Handelingsdeel en Praktische Opdracht Mens en Milieu - Atheneum 5 Natuur en Milieu - Havo 5 26-10-2004. Een landschappelijke verkenning langs Pleistocene en Holocene afzettingen en cultuurhistorische invloeden op de route Vinkeveen - Kortenhoef- ’s Graveland- LarenAlmere- Muiderberg- Zandvoort (Parnassia) - Hoofddorp. Ter hoogte van Vinkeveen komen de eerste opdrachten. Lees eerst de inleiding. 1 Inleiding Waarom deze excursie? Behalve dat aardrijkskunde veel leuker is door het vak in praktijk te brengen, is aan deze dag een leerdoel verbonden. De excursie brengt je door een aantal Nederlandse landschappen en het is vandaag de bedoeling dat je aan de hand van de excursie de landschappen uit het lesboek en de lessen aardrijkskunde in de praktijk gaat ervaren. Om dit goed te laten slagen hebben we een gevarieerd programma samengesteld met opdrachten die je allerlei aspecten van het landschap laten zien en onderzoeken. Deze bundel vormt het algemene deel van je Praktische Opdracht. Deze bundel bevat vragen en opdrachten die je tijdens de excursie beantwoordt en uitvoert. Behalve dit algemene handelingsdeel, moet je na deze dag zelf nog verdieping aanbrengen. Dat wordt je specifieke deel. Tezamen bepalen ze je cijfer voor de Praktische Opdracht. De route Deze excursie brengt je door de verschillende landschappen op de volgende route MijdrechtKortenhoef- ’s Graveland- Laren- Almere- Muiderberg- Zandvoort (Parnassia) - HoofddorpCruquius. Je moet de route intekenen op de kaart. Onderweg doen we tussen Bussum en Laren een grondboring om te zien hoe de bodem de sporen draagt van de wisseling in klimaten en menselijke invloeden. Via Eemnes, de brug over en rijden we zuidelijk langs Almere. Via Muiden en de uitbreiding van Amsterdam (Bijlmer) rijden we naar de kust. Bij Parnassia, Zandvoort maken we een wandeling door het duingebied en doe je de bijbehorende opdrachten. We eindigen de dag met een rondleiding in het mooie Cruquiusmuseum waar je je verdiept in de drainage van het Haarlemmermeer. Inhoud excursiebundel Opdrachten met uitleg gerangschikt in tien onderdelen, aangegeven met I t/m X. In onderdeel I en II bewerk je kaarten. In de bijlagen vind je: - overzichtskaart - topografische en historische kaart Mijdrecht en omgeving, - topografische kaart 1: 25000 omgeving Kortenhoef/ 's Graveland - schets ontstaan duingebied - kaartje droogmakerijen, Haarlemmermeer, - schets ontstaan veen: verlanding van een plas - overzichtskaartje diepte van heipalen in Nederland: geringe draagfunctie veenbodems. Landschapsbeschrijving zoals we dat vandaag doen, is als volgt Definitie landschap: zichtbaar geheel van natuurlijke en cultuur-historische elementen in onderlinge samenhang in een gebied. Bij de beschrijving van het landschap, bekijk je de: - verkaveling (vormen/patronen) - hoogteverschillen (reliëf) en hoogteligging. - bodemgebruik - functiebeschrijving (zie lesboek) - onderdeel van ecologische hoofdstructuur of ander groter verband - invloeden van de mens - belangen en doelen van landgebruik (hoe weeg je strijdige belangen af) - verweving (niet-)natuurlijke met (niet-)natuurlijke elementen: relaties hiertussen. vb 1: lineaire bebouwing gevolg van ontginningsgeschiedenis West NL. vb 2: hoge grondwaterstand duidt op bemaling en inklinking van het land. vb3 : waterwinning duinen en zoetwaterbel. Op de volgende bladzijde vind je informatie over de Praktische Opdracht. 2 De Praktische Opdracht De praktische opdracht is een werkstuk met een algemener deel over de Nederlandse landschappen en een specifiek deel. Met dit algemene deel start je vandaag aan de hand van deze bundel. De bundel is daarmee een deel van het werkstuk. Het specifieke deel: in het specifieke deel verdiep je je in een landschap of onderdeel daarvan naar keuze. Je werkt samen met een klasgenoot. Vorm: schriftelijk Omvang: 5 p. in arial 11 punts SLU: +/- 6 u. Inleveren: 8 december (wk. 50) Wat en hoe: Je mag zelf een onderwerp bedenken of een kiezen uit onderstaand rijtje. Je bedenkt hierbij een goede aardrijkskundige vraagstelling. Een goede vraagstelling richt zich (zoals je hebt geleerd) altijd op: spreiding, geleding of vergelijking van verschijnselen en/ tussen gebieden. Mogelijke onderwerpen per thema: 1. Vergelijking van landschappen op een thema: waterbeheer in het Gooi versus waterbeheer in het duingebied Haarlem/ Vogelenzang: overeenkomsten, verschillen, functies en verklaringen hiervoor. Ontginning De Ronde Venen versus veenkoloniën in Drenthe en Groningen. 