EUROPEES PARLEMENT 2009 - 2014 Zittingsdocument 9.2.2011 B7-0106/2011 ONTWERPRESOLUTIE naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement over Europa 2020 Lothar Bisky, Cornelia Ernst, Thomas Händel, Jacky Hénin, Patrick Le Hyaric, Marisa Matias, Willy Meyer, Miguel Portas, Alfreds Rubiks, EvaBritt Svensson, Rui Tavares, Marie-Christine Vergiat, Sabine Wils, Gabriele Zimmer, Nikolaos Chountis, Jürgen Klute, Ilda Figueiredo, Kyriacos Triantaphyllides namens de GUE/NGL-Fractie RE\856680NL.doc NL PE459.638v01-00 In verscheidenheid verenigd NL B7-0106/2011 Resolutie van het Europees Parlement over Europa 2020 Het Europees Parlement, – gezien de geïntegreerde richtsnoeren voor Europa 2020, vastgesteld door de Raad in 2010 (Deel I - Globale Richtsnoeren voor het Economisch Beleid (GREB's), Deel II Werkgelegenheidsrichtsnoeren), – gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2010 (Europa 2020-strategie, 16 december 2010 (Economische governance) en 4 februari 2011 (Europa 2020 Energiebeleid, Innovatie), – gezien de voorstellen van de Commissie van 29 september 2010 inzake het wetgevingspakket economische governance (procedure bij buitensporige tekorten, correctie van macro-economische onevenwichtigheden), – gezien de mededeling van de Commissie met als titel “Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis" (COM(2011) 11 def.), – gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie de eerste cyclus van het Europees semester heeft gelanceerd, zoals goedgekeurd door de Europese Raad van 7 september 2010, waarbij de nadruk ligt op de coördinatie vooraf van het economisch en begrotingsbeleid overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact enerzijds en de Europa 2020-strategie anderzijds; dat de Raad van maart 2011 geacht wordt "richtsnoeren" te geven voor het beleid van de lidstaten op die twee gebieden, B. overwegende dat de Commissie optimistisch verklaart dat er tekenen van economisch herstel zijn, maar dat deze nog "ongelijk" zijn; dat de meeste lidstaten in werkelijkheid sinds 2010 in een situatie van economische stagnatie verkeren, dat sommige in een "double-dip"-recessie zijn beland, andere aanhoudend negatieve groeicijfers te zien gaven en dat slechts enkele lidstaten in 2010 konden profiteren van "groeiende export na de hervatting van het mondiale handelsverkeer"; dat er zelfs voor deze laatste exporterende landen voor 2011 een afname van de economische groei wordt verwacht, C. overwegende dat de Commissie benadrukt dat de situatie in de financiële sector nog niet terug is naar normaal en dat er is sprake van kwetsbaarheid voor druk en afhankelijkheid van overheidssteun, dat krediet nog steeds schaars is en dat in een aantal lidstaten de schulden van huishoudens en van ondernemingen nog te hoog zijn, D. overwegende dat de kritische analyse van de Commissie van de situatie in de financiële sector een nog te rooskleurig beeld van de werkelijkheid schetst: vele Europese banken hebben huizenhoge schulden in de vorm van overheids-, bancair en vastgoedgerelateerd schuldpapier; dat vele van die banken in werkelijkheid illiquide zijn en afhankelijk van goedkope ECB-leningen om het hoofd boven water te houden; dat vele ook enorme PE459.638v01-00 NL 2/10 RE\856680NL.doc verliezen hebben geleden die zij slechts ten dele hebben toegegeven, en dat sommige van die banken als gevolg daarvan in feite insolvent zijn, E. overwegende dat de Europese Unie en de regeringen van de lidstaten nog niet de nodige hervormingen hebben doorgevoerd die ervoor moeten zorgen dat de financiële sector in de allereerste plaats in het algemeen belang handelt, lagere winsten accepteert en in plaats van kortetermijnwinsten na te streven risico's vermijdt en langetermijndoelen stelt, en dat zij