Obligatoire = verbintenisscheppend. -> Rechten en plichten voortvloeien Rechtshandeling = beoogd rechtsgevolg Rechtsfeiten: feiten met rechtsgevolg Blote rechtsfeiten: worden niet door menselijk gedrag veroorzaakt. Bijv. geboorte, dood en naburigheid (naast elkaar wonen) Menselijke handelingen met rechtsgevolg o Rechtshandelingen: beoogd rechtsgevolg Eenzijdig: één persoon. Bijv. testament, adoptie kind, opzeggen werk Meerzijdig: wilsovereenstemming van twee of meer rechtssubjecten. Is overeenkomst. o Feitelijke handelingen Onrechtmatige daad Rechtmatige daad Wanprestatie Subjectieve vermogensrechten: rechten van rechtssubjecten Relatief recht: geldt uitsluitend voor wederpartij / rechtssubject. Bij contracten Absoluut recht: geldt voor iedereen. Bijv. niemand mag stelen. o Rechten op zaken (zakelijke rechten) o Rechten op voortbrengselen van de menselijke geest o Rechten op (vermogens)rechten Objectief recht = positief recht = rechtsregels Subjectief recht = bevoegdheid die iemand aan objectief recht ontleent Privaatrecht Materieel = privaatrecht o Personen- en familierecht o Rechtspersonenrecht o Vermogensrecht Formeel procesrecht = burgerlijk procesrecht Ontstaan verbintenissen Rechtshandeling o Meerzijdig = overeenkomst tussen beide partijen beogen rechtsgevolgen o Eenzijdig. Bijv. vaststellen erfenis Wet: wil van beide partijen niet van belang o Onrechtmatige daad o Rechtmatige daad Zaakwaarneming Onverschuldigde betaling Ongerechtvaardigde verrijking Natuurlijke verbintenis = verbintenis die rechterlijk niet afdwingbaar is. Verjaring Gentelemen’s agreement Dringende morele verplichting Handelingsonbekwaam: minderjarigen en personen onder curatele. Handlichting = minderjarige heeft bedrijf en wil daarvoor rechtshandelingen verrichten die onaantastbaar zijn. Obligatoire overeenkomsten: overeenkomst die één of meerdere verbintenissen doen ontstaan. Is meerzijdige rechtshandeling. Wederkerig of eenzijdig: beide partijen hebben wel/geen verplichtingen, meerdere / één verbintenis Benoemd of onbenoemd: in wet wel/niet specifiek geregeld Consensueel of formeel: wilsovereenkomst wel/niet voldoende. Bijv. notariële akte niet/wel nodig. Wilsgebreken: bij overeenkomst stemmen wil en verklaring wel overeen, maar wil is gebrekkig tot stand gekomen. Dwaling: een partij heeft onjuiste voorstelling van zaken gegeven. o Verkeerde inlichting gegeven o Ten onrechte zwijgen o Beide partijen hebben gedwaald Bedrog: opzettelijk onjuiste voorstelling van zaken geven. Bedreiging: uitoefenen van psychische dwang waardoor wil wordt beïnvloed. Misbruik van omstandigheden: als iemand een ander ertoe brengt een overeenkomst aan te gaan en daarbij misbruik maakt van de omstandigheden waarin die ander verkeert. Overeenkomst is nietig als: In strijd met wettelijk voorschrift. Behalve als deze bepaling niet de strekking heeft de geldigheid van daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten. In strijd met goede zeden: normen uit ongeschreven recht. In strijd met openbare orde: fundamentele beginselen van de huidige maatschappelijke organisatie. Contractvrijheid: Wel of niet aangaan overeenkomst Keuze wederpartij Inhoud overeenkomst Inhoud overeenkomst wordt bepaald door: Partijafspraak. Soms schriftelijk, maar bedoeling van partijen is belangrijker dan de woorden op papier. o Algemene voorwaarden: bedoeld om in meerdere overeenkomsten te worden opgenomen. Gebruiker = opsteller algemene voorwaarden Wederpartij = bijv. consument. Vernietigbaar als: Gebruiker niet mogelijkheid heeft geboden om kennis te laten nemen van algemene voorwaarden Beding voor wederpartij ‘onredelijk bezwarend’ is: Zwarte lijst (Art. 6:236 BW) Grijze lijst (Art. 6:237 BW): vermoedelijk onredelijk bezwarend Reflex werking: zwarte en grijze lijst alleen voor consumententransacties, maar aan die normen kunnen ook handelsovereenkomsten worden getoetst. De wet o Aanvullend recht: als er niks geregeld is, gelden de wettelijke regels. Als in overeenkomst iets staat, gaat dat boven de wet. o Dwingend recht: beding overeenkomst nietig als er iets over in de wet staat. Bedoeld om zwakkere partij (bijv. werknemers) te beschermen tegen sterkere (bijv. werkgevers). Soms gewoonte (recht): in bepaalde matschappelijke kring zo vanzelfsprekend dat er geen afspraken over worden gemaakt. Redelijkheid en billijkheid o Aanvullende werking: onduidelijkheid in overeenkomst kan worden opgevuld. Alleen als er geen aanvullend recht is. o Derogerende werking: redelijkheid / billijkheid zetten opzij wat (schriftelijk) is afgesproken. Komt zeer uitzonderlijk voor, omdat anders rechtszekerheid wordt verstoord. Soms wordt exoneratieclausule (geen aansprakelijkheid accepteren) opzij gezet door Hoge Raad. Overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Verbintenissen moeten worden nagekomen. Een tekortkoming is het niet, niet tijdig of onjuist leveren van de overeengekomen prestatie. Resultaatverbintenis: overeenkomst verplicht tot prestatie. Wordt resultaat niet bereikt, dan is er sprake van tekortkoming. Vaak bij producten. Inspanningsverbintenis: overeenkomst verplicht tot bepaalde inspanning. Tekortkoming bij onvoldoende zorg betrachten. Vaak bij diensten. Koop: overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven (crediteur) en de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen (debiteur). Consumentenkoop: Verkoper handelt in beroep of bedrijf: is detailhandelaar Koper handelt niet in beroep of bedrijf: is consument Koop betreft roerende zaak, inclusief elektriciteit. Aflevering: juridische en feitelijke levering. Conformiteit: afgeleverde zaak moet aan overeenkomst beantwoorden. Bijv. graafmachine moet kunnen graven. Wanprestatie: standaard overeenkomst mogelijkheden: nakoming vorderen, schadevergoeding, ontbinding. Bijzondere regelingen voor koper: Aflevering ontbrekende Herstel afgeleverde zaak Vervanging afgeleverde zaak Moet binnen redelijke termijn aan verkoper gemeld worden dat zaak niet aan overeenkomst beantwoordt. Verkoper heeft recht op terugvordering door middel van schriftelijke verklaring en binnen 6 weken. Bij faillissement werkt dit beter dan ontbinding overeenkomst. Consumentenkoop heeft aantal extra rechten: 1. Risico bij aflevering: tot pakketje bij deur koper is, is het risico voor de verkoper 2. Rechten tegenover verkoper: standaard bij overeenkomst al aflevering, herstel, vervanging. 