds meer mogelijk om uit
elkaar te houden wat echt en wat maar een bedenksel is. Dit realiteitsbesef levert wel een nieuwe
angstbron op, want die werkelijkheid is vaak ingewikkeld en onoverzichtelijk.
Peuters spelen nog voornamelijk naast elkaar, kleuters steeds meer met elkaar. Ook kleuters zijn nog
erg gericht op vervulling van eigen wensen. Dit, tezamen met het nog onvoldoende ontwikkelde
invoelingsvermogen, zorgt ervoor dat het samenspel nog niet op de manier plaatsvindt zoals dat aan
het eind van deze fase (6-7 jarigen) behoort. Spelletjes met duidelijke regels zijn in de kleuterperiode
geliefd.
Het kind kent aan het eind van deze fase gevoelens van spijt en (beginnende) schaamte en kan in
toenemende mate praten over zijn eigen gedrag. Het kind heeft angst om niet geaccepteerd of
gewaardeerd te worden door belangrijke anderen en kent faalangst. Het kind kent ook gevoelens als
geluk. Het gevoel voor goed en fout is nog heel zwart/wit.
Boosheid en agressie kan het heel gecontroleerd richten op de persoon. In de omgang met materiaal
toont het kind creativiteit en fantasie. Dit geldt ook voor taal.
Verzorgen, begeleiden en opvoeden in de eerste identificatiefase (3-7 jaar)
De identiteit van het kind wordt gevormd. Hij is in deze fase afhankelijk van jou als ouder of een
andere begeleider wat betreft het bijbrengen en corrigeren van zijn gedrag en zijn denken. Dit kan hij
nog niet zelf. Dit houdt in dat jouw aanwezigheid en begeleiding (correcties) in het gedrag steeds nodig
zijn, elke dag weer.
De impulsiviteit aan het begin van deze fase is met wat afleiding vaak wel op een ander spoor te
brengen. Uitleg wordt, naarmate de fase vordert, steeds belangrijker. Jouw boosheid bij afkeuring op
dat moment wordt vervelend gevonden maar het maakt nog niet dat hij zich schuldig voelt.
Verder kun je het kind steeds meer stimuleren om dingen zelf te doen en verantwoordelijkheid te leren
dragen en oplossingen te bedenken. Het is hierbij belangrijk dat het succeservaringen opdoet. Je
nabijheid is dus nog steeds belangrijk maar moet zeker niet betuttelend zijn. Immers, het kind moet
zelf de kans krijgen de dingen te doen.
Biedt ruimte voor fantasie. Omdat de fantasie en werkelijkheid vaak door elkaar heen lopen, lijken
deze kinderen vaak leugens te vertellen. Corrigeer alleen als de fantasieverhalen een gevoel van
onveiligheid geven.
Het kind leert rekening te houden met anderen door ingrijpen van de ouder/begeleider, door te
benoemen wat er niet goed is en waarom niet. Het waarom wordt steeds belangrijker en brengt de
realiteitszin op gang. Het gedrag is onder andere te corrigeren door in te grijpen, door uit te leggen,
iedere keer weer, dat jij dit (wat hij net deed) niet wilt hebben. Bijvoorbeeld omdat je een ander geen
pijn moet doen. Jouw correcties en woorden brengen de realiteitszin op gang. Daardoor wordt het
vermogen om rekening te houden met een ander ontwikkeld.
Sociaal leren staat in deze fase centraal. Het kind kijkt hoe een ander iets doet. Kinderen leren als
volgt: voordoen  samen doen  zelf doen. Als ouder heb je ook een zeer belangrijke rol als
rolmodel/voorbeeldfunctie. Wees kritisch op je eigen handelen. Soms lijkt het er op alsof hij ‘denkt dat
hij de ouder is’. Dit kan als storend worden ervaren.
Met het oog op sociaal leren, is het van belang dat het kind in een voor hem juiste groep functioneert
(school, kdc, etc). Een uitnodigende (uitdagende), stimulerende benadering waarbij groepsregels een
algemeen kader aangeven is belangrijk. Bij stressvolle of nieuwe situaties moet tijdelijk individuele
ondersteuning geboden worden.