ook niet hebben gezorgd voor de noodzakelijke hervormingen om de financiële markten strikter te regelen, F. overwegende dat in de conclusies van de Raad van 4 februari 2011 gewag werd gemaakt van de noodzaak van ambitieuze stress tests voor banken; dat de stress test die de EU al toepaste duidelijk niet streng genoeg waren, aangezien zij een schoon gezondheidsattest opleverden voor zowel de Bank of Ireland als de Allied Irish Bank, waarvan de steeds ernstiger wordende problemen slechts kort daarna tot een reddingsoperatie van de eurozone voor Ierland noopten, G. overwegende dat de regeringen van de lidstaten ervoor gezorgd hebben dat obligatiehouders van de banken tot elke prijs werden beschermd, en dat zij de verliezen liever op de belastingbetalers afwentelden, zelfs al komt de solventie van die regeringen op deze wijze op barsten te staan; dat dit de grondgedachte achter het Europees Stabiliteitsmechanisme is, waardoor in de hele Europese Unie steeds meer bezuinigd moet worden, wat ertoe leidt dat de financiële lasten van het redden van de financiële sector opnieuw terecht komen bij de gewone werkenden, gepensioneerden enz., wier banen, lonen en sociale uitkeringen en rechten zwaar onder vuur zijn komen liggen, H. overwegende dat de EU volgens het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid thans 23,1 miljoen werklozen telt (9,6 %, in sommige lidstaten 20%) - 5,6 minder dan op het dieptepunt in het tweede kwartaal van 2008 - en dat de jeugdwerkloosheid in de EU momenteel 20,4% bedraagt (in sommige lidstaten meer dan 40%); dat er in de EU sinds medio 2009 sprake is van een daling van de jaarlijkse groei uitgedrukt in reële arbeidskosten per eenheid, en dat die daling in het tweede kwartaal van 2010 2% per jaar bereikte, I. overwegende dat de werkloosheid nog zal stijgen als gevolg van het bezuinigingsstreven van de EU de besluiten van de lidstaten - in sommige gevallen opgelegd in het kader van de EU-IMF-reddingsoperaties - om zwaar te snoeien in het aantal banen in de publieke sector, J. overwegende dat de secretaris-generaal van het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), John Monks, onlangs in een brief aan Commissaris Olli Rehn verklaard heeft dat de voorstellen inzake economische governance deze druk in de eurozone en daarbuiten waarschijnlijk tot een algemeen verschijnsel zullen maken dat dit niet alleen voor landen in moeilijkheden op de mondiale obligatiemarkt geldt, en dat het EVV een dergelijk optreden van de EU onmogelijk zal kunnen steunen, evenmin als voorstellen inzake economische governance - of een nieuw verdrag waarin die verwerkt zijn - die herinneringen wekken aan de herstelbepalingen (lees: strafbepalingen) van het Verdrag van Versailles en de lidstaten tot een bijna koloniale status reduceren, RE\856680NL.doc 3/10 PE459.638v01-00 NL K. overwegende dat het bezuinigingsbeleid van de EU in de lidstaten - forse inkrimping van overheidsinvesteringen, steeds verdere ontmanteling van de sociale bescherming en de welvaartstaat, een nieuwe golf van privatisering van openbare diensten, stijgende BTWtarieven, enz. - ertoe zal leiden dat de koopkracht en de interne vraag nog verder afnemen, dat de belastingontvangsten omlaag gaan en dat de economische stagnatie voortduurt of dat de recessie opnieuw de kop opsteekt, en dat met een dergelijk bezuinigingsbeleid het officieel verklaarde doel van het terugdringen van de overheidsschuld, nl. meer groei en een milieuvriendelijkere economie, waarschijnlijk niet zal worden bereikt, Algemene opmerkingen - Europa 2020 en de tenuitvoerlegging ervan 1. is fel gekant tegen het voorstel van de Duitse Bondskanselier Merkel en de Franse president Sarkozy voor een "Pact voor het concurrentievermogen" waarin gevraagd wordt een