4e recht: koper kan (na aanmaning) product later herstellen bij extern bedrijf en kosten verhalen. Verkoper heeft ook recht om niet te repareren, maar dan koopovereenkomst ongedaan te maken / te ontbinden. 3. Mededelingen producent: winkelier is hier verantwoordelijk voor 4. Gevolgschade: doordat product kapot gaat wordt bijv. iemand ziek. Producent is hiervoor verantwoordelijk, en niet de winkelier. 5. Algemene voorwaarden: zwarte en grijze lijst Bij koop op afbetaling wordt eigendomsrecht meteen overgedragen op koper en loopt verkoper dus financieel risico. Huurkoop komt daardoor vaker voor: eigendomsrecht gaat pas over na laatste betaling. Is formele overeenkomst (vormvereisten) en moet o.a. schriftelijk worden vastgelegd. Bij niet houden aan vormvereisten is het automatisch koop op afbetaling, wat voor verkoper vervelend is. Leasing: niet precies in wet vastgelegd, maar wel regels overeenkomst boek 6. o Financieel leasing: leasemaatschappij verhuurt gehele economische duur product. Na laatste betaaltermijn kan product voor symbolisch bedrag evt. worden overgenomen. o Operational leasing: overeenkomst is tussentijds opzegbaar en leasemaatschappij is verantwoordelijk voor defecten e.d.. Lijkt meer op huur dan op huurkoop. Tekortkoming is: Of wanprestatie: toerekening tekortkoming aan debiteur Of overmacht: niet aan debiteur te wijten. Bewijslast hiervan ligt bij debiteur. Wanprestatie als: 1. Schuld aan schuldenaar te wijten is 2. Toerekening krachtens wet a. Extern ingeschakelde personen b. Ongeschiktheid van zaken (slechte verf) 3. Toerekening krachtens rechtshandeling a. Vrijtekening / exoneratieclausule: in contract bedingen dat debiteur voor bepaalde gebeurtenissen niet aansprakelijk is. 4. Toerekening krachtens verkeersopvatting Rechtsgevolgen wanprestatie Nakoming nog mogelijk: 1. Alsnog nakoming verbintenis vorderen 2. Ingebrekestelling: schriftelijk en een redelijke termijn voor alsnog nakomen. Niet ingebrekestelling nodig als: a. In overeenkomst al termijn is vastgesteld b. De prestatie een schadevergoeding is uit wanprestatie of onrechtmatige daad c. Schuldenaar zelf meedeelt dat hij met zekerheid in de nakoming tekort zal schieten 3. -> Debiteur in verzuim 4. a. Vordering tot nakoming i.c.m. i. Schadevergoeding ii. Vertragingsschade b. Verbintenis tot nakoming omzetten in verbintenis tot vervangende schadevergoeding moet schriftelijk medegedeeld worden en tekortkoming moet ernstig genoeg zijn. Nakoming blijvend onmogelijk: Recht op schadevergoeding Ingebrekestelling en verzuim niet van toepassing Rechten uit wederkerige overeenkomst bij wanprestatie: 1. Opschorting (bijv. betalingsverplichting) a. Onzekerheidsexceptie: bij sterk vermoeden dat wederpartij overeenkomst niet na gaat komen. b. Retentierecht: schuldeiser heeft recht zaak onder zich te houden totdat wederpartij aan haar verplichtingen heeft voldaan (bijv. reparatie kast) 2. Ontbinding. Kan alleen bij ernstige tekortkoming. Door rechter of op schriftelijk verzoek crediteur; voorwaarden: a. Als nakoming blijvend / tijdelijk onmogelijk is kan ontbinding onmiddellijk b. Anders eerst ingebrekestelling -> verzuim -> verloop nakomingstermijn Geen terugwerkende kracht, maar wel verplichting reeds nagekomen prestaties ongedaan te maken. Debiteur = schuldenaar = winkelier / producent Onrechtmatige daad Art. 6:162 BW geldt niet voor Eigen schade (zelf tegen paaltje rijden) Overeenkomst niet nakomen Vaak inbreuk op recht (ongelukjes) of in strijd met wettelijke plicht (strafrecht) 4 vereisten: 1. Onrechtmatigheid 2. Toerekening aan dader 3. Causaal verband tussen daad en schade 4. Schade 1. Onrechtmatigheid Vroeger alleen wetmatig. Nu ook ongeschreven recht (n.a.v. Lindenbaum – Cohen arrest). 3 vormen onrechtmatigheid: 1. Inbreuk op een recht 2. Doen of nalaten in strijd met wettelijke plicht: vooral strafrecht 3. Doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt: zorgvuldigheidsnormen verschillen van geval tot geval. a. Gevaarzetting: onnodig gevaar voor ander in het leven roepen. Criteria: i. Mate waarschijnlijkheid dat slachtoffer gevaar niet (tijdig) onderkent ii. Kans op ongeval iii. Ernst mogelijke gevolgen iv. Makkelijkheid treffen veiligheidsmaatregelen b. Afweging belangen i. Oneerlijke concurrentie 1. Uitlokken wanprestatie 2. Nabootsing producten: verwarring 3. Gelijkwaardig product bij klant ii. Misbruik van bevoegdheid 1. Gebruik met geen ander doel dan ander te schaden 2. Onredelijke uitoefening van bevoegdheid. Rechter doet alleen marginale toetsing: kijkt naar misbruik van bevoegdheid, niet naar besluit zelf. Alleen onrechtmatige daad aan de hand van relativiteitseis: relatie nodig tussen geschonden norm en geschonden belang. Indirecte schade is geen onrechtmatige daad. Bij indirecte schade is misschien nog wel ongeschreven recht mogelijk. 2. Toerekening aan dader 1. Schuld van de dader. Bijv. niet bij geestelijk gestoorde 2. Daad is te wijten aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Het is dus “voor zijn risico”. 3. Causaal verband Alleen onrechtmatige daad ‘dientengevolge’. Onrechtmatige daad moet voorwaarde zijn voor schade: ‘donditio sine qua non’. Tot 1970 adequatieleer: aansprakelijkheid en schadevergoeding beperkt tot naar ervaringsregels te verwachten gevolg. Oftewel: gevolgen die te voorzien waren geweest. Nadeel is dat het soms onmogelijk is om grenzen aansprakelijkheid vast te stellen. Nu: toerekening naar redelijkheid. Dader in beginsel aansprakelijk tenzij schade uitzonderlijk is of ver verwijderd verband met gedraging. 