2. Onderzoek naar de spreiding en relatie van verschijnselen: relatie bodem en landschap in het excursiegebied (zie boring, onderdeel V). relatie bodem en landbouw in het excursiegebied. problematiek waterbeheer en gevolgen voor de inrichting van de ruimte in West-Nederland (zie ook lesboek: watertoets in bestemmingsplan). relatie bodem en landschappelijke functies (en invulling daarvan). relatie de zandgronden en sublandschappen (heide, essen, naaldbos etc.). 3. Beschrijving van de geleding van landschapselementen: de ontwikkeling van landbouw in Flevoland (o.a. biologisch en grootschalig). landinrichting Flevoland. 4. Onderzoek naar de relatie mens - milieu verandering van het natuurlijk milieu in een landschap naar keuze in een periode, bijvoorbeeld 1940 en 2000. ontginning van de zandgronden, veenlandschap etc. uitwerking van de ecologische hoofdstructuur: onderzoek naar de locatie en functie van corridors, stapstenen en natuurgebieden in landschap naar keuze. Criteria: - correcte beantwoording van een zinvolle en goede centrale vraag - breng het kenmerkende van aardrijkskunde, namelijk de vraag ‘wat is daar en waarom is dat daar zo?’, zo goed mogelijk voor het voetlicht - pas de theorie uit je lesboek toe - bewerk onderzoeksgegevens volgens de theorie op p. 309 t/m 315. - presenteer gegevens in een grafiek of transectmodel. - verwijs naar minimaal drie atlaskaarten! - verwerk je indrukken tijdens de excursie. Oberveer en verzamel dus gegevens. Bekijk ook de bijlagen in de ze bundel: misschien zetten die je wel op ideeën. Denk tijdens de excursie dus aan: het maken van foto’s als illustratie bij de theorie, toponiemen, het verzamelen van materiaal uit de grondboring en wandeling in het duingebied voor bij je verslag. 3 De opdrachten, onderdeel I t/m X I Bewerk de overzichtskaart Welke schaal heeft de kaart en wat betekent dat voor de werkelijkheid? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Teken het eerste deel van de route in op de kaart: VLC - Vinkeveen Geef alle landschappen die we passeren en of bezoeken een kleur. Maak op de achterkant een legenda bij je kaart. Zet bij elke plek waar we stoppen het Romeinse cijfer van het onderdeel. II Het landschap rondom Mijdrecht en Vinkeveen verteld door historische kaarten Neem uit de bijlage de historische kaart van Mijdrecht e.o. voor je. De vraag waar je je over buigt is: wat is de ontginningsgeschiedenis van je eigen woonomgeving en waar lees je die aan af. Vergelijk de historische kaart met de 'recente' topografische kaart. Ongetwijfeld valt de omkering in het landschap je op. Beschrijf deze omkering en verklaar deze. ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Onderweg Oostelijk van Vinkeveen komen we bij een bundeling van infrastructuur. Leg uit. ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Hoe verklaar je hier de aanwezigheid van zoveel water/ plassen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Hoe heet het kanaal waar we parallel aan rijden. En waarom is dit kanaal gegraven? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 4 III Kortenhoef / 's Graveland. We komen in Kortenhoef. Waarom is het veen hier niet afgegraven? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Welk patroon heeft de bebouwing hier? ____________________________________ Je ziet dat het bodemgebruik door gras wordt bepaald. Het feit dat het oppervlak bobbelig duidt op vochtophoping en verraad de grondsoort. Welke grondsoort? ________________________________ We gaan rijden over de Kerklaan verder en gaan linksaf door 's Graveland. Je ziet aan de vegetatie dat we het zand hier dichter aan het oppervlak ligt. Hoe zie je dat dan? ___________________________________________________ Je ziet hier veel buitenhuizen. Door wie zijn die gebouwd? ____________________________________________________________________ IV het Gooi We zijn inmiddels in het Gooi. We gaan rechtsaf langs de noordkant van Bussum. We zien een wildviaduct. Zoek als je thuis bent zelf op www.natuurbrug.nl uit ... welke natuurgebieden hier worden verbonden: ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ... en wat hier de versnipperende infrastructuur is: ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Het reliëf van het Gooi Je hebt inmiddels als wel gemerkt dat het hier heuvelachtig is. Het reliëf van het Gooi is grotendeels in het Saalien bepaald toen gletsjers de ondergrond opstuwden tot heuvels. De gletsjers waren wel 200 meter hoog. Opstuwing gebeurde in twee of drie fasen. De stuwwallen zijn hier maximaal 30 m. NAP en daarmee een stuk lager dan die van de Utrechtse Heuvelrug. Waar lag de gletsjer die de heuvelruggen van Hilversum en Laren-Huizen vormde? ____________________________________________________________________ Het smeltwater van de stuwwallen zorgde voor transport van het zand en grind. Waar kwam dat zand en grind oorspronkelijk vandaan? ____________________________________________________________________ 5 Hoe verklaar je dat de meeste smeltwaterdalen naar het westen toe zijn gevormd? ____________________________________________________________________ Het grove materiaal werd achter gelaten de dalen, het fijne materiaal verspoelde en sedimenteerde op vlakkere delen (sandr). Verspoeling was er ook wel in het Weichselien, met het verschil dat in de zomer de bovenlaag van de bodem ontdooide en aan de vochtige bodem alleen de fijne zanddeeltjes bleven plakken. Hoe werden dat zand verplaatst? _______________________ Dit alles heeft ervoor gezorgd dat het zand verspreid kwam te liggen rondom de stuwwal en geselecteerd werd van grof naar fijn. Wie kent het niet: steentjes scheren. Je zoekt dat platte stenen en probeert die zo vaak mogelijk over het water te ketsen. De steentjes die je uitkiest zijn in het Weichselien door de wind geslepen. Je noemt ze windkanters. We rijden via het mediapark, langs de NOS en komen zo bij onze eerste stop: een grondboring. Hoe veel kilometer zijn we nu weg van school? _____________________________ Sommige heuvels in dit gebied wijzen op vroege bewoning (5000 jr.). Het zijn grafheuvels en liggen op open plaatsen om het contact tussen levenden en doden te benadrukken. Maak zo nodig de vorige opdrachten op een ander moment af. Ga verder met V. V Grondboring Zuiderheide. De bodem is belangrijk voor het bodemgebruik en bepaalt het uiterlijk van het landschap. Ook bij de bouw (infrastructuur, gebouwen, dijken, enz.) moet men rekening houden met de eigenschappen van de bodem. Je ziet hier heide en jij gaat uitzoeken hoe je dat verklaart aan de hand van bodemeigenschappen die de grondboring laat zien. Dan is het eerst van belang dat je iets over bodemvorming weet. Lees het kader. Theorie bodemvorming Wat is een bodem: de bovenste lagen van het oppervlak waar de natuurlijke plantengroei en door de mens geteelde gewassen in groeien. Iedere bodem heeft unieke eigenschappen. Deze zijn het resultaat van de bodemvormende factoren: 1. Klimaat (verdamping, regenoverschot, temperatuur, seizoenen etc.) 2. Reliëf 3. Organismen (bodemleven; flora en fauna) 4. Moedermateriaal (nog niet verweerd gesteente) 5. Tijd 6. Invloed van de mens Met de tijd worden stoffen aan de bodem toegevoegd en ook afgevoerd. Hoe dat gebeurt, is afhankelijk van factoren 1 t/m 6. Het proces van die toe- en afvoer noem je bodemvorming: de kleur verandert en het bodemmateriaal kan een andere structuur krijgen. Het resultaat is meestal dat zich lagen (horizonten) in de bodem ontwikkelen. Die kun je zien. Regen spoelt organisch materiaal uit en na mineralisatie wordt dit omgezet en getransporteerd naar de B-horizont: deze inspoelingslaag herken je aan een donkerder kleur. Zie verder de tabel bij B. 6 Maak een taakverdeling. Wie houdt zich bezig met het boren (A) en het beschrijven van het profiel (B) de landschapsbeschrijving (C)? Ieder subgroepje heeft 10 minuten de tijd. Daarna kom je samen. Vul in. klas: Leerlingen: A) Boren - met spade gat gegraven, bodem uitgelegd: ........................................... Boren - materiaal voelen en interpreteren: ......................................................... B) Boren - Beschrijven profiel: ..............