einde te maken aan de loonindexering, de pensioengerechtigde leeftijd op te trekken tot 67 jaar, het belasting- en arbeidsbeleid te harmoniseren en beperking van de overheidsschuld in de grondwet van alle landen van de eurozone op te nemen; roept de Raad op dit voorstel te verwerpen; 2. is fel gekant tegen de Europa 2020-strategie, aangezien die geen enkele oplossing biedt voor de problemen van de bevolking en bovendien het verkeerde EU-beleid dat tot de crisis heeft geleid, voortzet en versterkt; uit felle kritiek op het feit dat er niet de minste aandacht wordt besteed aan de gelijkheid van vrouwen; wijst op het feit dat de strategie tegen de achtergrond van de toegenomen werkloosheid en de toenemende armoede niet duidelijk aangeeft hoe deze problemen effectief kunnen worden verminderd door middel van economische, sociale en werkgelegenheidsinstrumenten met het oog op een ecologisch en sociaal duurzame ontwikkeling en volledige werkgelegenheid mét werknemersrechten; 3. wijst erop het met de huidige bezuinigingswedloop niet mogelijk zal zijn voldoende investeringen te genereren voor het groen maken van de economie, het creëren van nieuwe banen, het verbeteren van onderwijs, vaardigheden en bekwaamheden, het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, teneinde de streefcijfers en doelstellingen van EU-2020 te verwezenlijken; is derhalve van mening dat de EU 2020-strategie van meet af aan gebaseerd is op loze beloften die niet kunnen worden nagekomen met het door de Commissie en de Raad beoogde "nieuw macro-economisch beleid"; 4. wijst er met klem op dat in de huidige EU-begroting niet eens voldoende middelen zijn uitgetrokken om de kerninitiatieven van Europa 2020 te financieren en dat er zonder een aanpassing van het meerjarig financieel kader (MFK) geen kans bestaat dat Europa 2020 vóór 2014 in de jaarbegrotingen van de EU wordt uitgevoerd; benadrukt dat dit op verbluffende wijze aantoont hoe ernstig de Raad, die altijd klaarstaat om in de EUbegroting te snoeien terwijl de taken van de EU omvangrijker worden, zijn eigen engagement voor Europa 2020 neemt; 5. onderstreept dat de conclusies van de Raad van 4 februari 2011 over energieinfrastructuur hier een flagrant voorbeeld van zijn: de lidstaten voeren de bezuinigingen die zij in eigen land moeten doorvoeren aan om de verzoeken van de Commissie om forse overheidsinvestering in "slimme elektriciteitsnetten" met het oog op de bevordering van PE459.638v01-00 NL 4/10 RE\856680NL.doc hernieuwbare energie te verwerpen, terwijl de Raad volhoudt dat "het gros van de aanzienlijke financieringskosten voor investeringen in infrastructuur (...) door de markt (zal) moeten worden opgebracht, waarbij de kosten door tarifering worden terugverdiend", d.w.z. door hogere kosten voor de consument; 6. is van mening dat de meeste elektriciteitsbedrijven en aanbieders van netwerken niet veel brood zien in de ontwikkeling van een gedecentraliseerde infrastructuur voor hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde slimme elektriciteitsnetten; levert felle kritiek op het feit dat het besluit van de Raad doelbewust aanstuurt op de voltooiing van de geliberaliseerde interne markt in 2014, terwijl de broodnodige snelle groei van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen wordt afgeremd; wijst erop dat zelfs de bescheiden energie - en klimaatdoelstellingen van Europa 2020 met een dergelijke aanpak waarschijnlijk niet zullen kunnen worden verwezenlijkt; 7. wijst erop dat de Commissie, ondanks enige holle retoriek over het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting (Europees platform tegen armoede) en de bescherming van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in het kader van " begrotingsconsolidering", met succes heeft