Voorkomende problemen bij overschatting en inadequate begeleiding:
Wanneer het kind zelf dingen onderneemt maar op een negatieve manier wordt bejegend kan dit
leiden tot angsten, schuldgevoel, verlaagde zelfwaardering, en tot verschillende vormen van
compensatiegedrag: overdrevenheid, onechtheid, dwangmatigheid, opstandigheid en ontremdheid.
(Gedrags-)problemen: depressiviteit, passiviteit, tekort aan creativiteit, teruggetrokkenheid, starheid,
fobieën, dwangmatigheid, overdreven zelfvertrouwen en ondernemingslust, motorische onrust of
geremdheid en apathie. Afhankelijk van de supervisie van ouders/begeleiders, egocentrisch,
autoriteitsconflicten, faalangst, zwakke interactie met leeftijdgenoten, tekort aan zelfregulatie,
vluchten naar fantasiewereld, somatische klachten bij psychische spanningen, gebrek aan initiatief
naar de omgeving in contacten en activiteiten, stelen en ander crimineel gedrag.
5
REALITEITSBEWUSTWORDING (7 – 12 JAAR)
De meeste kinderen zitten tussen hun 7e en 12e op de basisschool. De wereld gaat steeds meer voor
hen open. Er zullen eisen aan het kind gesteld gaan worden die bij deze leeftijd passen. Zij leren
nieuwe vaardigheden waardoor hun leefwereld toegankelijker voor hen wordt. Als eerdere fasen goed
doorlopen zijn, heeft het kind in toenemende mate zelfvertrouwen en voldoende eigenwaarde om tot
prestaties te komen. Er is interesse en belangstelling voor de omgeving. Een kind dat voldoende gevoel
van eigenwaarde heeft, zal gemakkelijker aansluiting vinden bij andere kinderen en invulling kunnen
geven aan vrije tijd. Ook zullen teleurstellingen gemakkelijker geaccepteerd kunnen worden; hun
frustratietolerantie is toegenomen.
Het kind maakt zich sociale regels eigen, leert verantwoordelijk te zijn, heeft een ‘geïnternaliseerd’
geweten, kan samenwerken en ontwikkelt vriendschappen. Vanaf het zesde levensjaar worden de
relaties met leeftijdgenoten belangrijker en sterker. Voor de sociale en emotionele ontwikkeling zijn
goed verlopende relaties met leeftijdgenoten onontbeerlijk.
In groepsverband leren kinderen zich aan te passen aan de groepsregels, met elkaar te onderhandelen
en met elkaar conflicten aan te gaan en op te lossen. Op school krijgt het steeds nieuw materiaal
aangeboden dat hij vervolgens moet proberen te begrijpen en in te passen in datgene dat hij al weet
en ervaren heeft.
Ieder kind is wel eens bang om fouten te maken of het verkeerd te doen. Sommige kinderen zijn echter
zo vaak bang om te falen, dat hun prestaties hierdoor beïnvloed worden. Door de onzekerheid kunnen
ze de leerstof nog moeilijker aan: zij overzien niet wat je van hen vraagt. Zij worden daardoor angstig
en onzeker en dan kun je niet goed presteren en ben je niet creatief in het bedenken van mogelijke
oplossingen. Op die manier ontstaat faalangst.
Kinderen in de basisschoolleeftijd die bang zijn, laten dat over het algemeen merken door lichamelijke
klachten of via gedrag. Bange kinderen kunnen hun angst ook uiten door overdreven druk te zijn of
door juist heel stil te worden. Het kind heeft angst om niet gewaardeerd te worden. Het kent sociale
angst, waardoor het kind niet naar school wil omdat daar een prestatie wordt verwacht. Zij kunnen
ook moeite krijgen met in- en/of doorslapen of hun eetlust vermindert.
Als er sprake is van agressiviteit is deze gecontroleerd en heeft soms zelfs iets bestraffends, vanuit
zwart/wit denken en strenge gewetensvorming. De nuancering ontbreekt vaak nog. Kinderen maken
daardoor nog wel eens verkeerde interpretaties waardoor ze eigen ervaringen negatief labelen (“Ik
ben stom, ik kan het toch niet”).
