1. Inleiding Classificatie Het onderverdelen van levende wezens in

advertisement
1. Inleiding
Classificatie
Fylogenetische systematiek
Fylogenie
Cladistiek
Ontwikkelingskenmerken
Morfologische kenmerken
Moleculaire kenmerken
Karakters
Sferisch
Radiaal
Biradiaal
Bilateraal
Cefalisatie
Kiemcellagen
Diblastisch
Triblastisch
Vals coeloom
Blastoporus
Protostomia
Deuterostomia
Klieving
Niet-gedetermineerde klieving
Gedetermineerde klieving
Mosaïek-ei
Schizocoel
Enterocoel
4de cel
Dipleurula type
Trochophora-type
Het onderverdelen van levende wezens in groepen, op basis van
hun evolutionaire geschiedenis.
Het begrijpen van evolutionaire verwantschappen van levende
wezens, en zo de manier waarop ze zijn gediversifieerd over de
loop van tijd te interpreteren.
Evolutionaire verwantschap
Methode om organismen te klasseren volgens hun evolutionaire
verwantschap.
Het traditionele onderscheid, op basis van bouw, evolutie,
uitzicht,...
Onderzoeken diversiteit op basis van moleculen.
Verschillen in anatomie, gedrag, moleculaire biologie enz.
Zoals een bal. Elke doorsnede door het middelpunt geeft twee
symmetrische helften. (sponzen)
Wielvormig, doorsnede van die as geeft twee symmetrische
helften.
Slechts twee loodrecht op elkaar staande vlakken door het
middelpunt geven twee symmetrische delen.
Slechts een vlak verdeelt het organisme in 2 symmetrische
delen.
Concentratie van zenuwweefsel aan één uiteinde van het dier.
Primitieve cellaag in embryo, waar alle weefsels uit zullen
ontstaan. 2 of 3
2 kiemcellagen
3 kiemcellagen
Holte, gelegen tussen de endoderm en de mesoderm (bij een
echt coeloom ligt het omsloten door enkel de mesoderm). Rest
van de blastocoel.
Oermond, opening in de gastrula.
Groep van dieren waar de blastoporus uiteindelijk de mond zal
vormen.
Groep van dieren waar de blastoporus uiteindelijk de anus zal
vormen. De mond ontstaat door nieuwvorming.
De eerste delingen van een zygote. De cellen nemen hier niet
toe in grootte, de zygote behoudt dus zijn omvang.
Radiaal, cellen kunnen nog elk weefsel worden.
Spiralig, toekomstige bestemming cellen ligt al vast
De cellen zijn vanaf het begin al gedifferentieerd.
Ontstaan van coeloom door splijting, door holten in het
mesoderm
Het coeloom ontstaat als holle blaasjes, gevolgd door afsnoering
van de primitieve darm van het embryo. (Chordata)
In het 64-cellig stadium hebben de Spiralia één cel, die
verantwoordelijk zal zijn voor bijna al het mesodermaal weefsel.
Larven van Radiata, boon/nier-vormig, hebben een lus van
voedingscilia rond de mond. Aparte bosjes of ringen van cilia
ontstaan later.
Larven van Spiralia, bosje sensorische trilharen bovenop,
DNA barcoding
Synapomorf
Lophotrochozoa
Ecdysozoa
Plesiomorf
Ecdysteroïden
Trochozoa
Lophophorata
dubbele krans trilharen op evenaar voor voeding en beweging.
Recente techniek, wordt gebruikt om ongekende organismen
tot een soort te brengen op basis van sequentie-informatie van
een standaard gen dat in alle dieren voorkomt.
Positief kenmerk om een monofyletischegroep te definiëren.
Niet vervellende Protostomia
Wel vervellende Protostomia
Primitief (vroeger in de evolutie)
Steroïden die het proces van de ecdysis hormonaal reguleren.