aangedrongen op verlaging van de minimumlonen (Ierland, Letland) en de sociale uitkeringen (Ierland, Griekenland, Letland) en op bezuiniging in de gezondheidszorg en de ziekenhuissector (Letland, Roemenië, Griekenland, Hongarije) in het kader van de door de EU en het IMF geleide "reddingspakketten"; levert felle kritiek op dit beleid en verzoekt de Commissie en de Raad de voorwaarden die deze landen zijn opgedrongen, in te trekken; 8. wijst erop dat het bezuinigingsbeleid dat de lidstaten voeren om te voldoen aan het stabiliteits- en groeipact zal leiden tot toename van armoede en sociale uitsluiting en het dus uiterst onwaarschijnlijk maakt dat zelfs het bescheiden kerndoel van Europa 2020 met betrekking tot het terugdringen van de armoede zal worden verwezenlijkt; 9. onderstreept dat de geïntegreerde richtsnoeren voor Europa 2020 inhouden dat de lidstaten harde maatregelen moeten nemen met het oog op decentralisering van collectieve onderhandelingen, flexibilisering van arbeid, bevriezing en verlaging van lonen in de publieke sector (richtsnoer 2: "(...) moet een adequate loonvorming in de overheidssector gebruikt worden als een belangrijk signaal om loonmatiging in de privésector te bewerkstelligen, om zo het concurrentievermogen te vergroten"; wijst erop dat kwesties in verband met lonen en collectieve onderhandelingen niet onder het toepassingsgebied van het Verdrag vallen en verzoekt de Raad om dergelijke aanbevelingen uit de geïntegreerde richtsnoeren voor Europa 2020 te schrappen; 10. levert felle kritiek op het feit dat de Commissie in het kader van de EU-IMFreddingspakketten voorwaarden heeft opgedrongen op grond waarvan de uitbetalingen van fondsen afhankelijk wordt gemaakt van verlaging van de minimumlonen, minder starheid op loongebied, snoeien in pensioenrechten, flexibeler maken van de arbeidsmarkten en meer afstemming van de lonen op de productiviteit van ondernemingen, onder meer door middel van de hervorming van stelsels voor arbitrage en collectieve onderhandelingen; wijst erop dat dergelijke beleidsmaatregelen een ernstige schending van de rechten inzake sociale dialoog en collectieve onderhandeling vormen; verzoekt de Commissie en de Raad dergelijke vereisten voor EU-IMF-bijstand te RE\856680NL.doc 5/10 PE459.638v01-00 NL schrappen; 11. wijst op de analyse van de Commissie van de ontwerpen van nationale hervormingsprogramma's met het oog op de tenuitvoerlegging van de Europa 2020strategie, waarin zij in het algemeen klaagt over een "relatief laag ambitieniveau bij de vaststelling van de nationale streefdoelen en buitensporige nadruk op de korte termijn" en waarin zij waarschuwt dat de gezamenlijke inspanningen van de lidstaten op het gebied van de vermindering van het energiegebruik nog geen 10% verlaging zouden opleveren en daarmee ver zouden achterblijven bij het streefcijfer van 20% voor 2020 voor de EU in haar geheel, en dat een soortgelijke achterstand zich ook voordoet op het gebied van onderwijs en armoedebestrijding; 12. wijst erop dat er in Europa 2020 van de doelstellingen van de Lissabon-strategie nog slechts vijf uiterst bescheiden centrale doelstellingen over zijn gebleven, en dat voor Europa 2020 eenzelfde "uitvoeringskloof" te zien dreigt te geven als die van de afgelopen tien jaar voor de Lissabon-strategie; meent dat de jaarlijkse herziening van "Nationale hervormingsprogramma's" wellicht niet de moeite waard is en alleen maar tijdverspilling oplevert; Jaarlijkse groeianalyse, economische governance en Europees Semester 13. is fel gekant tegen de aanbevelingen in de Jaarlijkse groeianalyse van de Commissie, waarin het accent ligt op een veel drastischere vermindering van de begrotingstekorten dan die welke het stabiliteits- en groeipact al voorschreef, op een