P6_TA(2005)0407 Octrooien op biotechnologische uitvindingen Resolutie van het Europees Parlement over octrooien op biotechnologische uitvindingen Het Europees Parlement, – gelet op Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen1 ("de richtlijn"), – gezien de motivering van de Raad die is gehecht aan het gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 19/98, door de Raad vastgesteld op 26 februari 1998, met het oog op de aanneming van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen2, – gelet op het Verdrag van de Raad van Europa ter bescherming van de mensenrechten en de waardigheid van de mens met betrekking tot de toepassing van biologie en geneeskunde: Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde, ondertekend in Oviedo in 1997, – gelet op het Europees Octrooiverdrag van 5 oktober 1973 (EOV), – onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 maart 2000 over het besluit van het Europees Octrooibureau met betrekking tot het op 8 december 1999 verleende octrooi EP 6953513, – gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Ontwikkeling en implicaties van het octrooirecht op het gebied van bio- en gentechnologie" (COM(2005)0312), – gelet op artikel 103, lid 4 van zijn Reglement, A. overwegende dat biotechnologie een van de belangrijkste technologieën voor de toekomst is en ondersteund moet worden met een passend politiek kader, waarin ook rekening wordt gehouden met ethische, milieu- en volksgezondheidsaspecten, B. overwegende dat octrooien noodzakelijk zijn voor de bevordering van innovatie, C. overwegende dat biotechnologie een steeds belangrijkere rol speelt in een breed scala aan industrieën, en dat de bescherming van biotechnologische uitvindingen zonder twijfel van fundamenteel belang zal zijn voor de industriële ontwikkeling van de Gemeenschap, D. overwegende dat zich op het gebied van biotechnologie een aantal specifieke problemen voordoen, om welke reden het algemene octrooirecht moet worden ingevuld met adequate specifieke regels, 1 2 3 PB L 213 van 30.7.1998, blz. 13. PB C 110 van 8.4.1998, blz. 17. PB C 378 van 29.12.2000, blz. 95. E. overwegende dat de vaststelling van ethische grenzen voor de biotechnologie van bijzonder belang is, F. overwegende dat het Europees Octrooibureau op 2 februari 2005 een octrooi (EP 1257168) heeft verleend, dat een methode voor de selectie van menselijke geslachtscellen en de geslachtscellen zelf bestrijkt, G. overwegende dat tegen dit besluit oppositie is ingesteld, zodat de juridische situatie nog altijd onduidelijk is, H. overwegende dat het Europees Octrooibureau eveneens de Europese octrooien EP1121015 en EP1196153 heeft verleend die eveneens gelden voor menselijke geslachtscellen, en EP1121015 dat zelfs geldt voor diepgevroren menselijke embryo's, I. overwegende dat het Europees Octrooibureau de oppositie tegen octrooi EP 695351 (Edinburgh-octrooi) aanvaardde en verklaarde dat geen octrooien op menselijke embryonale stamcellen kunnen worden verleend, J. overwegende dat de richtlijn het verlenen van octrooi op menselijk DNA alleen toestaat in combinatie met een functie, maar dat onduidelijk is of een octrooi op DNA alleen de toepassing van deze functie dan wel ook andere functies omvat, K. overwegende dat volgens het eerste verslag uit hoofde van artikel 16, letter c) van de richtlijn moet worden bezien of octrooien op genenreeksen (DNA-reeksen) toegestaan moeten zijn overeenkomstig het klassieke model van octrooiaanspraken, in het kader waarvan de eerste uitvinder een uitvinding kan opeisen die geldt voor eventuele toekomstige toepassingen van de reeks in kwestie, dan wel of het octrooi beperkt moet zijn zodat uitsluitend aanspraak kan worden gemaakt op het specifieke gebruik dat in de octrooiaanvraag wordt vermeld ("purpose-bound protection"), L. overwegende dat innovatie in de kiem kan worden gesmoord als er te genereus octrooien worden verleend, M. overwegende dat het publiek volledig moet worden geïnformeerd en dat de Europese Unie een voortrekkersrol moet vervullen bij het aanzwengelen van een publiek debat, N. overwegende dat voor de vorming van embryonale stamcellen embryo's moeten worden vernietigd en dat werkwijzen waarbij menselijke embryo's vernietigd worden of gebruikt worden voor commerciële of industriële doeleinden uit hoofde van artikel 6, lid 2, letter c) van de richtlijn niet-octrooieerbaar zijn, O. overwegende dat artikel 6 van de richtlijn het klonen van mensen uitsluit van octrooieerbaarheid en dat de Raad in zijn toelichting