Protostomen, vooral Molluscen en Annelida, larvaal stadium is
trochophora
Dieren met een lophofoor, een ongewoon voedingsorgaan met
holle tentakels
II. Choanoflagellata/ III. Porifera
Undulipodium
Choanocyten
Parazoa
Histozoa/Eumetazoa
Celaggregaatdieren
Totipotente cellen
Pinacoderm
Choanoderm
Mesohyl
Ostia
Osculum
Spicula
Spongocoel
Amoebocyten
Asconoïde sponzen
Syconoïde sponzen
Prosopylen
Apopyle
Leuconoïde sponzen
Pinacocyten
Porocyten
Flagel
Flagelcel, met aan de basis een slijmkraag, om
voedingdeeltjes op te nemen.
Dieren zonder duidelijke weefsels
Dieren met weefsels (2)
Dieren zonder weefsels
Cellen die van vormen functie kunnen vernadren
of differentiëren
Buitenste cellaag sponzen
Binnenste cellaag sponzen
Gelatineuze tussenruimte
Poriën waarlangs het water de spons
binnenstroomt
Eén of meerdere uitgangen voor het gefilterde
water
Minerale deeltjes die zorgen voor stevigheid van
de spons.
Holte binnenin de spons, doet dienst als gastrovasculaire holte
Cellen in het mesohyl, verdelen voedsel aan
cellen die niet aan water zijn blootgesteld.
Choanocyten komen enkel voor in de continue
aflijning van het spongocoel
Choanoxyten enkel in radiale kanalen
Ingang van radiale kanalen
Uitgang radiaal kanaal
Choanocyten gelokaliseerd in kleine
geflagelleerde kamertjes, die water aanvoeren
via de instroomskanalen en afvoeren naar de
oscula.
Cellen die de epidermis en niet-geflagelleerde
kanalen vormen.
Tubulaire pinacocyten, omringen elke porie
Myocyten
Archaeocyten
Sclerocyten
Collencyten/Spongocyten
Reaggregatie
Spongioblasten
Syncytium
Calcarea
Demospongiae
Hexactinellida
Trabeculair reticulum
Gemmulae
Parenchymulae
Contraheren rond de oscula en kanalen, regelen
op die manier de waterstroom
Totipotente cellen, transport van
voedingsstoffen.
Produceren spicula
Vormen collageenvezels/spongine.
Het spontaan herenigen van cellen tot een
levende spons.
Spongiocyten, maken spongine
Versmolten cellensysteem
Kalksponzen, gekenmerkt door calcietspicula,
altijd marien, klein, leuconoïde, maar ook veel
eenvoudiere soorten.
Hoornsponzen, siliciumspicula, of geen
(spongine netwerk), marien en zoet water,
leuconoïd. Bevat badspons
Glassponzen, vrij radiaal symmetrisch, uitgebreid
tweelagig syncytium aan beide kanten van beide
mesohyl
Het eerdergenoemde tweelagig syncytium.
Interne knoppen, bestand tegen
omgevingsstress.
Blastula, bedekt met flagellen, larve van de
hoornsponzen
IV. Cnidaria
Coelenteron
Gastrodermis
Nutriteve spiercellen
Zoöxanthellae
Myo-epitheelcellen
Epitheliomusculaire cellen
Medusa
Cnidocyt
Cnidae
Nematocyst
Cnidocil
Hydrozoa
Gastrovasculaire holte
Weefsellaag, lijnt de gastrodermis af
(endodermis)
Nemen voedselresten op via fago- en pinocytose
op vanuit de gastrovasculaire holte voor verdere
vertering.
Fotosynthetische protisten, leven in symbiose
met Cnidaria
Primitieve spiercellen in de epidermis
Kwal-stadium, vrijlevend
Netelcel
Intercellulaire structuren, afgevuurd door
cnidocyten
Soort cnidae, doorboort de huid en brengt
toxines in het lichaam via tubulaire buis.