verhoging van de indirecte belastingen (die voor de armen en kwetsbaren het hardst zal aankomen), op "stringente en volgehouden loonmatiging, waaronder de herziening van indexeringsclausules bij loononderhandelingen", op de vermeende noodzaak om " de pensioengerechtigde leeftijd (te) verhogen en deze aan de levensverwachting (te) koppelen" - hoewel de EU geen enkele bevoegdheid heeft op het gebied van pensioenen en collectieve onderhandelingen - en op verdere liberalisering van diensten en van de interne markt, enz.; verzoekt de Raad om deze aanpak te verwerpen wanneer hij de "richtsnoeren" voor het beleid van de lidstaten opstelt; 14. verzoekt de Raad de Commissievoorstellen inzake de procedure in geval van buitensporige begrotingstekorten te verwerpen, omdat die het procyclische karakter van het stabiliteits- en groeipact zullen versterken en de economische teruggang zullen accentueren, waardoor het nog moeilijker zal worden om de doelstellingen inzake overheidsfinanciën te verwezenlijken; 15. verzoekt de Raad de Commissievoorstellen inzake de correctie van macro-economische onevenwichtigheden te verwerpen, omdat daarin stelselmatig verband wordt gelegd tussen "onevenwichtigheden" en "concurrentievermogen", waardoor de focus alleen maar komt de liggen op landen met een "extern tekort"; benadrukt dat grote ongelijkheden (en met name de steeds grotere rol van winst en de steeds kleinere rol van arbeid) buitensporige besparingen opleveren en dat de strategie van landen die de gemeenschappelijke munt misbruiken om "overschotten" op te bouwen door middel van loonmatiging, wat ten koste gaat van andere lidstaten, nergens als een probleem wordt genoemd en dat de "overschotlanden" daarentegen worden aangemoedigd om hun dienstensector verder te dereguleren; PE459.638v01-00 NL 6/10 RE\856680NL.doc 16. onderstreept dat de overschotlanden hun economische ontwikkeling moeten aanpassen in de richting van versterking van de binnenlandse vraag en economie, onder meer door hogere lonen mogelijk te maken; stelt voor binnen de EU-27 van een clearingmechanisme op te richten waarbij de overschotlanden verplicht worden de tekortlanden positieve rentetarieven te betalen, zodat deze kunnen investeren in ecologisch en sociaal duurzame productie, diensten en infrastructuur, hun productiviteit kunnen vergroten en hun tekorten kunnen verkleinen; is fel gekant tegen het opleggen van boetes aan landen met tekorten op de lopende rekening; 17. verzoekt de Raad af te zien van zijn plan voor een "beperkte verdragswijziging met het oog op de instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme", aangezien dit ESM in zijn huidige opzet alleen maar zou dienen om de banken voor een tweede maal de reddende hand toe te steken en er van de andere kant een contraproductief bezuinigingsoffensief gelanceerd wordt tegen de overblijfselen van de welvaartsstaat, de inkomens en de levensstandaards van de gewone burger om deze schulden terug te betalen; verzoekt om een EU-brede oplossing waarbij de banken gedwongen worden hun verliezen te erkennen en de obligatiehouders om die banken indien nodig te herkapitaliseren door, eerst vanuit de markt en dan via het omzetten van obligaties in aandelen, extra kapitaal bijeen te brengen; De noodzaak van een alternatief beleid inzake sociaal-economische governance in de EU 18. wijst er met klem op dat in de komende drie tot vijf jaar meer economische prikkels nodig zijn om de economische stagnatie te doorbreken en een instapstrategie voor nieuwe werkgelegenheid te ontwikkelen: een nieuw, sterker en doelgerichter Europees herstelplan met een gendergelijkheidsdimensie in al zijn onderdelen, dat elk jaar één procent van het BBP van de EU bestemt voor investeringen in milieuvriendelijke en sociaal en