4. Schade Art. 6:95 BW. 2 soorten schade: 1. Vermogensschade: geleden verlies / gederfde winst 2. Ander nadeel: immateriële of onstoffelijke schade. Pijn, ontsiering, aantasting naam of goede eer, gederfde levensvreugde. Andere vormen schadevergoeding ook mogelijk: rectificatie in krant, verplicht huis bouwen, etc. Vooraf kan ook verbod / gebod in toekomst worden gevorderd. Bijv. werkgever wil geen staking. Declaratoir vonnis: bij veel slachtoffers wordt uitgesproken dat het onrechtmatige daad is, waarna iedereen individueel proces kan beginnen. Voor vordering moet voldoende belang zijn: geld eisen voor zuiver emotioneel belang (dood kind) niet voldoende. --Aansprakelijkheid voor anderen Voor kinderen: < 14 jaar -> ouders verantwoordelijk 14 <= jaar < 16 -> ouders verantwoordelijk als zij het hebben kunnen voorkomen. Anders kind verantwoordelijk Voor ondergeschikten. Voorwaarden: Werknemer moet fout hebben gemaakt o In dienst(tijd) o En werknemer moet er voor aansprakelijk zijn. Werknemer en werkgever zijn beide hoofdelijk aansprakelijk. Werknemer kan later eventueel schuld verhalen op werkgever. 3 verbintenissen uit rechtmatige daad 1. Zaakwaarneming Zonder bevoegdheid van andere partij inlaten met behartiging ander belang. Gebeurt spontaan zonder voorgaand overleg. Is rechtvaardigheidsgrond; het is overmacht. Zaakwaarnemer kan eventuele schade verhalen op belanghebbende. 2. Onverschuldigde betaling Zonder rechtsgrond toch ‘nakomen’ (betalen). Moet ongedaan worden gemaakt. 3. Ongerechtvaardigde verrijking Verrijking bij één, verarming bij ander, geen redelijke grond (ongerechtvaardigd) en voldoende verband tussen verrijking en verarming (‘ten koste van’) Burgerlijk procesrecht Art. 112 Grondwet stelt dat burgerlijke rechter oordeelt over burgerlijke rechten en schuldvorderingen. Vroeger was burgerlijke rechter onbevoegd als het een publieksrechtelijke taak door een overheidsorgaan betrof. Tegenwoordig (n.a.v. arresten Hoge Raad) is burgerlijke rechter bevoegd afhankelijk van onderwerp geschil. Als het onderwerp gaat over iets in BW is burgerlijk rechter bevoegd. Als procedure en burgerlijk rechter en bestuursrechter open staat, moet bestuursrechter oordelen. Maar als deze procedure niet deugdelijk is, is burgerlijk rechter vangnet en kan zich bevoegd verklaren. Kenmerken burgerlijk procesrecht: 1. Partij-autonomie Iedereen in Nederland moet kunnen procederen. Partijen beslissen waarover geprocedeerd wordt en tot welk bedrag. Gestelde en niet-weersproken feiten worden door de rechter als vaststaand beschouwd. Partijen kunnen geding voor uitspraak beëindigen, evt. door treffen schikking. Rechter mag geen uitspraak doen over zaken die niet zijn gevorderd en mag niet meer toewijzen dan geëist. 2. Lijdelijkheid van de rechter: partijen “praten”, rechter “luistert”. Formele waarheid: rechter moet niet achter werkelijke toedracht komen, maar moet kijken naar gepresenteerde en niet-betwiste feiten. Rechter grijpt wel in op gebied van: Redelijke termijn: vertragingen proces voorkomen door stellen van deadlines aan partijen. Aanvulling van rechtsgronden: verkeerde wetsartikelen in eis aanpassen. Comparitie: partijen ter terechtzitting laten komen opdagen: i. Inlichtingen comparitie: rechter vraagt aanvullende informatie ii. Schikkingscomparitie: rechter probeert partijen tot een schikking te bewegen. 3. Verplichte procesvertegenwoordiging: verplicht advocaat. Redenen: Bevorderen doelmatigheid: ordenen rechtsfeiten Eerlijk proces: partijen hebben gelijke juridische achtergrond Werk rechter vereenvoudigen: advocaten hebben argumenten ‘voorbewerkt’. 4. Proces verloopt schriftelijk 5. Procedure is niet kosteloos. Partij die in ongelijk is gesteld betaalt kosten geding (griffierechten, advocaat, deurwaarder, getuigen) 6. Zo nodig een toevoeging: rechtsbijstand. Vaak wel eigen bijdrage en bij verlies moeten proceskosten wel betaald worden. Stichting rechtsbijstand houdt ook spreekuren voor juridische advisering. In dagvaarding staat: gedaagde en eiser (met advocaat), de eis met gronden, rechter, roldatum (wanneer zaak behandeld wordt), evt. verweren gedaagde, bewijsmiddelen. Soms moet van wet verzoekschrift i.p.v. dagvaarding. Procedure voor burgerlijke rechter Roldatum: dag van dagvaarding. Verstek: advocaat komt niet -> andere partij krijgt (meestal) gelijk Op rol staat eis. Verdediging doet tegenspraak (conclusie van antwoord) -> comparitie na antwoord: rechter beslist wanneer zaak weer voorkomt en probeert schikking. Bij vonnis kan nogmaals gesproken worden: conclusie van repliek en conclusie van dupliek. Eis in reconventie = bij conclusie van antwoord kan wedereis gesteld worden (dus bijv. beide partijen vorderen geld). Tussenvonnis mogelijk om deskundigen tijd te geven voor antwoord en evt. nog verdediging van een partij. Dagvaarding -> conclusie van antwoord -> comparitie na antwoord -> Schikking Vonnis Conclusie van repliek -> conclusie van dupliek -> vonnis Rechter wijst aan wie wat moet bewijzen: bewijslastenverdeling. Alleen betwiste feiten moeten worden bewezen. Inhoud vonnis bestaat uit: feitelijke overwegingen, rechtsoverwegingen, beslissing (=dictum). Soorten uitspraken: Nietigheid dagvaarding: vormfouten Onbevoegdheid van vordering kennis te nemen: soms zaken voor bijv. kantonrechter. Niet-ontvankelijkheid eiser: als andere rechtsgang open staat, toewijzing onmogelijk is of eiser onvoldoende belang heeft. Afwijzing vordering: eiser niet en/of gedaagde wel geslaagd in bewijsvoering Toewijzing vordering: partij die in ongelijk is gesteld moet proceskosten wederpartij betalen. Gezag van gewijsde: door vonnis komt rechtsverhouding tussen partijen vast te staan. Ontstaat pas als vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen = geen verzet / hoger beroep / cassatie. Civiel proces duurt lang, vandaar snelle procedure: het kort geding. Bij spoedeisend belang en eis onmiddellijke voorziening bij voorraad; ten uitvoerlegging is onmiddellijk. Uitspraak (van 1 rechter i.p.v. 3) is voorlopige voorziening. Evt. bodemprocedure met 3 rechters nog mogelijk, maar gebeurt zelden. 1. Absolute en relatieve bevoegdheid: kantonrechter absoluut bevoegd als het spoedeisende zaken betreft. Relatief: afhankelijk van woonplaats. 