In het spelen wordt de realiteit nagebootst; fantasiespelletjes zijn niet meer zo intensief. Daarnaast is
het kind creatief en gericht op productiviteit. Als kinderen op de basisschool zitten, gaan zij steeds
meer spelen in groepsverband en meer associatief spelen, wat wil zeggen dat zij spelletjes en
attributen van elkaar afkijken en overnemen en dat zij ook spelmateriaal van elkaar lenen of
gebruiken.
Naarmate kinderen ouder worden gaan zij meer coöperatief spelen : samen spelen met als doel samen
iets te bereiken. In de omgang met leeftijdsgenootjes kan het kind steeds beter geven en nemen,
onderhandelen en samenwerken. Daarnaast wordt sociale competitie steeds belangrijker. Kinderen in
deze fase willen hun eigen lichamelijke prestaties meten. Deelnemen aan een sport is erg belangrijk.
De wereld van het kind speelt zich steeds meer buiten het huis af. ‘De juf/meester weet het beter dan
vader/moeder.’ Gesprekken spelen zijn realistisch en gaan steeds meer over de wereld om hen heen.
Verzorgen, begeleiden en opvoeden in de fase van realiteitsbewustwording (7-12 jaar)
Verstandelijke vermogens groeien naarmate het kind daarvoor de gelegenheid, de rust, de ruimte en de
tijd krijgt. Pas als kinderen voldoende geleerd hebben (onder andere door een consequente,
voorspelbare, duidelijke, gestructureerde, liefdevolle begeleiding) zijn zij over het algemeen goed
voorbereid en kunnen zij de bredere sociale wereld aan waarin zij nu terecht zijn gekomen.
Het is erg belangrijk om tijdig te signaleren wanneer een kind vastloopt in zijn relaties met anderen en
na te gaan hoe dat komt (is hij onzeker, egocentrisch, te weinig weerbaar, ontbreken er sociale
vaardigheden?).
Begeleiding in deze fase is met name gericht op stimuleren van zelfstandigheid en zelfvertrouwen.
Begeleiding en ondersteuning kan op afstand. Wees als ouder/begeleider steunend en
voorwaardenscheppend (maar niet betuttelend!) zodat het kind zijn eigen verantwoordelijkheid kan
nemen. Het opdoen van positieve leerervaringen is essentieel.
Begeleid je kind ook door zijn interpretaties van gebeurtenissen te nuanceren. De wereld is immers
niet zwart-wit. Dit geeft hem inzicht. Het kind heeft ondersteuning nodig bij loyaliteitsconflicten en het
maken van (existentiële) keuzes. Geef het kind vanuit jullie vertrouwensrelatie positieve feedback. Je
bent een belangrijk rolmodel.
Voorkomende problemen bij overschatting en inadequate begeleiding:
Als een kind wat zich in eerdere fasen onveilig en onzeker heeft gevoeld, heeft hij al zijn energie nodig
om zich te handhaven in een voor hem bedreigende omgeving. Dan blijft er te weinig energie over om
te leren, te groeien en zich te ontwikkelen. Kinderen die piekeren, angstig zijn, onzeker (gebrek aan
zelfvertrouwen), antisociaal en/of niet over voldoende zelfrespect (minderwaardigheidsgevoelens) en
eigenwaarde beschikken, worden in die denkgroei belemmerd.
Door constante ervaringen van niet aan de verwachtingen te kunnen voldoen, ontstaat faalangst die
de prestaties opnieuw negatief beïnvloedt. Daarnaast kan er een overmatige behoefte bestaan zich
waar te maken, zich te doen gelden. In gevallen waar dat niet lukt kunnen uitputtingsverschijnselen,
angsten, paniekaanvallen, antisociaal gedrag ontstaan.
Mogelijke (gedrags-)problemen: negatief zelfbeeld, faalangst, zich bedreigd voelen, zich benadeeld
voelen, fobieën, crimineel gedrag, alcohol-/drugsmisbruik, veelvuldig vluchten in computergames.
Tot slot….