economisch duurzame ontwikkeling, het bevorderen van rechtvaardigheid, volledige werkgelegenheid met 'goed werk', het groenen van de economie, sociaal welzijn, het uitroeien van armoede en sociale uitsluiting, en het tot stand brengen van sociale en territoriale cohesie in de hele EU; geeft aan dat dit alles moet worden geflankeerd door vergelijkbare maatregelen op het niveau van de lidstaten, mét onderlinge coördinatie en coördinatie tussen het nationale en het EU-niveau; 19. wijst erop dat de Europese Unie, in plaats van om bezuinigingen te vragen, haar fondsen (EIB, EBWO, EFSF, enz.) beschikbaar moet stellen en moet aanwenden tegen het lage EIB-rentetarief van 1% voor investeringsleningen en dat daarbij de nadruk moet liggen op de landen waar stimulering van de vraag het hardst nodig is, en dat EU-gelden moeten worden voorgeschoten zonder dat daar nationale tegenprestaties tegenover moeten staan; 20. vraagt de Raad om het mandaat van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) te verruimen, zodat zij leningen kunnen toekennen aan alles wat onder het nieuwe Europese herstelplan valt (bijvoorbeeld duurzaam industriebeleid); 21. onderstreept dat dergelijke, door de overheid aangezwengelde investeringen een werkgelegenheids- en inkomensmultiplicatoreffect van anderhalf tot twee kunnen hebben, zodat de maatregelen in het kader van het EU-herstelplan zich wellicht grotendeels zelf kunnen financieren; RE\856680NL.doc 7/10 PE459.638v01-00 NL 22. beklemtoont dat elke financiële steun voor de lidstaten in overeenstemming moet zijn met de beginselen van het Europees sociaal model, absoluut niet tot bezuinigingen in de publieke sector, deflationaire salarisbevriezingen, enz. mag leiden, en zodanig in de tijd moet worden gespreid dat procyclische bezuinigingen worden vermeden; 23. vindt dat de EU en de lidstaten mechanismen moeten implementeren in het kader waarvan de overheid de investeringen uit hoofde van het nieuwe herstelplan op gerichte en democratisch wijze stuurt in de richting van de economische sectoren die het zwaarst door de crisis zijn getroffen, van nieuwe duurzame industrieën en diensten, en van achtergestelde regio's; hamert op het belang van de actieve betrokkenheid en participatie van de mensen die door deze investeringen worden geraakt; 24. beklemtoont dat steun, herkapitalisering en financiële garanties van de kant van de lidstaten voor bedrijven in problemen altijd gekoppeld moeten zijn aan een groter overheidsaandeel in het besluitvormingsproces binnen en de toekomstige winsten van deze ondernemingen, en aangewend moeten worden voor het beïnvloeden van hun investeringsstrategieën; is van oordeel dat de lidstaten maatregelen moeten nemen voor het vergroten van de economische democratie en het aanpassen van wijze waarop ondernemingen worden geleid, teneinde de positie van werknemers, vakbonden en consumenten te verbeteren, en in de strategische keuzes van ondernemingen en publieke diensten de sociale en milieudimensie zwaarder te laten doorwegen; 25. verzoekt de Raad op het niveau van de EU een algemene belasting op financiële transacties in te voeren om speculatie in te dammen en ervoor te zorgen dat de financiële sector een billijke bijdrage levert aan het economisch herstel en aan de herfinanciering van de financiële lasten van publieke reddingsoperaties; wijst erop dat volgens recente studies in Europa een belasting op financiële transacties van 0,1% jaarlijks een bedrag overeenkomend met 2,1% van het BBP (ongeveer EUR 262 miljard) zou opleveren; stelt voor de inkomsten van een algemene belasting op financiële transacties te gebruiken voor ontwikkelingsbijstand, crisisbestrijdingsmaatregelen en bevordering van duurzame ontwikkeling; 26. vraagt de lidstaten de belastingen op de