…….................…...................................... C) Aantekeningen landschap:.................................. en........................................... A) B) Handleiding boren 1. Maak met de spade een vierkant gat zo breed als de spade is. 2. Steek naast het gat nog een smal stukje van de bodem. Leg dit op de zijkant ernaast op de grond, het terrein. 3. Boor daarna in het gat. Iedere keer als je een hap bodem hebt, leg je het bodemmateriaal op de grond onder het bovenliggende materiaal. Het is belangrijk dat je het materiaal uit de boor verticaal onder elkaar legt, dus er dwars op (niet in de lengte)! 4. Herhaal dit tot een diepte van ca. 100 cm. Leg het materiaal steeds zorgvuldig uit. 5. Ieder groepje doet bodemmateriaal in monsterzakjes 6. Opdracht laten aftekenen door aardrijkskunde docent 7. boorgat netjes dichtmaken Bodemprofiel: vul de matrix verder in Horizonten diepte A-0: strooisellaag 1 cm Korrel- Kleur grootte Doorlatend/ plakkerig? Organische stoffen? fijn en plakkerig Nee, want dekzand heel donker A-1: afbraak plantenresten door schimmels e.d. A-2: door regen uitgespoeld bodemmateriaal grof B: inspoelingslaag uit A2. Onderin ook verweerde 'C' C: moedermateriaal (onveranderd gesteente) lemig Doe van A, B en C horizont materiaal in monsterzakjes. C) Aantekening landschapbeschrijving Tussen welke twee plaatsen in het Gooi zijn we? ____________________________ Hoogte ten opzichte van NAP: Geologische ouderdom: _______________________________________ ___________________________________________ 7 Reliëf: ______________________________________________________________ Waterhuishouding:_____________________________________________________ Bodemgebruik:________________________________________________________ Functies: ____________________________________________________________ Waaraan herken je sporen van voedselverrijking? ____________________________________________________________________ Je loopt hier op de heide. Heide is een halfnatuurlijk landschap. Zoek uit waarom. ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ D) Gezamenlijk Jullie profiel heeft laten zien dat het een jonge bodem is: de horizonten zijn niet diep en de kleuren niet scherp te onderscheiden: uitspoeling en omzetting zijn zo lang aan de gang. Lees de bijlage over de chemische en fysische vruchtbaarheid van de bodem. Wat is jullie conclusie over de chemische vruchtbaarheid? ____________________________________________________________________ Heide is een storingsvegetatie en pioniersplant: na verloop van tijd maakt heide plaats voor bos. Heide groeit alleen op arme bodems. Welke voor- en nadeel heeft de bodem van jullie profiel voor de productiefunctie: voordeel: ____________________________________________________________ nadeel: _____________________________________________________________ Handtekening a.k. docent: VI ………………………………………………. Verderop komen we bij Laren, een oorspronkelijk esdorp. Waar zie je dat als we door het dorpscentrum komen? ____________________________________________________________________ Als je hier zou boren, wat zou dan het grootste verschil zijn met het profiel uit je grondboring? Leg ook uit hoe je dat verschil verklaart. ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ 8 Laren ligt op de oostflank van de stuwwal Laren/Huizen. Ook hier gaat de regel op dat mensen ging wonen in overgangsgebieden. Waarom is hier sprake van een overgangsgebied? ____________________________________________________________________ Hoe noemen we deze overgangen in een landschap? _________________________ De afgelopen 500 jaar had de Zuiderzee veel vat op het Gooi: de zee erodeerde de stuwwal en overstroomde de lage delen westelijk en oostelijk ervan (erosie en sedimentatie). De bodem ten oosten (en westen) van het hoge Gooi werd opgehoogd door zeeklei, rivierklei en met veengroei. Via de Eemnesserweg gaan we naar de A1, dwars door de Eemvallei op weg naar Flevoland. Eemvallei Eemnes is een toponiem. De naam verwijst een: ___________________________ Welke grondsoort domineert hier en hoe komt deze hier? ___________________________________________________________________ Waarom is het niet verwonderlijk dat zich ook veen heeft gevormd? ____________________________________________________________________ __________________________________________________________________ Op een gegeven moment zie je links van je de uitbreiding van Huizen. Rechts in de verte zie je dat windenergie wordt opgewekt. VII Via de Stichtse brug rijden we Flevoland in. Nederlands twaalfde provincie heeft nog maar een korte geschiedenis. Lees dit voor je de vragen maakt. In 1916 teisterde een enorme stormvloed de kusten van de Zuiderzee. Dijken bezweken en de zee drong diep het land in. Kort daarop werd een begin gemaakt met werkzaamheden om de gevreesde binnenzee te beheersen: * Met de bouw van de afsluitdijk in 1932 werd de binnenzee een meer. * Tussen 1936 en 1941 werden de dijken aangelegd voor de Noordoostpolder. Geen schipper zou ooit nog aanleggen in Emmeloord. Alleen in Urk zette men de visserijtraditie voort. * In 1959 begon men met de aanleg van dijken om Flevoland... Inpoldering diende enkele doelen, waaronder: * veiligheid * vergroting van de landbouwproductie * ruimte voor opvang van de stedelijke bevolkingsgroei. Vragen: We zien vandaag alleen een stukje van de zuidelijke rand van de polders. De overgang naar van het oude naar het nieuwe land is duidelijk zichtbaar. Noem drie 9 landschapselementen (bodemgebruik, vegetatie, verkaveling etc.) die deze overgang markeren. 1. _________________________________________________________________ 2. _________________________________________________________________ 3. _________________________________________________________________ Welke waterstaatkundige functie hebben de randmeren? ____________________________________________________________________ Voor welke activiteiten werden de meren een trekpleister? ____________________________________________________________________ In Lelystad vestigden de eerste bewoners zich in 1967; in Almere in 1976. Waar kwamen zij vandaan? ____________________________________________________________________ Het is ongelooflijk als je ziet wat daar sindsdien gebouwd is aan huizen, bedrijven , kantoren, winkelcentra, scholen, wegen , parken, sportvelden en ga zo maar door. Vrijwel alles wat er de afgelopen jaren is bedacht door architecten is er terug te vinden. In de eerste jaren ademde de stad de sfeer van een buitenwijk in een grote stad elders, maar inmiddels is Almere de vijfde grootste stad in het land! Als we de A6 opgaan zien we veel bedrijven. Wat voor soort? ____________________________________________________________________ Rechts van ons heb je uitzicht op Almere haven. 'Wonen aan het water' en jachthavens. Je ziet dat de infrastructuur is gebundeld. Welke steden worden verbonden door de spoorlijn en snelweg? ____________________________________________________________________ Blik op Naarden Aan de overkant zie je Naarden. Een deel van de stad werd in de 14e eeuw bij een stormvloed verzwolgen. Bij de herbouw werd de stad opgehoogd met zand dat eromheen werd afgegraven. Daarbij werd een gracht om de stad gegraven.Het lager gelegen terrein rondom de stad is dus niet natuurlijk. Het zand werd tot wel 4 meter afgegraven en met trekschuiten over speciaal daarvoor gegraven vaarten afgevoerd naar Amsterdam. De stad werd zo een vesting en onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. VIII Via Muiderberg komen we weer op het 'oude' land en beginnen we aan de busrit naar de kust. Teken de route verder in op je kaart en werk de opdrachten waar nodig bij. 10 Op de route naar de kust komen we ondermeer langs de Bijlmer. Deze buitenwijk van Amsterdam was in de jaren 50 door de Franse architect Le Corbusier bedacht als chique hoogbouwwijk in het groen. In praktijk bleek dat de wijk juist een monocultuur van kansarme mensen huisveste. Inmiddels zijn er plannen om delen af te breken. Welk economische activiteiten zie je onderweg? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Zijn de activiteiten ruimtevragend? ___________________________________________________________________ Let op het verkeer. Valt daar richting in te ontdekken en hoe kan je dat verklaren? ____________________________________________________________________ IX Het duinlandschap nabij Haarlem. Vragen voor in de bus Verklaar de ligging van het vissersdorp Zandvoort en de stad Haarlem. ________________________________________________________________ Tussen deze twee plaatsen ligt het dorp Overveen. Hoe komt dat veen daar? __________________________________________________________________ Vroeger vond hier ook bollenteelt plaats. Welke eigenschap(pen)heeft de bodem dat deze zo geschikt is voor bollenteelt. ____________________________________________________________________ vragen bij Parnassia en het strand Als je op het strand staat, zie je aan de noordkant industrie. Welke plaats ligt daar en om welke industrie gaat het? Plaats: ________________________ Industrie: ____________________________ De duinenreeks aan het strand is de zeereep. De duinenreeks is door de mens beplant met helmgras. Waarom is dat gedaan? __________________________________________________________________ De zeereep wordt hier bepaald door getijdenwerking. Het verschil tussen eb en vloed is ongeveer 1,6 meter. Is het eb of vloed geweest? ____________________________ 11 Let op de branding. Wat gebeurt er bij de branding? __________________________________________________________________ Bij rustig weer is er een landwaartse verplaatsing van zand. Is dat nu het geval denk je? ___________________________________________ Waaraan zie je dat er kustafslag is? ___________________________________ Bij zware stormen ontstaat golferosie. Dan raakt de zeereep beschadigd: het zand wordt losgewoeld en op het strand neergelegd. Hierdoor raakt het strand tijdelijk verhoogd. Als de wind afneemt, kan het zand weer naar de zeereep worden teruggeblazen. Je kunt dus stellen dat duinen alleen kunnen worden opgebouwd door het samenspel van: verstuifbaar zand, ______________________ en ____________________ Beschrijving duinlandschap. Raadpleeg de bijlage. Hoogteverschillen: ____________________________________________________ Waar zie je de oude duinen en hoe herken je deze: ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ En hoe herken je de jonge duinen?__________________________________________ Hoe hoog is de binnenduinrand? ____ ______________________________________ Beschrijf de begroeiing: __________________________________________________ Er zijn in het duingebied veel gradiënten te ontdekken (door waarnemen, voelen). Welke? ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ Welke functie heeft je landschap hier op het eerst gezicht? ______________________________________________________________________ Welke functie heeft het landschap nog meer? ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ Welke cultuurhistorische kenmerken zie je (denk aan inrichting)? ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ 12 Verzilting in West-Nederland is een probleem dat steeds groter wordt: doordat de zeespiegel stijgt en de bodem daalt, welt er steeds meer zout water uit de bodem op. Door de zoetwaterbel in het duinlichaam (zie ook je boek) is er gelukkig een buffer tegen de zoutwaterstroom vanuit zee. Die zoetwaterbel wordt op zijn beurt beïnvloed door allemaal watervragende functies en door de ruimtelijke ordening in het gebied zelf en er omheen. Noem zoveel mogelijk factoren die de hoogte van de het grondwaterpeil beïnvloeden: 1. _________________________________________________ 