2. Procedure: dagvaarding en pleitnotities 3. Tenuitvoerlegging uitspraak: moet meteen. Evt. in hoger beroep andere partij gelijk gekregen -> geld terugvorderen. Rechtsmiddelen tegen uitspraak rechter normaal schorsende werking, behalve bij uitspraak ‘uitvoerbaar bij voorraad’. Verzet: gedaagde komt niet opdagen -> eiser wordt in gelijk gesteld = verstekvonnis. Gedaagde kan alsnog verweer willen voeren = verzet Hoger beroep. Niet mogelijk bij vordering < € 1750. Eiser = appellant. Tegenpartij = geïntimeerde of verweerde. Gedaagde kan nu eiser worden (afhankelijk van wie Hoger Beroep instelt). Eiser stelt ‘grieven’ op: redenen waarom hij niet met eerdere uitspraak eens is. Cassatie: Hoge Raad om uitspraak te vragen Tenuitvoerlegging van vonnissen door deurwaarder. Soorten vorderingen: 1. Betaling geldsom = reële executie = schuldeiser krijgt precies wat hem toekomt. 2. Andere prestatie dan geldsom. Vaak alleen afdwingbaar met dwangsom. Op grond van executoriale titel (o.a. vonnis) kan deurwaarder beslag leggen op goederen (behalve primaire levensbehoeften). Conservatoir beslag: voor vonnis vragen om voorziening zodat gedaagde niet al z’n spullen verkoopt. Revindicatoir beslag: ondergebrachte goederen bij derden ook vorderen. Buitenlandse rechter kan geen beslag leggen op goederen in Nederland. Behalve bij verdragen, dan kan rechter toestemming geven. Uitspraken andere EU landen gelden in Nederland ook = EG-executieverordening Vormen geschillenbeslechting: Arbitrage: andere rechter dan van overheid. Beide partijen moeten ermee akkoord gaan. Geschillen gaan niet over wettelijke problemen. Procedure sneller en goedkoper omdat het niet volgens procesregels BW moet. Soms bij overeenkomst tot stand gekomen (arbitraal beding) of als er problemen ontstaan (compromis) Bindend advies en bindende partijbeslissing. Advies: derde vragen om een uitspraak te doen, die deel uit gaat maken van overeenkomst. Partijbeslissing: niet door derde, maar één van de partijen doet uitspraak Mediaton: bemiddeling van derde (mediator) die geen eigen standpunt inneemt en probeert gezamenlijke oplossing te vinden. Gaat vaak dieper in op problemen: proberen conflict te herleiden tot emotioneel conflict. Uitkomst is vaak win-win (of beide partijen hebben water bij de wijn gedaan), wordt schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst. Wat is besproken is vertrouwelijk. Rechterlijke macht Geschillenbeslechting op 3 gebieden: Burgerrecht Strafrecht Bestuursrecht Beginselen van rechtspraak. Proces dient ‘eerlijk’ te verlopen: 1. Terechtzitting is openbaar In principe, uitzonderingen uiteraard mogelijk 2. Uitspraak is openbaar Geen uitzondering mogelijk 3. Rechter is onafhankelijk Wordt gewaarborgd door: Rechters worden voor leven benoemd. Aantal rechters is bij wet geregeld Salaris bij wet geregeld Rechter kunnen alleen door Hoge Raad worden geschorst of ontslagen 4. Rechter is onpartijdig Rechter moet eed daarover afleggen. 5. 6. 7. 8. Mag niet praten met partijen of raadslieden Strafrechter mag niets laten blijken tijdens proces of hij verdachte schuldig vindt Wraking: onpartijdigheid rechter wordt betwist. Verschoning: rechter trekt zich terug omdat hij partij bijvoorbeeld persoonlijk kent. Uitspraak is gemotiveerd Redenen voor besluiten dienen goed gemotiveerd te worden. Beide partijen worden gehoord. Behandeling geschiedt binnen een redelijke termijn Vertragingen moeten door rechters zo veel mogelijk worden voorkomen voor redelijke termijn. Is door Hoge Raad vastgelegd. Rechtspraak geschiedt door beroepsrechters. Soms zitten bij rechterlijke colleges niet alleen beroepsrechters, maar ook deskundigen of vertegenwoordigers van bepaald maatschappelijk belang. Juryrechtspraak geldt in sommige buitenlandse landen, vooral bij strafrecht. Zittende magistratuur = rechter Staande magistratuur = openbaar ministerie (OM) OM heeft vervolgmonopolie strafrecht. Minister van Justitie -> College van procureurs-generaal -> arrondissementsparket hoofdofficier van justitie -> ambtenaren. Minister van Justitie kan OM algemene aanwijzing (vervolgingsbeleid) geven en bijzondere aanwijzing (opsporing en vervolging in concreet geval). Absolute bevoegdheid van gerechten: ‘rechtspraak in eerste aanleg’ = rechtbank Hoger beroep = gerechtshof Cassatie = Hoge Raad Sectoren in rechtbank Civiele sector: alle vorderingen die niet tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren. Strafrechter: misdrijven Bestuursrechter: Awb-besluiten Bevoegdheid kantonrechter: Burgerlijke zaken o Vorderingen t/m € 5000 incl. rente o Vorderingen van onbepaalde waarde < € 5000 o Betreffende arbeidsovereenkomst, huurovereenkomst en huurkoop (dus geen grens van € 5000) o Wettelijk bepaald: bijv. personen- en familierecht en onder curatele stellen Strafzaken: vrijwel altijd bij overtredingen (‘lichtere’ strafbare feiten, dus geen misdrijven) Bestuurszaken: kleine verkeersovertredingen (max. € 340). Staat bekend als Wet Mulder. Relatieve bevoegdheid: welke rechtbank of Hoge Raad moet zaak behandelen? Burgerlijk recht: woonplaats gedaagde. Strafrecht: plaats van delict Bestuursrecht: o Besluit van centrale overheid -> woonplaats belanghebbende o Besluit van lagere overheid -> rechtbank binnen rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft Terminologie: Strafrechter of burgerlijke rechter wijst vonnis Strafrechter of burgerlijke rechter in een verzoekschriftprocedure (bijv. naamswijziging) geeft een beschikking Hoge Raad wijst arrest Bestuursrechter doet uitspraak Beroep strafrecht en burgerlijk recht bij gerechtshof van het resort waarin het gerecht in eerste aanleg is gevestigd. Geen beroep mogelijk bij kantonrechter als oorspronkelijke vordering < € 1750 of bij strafrecht boete < € 50 Hoger beroep bij bestuurszaken gebeurt meestal bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Burgerlijk recht -> kantonrechter of rechtbank -> gerechtshof Strafrecht -> kantonrechter of rechtbank -> gerechtshof Bestuursrecht -> rechtbank -> Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Niet eens met uitspraak -> in cassatie gaan bij Hoge Raad. Vrijwel alle soorten rechtszaken komen uit bij Hoge Raad. Voordeel hiervan is één hoogste gerecht is die zorg draagt voor gelijke toepassing