In dit document is geprobeerd een weergave te geven van de verschillende niveaus in emotionele
ontwikkeling. Het blijft echter een theoretisch kader. Jouw kind is de (soms keiharde) praktijk.
Daarnaast wisselt het functioneren van onze kinderen vaak door de epilepsie. Onder invloed van die
epilepsie en/of emoties vallen ze soms weer terug in een vorige fase. Hierdoor zal je je steeds opnieuw
moeten aanpassen.
Ik wens elke EpilepsiePlus-ouder deskundige begeleiding bij het schrijven van een goede
‘gebruiksaanwijzing’ van hun kind. Soms moet je daar goed naar zoeken omdat niet elke deskundige
even deskundig is op dit gebied of de juiste klik heeft met jou als persoon.
Vragen en/of opmerkingen over dit onderwerp of dit document zijn welkom via
[email protected] t.a.v. Saskia Pontier-Koek.
Boekenlijst.
Tips voor verdieping.
De oorspronkelijke versie van de publicatie ‘Sociaal emotionele ontwikkeling: omschrijving fases en
bijbehorende begeleidingsstijl’ kunt u downloaden via het EMG-platform.
http://www.emgplatform.nl/publicatie/sociaal-emotionele-ontwikkeling/
Totale Communicatie, auteur W. Oskam. ISBN 9789035227507
http://www.eo.nl/archief/tv/autismewatnu/http://www.eo.nl/archief/tv/autismewatnu/
Communiceren met mensen met een verstandelijke en/of communicatieve handicap vraagt om een
bewuste communicatieve houding. We noemen deze basishouding Totale Communicatie. Dit boek
geeft een verhelderend beeld over communicatieniveaus en is een praktische handreiking om
communicatie te verbeteren. Goed leesbaar voor zowel professionals als ouders.
Een informatief filmpje (school) : http://www.leraar24.nl/video/2772
Uit de pas en Met Plezier Uit de Pas, auteur C. Kranowitz. ISBN 9789057122071 en
9789057122460
‘Uit de pas’ is een handboek over sensorische integratie problemen. Het is goed
leesbaar voor zowel ouders als professionals. ‘Met plezier uit de pas’ geeft globaal
dezelfde informatie maar is aangevuld met zeer leuke en bruikbare tips om met je
kind te spelen (en de sensorische integratie te verbeteren).
Geef me de vijf, auteur Colette de Bruin. ISBN 9789075129649
Een absolute must-have voor alle professionals en ouders van kinderen die baat hebben bij
duidelijkheid, voorspelbaarheid en overzicht. Oorspronkelijk geschreven voor kinderen met autisme
maar zeer goed bruikbaar voor kinderen zonder deze diagnose maar met bijvoorbeeld een beperkte
emotionele ontwikkeling. Het leert je anders te kijken naar de wereld (autibril) waardoor je gedrag
beter leert begrijpen en leert het kind houvast te bieden. Een mooi en duidelijk beeld over deze aanpak
krijg je in deze TV-afleveringen http://www.eo.nl/archief/tv/autismewatnu/
Emotionele ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke ontwikkeling
en de SEO-R.
auteur Lien Claes e.a. ISBN 9789044128499 en 9789044128505
Het boek bevat theorie over de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen op
het gebied van emotionele ontwikkeling, een instrument om de werkwijze toe te
passen binnen een (grote) organisatie. Voor voorbeelden van de invulformulieren van
deze schaal is er de uitgave 'SEO-R. Bedoeld voor orthopedagogen en psychologen.
Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap. auteur Prof. dr. A. Došen . ISBN
9789023241010
Psychische stoornissen en gedragsproblemen komen bij mensen met een verstandelijke handicap veel vaker
voor dan bij mensen zonder handicap, en vormen een ernstige bedreiging voor de kwaliteit van hun bestaan.
Professor Dosen heeft daarom getracht de verschillende theoretische en wetenschappelijke inzichten te
vertalen naar praktisch handelen in de hulpverlening. Psychische stoornissen, gedragsproblemen en
verstandelijke handicap is gebaseerd op uitvoerig literatuuronderzoek en ruime klinisch-psychiatrische
praktijkervaringen.
Download