Isaak en Rebekka De geboorte van Isaak Sara schonk Abraham op z’n ‘oude dag’ een zoon. Daarna blijkt hij nog wel 75 jaar verder te te leven. Isaak betekent: “God lacht”. De Joodse geschiedenis werkt heel diep door tot zelfs vandaag. Dat voel je ook doorheen de tekst. Het boek “Herleefde tijd” drukt diezelfde gedachte uit. Alsof in de Joodse geschiedenis op bizarre wijze dingen zich altijd maar blijven herhalen. Een Jood, ook vandaag, ziet z’n identiteit niet als godsdienst, maar als ‘behoren tot een volk’. Het is een zeer verdeeld volk met clubkes à volonté, en toch blijft het volksbesef. Dat werkt als een soort orde in de chaos. Hiermee zitten we terug in het scheppingsverhaal. Nico ter Linden schrijft een jeugdbijbel die hij start met de karren die op weg zijn naar Babylon in de 6de eeuw v.C. Dat is waarschijnlijk historisch best mogelijk: pas vanaf dan kennen we een jodendom zoals we dat nu ongeveer nog kennen. Het verhaal van Abraham die met z’n zoon de berg opgaat … Dat moeten we ook lezen met de “volkogen”. Dan zie je hoe moeizaam de belofte van nakomelingen verloopt. Met horten en stoten … Zo ook de hele joodse geschiedenis … Abraham besnijdt zijn zoon op de achtste dag. Op een sabbat dus. En sabbatsrust is heilig. Ritme en rust zijn absoluut noodzakelijk voor zelfbehoud. In de ballingschap is dit besef ontstaan. Sabbatsrust is dus absoluut, maar toch mag je één wel stellen: de besnijdenis. Dat primeert op de sabbat. Want daardoor ga je behoren tot het volk. Abraham was “100” jaar toen zijn zoon geboren werd. Op die leeftijd zou het er eigenlijk niet meer van kunnen komen. Als het dan toch nog lukt, lachen Abraham en Sara. In oude papyrusrollen werden woorden en zinnen zonder spaties en zonder klinkers genoteerd. Hoe wist je dan waar het begin was en het einde? Zo hadden de Joden de truc: de beginzin van het verhaal ook op het einde terug gebruiken. “In het begin schiep God…” en “Dit is de geschiedenis van hemel en aarde zoals ze geschapen zijn”. Dan is er de spanning tussen Isaac en Ismaël. Hier is al de heel oorspronkelijke vraag aan de orde: wie is de juiste, wie volgt de correcte afstamming? Over Hagar wordt gesproken als “de Egyptische”, dus niet Joodse … Hier speelt weer het “lachen”, maar nu als iets negatiefs, want het doet Sara besluiten: “verjaag de slavin en haar zoon”. Lachen is een heel complex iets. Lachen of niet mogen lachen is nog altijd een veel betekend verschil. ‘Jitschak’ (Isaac) zeggen betekent: “God lacht”; dus iedereen die zijn naam noemt zal lachen. Maar ook om kunnen met humor is belangrijk. Abraham en Abimelek: ze blijven terugkomen … Ineens is er sprake van het land van de Filistijnen. [Ph L S T N N]: kan ingevuld worden als ‘Filistijnen’, maar ook met ‘Palestijnen’. Link met David en Goliat verhaal (hoofdman van de Filistijnen). Dat gebied heet nu de Gazastrook; het gebied van de Palestijnen. Nu gooien de Palestijnse kinderen stenen naar de Joodse soldaten. Laatste zin: ‘Abrahaman verbleef geruime tijd [als vreemdeling] in het land van de Filistijnen.’ Als vreemdeling tussen de anderen. Een vreemdeling zijn, is een zeer Bijbels gegeven. En ook de gastvrijheid voor de vreemdeling. Vertaal dat maar eens naar vandaag … De beproeving van Abraham. God roept: “Abraham”, Abraham antwoordt: “Hier ben ik”. Dit klinkt als thema van de roeping. God zoekt de mens en die moet eigenlijk alleen maar antwoorden. “Ga op weg met Isaac, uw zoon, uw enige”. Een pagina vroeger was nog sprake van Ismaël. Hij is dus niet de enige, maar de andere lijkt dus maar tweederangs. Volgens de Rabbijnse traditie is Isaac op dat moment 37; dus Abraham moet intussen 137 zijn. Dus komt er ZEKER geen andere zoon meer. “Ga naar het land van de Moria.” Die berg zou liggen vlak naast waar nu Jeruzalem ligt. Het ‘gaan’ van Abraham is ook een doorbreken van het cyclisch denken. De Joodse geschiedenis is een heilsgeschiedenis die vooruit gaat. Het Griekse woord ‘Holocaust’ betekent letterlijk “brandoffer”. Joden gebruiken zelf het woord ‘Sjoa’, wat vernietiging betekent. Joden reserveren het woord holocaust liever aan deze oorspronkelijke betekenis in het Abraham-Isaac verhaal. Abraham vertrekt meteen. God spreekt vaak ’s nachts. Het Hebreeuwse woord voor droom is hetzelfde als venster (naar de hemel). Op de derde dag ziet Abraham de plaats. De 3de dag is de beslissende. Je weet als God in ’t spel is, zal er op de derde dag iets levends gebeuren. Nadat ze in aanbidding neergebogen hebben, “komen wij weer terug.” Terwijl toch beseft: ‘ik kom alleen weer terug’. Isaak: “Vader”, Abraham: “hier ben ik, mijn zoon”. “Waar is het offerdier” “God zal er zelf voor zorgen”… Abraham bouwt weer een altaar. Isaac wordt vastgebonden bovenop het hout en hij laat dat dan nog gebeuren zonder morren. [Toen Abraham zijn arm strekte]; het is een werkwoord dat geweld uitdrukt; riep een engel: “Abraham, Abraham”, “Hier ben ik”. God zei: “raak de jongen met geen vinger aan” “Ik weet nu dat je God vreest, want je hebt me zelfs je kind niet willen onthouden”. Hier zitten verschillende betekenislijnen: einde van kinderoffers, toekomst, redding door God, … Mens, besef altijd goed: leven is gegeven. Dan zien ze een lam in het struikgewas. Hier zien we een band tussen het offerfeest van de Moslims en onze communieijstaartlammetjes. En weer klinkt terug de belofte van een ontelbaar nageslacht. En dat terwijl het hele verhaal doordrongen is van hoe moeizaam en amper het vooruitgaat … Onze vertaling verwoordt: “Abraham keek om zich heen en zag een lam” Maar er staat: [toen Abraham zijn ogen omhoog richtte]: alsof hij nu een oplossing ‘van den hoge’ verwachtte. Ook komt de broer van Abraham ter sprake: die blijkt al aan vele kinderen, kleinkinderen en acherkleinkinderen te hebben. Isaac en Rebekka [Rebekka] band, verbond, maar het kan ook zijn: in je strik vangen, dus ‘verleidster, verlokster’ Sara wordt 127; er staat in het Hebreeuws: honderd jaar, twintig jaar en zeven jaren. 120 is 3 keer 40: wie dat bereikt heeft, heeft alles begrepen. Met zeven is het volmaakt; dus is dit leven écht af. Getallen zijn interessant: de getalwaarde van brood is lager dan die van wijn. Daarom moet je altijd eerst brood nemen en dan wijn. Maar op Pesach beginnen ze met wijn: omdat de wereld nog niet af is, en de volgorde nog niet klopt … Het graf van Abraham en Sara ligt midden in Palestijns gebied. Sara sterft. Abraham houdt eerst een rouwklacht. Hij richt het woord tot de Hethieten en zegt: “Ik ben bij u maar een vreemdeling, daarom vraag ik u: geef mij een eigen begraafplaats”. God heeft A een land beloofd, maar hij heeft nog altijd niks. Geef hem dan toch tenminste een eigen grond voor z’n eigen vrouw te begraven. Een eeuwenoude vraag: een eigen begraafplaats die van ons is. De Hettieten lijken heel vriendelijk te antwoorden: “neem gelijk welk graf van ons”. Maar eigenlijk willen ze zeggen: vreemdeling, pas je aan. Abraham reageert: “Geef me een gat aan de rand, in de marge dat ik aan de volle prijs zal betalen”. De betreffende Hettiet zegt: “ik gééf u het land”, maar Abraham: “Ik wil toch de volle prijs betalen”. De Hettiet: “Och, waar klappen wij nu toch over, het is maar 400.000 euro”. Maar Abraham betaalt exact dat bedrag. Met harde munten koopt hij zijn eigen ‘land’. Het woord [erets]: betekent “land”; het land, waaruit wij moeten voortkomen. Zo werd de grond eigendom van Abraham. Hij heeft nu (eindelijk) een zoon, en een klein stukske duur betaalde grond. Da’s eindelijk het eerste miniem stukske van Gods verbond dat in praktijk is gebracht. Hier staat: in de Erets die nog Kanaan is, is nu een stukske echt van Abraham. Da’s vandaag een heel politiek geladen woord. Isaak is intussen 40 geworden: de jaren van verstand. Abraham is 140 ondertussen. Abraham zegt tegen zijn dienaar: “leg je hand onder mijn heup.” Dat betekent ‘neem mijn zaad vast’: eigenlijk krijgt de dienaar zo de toekomst van Abraham in handen. De vraag aan Rebekka zal zijn; wil jij gaan? Wil je het zaad aannemen en doorgeven. Vroeger dacht men dat zaadcellen gewoon hele kleine mensjes waren. De dienaar moet naar Abrahams land en verwanten gaan: naar eigen volk teruggrijpen voor het nageslacht. Da’s ook een Joods besef: niet aanpassen, maar onder mekaar toekomst maken. Hier zit weer de hele sterke volksgedachte. Nu hangt het helemaal van de knecht af of het nageslacht wordt voortgezet. Als mensen moeten zeggen wat God tegen hen heeft gezegd, dan doen ze er drie scheppen bovenop: “God heeft mij gezworen: hij zal een engel voor je uitsturen …” Dat heeft God nooit gezegd: het is meer wishful thinking. Hij komt op de plaats waar de vrouwen ’s avonds komen water putten. De dienaar laat zijn kamelen neerknielen. Een deal met God: “als ik dit zeg en de ander zegt dat, dan zit het goed”. En dat lukt. Rebekka blijkt de ware. Mooi meisje, huwbare leeftijd. Isaak 40, huwbare leeftijd: dus 12, 13. Ze daalt af naar de bron. Da’s de goeie beweging. Aan de bron gebeuren goeie dingen omdat dat in de diepte ligt. En nu komt alles in actie. Dienaar: “mag ik wat drinken uit uw kruik” (zie: Samaritaanse en Jezus). “Ik zal zelfs water halen voor uw kamelen tot ze genoeg gedronken hebben”; dat kan dus om tientallen liters gaan. Hij vraagt: “van wie bent u de dochter?” Het blijkt familie te zijn. Rebekka snelt naar huis en vertelt wat gebeurd is. De broer Laban regelt alles. Trouwen wordt geregeld met de broer en de vader. Maar de dienaar wil direct vertrekken: wordt aan Rebekka gevraagd en ze antwoordt: “Ja, ik ga”. Dat is belangrijk. Isaak staat aan de bron Lachai Roï: betekent: “de levende die mij ziet”. Daarna blijkt Abraham nog heel wat nakomelingen te hebben … Leesopdracht tegen volgende keer: p. 77-121