van het recht in het hele land en grote mate van rechtszekerheid is door een uniforme uitleg van het recht. In cassatie kan alleen worden geklaagd over vormfouten, gaat niet in op details zaak. Gronden waarop in cassatie gegaan kan worden: Verzuim van vormen: regels procesrecht niet juist gevolgd. Bijv. onvoldoende motiveren vonnis of arrest of onbegrijpelijke motivatie. Schending van het recht: rechter heeft regel materieel recht onjuist geïnterpreteerd. Bij toekenning arrest kan zaak worden terugverwezen naar gerechtshof die eerder uitspraak heeft gedaan (met inachtneming uitspraak Hoge Raad), naar ander hof sturen of zelf einduitspraak doen (‘ten principale recht doen’). Rechter doet alleen uitspraak als hem dat gevraagd wordt. Soms spreken rechters elkaar tegen of is er onduidelijkheid, maar gaan partijen niet in cassatie. Procureur-generaal kan dan uitspraak vragen van Hoge Raad = cassatie in belang der wet. Rechtspositie (=uitspraak lagere rechter) blijft voor hen wel gelijk. Procureur-generaal bij Hoge Raad geeft ook (bij monde van advocaat-generaal) openbaar advies aan Hoge Raad over zaken = conclusie. Is weliswaar advies, maar wordt vaak overgenomen. Procureur-generaal kan ook ontslag rechterlijke ambtenaren bij Hoge Raad vorderen. Ook vervolging (na opdracht regering of Tweede Kamer) van Staten-Generaal, ministers, staatssecretarissen en hoge ambtenaren. Vindplaatsen van rechterlijke uitspraken (voor o.a. jurisprudentie): Rechtspraak van de week: tijdschrift met civielrechtelijke uitspraken Hoge Raad die voor rechtspraken of wetenschap van belang kunnen zijn. Nederlandse Jurisprudentie: tijdschrift met burgerlijk recht, strafrecht, Europees gemeenschapsrecht en rechtspraak van EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens). Administratiefrechtelijke beslissingen: tijdschrift met bestuursrecht Rechstpraak.nl: elke zaak heeft eigen nummer = Landelijk Jurisprudentie Nummer (JLN) Overheid.nl: staan alle wetten, regelingen, verdragen, publicaties, etc. op. Rechtspraak als rechtsbron 19e eeuw gedachte dat alles precies in wet vastgesteld moet worden (codificatie). Recht mag en kan niet meer bestaan dan uit de wet (=legisme). Rechter moet uitspraak doen, mag alleen uitspraak doen over partijen (en geen algemene verordening) en moet volgens de wet spreken. Nu: wet kan niet allesomvattend zijn. Soms wet onvolledig of onduidelijk. Rechter verplicht om wet te gebruiken, maar niet verplicht om jurisprudentie te gebruiken. Jurisprudentie (precedentwerking) toch vanwege: Rechter baseert uitspraak op eerdere uitspraken, liefst van Hoge Raad. Verrassingen voorkomen (rechtszekerheid) belangrijk. Beide partijen kijken ook naar jurisprudentie. Arresten Hoge Raad zijn gewoonlijk constant (‘constante jurisprudentie’). Zelden ander oordeel over soortgelijke zaak. Rechtsvinding door de rechter: het vinden van een oplossing in een hem voorgelegd geschil en de methoden en technieken die hem daarbij ten dienste staan. Autonome rechtsvinding: rechter laat zich bij beslissing uitsluiten leiden door eigen oordeel en schuift wet opzij. Heteronome rechtsvinding: alleen regels toepassen op geschil. Praktijk: combi van beide. Wet moet geïnterpreteerd worden en soms ontbreekt wetgeving waardoor aanvulling van de wet nodig is. Bij onduidelijke rechtsregel moet deze bekeken worden via interpretatie methoden: Grammaticale interpretatie: soms gebruik woordenboek of (experts) beroepsgroep vragen naar gangbare betekenis. Wetshistorische interpretatie: ontstaansgeschiedenis van wet (wetsontwerp tot aannemen wet) van belang achterhalen bedoelingen van wetgever. Rechtshistorische interpretatie: kijken naar geschiedenis toen wet werd ingesteld. Systematische interpretatie: inzicht in het systeem van het recht, kijken naar indeling paragrafen / hoofdstukken en groter geheel van regelingen. Teologische interpretatie: kijken naar maatschappelijke verhoudingen, kijken naar meest gewenste situatie voor maatschappij. Anticiperende interpretatie: vooruitlopen op wetgeving die nog niet is ingevoerd. Soms geen toepasselijke wet = leemte in wet. Aanvulling wet dan nodig. Redenering naar analogie: wetgeving die gelijkenis vertoont gebruiken A contrario redenering: soortgelijke wetgeving juist niet toepassen, omdat er verschillen van wezenlijk belang zijn tussen die wetgeving en situatie. Bij uitspraak kan gebruikte uitleg wet de wet ruimer interpreteren (=extensief) of juist een rechtsregel een beperktere betekenis krijgen (=restrictief). Soms bij uitspraak (vaak bij Hoge Raad) laat rechter rechtsvraag onbeantwoord. Moet wel uitspraak doen, maar laat aan wetgever over om wet daarover op te stellen. Gaat rechtsvormende taak van rechter te buiten. De gewoonte Gewoonte kan een rechtsbron zijn: gewoonterecht. Voorwaarden: 1. Bestendig gebruik: gedrag moet ononderbroken gedurende lange tijd zijn gevolgd en herhaald in een bepaalde maatschappelijk kring. 2. Bestendig gebruik moet als rechtsnorm worden ervaren. Maatschappelijke kring moet overtuiging hebben dat het een (ongeschreven) rechtsregel is. Soms is gewoonte sterker dan wet die daarmee strijdig is (bijv. als wet in onbruik is geraakt). Wel zeer uitzonderlijk. Gewoonte wordt soms ook in wet genoemd, vooral bij burgerlijk recht. Bij staatsrecht zijn er vaak geen wetten (zoals bijv. bij kabinetsformatie), dus geldt gewoonte als rechtsbron. Conflicten worden daarom ook vaak uit zichzelf opgelost binnen parlement / Staten-Generaal. Goederenrecht BW 3 & 5 Eigendomsrecht zeer breed, maar heeft zelf geen definitie. Zaken zijn roerende of onroerende zaken. Roerende zaken = geen onroerende zaken Onroerende zaken = 3:3 BW = grond en alles wat daarmee duurzaam verbonden is. Eigenaar zaak is tevens eigenaar van alle bestanddelen daarvan (bijv. afstandsbediening van TV) -> maakt volgens verkeersopvattingen deel uit van zaak. Eigenaar heeft op zaak genotsrecht (mag op alle mogelijke manieren gebruikt worden) en mag vruchten van plukken. Zaak mag ook overgedragen / verhuurd worden = beschikkingsrecht. Beperkingen wettelijk (onteigening, milieuwetten) en op ongeschreven recht (fatsoensregels zoals hinder en misbruik bevoegdheid; is vaak ook onrechtmatige daad) Absolute rechten eigendomsrecht: Zaakgevolg: eigenaar behoudt rechten ook al is zaak in iemands anders bezit (bijv. gestolen) Droit de préférence: bij faillissement separeren Revindicatie: zaak opeisen van eenieder. Natuurlijk niet als het legaal verhuurd is. Recht op goederen: Volledige rechten: o Eigendomsrecht o Vorderingsrecht o Recht op voortbrengsel van de menselijke geest Beperkte rechten o Op goederen: BW 3 Vruchtgebruik Pand Hypotheek o Alleen op zaak: BW 5 Erfdienstbaarheid Erfpacht Opstal Appartementsrecht Andere indeling beperkte rechten: Genotsrechten: recht om zaak feitelijk te mogen gebruiken o Vruchtgebruik o Erfdienstbaarheid o Erfpacht o Opstal o Appartementsrecht Zekerheidsrechten: aan derde (financiële) zekerheid verschaffen o Pand o Hypotheek Vruchtgebruik: ander mag goed gebruiken en van ‘vruchten’ genieten. Moet zo veel mogelijk intact gelaten worden. Eindigt bij dood / ontbinding bedrijf. Erfdienstbaarheid: iemand (‘heersende’) maakt gebruik van erf (onroerend goed) van iemand anders (‘dienende’). Vaak bijv. bij opritlaan. Ook wel ‘servituut’ genoemd. Kan ontstaan door notariële akte (dan ook afspraken over tegenprestaties) of verjaring (gebeurt al > 10 jaar). Is aan zaak gebonden, dus na verkoop moet nieuwe eigenaar (dienende) ook gebruik toestaan. Kan door rechterlijk ingrijpen opgeheven of gewijzigd worden bij onvoorzienbare omstandigheden. Erfpacht: eigenaar laat grond gebruiken. Erfpachter heeft zelfde genot als eigenaar en mag bijv. ook op bouwen, maar eigenaar grond is dan ook eigenaar huis. Wordt vaak vergoeding voor gevraagd = canon. Opzegging vaak lastig. Opstal: recht op gebouw op of boven grond van iemand anders. Grond en gebouw hebben verschillende eigenaren. Appartementsrechten: recht mede-eigendom gehele flatgebouw, gebruik gemeenschappelijke ruimten en exclusief gebruiksrecht eigen appartement. Zekerheidsrechten worden voor goederen gebruikt die zekerheid geven voor vordering. Bij faillissement voorrang (separatist) en kan direct pand verkopen (parate executie). Pand wordt gevestigd op roerend niet-registergoed, hypotheek op registergoed (=goederen waarvoor inschrijving nodig is = onroerende goederen + boten + vliegtuigen). Pand / hypotheek vervallen als schuld volledig is voldaan en niet gedeelte (ondeelbaar) overgaan crediteur (bank) -> overgaan pand. Debiteur = pandgever / hypotheekgever. Crediteur = pandhouder / hypotheekhouder (bank) Vuistpand: zaak uit macht pandgever tot vordering volledig is betaald. Stil pandrecht: object blijft op zelfde plek. Kan roerende zaak (inventaris) of vorderingen (debiteuren) verpanden. Moet met akte ondertekend worden. Geen meldplicht aan bijv. debiteuren. Voordelen hypotheek: Waarde onroerend goed blijft redelijk stabiel. Hypotheekhouder kan via register nagaan of op goed al hypotheek rust. Onroerende goederen verdwijnen minder snel dan roerende. Hypotheekhouder kan goed blijven gebruiken. Hypotheek wordt met notariële akte ingeschreven, ook in register. In bedrijfsleven komt bankhypotheek veel voor waarbij een hypotheek is terwijl de exacte vordering wijzigt afhankelijk van geldbehoefte bedrijf. Bij parate executie moet goed in openbaar verkocht worden. Executiekosten worden in mindering gebracht op opbrengst. Verschil rest met vordering gaat naar (hypotheek)gever. Pand / hypotheek teniet door: Voldoening gehele vordering Parate executie Verloren gaan goed waarop het rust Overdracht goederen alleen geldig als: 1. Geldige titel 2. Beschikkingsbevoegdheid 3. Levering Titel: reden voor overdracht. Bij betaling bestaat de overeenkomst uit twee verbintenissen: betaling en levering goed. Is overeenkomst / titel juridisch ongeldig, dan heeft nooit overdracht plaatsgehad (causaal verband: geldige titel -> geldige overdracht) Beschikkingsbevoegdheid: iemand moet over goed beschikken (of curator of vertegenwoordiger) om te kunnen overdragen. Levering: pas na levering is overdracht voltooid: Onroerende zaken / registergoederen: eerst koopovereenkomst die 3 dagen na tekenen nog zonder reden ontbonden kan worden. Daarna notariële akte (=transportakte). Notaris doet inschrijving in openbare registers. Pas daarna is eigendom overgegaan. Roerende zaken: overdragen = bezitverschaffing. Uitlenen / in reparatie geven = houderschap, maar bezit blijft van iemand anders. Soms bezitoverdracht zonder overdracht zaak o Constitutum possessorium: A verkoopt schilderij aan B, maar B vraagt of A het nog een maandje wil houden i.v.m. een verhuizing van B. Schilderij is wel in eigendom van B, maar A is houder. o Traditio brevi manu: A heeft goed aan B uitgeleend. B wil goed kopen. Goed hoeft nu niet eerst naar A gebracht te worden voor overdacht. o Traditio longa manu: A verkoopt goed aan B, maar goed is bijv. in reparatie bij C. Goed is en blijft bij C, maar is wel overgedragen. Deze drie mogelijkheden zijn alleen bij tweezijdige verklaring. Rechten: vordering kan op naam (crediteur / verkoper is bekend) of vordering aan toonder (=degene die toonderpapier kan tonen) of vordering aan order (=op orderpapier kan schuldeiser gewijzigd worden = endossement) Bij wijziging op naam betaalt A schuld aan B met vordering op C. Dit het cessie. A = cedent, B = cessionaris, C = cessus. Akte moet worden opgesteld en cessus moet medegedeeld worden dat hij geld aan iemand anders moet betalen. Subrogatie = verzekeraar keert bedrag uit aan verzekerde, waardoor verzekerde geld niet meer gaat verhalen. Verzekering kan nu namens verzekerde rechtszaak beginnen om geld te verhalen op dader. Soms wel geldige titel en overdracht, maar geen beschikkingsbevoegdheid, bijv. reparateur verkoopt apparaat dat niet van hem is. Overdracht dan toch geldig 3:86 BW op voorwaarden: Feitelijke overgave: zaak moet echt overgegeven zijn, geen constitutum possessorium. Tegenprestatie: bijv. betaling. Als het gift was (bijv. van heler) moet derde goed teruggeven. Goede trouw: verkrijger kende beschikkingsonbevoegdheid vervreemder niet. Subjectief = kennen beschikkingsonbevoegdheid. Objectief = onderzoeksplicht afhankelijk van omstandigheden (bijv. niet nodig in winkel, wel 2e hands artikel). Binnen 3 jaar is verkrijger verplicht om bij navraag te melden van wie hij goed heeft gekocht (meldingsplicht). Bij diefstal heeft oorspronkelijke eigenaar binnen 3 jaar wel recht om goed op te eisen. Behalve als verkrijger bij winkel goed heeft gekocht of het toonder- of order papier betreft. Bij voldoen aan voorwaarden wordt verkrijger rechtmatige eigenaar en is oorspronkelijke eigenaar zaak kwijt. Redenen hiervoor is dat men zekerheid wil dat men definitief eigenaar van zaak is en later niet teruggeclaimd kan worden (=verkeersbelang). Ook moet derde tegen ‘opgewekte schijn’ dat houder doet alsof hij eigenaar is beschermd worden omdat hij te goeder trouw daarvan uitgaat. Eigenlijk schending ‘nemo plus’ (niemand kan meer rechter overdragen dan hij zelf heeft), maar verkeersbelang en opgewekte schijn vindt wetgever belangrijker. Ondernemingsrecht (H11) Definitie onderneming: elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid opererend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht. Nadruk dus op arbeid / werknemers i.p.v. ondernemer. Ondernemers hebben voor juridische vorm mogelijkheid uit rechtsfiguren. Rechtssubject = drager van rechten en plichten. Is natuurlijk of rechtspersoon. Ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid: Eenmanszaak Maatschap Vennootschap onder firma Commanditaire vennootschap Ondernemingen met rechtspersoonlijkheid: Naamloze Vennootschap (NV) Besloten Vennootschap (BV) Vereniging Coöperatie Onderlinge waarborgmaatschappij Stichting Eenmanszaak: juridisch geen scheiding privé (ook partner bij gemeenschap van goederen huwelijk) en zakelijk vermogen. Voor belastingdienst wel scheiding. Maatschap: >= 2 personen die zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen met het oogmerk om het daaruit behaalde voordeel met elkaar te delen. Maten (vaak zelfde beroep) brengen elk iets in (vaak arbeid). Alle maten zijn met privévermogen aansprakelijk. Winst en verlies evenredig over maten verdeeld, tenzij gezamenlijk anders is besloten. Alle maten zijn bevoegd voor beheersdaden (telefoonrekening betalen e.d.). Daarentegen moet gezamenlijk besloten worden over beschikkingsdaden (nietalledaagse aangelegenheden zoals aankoop pand) Vennootschap onder firma: lijkt erg op maatschap. Verschil is dat VOF onder één naam naar buiten optreedt en dat doet ter uitoefening van een bedrijf. VOF heeft afgescheiden vermogen, maar crediteuren kunnen wel verhalen op privévermogen. Commanditaire vennootschap: is variant van VOF. Heeft naast standaard ‘beherende’ vennoten ook ‘stille’ vennoten. Stille vennoten treden niet naar buiten op, zijn geldschieters en maximaal draagplichtig voor het bedrag dat hij heeft ingelegd. Geen afgescheiden vermogen: eenmanszaak en maatschap Wel afgescheiden vermogen: VOF, CV Boek 2 BW gaat over rechtspersonen. 3 categorieën: overheid (staat, provincies, gemeenten, waterschappen), Kerkgenootschappen en privaatrechtelijke rechtspersonen (BV e.d.). Het is een gesloten systeem; er kunnen niet meer rechtspersonen worden verzonnen. Voordelen van rechtspersonen: 1. Beperking aansprakelijkheid: bij faillissement betalen aandeelhouders, leden en/of bestuurders niet meer dan de inleg. 2. Continuïteit verzekerd: overlijden bestuurder of aandeelhouder niet van invloed op voortbestaan onderneming. 3. Financiële motieven: makkelijker om kapitaal aan te trekken, lagere belastingen. Oprichten rechtspersoon vereist notariële akte voor inschrijving KvK. Voor BV en NV ook verklaring van geen bezwaar nodig van Minister van Justitie. Natuurlijke personen vertegenwoordigen rechtspersoon d.m.v. bestuurders. NV & BV Verschillen NV en BV: Soorten aandelen: BV heeft alleen aandelen op naam en mag geen aandeelbewijs uitgeven. NV kan aandelen op naam en aan toonder uitgeven. Toonder is dan rechthebbende van aandeel. Overdraagbaarheid van aandelen: aandelen BV zijn niet vrij overdraagbaar. In statuten moet blokkeringsregeling staan (bijv. eerst ter verkoop aanbieden aan mede-aandeelhouders). Aandelen NV zijn vrij verhandelbaar. Blokkeringsregeling evt. wel mogelijk bij NV. Omvang kapitaal: NV = € 45.000, BV = € 18.000 Orgaan = (groep van) personen die op grond van wettelijke of statutaire bepalingen (mede) uitvoering geven aan handelen van rechtspersoon. 1. Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA). Bevoegd voor wijzigen statuten, uitgeven nieuwe aandelen (‘emissie’), benoeming / ontslag / schorsing bestuurders en (een deel van) de commissarissen. Feitelijk macht vaak bij bestuur door beschermingsconstructies en lage opkomst AVA. 2. Bestuur: wet en statuten kunnen bevoegdheden uitbreiden of beperken. 3. Raad van Commissarissen: behartigt belangen van aandeelhouders, houdt toezicht op beleid van bestuur en op algemene gang van zaken in vennootschap (o.a. werknemers). Heeft ook adviserende rol en kan bestuurder schorsen. Bij grote BV’s en NV’s geldt structuurregime of structuurregeling. Raad van Commissarissen moet >= 3 personen hebben, benoemt / ontslaat bestuurders en moet belangrijke bestuursbesluiten goedkeuren. Corporate governance: transparant en integer handelen bestuur belangrijk. N.a.v. commissie Tabaksblat is (wettelijke) gedragscode opgesteld. Naleving Code Tabaksblat moet voor beursgenoteerde bedrijven beschreven worden in jaarverslag. Europese bedrijven die activiteiten hebben in verschillende lidstaten van de EG kunnen gezamenlijk een Europese Naamloze Vennootschap oprichten (SE = Societas Europaea). Ook Europese Coöperatieve Vennootschap is mogelijk. Vereniging: heeft vaak tot doel om belangen leden te behartigen. Er mag winst gemaakt worden, maar niet onder leden worden verdeeld. Oprichting vaak met notariële akte, maar dat hoeft niet (is dan informele vereniging; in beperkte mate rechtsbevoegd en mag geen registergoederen hebben). o Algemene Ledenvergadering: alle bevoegdheden die niet door wet of statuten aan andere organen zijn opgedragen. o Bestuur: bestuur delegeert taken soms aan dagelijks bestuur of