Receptor, activeert de cnidocyt ter afvuring van
de cnidae.
Klasse van de kwalpoliepen. Bevat alle zoetwater
cnideria, maar ook veel mariene. Kent zowel een
medusa als een poliepstadium. Bevat zeedraad
en Portugees oorlogschip
Zooïden
Pneumatofoor
Dactylozoïden
Gastrozoïden
Gonozoïden
Mesogloea
Encysteren
Hydrorhiza
Hydranten
Gonagia
Theca
Perisarc
Gonotheken/hydrotheken
Coenosarc
Metagenese
Scyphozoa
Strobilatie
Manubrium
Mondflappen
Gastrale filamenten
Ringkanaal
Rhopalia
Ocellus
Stathocyst
Concave subumbrella
Scyphistomastadium
Strobila
Ephyra’s
Kolonie van poliepen, die samen het portugees
oorlogschip vormen.
Vlot van portugees oorlogschip
Tentakel voor predatie
Verteringsorgaan
Voortplantingsorgaan
Geleiachtige massa bij de groene waterpoliep,
gelegen tussen de gastro- en epidermis. Hier
komen geen cellen voor.
In een resistent stadium gaan, een cyste vormen.
De “wortels” van de zeedraad
Vegetatieve poliepen bij de zeedraad
Voortplantingspoliepen bij de zeedraad
Doorschijnend uitwendig chitineus skelete van
de zeedraad
Half open kelken, gevormd door de perisarc,
rond respectievelijk de voortplantingspoliepen
en de vegetatieve poliepen.
Levende weefsel binnen de perisarc bij de
zeedraad.
De afwisseling tussen aseksuele en seksuele
voortplanting.
Klasse van de schijfkwallen. Poliepen
gereduceerd of afwezig
Het produceren van medusae door aseksuele
knopvorming.
Vierkante mondsteel, vormt een verbinding
tussen de buitenwereld en de gastrale holte
Vier uit de mondsteel uitgegroeide structuren,
bezet met netelcellen.
4 kransen, bezet met netelcellen, die een niet
geheel verlamde prooi volledig verlammen en
spijsverteringsenzymen secreteren.
Plaats waar de prooi via de radiame kanalen
naartoe wordt gebracht om verder te verteren
(oorkwal)
Een samengesteld zintuigorgaan met een ocellus
en stathocyst bij oorkwal
Lichtgevoelig gepigmenteerde vlek
Zakvormig orgaantje, gevuld met statolithen, die
het evenwicht en de zwembewegingen regelt.
Belangrijkste deel zenuwstelsel van de oorkwal,
reguleert de voedingsbewegingen van de
tentakels
Stadium waarbij de planulalarve tot een kleien
poliep met lange tentakels is ontwikkeld
Een poliep, ontstaan door strobilatie
Schotelvormige afsnoering, komen los van de
scyphistoma.
Cubozoa
Pedalia
Staurozoa
Anthozoa
Octocorallia
Hexacorralia
Ceriantiphataria
Siphonoglyfen
Acontia
Hypostoma
Dooskwallen, lijken op schijfkwallen maar dan
met een kleurloos kubisch lichaam. Geen
strobilatie, elke poliep, ontwikkeld helemaal tot
een medusa via complete metamorfose.
4 tentakels bij de cubozoa
Solitair, poliepvormig, soort van medusa aan de
top. Deze regia bestaat uit 8 armen rond de
mond, die elk eindigen in een tentakelcluster
Bloemdieren, uitsluitend marien, geen medusae,
verschillen zeer sterk van de andere Cnideria
Kolonievormende poliepen met acht tentakels,
met een octameer bouwplan ( zacht koraal)
Bevatten een hexameer bouwplan, bevat de
zeeanemonen en de echte, harde koralen
Hebben een hexameer bouwplan, bevat de
buisanemonen.
Groef met ciliën in de zeeanjelier, creëren een
stroom richting de gastrovasculaire holte.