bonussen van banken en managers, inkomsten uit kapitaal (dividend, rente, enz.), kapitaalwinsten en grote vermogens en erfenissen te vergroten en de aldus gegenereerde inkomsten te gebruiken voor door de overheid gestuurde investeringen; wijst erop dat zo de vraag kan worden gestimuleerd en ingepast in een strategie voor ecologisch en sociaal duurzame ontwikkeling, met vooruitzichten op vermindering van de tekorten op middellange termijn; is van oordeel dat de lidstaten met het oog op de begrotingsconsolidatie hun militaire uitgaven en subsidies voor ecologisch schadelijke projecten moeten verlagen; 27. is van mening dat de vorming van een financiële pool in overheidshanden (genationaliseerde banken, plaatselijke en regionale spaarbanken), die nauw samenwerkt met sociale-economiebanken (coöperatieve banken e.d.), dringend noodzakelijk is om kredieten te kanaliseren in de richting van maatschappelijk en ecologisch zinnige investeringen die hoogwaardige werkgelegenheid mét werknemersrechten creëren; is van mening dat de besluitvorming over het kredietbeleid van de financiële sector het voorwerp moet worden van democratische publieke controle en van democratische participatie van PE459.638v01-00 NL 8/10 RE\856680NL.doc werknemers en consumenten; 28. dringt aan op harde maatregelen tegen speculatie op de financiële markten; benadrukt dat er onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen om 'naked short-selling' en het handelen in 'credit default swaps' zo snel mogelijk te verbieden om een openbaar Europees ratingbureau op te richten; wijst erop dat hedgefondsen en private equityfondsen in de EU verboden of in ieder geval sterk in hun speelruimte beperkt moeten worden en dat offshorecentra gesloten moeten worden; vraagt de Commissie en de Raad meer vaart te zetten achter de invoering van striktere regelgeving voor toezicht op de financiële sector; 29. is van oordeel dat een neerwaartse loonspiraal en een situatie waarin Europa's werknemers gedwongen zijn elkaar qua salaris te onderbieden tot deflatie zal leiden, de koopkracht en de interne vraag zal uithollen, en het risico van een hernieuwde economische recessie zal doen toenemen; vindt dat aan de onderkant van de arbeidsmarkten loondrempels (minimumsalarissen, en daarnaast het concept van toereikende lonen) moeten worden vastgesteld, dat het beginsel van gelijke behandeling en gelijk loon voor gelijk werk of werk van gelijke waarde op dezelfde werkplek moet worden geïmplementeerd, dat er ruimte moet worden gecreëerd voor een opwaartse loonontwikkeling ter compensatie van inflatie en voor productiviteitsstijgingen, en dat er een krachtige herverdelingscomponent moet worden ingevoerd; 30. benadrukt dat de genderkloof voor 2020 tot 0-5% moet worden gereduceerd, door middel van gefaseerde economiebrede plannen met duidelijk bepaalde doelen die ondersteund moeten worden door collectieve onderhandelingen en de scholing van gendergelijkheidsadviseurs; wijst erop dat directe en indirecte vormen van discriminatie op grond van geslacht moeten worden uitgebannen, onder meer door iets te doen aan de ongelijke verdeling van onbetaald werk tussen mannen en vrouwen en door gendergelijkheidsplannen op te stellen voor fabrieken en andere werkplaatsen; 31. blijft bij zijn standpunt over de gendergelijkheidsstrategie van de EU voor 2010-2012; stelt voor de nieuwe EU-strategie voor gendergelijkheid gestalte te geven door middel van een actieprogramma en een politiek engagement op basis van het Actieplatform van Beijing en van de resultaten die daaruit zijn voortgekomen, vanuit de overweging dat de mensenrechten van vrouwen en jonge meisjes een onvervreemdbaar, ondeelbaar en integraal deel uitmaken van de universele mensenrechten; 32. onderstreept dat stereotypen