directie. Bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zolang niet in KvK is ingeschreven. Leden benoemen / schorsen / ontslaan bestuursleden. Bestuursleden vertegenwoordigen vereniging. In BW 2 staat dat financiële en beleid verantwoording aan leden afgelegd moet worden. Coöperatie: bijzonder soort vereniging. Vaak bij boeren. Coöperatie oefent bedrijf uit en moet zich ten doel stellen bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien. In tegenstelling tot vereniging mag coöperatie wel winst uitkeren aan leden. Overeenkomst met leden mag geen verzekeringsovereenkomst zijn, in tegenstelling tot onderlinge waarborg maatschappij. Onderlinge waarborg maatschappij: heeft tot doel met haar leden verzekeringsovereenkomst af te sluiten. Leden zijn dan automatisch verzekerd. Er dient een waarborg kapitaal te zijn voor uitkeringen. Stichting: geen leden en heeft vaak ideëel of sociaal doel. Doel mag niet zijn uitkeringen te doen aan oprichters of bestuurders. Stichting mag winst maken en moet bij notariële akte worden opgericht. Bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zolang zij niet bij KvK zijn ingeschreven. Statuten bepalen of verkrijgen / vervreemding / bezwaring van registergoederen mag. Bestuur vertegenwoordigt stichting. Stichting heeft geen interne controle op bestuur en is een nogal autoritaire rechtsvorm. Wet op Ondernemingsraden (WOR) > 50 werknemers -> ondernemingsraad verplicht. < 50 werknemers -> voor onderneming vrijwillig om ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging (minder bevoegdheden) in te stellen. Bevoegdheden ondernemingsraad: 1. Recht op overleg: >= 2 keer per jaar vergadering 2. Recht van Advies: over bepaalde beslissingen moet ondernemer advies OR meenemen. 3. Recht van Instemming: 12 onderwerpen. Als OR tegen stemt kan ondernemer evt. nog naar rechter als het onredelijk is of zwaarwegend voor bedrijf. 4. Recht op informatie: ondernemer moet informatie verstrekken die OR voor zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. Leden van OR worden door werknemers gekozen (die > 6 maanden in bedrijf werken), verkiesbaar zijn mensen die > 1 jaar in bedrijf werken. Omvang OR is 3-25 leden. Lid mag in bedrijf niet worden benadeeld. Ondernemer mag lid OR niet ontslaan tenzij om dringende reden. Grote bedrijven (concerns) hebben ook centrale ondernemingsraad en soms ondernemingsraad voor groepen. Ondernemingskamer kan op verzoek onderzoek (=enquêterecht) doen naar beleid en gang van zaken rechtspersoon. Één of meer rapporteurs worden dan benoemd. Wordt wanbeleid aangetoond, dan kan de rechter besluiten tot schorsing / ontslaan bestuurders en rechtspersoon ontbinden. Criteria wanbeleid vaag en aan rechter overgelaten. Enquête / onderzoek is duur en verliezer betaalt. Kan gebeuren dat debiteur niet betaalt. Crediteur kan dan in civiele procedure laten vaststellen dat vordering gegrond is en executoriale titel krijgen. Deurwaarder kan dan beslag leggen op goederen debiteur en openbaar verkopen. Andere mogelijkheid is faillissement aanvragen. Door faillissement verliest debiteur beschikkingsbevoegdheid vermogen en zorgt curator voor afwikkeling faillissement. Debiteur moet in permanente toestand van wanbetaling verkeren. Natuurlijke en rechtspersonen kunnen failliet verklaard worden. Voor faillietverklaring moet er meer dan 1 schuldeiser zijn. Aanvrager kan zijn crediteur, debiteur of openbaar ministerie (bijv. bij fraude). Preferente schuldeisers hebben voorrang bij verdeling boedel. Dit zijn pand- of hypotheekhouders en schuldeiser met een voorrecht (fiscus, bedrijfsvereniging (wegens sociale premies) en werknemers). 2 fasen: conservatoire en executoriale fase. 1. Conservatoire fase: na uitspreken vonnis faillissement stelt curator vast wat in boedel valt (boedelbeschrijving). Curator maakt voor vordering 2 lijsten: erkende (fiscus, verhuurder, etc.) en betwiste vorderingen (geen factuur / overeenkomst, etc.). Voortijdig einde faillissement mogelijk door: a. Opheffing door gebrek aan baten: vrijwel geen activa of dekt niet faillissementskosten b. Aanbieden van akkoord: overeenkomst tussen crediteuren en debiteur waarbij crediteuren genoegen nemen met deel. Moet goedgekeurd worden door rechter (“homologatie”). Gebeurt dit niet, dan wordt een verificatievergadering bijeen geroepen waarbij schuldeisers vorderingen aantonen. 2. Executoriale fase: als er geen akkoord is moet boedel ten gelde worden gemaakt. Curator stelt uitdelingslijsten op met wie hoeveel krijgt die na goedkeuring rechter-commissaris en geen bezwaren zijn vastgesteld. Als vorderingen gedeeltelijk zijn voldaan, blijft resterend deel formeel in stand. Debiteur kan zelf bij rechtbank uitstel van betaling aanvragen (surseance van betaling). Als crediteuren akkoord gaan verleent rechtbank uitstel voor bepaalde termijn en benoemt bewindvoerder. Debiteur behoudt beschikkingsbevoegdheid, maar is verplicht samen te werken met bewindvoerder. Gedurende periode kan geen faillissement worden uitgesproken en kan betaling niet worden afgedwongen. Moet tot akkoord komen als bij faillissement, of het eindigt meestal in een faillissement. Surseance van betaling is niet voor natuurlijke personen. Schuldsanering voornatuurlijke personen zijn particulieren en kleine ondernemingen (ongeveer 200.000 personen in Nederland). Persoon vraagt aan en rechtbank kent toe als hij afgelopen 5 jaar te goeder trouw is geweest en schuldenaar schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Bewindvoerder wordt beschikkingsbevoegd i.p.v. persoon. Verificatievergadering wordt gehouden; als akkoord uitkomt en rechter dit goedkeurt is schuldsanering afgelopen. Anders wordt schuldsaneringsplan opgesteld die verbindend is voor alle schuldeisers. Saneringsplan vaak voor 3 jaar waarin staat hoe en aan wie schulden worden betaald. Er is een regeling voor eerste levensbehoeften, maar inkomen ligt onder bijstandsnorm. Bewindvoerder zorgt voor betaling schuldeisers. Overgebleven schulden na 3 jaar is niet langer afdwingbaar, dus een natuurlijke verbintenis. Schuldsaneringsregeling ook vaak mogelijk voor mensen met eenmanszaak.