Lange draden die uit de gastrovasculaire holte
naar buiten steken om de tentakels te helpen
met de prooi naar binnen te sleuren. Zeeanjelier
Proboscis van een kwal
V. Plathylminthes
Turbellaria
Trematoda
Digenetisch
Monogenea
Cestoda
Proboscis
Rhabdieten
Vlamcellen
Connectieven
Supepidermale zenuwplexus
Aurikels
Statocyst
Hypodermische impregnatie
Trilhaarwormen, vrijlevend, marien en zoet, best
ontwikkelde orgaansystemen. Kruipen rond met
cilia in slijmlaag.
Parasitair, minstens 4 larvale stadia.
Parasiteren op weekdieren
Eieren ontwikkelen direct in niet-parasitaire
juvenielen, lijkend op adulten. Parasiteren
meestal op kieuwen of schubben vissen.
Lintwormen, parasiteren in darmkanalen, enkel
voortplantingsstelsel is sterk ontwikkeld.
Structuur waar de mond in is gelegen
Staafvormige structuren, gevormd in het
parenchym, secreteerd mucus bij loslaten van de
epidermis.
Interne uiteinden protonefridia. Cilia zuigen
vocht door de wand van de cel.
Longitudinale zenuwstrengen, lopen lateraal
door het lichaam.
Onderdeel van het zenuwstelsel dat oafhankelijk
van de cefale ganglia opereert.
Laterale lobben in de kop.
Bepaalt richting zwaartekracht
Penis wordt door de epidermis van de partner
gestoken, bij gebrek aan vagina.
Vas efferens
Vas deferens
Vesicula seminalis
Receptaculum seminis
Oncomiracidium
Opistaphor
Distomatose
Klier van Mehlis
Sporocyst
Redia
Cercaria
Metacercaria
Billharziose/schistosomiasis
Schistosomagranulomen
Microtrichia
Germinatieve zone
Proglottiden
Strobila
Oncosferen
Hexanthlarve
Vin/cysticerus
Cysticerose
Neurocysticeros
Kanaal van testis naar vas deferens
Kanaal waar verschillend vasa efferentia zich
groeperen, naar de vesicula seminalis
Opslag van zaadcellen tot copulatie
Ontvangt sperma tijdens copulatie
Juveniele vorm bij de Monogenea
Structuur waarmee een volwassen zich
verankerd met haken, klemmen en zuignappen.
Leverbotziekte
Vormt de schaal van de eieren
2de larvaal stadium van de leverbot
3de larvaal stadium van de leverbot
4de larvaal stadium van de leverbot
Geëncystreerde cercaria
Dodelijke ziekte, veroorzaakt door Schistosoma
Eieren van de Schistosoma die in het lichaam als
immuunreactie worden ingekapseld door
bindweefsel.
Structuren, gelijkend op de microvilli van de
gastheerdarm, op de buitenkant van
lintwormen.
Zone bij e runderlintworm die voortduren
nieuwe delen aanmaakt
Deeltjes bij lintwormen
Halsstreek bestaande uit talrijke proglottiden
Structuur waar een eitje tot ontwikkeld na het
afsterven van de proglottide
Eerste larvale fase runderlintworm
Blaasworm, 2de larvale fase
Aandoening waarbij larven van de
varkenslintworm zich ontwikkelen tot
blaaswormen in organen.
Cysticerose in de hersens
VI. Nematoda
Paedomorfose
Pseudocoel
Eutelie
Lijsten
Renettecel
Amphiden
Phasmiden
Proces waarbij structuren uit de embryonale
fase blijft bestaan bij adulte individuen.
Bijvoorbeeld pseudocoelomaten
Holte zonder mesodermaal peritoneaal
membraan als aflijning.