aan het Parlement duidelijk maakt dat deze uitsluiting niet beperkt alleen het reproductief klonen bestrijkt, en dat het begrip "mens" in dit verband ook de embryonale fase omvat, 1. ondersteunt de biotechnologie als technologie voor de toekomst en is van mening dat een passend politiek kader van belang is om deze technologie te ondersteunen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met ethische, milieu- en volksgezondheidsaspecten; 2. is van mening dat de huidige wetgeving inzake biotechnologische uitvindingen niet kan worden gezien als een definitief antwoord op de relevante ethische, maatschappelijke en juridische vragen; 3. steunt verder stamcelonderzoek en andere alternatieven voor het bevorderen van de menselijke gezondheid, maar onderstreept zijn beginselstandpunt ten aanzien van de toepassing van biotechnologie op de mens, in het bijzonder zijn afwijzing van germinale geninterventies op de mens, van het klonen van de mens in alle fasen van zijn ontwikkeling en van onderzoek op menselijke embryo's, dat de embryo vernietigt; 4. is van mening dat de richtlijn hiervoor in de meeste gevallen een passend kader vormt, maar dat belangrijke vragen nog niet beantwoord zijn, zoals de octrooieerbaarheid van menselijk DNA; 5. roept het Europees Octrooibureau en de lidstaten op om octrooien voor menselijke DNA alleen toe te kennen in verband met een concrete toepassing en de reikwijdte van het octrooi tot die concrete toepassing te beperken, zodat andere gebruikers dezelfde DNA-sequentie voor andere toepassingen kunnen gebruiken en kunnen octrooieren (de zogenaamde 'purpose-bound protection'); 6. verzoekt de Commissie te onderzoeken of deze uitlegging van de richtlijn verwezenlijkt kan worden met een aanbeveling aan de lidstaten, dan wel of hiervoor artikel 5 van de richtlijn gewijzigd moet worden; 7. herhaalt dat bij het besluit om onderzoek al dan niet toe te staan altijd het element van de waardigheid van het menselijk leven het zwaarst moet wegen; 8. neemt nota van het in het eerste verslag overeenkomstig artikel 16, letter c) van de richtlijn aangekondigde opzetten van een officieuze groep adviseurs met betrekking tot de ethische implicaties van biotechnologie, met als taak belangrijke vraagstukken in verband met biotechnologische uitvindingen te analyseren en de Commissie van advies te dienen over de opstelling van toekomstige verslagen; 9. wijst erop dat geslachtscellen deel van het menselijk lichaam en zeker geen uitvinding zijn en dus niet octrooieerbaar zijn en dat derhalve EP 1257168 een inbreuk vormt op de richtlijn; 10. geeft uiting aan zijn grote bezorgdheid over ongeacht welke plannen voor de invoering van methoden voor geslachtsselectie bij mensen; 11. merkt op dat iedereen overeenkomstig artikel 99, lid 1 van het Europees Octrooiverdrag verzet tegen het octrooi kan aantekenen; 12. besluit de Commissie te verzoeken onverwijld oppositie in te stellen tegen octrooi EP1257168 en verzoekt de Voorzitter van het Parlement deze oppositie namens het Parlement in te stellen; 13. verzoekt het Europees Octrooibureau, de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten samen te werken met het Europees Parlement om duidelijk te maken dat alle vormen van het klonen van mensen uitgesloten zijn van octrooieerbaarheid krachtens de richtlijn; 14. benadrukt dat de verwerving van menselijke embryonale stamcellen de vernietiging van menselijk embryo's impliceert en dat derhalve het octrooieren van procedures met menselijke embryonale stamcellen of cellen die zijn gekweekt van menselijke embryonale stamcellen een schending inhoudt van artikel 6, lid 2, letter c) van de richtlijn; 15. neemt nota van de conclusies die in het tweede verslag worden getrokken over het toepassingsgebied van octrooien en de octrooibaarheid van stamcellen; 16. verzoekt de Commissie in het volgende verslag zorgvuldig acht te slaan op de juiste tenuitvoerlegging van artikel 4, lid 1, letter a) van de richtlijn; 17. verzoekt de Commissie de ontwikkelingen te blijven volgen en rekening te houden met de ethische aspecten en de eventuele gevolgen voor beschikbaarheid en betaalbaarheid van gezondheidszorg en mededingingsvermogen; 18. verzoekt het Europees Octrooibureau om met het oog op het gevoelige karakter van dit onderwerp een orgaan op te richten met als taak het controleren van octrooien die vanuit ethisch oogpunt gevoelig zijn, alvorens wordt overgegaan tot verlening ervan; 19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en het Europees Octrooibureau.