2. _________________________________________________ 3. _________________________________________________ Rijkswaterstaat zorgt voor het aanvullen van het zand op de stranden. Dit noemen we zandsuppletie. Waar halen ze dit zand vandaan denk je? ___________________________________________________________________ Hoe zou het strand er uit zien zonder zandsuppletie? ____________________________________________________________________ En wat zou dat voor strandtoerisme betekenen? ____________________________________________________________________ Welke functies worden met zandsuppletie dus versterkt? ________________________________________________________________ Het duingebied en het Haarlemmermeer waar je deze excursie ook wat van ziet hebben met elkaar gemeen dat ze beiden door de zee zijn gevormd. De meeste duinen die je net hebt gezien zijn nog geen 1000 jaar oud en aan de oppervlakte van het Haarlemmermeer ligt een kleilaag die de zee 6000 jaar geleden in dit gebied heeft achtergelaten. 'Gatenkaas' Vanaf de Middeleeuwen was het gebied rond het H. meer één grote gatenkaas van land en water. Eeuwenlang sloegen de golven van het meer grote stukken land weg. Mensen spraken dan van 'de waterwolf'. Deze wolf vrat in de jaren tussen 1530 en 1730 zoveel land weg, dat het meer drie keer zo groot werd. Daarbij kreeg hij hulp van de 'wintvorst'; sterke zuidwestenwind. Op die manier verdwenen schepen (Schiphol) en in 1616 zelfs drie dorpen. Het gebied ligt sinds 150 jaar onder volledige controle van de mens. Daar waar eerst water en wind het bestaan bepaalden, ligt nu een van de grootste luchthavens van Europa. Hoe is dit mogelijk geworden? Hoe en waarom dat gebeurde ga je ervaren in het Cruquiusmuseum, waar je het beroemde cruquiusgemaal ziet. Deze werd in 1932 overbodig, maar zou een hoogtepunt worden in het stoomtijdperk. Het is geplaatst op de werelderfgoedlijst van (industriële) monumenten. 13 X Vragen voor in het Cruquiusmuseum. Zoek uit welke dorpen verdwenen als gevolg van afslag door het Haarlemmermeer: _____________________, ______________________ en _____________________ Zoek ook uit uit welke drie meren het Haarlemmermeer vroeger bestond. ____________________, ______________________ en ______________________ Het water kwam op een gegeven moment tot bij de stadspoorten van Amsterdam. Maar, plannen voor het droogmalen van het meer stuitte op veel verzet van de steden Haarlem en Leiden. Waarom? ____________________________________________________________________ Een van de eerste meren die werd drooggemalen was de Beemster (1612). Bekijk de bijlage met het kaartje van de drooggemalen meren. Zo'n meer werd omdijkt en bemaling gebeurde met molens. Aangezien molens afhankelijk zijn van de 'wintvorst' zijn er duidelijk nadelen aan het gebruik van de molen. Leg uit: ____________________________________________________________________ Een andere beperking van de molen bleek de beperkte opvoerhoogte. Wat betekent dit? ____________________________________________________________________ Er waren al veel plannen en tekeningen geweest voordat Koning Willem I in 1819 besloot tot 'de onderneming van de droogmaking'. Toch was de belangstelling (het draagvlak onder de elite) niet groot. Waarom niet? ____________________________________________________________________ Welke gebeurtenis leidde er toe dat pas twintig jaar later tot inpoldering werd overgegaan? ____________________________________________________________________ Zoek uit hoe men het probleem van de opvoerhoogte bij het H.meer heeft opgelost. ____________________________________________________________________ Wanneer werd de polder in gebruik genomen? _____________________________ Zoek uit hoe de koning dacht dat met de aanleg van de H.polder de industrie in Nederland op gang zou komen: ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Geef een reden waaruit je kan op maken dat dit gedeeltelijk is gelukt. ____________________________________________________________________ 14 Ruimte voor aantekeningen ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ 15