Aantal cellen binnen de weefsels is constant
Lateraal, ventraal en ventraal verdikte epidermis
Een ventraal gelegen cel onder de pharynx dat
een ventraal kanaaltje vormt met een ventrale
porie bij de kop. Excretiestelsel
Sensorische organen aan elke zijde van de kop
Sensorische organen aan de staart, komt vooral
voor bij parasitaire soorten.
Spicula
Directe ontwikkeling
Cryptobiose/anabiose
Dauerlarve
Rhabdita
Caenorhabditis elegans
Ascaridida
Ascariasis
Toxocariasis
Rhabditiform
Filariform
Strongylida
Necator americanus
Oxyurida
Enterobius vermicularis
Filarida
Wuchereria bancrofti
Microfilariae
Onochera volvulus
Onchoceriasis
Loa loa
Camallanida
Structuren die de vulva van het vrouwtje
openhouden zodat het mannetje zijn sperma
kan inbrengen.
Ontwikkeling waarbij de juvenielen al zeer sterk
lijken op de adulte dieren.
Bij ongunstige omstandigheden de ontwikkeling
stopzetten in een bepaald juveniel stadium.
Meestal een derde, resistent juveniel stadium,
waarbij de juveniel geschikt is voor cryptobiose.
Aaltjes, rondwormorde die parasiteert op
planten.
Modelorganisme, korte levenscyclus, constant
aantal cellen, hermafrodiet, doorzichtig,
cryptobiose mogelijk, makkelijk te kweken, klein.
Grote intestinale wormen, parasitair, bevat
Ascaris suum (varkensspoelworm) en Ascaris
lumbricoides (mensenspoelworm)
Ziekte waarbij een spoelworm in het darmkanaal
leeft. Meestal zijn de enige symptomen een
grotere eetlust en afgebroken segmentjes in de
ontlasting.
Ziekte waarbij rondzwervende juvenielen van de
Toxocara canis en cati, veel voormkomend bij
katjes en puppies, ontstekingen veroorzaken in
tal van organen
Staafvormig
Draadvormig
Haakwormen, parasitaire nematoden die in de
darm leven. Anders dan Ascaris in cycli en
parasitaire leefwijze.
Meest voorkomende haakworm bij de mens
Aarsmaden, voeden zich met afval en bacteriën
in de blinde darm. Meestal niet zo bedreigend.
Meest voorkomende aarsmade bij de mens
Nematoden die parasiteren op menselijke
weefsels. Hebben vaak een bloedzuigend insect
als tussengastheer
Best gekende filariale worm, veroorzaakt
elephantiasis, mug is tussengastheer
Eerste larvaal stadium van W. bancrofti.
Gelijkaardig aan Wucheria, gebruikt zwarte
vliegen als tussengastheer.
Rivierblindheid, wanneer microfilariae het
cornea binnendringen, kunnen ze ontstekingen
in het oog veoorzaken, wat leidt tot de vorming
van bindweefsel en zo tot blindheid.
Afrikaanse oogworm, leeft in subcutane
weefsels van mens en baviaan, migreert door
weefsels, zoals hoornvlies oog.
Bevat Dranunculus medinenis (guineaworm), die
1 meter lang kunnen worden en zich een weg
Trichurida
eten onder de menselijke huid.
Bevat Trichinella spriralis, de verwekker van
trichinose, een ziekte veroorzaakt door het eten
van besmet vlees.
VII. Rotifera
Monogononta
Digononta
Seisonidea
Trochus
Singulum
Trochale velden
Lorica
Cementklieren
Mastax
Retrocerebrale zak
Germovitellarium
Amictisch wijfje
Mictisch wijfje
Zoet water, parthenogenetische + seksuele
voortplaning, beide seksen hebben slechts één
gonade. Dwergmannetjes
Zoetwater klasse, enkel parthenogenetisch en
vrouwelijk. Sterk ontwikkelde corona
Marien, leven epizoïsch (op het oppervlak) op
Crustacea. Mannetjes helemaal ontwikkeld.