op alle maatschappelijke niveaus en in alle levensstadia moeten worden bestreden, omdat dit een van de hardnekkigste oorzaken is van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, die van invloed zijn op hun keuzes op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid, de verdeling van huis- en gezinstaken, hun deelname aan het openbare leven en hun betrokkenheid bij en representatie in besluitvormingsorganen, alsmede op hun keuzes ten aanzien van de arbeidsmarkt; verzoekt om een richtlijn inzake het voorkomen van geweld tegen vrouwen; 33. houdt vast aan zijn eisen inzake een gerichte aanpak van armoede en sociale uitsluiting, met name de algemene doelstelling om voor 2015 de kinderarmoede met 50% te verminderen en een eind te maken aan dakloosheid, om een EU-streefcijfer voor minimumlonen vast te stellen (wettelijk verplichte collectieve overeenkomsten op RE\856680NL.doc 9/10 PE459.638v01-00 NL nationaal, regionaal of sectoraal niveau), zodat de bezoldiging ten minste 60% van het desbetreffende (nationale, sectorale, enz.) gemiddelde loon zal bedragen, een EU-doel te bepalen voor minimuminkomensregelingen en op premies gebaseerde uitkeringsregelingen waarmee inkomenssteun wordt verstrekt van ten minste 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen, en een tijdsschema waarin vermeld wordt wanneer deze doelen door alle lidstaten moeten zijn verwezenlijkt; wijst erop dat het gebrek aan behoorlijke huisvesting op Europees en nationaal niveau moet worden aangepakt om dakloosheid uit te bannen en dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op de bestrijding van extreme armoede; 34. benadrukt dat de Europese werkgelegenheidsstrategie niet op het beginsel van flexizekerheid moet worden gestoeld, maar juist uit moet gaan van het concept 'goed werk', met een sterke focus op het bevorderen van gendergelijkheid, kwaliteit in werk, verbetering van de sociale zekerheid en sociale inclusie, verbetering van bestaande en invoering van nieuwe werknemersrechten, bevordering van gezondheid en veiligheid op het werk, verbetering van het beheer van sociaal risico en het doen samengaan van werk en privéleven; dringt er bij de lidstaten op aan doeltreffende maatregelen te nemen voor het geleidelijk elimineren van onzekere en atypische werkgelegenheid; 35. is van mening dat het in een zinvol debat over wijziging van het EU-Verdrag in het licht van de crises allereerst moet gaan over het loslaten van de in dat verdrag verankerde monetaristische architectuur: afschaffing van de disfunctionele criteria van Maastricht voor de Europese Monetaire Unie, vaststelling van criteria voor "reële convergentie" en steunmechanismen voor de lidstaten met het oog daarop, intrekking van het stabiliteits- en groeipact en vervanging door een pact inzake werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling, aanpassing van het statuut van de Europese Centrale Bank om deze aan democratische controle te onderwerpen en een einde te maken aan haar "absolute onafhankelijkheid", herziening van haar taak tot het ondersteunen van een duurzame, evenwichtige economische ontwikkeling, volledige werkgelegenheid, financiële en prijsen wisselkoersstabiliteit, om slechts enkele van de belangrijkste Verdragswijzigingen te noemen die moeten worden bekeken; 36. dringt er met het oog op het debat over de interne markt op aan dat in het primaire recht van de EU een sociale-vooruitgangsclausule wordt opgenomen die bepaalt dat de grondrechten in het algemeen en het recht op staking, werknemersacties en collectieve onderhandelingen in het bijzonder altijd voorrang hebben op de “fundamentele vrijheden" van de interne markt; 37. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten. PE459.638v01-00 NL 10/10 RE\856680NL.doc