EUROPEES PARLEMENT 2004 2009 Zittingsdocument 20.10.2005 B6-0554/2005 ONTWERPRESOLUTIE naar aanleiding van een verklaring van de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement door Klaus-Heiner Lehne, Jaime Mayor Oreja, Miroslav Mikolášik, Peter Liese en Giuseppe Gargani namens de PPE-DE-Fractie over octrooien op biotechnologische uitvindingen RE\585519NL.doc NL PE 364.128v01.00 NL B6-0554/2005 Resolutie van het Europees Parlement over octrooien op biotechnologische uitvindingen Het Europees Parlement, – gelet op Richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, – gezien de motivering van de Raad die als bijlage is gevoegd bij het gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 19/98, door de Raad vastgesteld op 26 februari 1998, met het oog op de aanneming van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, – gelet op het Europees Octrooiverdrag (EOV), – onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 maart 2000 over het besluit van het Europees Octrooibureau met betrekking tot octrooi nr. EP695351, verleend op 8 december 1999 (PE 289.411), – gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Parlement "Ontwikkeling en implicaties van het octrooirecht op het gebied van bio-en gentechnologie" (COM(2005)0312), – gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement, A. overwegende dat biotechnologie een van de belangrijkste technologieën voor de toekomst is en ondersteund moet worden met een passend politiek kader, B. overwegende dat octrooien noodzakelijk zijn voor de bevordering van innovatie, C. overwegende dat zich op het gebied van biotechnologie specifieke problemen voordoen, om welke reden het algemene octrooirecht moet worden ingevuld met specifieke regels, D. overwegende dat de vaststelling van ethische grenzen voor de biotechnologie van bijzonder belang is, E. overwegende dat het Europees Octrooibureau op 2 februari 2005 een octrooi heeft verleend (EP1257168) dat een methode van selectie van menselijke kiemcellen omvat en het octrooieren van de kiemcellen zelf mogelijk maakt, F. overwegende dat het Europees Octrooibureau de oppositie tegen octrooi EP695351 (octrooi van Edinburgh) aanvaardde en verklaarde dat geen octrooien op menselijke embryonale stamcellen kunnen worden verleend, G. overwegende dat ook tegen dit besluit oppositie is ingesteld, zodat de juridische situatie nog altijd onduidelijk is, H. overwegende dat Richtlijn 98/44/EG het verlenen van octrooi op menselijk DNA alleen mogelijk maakt in combinatie met een functie, maar dat onduidelijk is of een octrooi op PE 364.128v01.00 NL 2/4 RE\585519NL.doc DNA slechts de toepassing van deze functie omvat of dat ook andere functies onder het octrooi vallen, en dat deze onduidelijkheid onaanvaardbaar is voor onderzoekers en voor de industrie, alsmede vanuit ethisch oogpunt, I. overwegende dat een te ruime verlening van octrooien op menselijk DNA de innovatie in gevaar zou kunnen brengen, J. overwegende dat artikel 6 van de richtlijn het klonen van mensen uitsluit van octrooieerbaarheid en dat de Raad in zijn toelichting aan het Parlement duidelijk maakt dat deze uitsluiting niet beperkt is tot reproductief klonen, en dat het begrip mens in dit verband de embryonale fase omvat, K. overwegende dat embryo's vernietigd moeten worden om embryonale stamcellen te kunnen verkrijgen en dat technologieën voor de vernietiging of het gebruik van menselijke embryo's voor industriële of commerciële doeleinden niet-octrooieerbaar worden geacht krachtens artikel 6, lid 2, letter c) van de richtlijn, 1. ondersteunt de biotechnologie als technologie voor de toekomst en is van mening dat een passend politiek kader van belang is om deze technologie te ondersteunen; 2. is van mening dat het octrooieren van biotechnologische uitvindingen op basis van een gemeenschappelijk Europees stelsel een belangrijke voorwaarde is om deze toekomstige technologie in Europa een deugdelijke ondersteuning te bieden; 3. is van mening dat Richtlijn 98/44 hiervoor in de meeste gevallen een passend kader vormt, maar dat op het gebied van de octrooieerbaarheid van menselijk DNA uiteenlopende uitleggingen en een gebrek aan duidelijkheid in de weg staan aan de goede werking van de interne markt; 4. verzoekt het Europees Octrooibureau en de lidstaten slechts octrooien op menselijk DNA te verlenen in verband met een concrete toepassing en verzoekt het toepassingsbereik van het octrooi te beperken tot deze concrete toepassing, zodat andere gebruikers met betrekking tot hetzelfde DNA-fragment octrooi kunnen aanvragen voor andere toepassingen (aan doelstelling gebonden bescherming); 5. verzoekt de Commissie te onderzoeken of deze uitlegging van de richtlijn verwezenlijkt kan worden met een aanbeveling aan de lidstaten of dat hiervoor artikel 5 van de richtlijn gewijzigd moet worden; 6. wijst erop dat octrooi EP1257168 een schending van de richtlijn inhoudt, omdat het gaat om octrooi op menselijke kiemcellen die deel uitmaken van het menselijk lichaam; 7. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid inzake de overduidelijke intentie om methoden in te voeren voor de selectie van het geslacht van mensen; 8. besluit oppositie in te stellen tegen octrooi EP1257168 en verzoekt zijn diensten de oppositie onverwijld voor te bereiden; 9. verzoekt het Europees Octrooibureau, de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten er geen twijfel over te laten bestaan dat alle vormen van het klonen van mensen niet-octrooieerbaar zijn krachtens Richtlijn 98/44/EG; RE\585519NL.doc 3/4 PE 364.128v01.00 NL 10. benadrukt dat de verwerving van menselijke embryonale stamcellen de vernietiging van menselijk embryo's impliceert en dat derhalve het octrooieren van procedures met menselijke embryonale stamcellen of cellen die zijn gekweekt van menselijke embryonale stamcellen een schending inhoudt van artikel 6, lid 2, letter c) van de richtlijn; 11. verzoekt het Europees Octrooibureau om met het oog op de gevoeligheid van dit onderwerp een orgaan op te richten met als taak het controleren van octrooien die vanuit ethisch oogpunt gevoelig zijn, alvorens wordt overgegaan tot de verlening ervan; 12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Europees Octrooibureau. PE 364.128v01.00 NL 4/4 RE\585519NL.doc