Leven van detritus of eitjes van de gastheer.
Gecilieerde band van de corona voor de mond
Gecilieerde band van de corona na de mond.
Twee gesteelde schijfvormige velden, waarin de
trochus ring is opgesplitst.
Holtes in de epidermis waar de kop en voet in
kunnen worden teruggetrokken bij gevaar.
Mucussecreterende klieren op de tenen van de
voet.
Gemodificeerde gespierde pharynx met snel
bewegende kaken (trophi).
Kliervormig orgaan, geassocieerd met cerebraal
ganglion, met of een sensorische functie, of
mucussecretie
Dooierproducerend orgaan
Vrouwtjes planten zich tijdens de zomer enkel
parthenogenetisch voort.
Wijfjes die haploïde eitjes leggen, die
ontwikkelen tot gedegenereerde mannetjes.
Deze bevruchten de wijfjes, waardoor diploïde
eitjes, bestand tegen de winter, ontstaan.
VIII. Lophophorata
Mesenteria
Lophofoor
Zoöaria
Ancestrula
Zooïd
Plooien, gevormd door het peritoneaal
membraan, waar het spijsverteringsstelsel en
andere organen in zijn opgehangen.
Ring rond de mond waarop één of twee rijen
holle tentakels met cilia zijn ingeplant.
Kolonies
Eén seksueel geproduceerd organisme dat een
kolonie creëert door aseksuele voortplanting.
Individu van een kolonie
Zoöecium
Autozoïden
Heterozoïden
Cystide
Avicularium
Vibraculum
Ooëcium
Statoblasten
Funicula
Ectoprocta/Bryozoa
Phoronida
Actinotrocha larve
Brachiopoda
Pedunculus
Periostracum
Lobate larve
Afzonderlijke, chitineuze behuizing van een lid
van de kolonie
De voedingsindividuen met lophofoor in een
polymorfe kolonie
Individuen in een kolonie met een andere
functie (vasthechting, verdediging).
Orgaantje, secreteerd exoskelet
Getransformeerde zooïd met de vorm van een
vogelkop en kaken, die openen en sluiten om te
voorkomen dat kleine dieren zich op het
oppervlak afzetten.
Lange borstel die sommige soorten bezitten om
sedimenten en ruimtecompetitors weg te vegen.
Broedkamer, deel van het coeloom dat
afgezonderd wordt.
Soort van aseksuele voortplanting, zeer
resistente structuren die massal worden
gevormd tijdens ongunstige periodes. Bestaan
uit samengepakt epidermaal weefsel en
peritoneum, met toegevoegde voedingstoffen.
Weefselstrengen, statoblasten worden hier
gevormd.
Mosdiertjes
Kleine groep wormachtige lophophoraten,
levend in ondiep zeewater, niet kolonievormend
Lijkt op een trochophoralarve, eerste stadium
van de Phoronida, planktonisch
Lampschelpen, marien, solitair, sessiel, verkiezen
ondiep water.
Anker tegen de turbulentie in ondiep water,
spieren kunnen contraheren om sediment af te
schudden.
Organische, uitwendige bedekking van de twee
schelpen.
Larve ontstaan uit de zygote bij de Brachiopoda
IX. Mollusca
Pallium
Radula
Hypostracum
Ostracum
Periostracum
Mantel, twee externe weefselflappen. Hoort bij
de viscerale mantel. Omringt de mantelholte.
Rasporgaan nabij de mond, gebruiktom algen en
ander voedsel af te schrapen.
Binnenste deel schelp, parelmoerlaag bestaande
uit calcietkristallen waarop
interferentieverschijnselen optreden.
Middenste deel schelp, prismalaag opgebouwd
uit conchine, met CaCO3-kristallen.
Buitenste deel, hoornlaag van conchine
Conchine
Odontofoor
Radulazak
In-uitstroomsifon
Osphradium
Pericardium
Hemocoel
Veliger
Aplacophora
Monoplacophora
Metamerisatie
Polyplacophora
Scaphopoda
Captacula
Gastropoda
Operculum
Voet
Torsie
Prosobranchia
Opisthobranchia
Pulmonata
Eiwitachtige, gladde, harde substantie,
beschermt prismalaag tegen breuken en
aanvreting door zuren.
Kraakbeenachtige steun, waarrond het
tanddragend membraan van de radula gebogen
is.
Hier zit de radula onder normale
omstandigheden, onder de mond.
Buisjes waarlangs het water in en uit de Mollusk
stromen.
Zintuig dat voor water de kieuwen passeert, het
analyseert op voedsel, slib of predators.
Sterk gereduceerd coeloom, bevat hart, gonaden
en nieren.
Holte waarin het bloed circuleert (verschillend
van het coeloom)
Larve, heeft cilia voor de voortbeweging en
aanzet tot schelp en de meeste adulte organen.
Wormmolusken, schelploos. Leven op
zeebodem, kunnen sessiel en mobiel zijn.
Fossiele klasse met 5 paar kieuwen, schelp
bestaat uit één stuk. Hun organen zijn seriël
herhaald (6 paar nefridia, 8 paar
retractorspieren)
Segmentatie
Keverslakken, of chitons, dorsale schelp bestaat
uit 8 overlappende platen, ingebed in een deel
van de mantel die gordel wordt genoemd.
Olifanttandjes, schelp open aan weerszijden.
Leven begraven in zand of slijk.
Tentakels waarmee voedsel gevangen wordt.
Slakken
Harde substantie aan de achterkant van de voet
dat wordt gevormd bij droge omstandigheden of
verstoring
Sterk ontwikkeld, gebruikt om rond te kruipen
Vindt plaats in veliger stadium, gepaar met
differentiële groei van de retractorspieren.
Eindresultaat is een verplaatsing van de
mantelholte, waardoor de interne organen
achteraan bij de voet naar voren komen, naar
een voorwaartse positie boven de kop
Bijna uitsluitend mariene slakken met schelp,
kieuwen door torsie aan de voorkant
Mariene naaktslakken, schelp gereduceerd;
samengaand met een reductie van de
mantelholte, kieuwen en eventueel detorsie
Terrestische slakken en naaktslakken, schelp
meestal aanwezig en opgewonden. Kieuwen
gereduceerd en mantelholte fungeert als long.
Agressieve mimicry
Streptoneurie
Euthyneurie
Ovotestis
Liefdespijl
Adductorspieren
Umbo
Labiale palpen
Protobranchia
Lamellibranchia
Anomalodesmata
Byssusdraden
Kristalsteel
Glochidiumlarve
Coleoidea
Nautiloidea
Gladius
Zeeschuim
Siphunculus
Prooien lokken door een gelijkenis van een
lichaamsdeel met voedsel.
Achterste deel van het zenuwstelsel is door
torsie getwist in een achtfiguur.
Na detorsie, secundaire bilaterale symmetrie
met min of meer rechte en parallelle viscerale
zenuwstrengen.
Orgijn nabij de apex dat afwisselend ei- en
zaadcellen produceert.
Kalkachtige of chitineuze stekel, gelegen in een
blindeindigend zakje nabij de vagina.
Vermoedelijk gebruikt om slome dieren op te
winden.
Sluitspier bij de Bivalvia
Uitstekend deel schelp, gevormd in de juveniele
fase.
Uitsteeksels, helpen bij het naar de mond
brengen van de voeding.
Subklasse met eenvoudige, niet opgeplooide,
bipectinate kieuwen met plaatvormige
kieuwfilamenten, opgehangen in de
mantelholte.
Subklasse met zeer lange, terugplooiende
kieuwen. Filamenten zijn door ciliën of
weefselbruggen met elkaar verbonden. Bevat de
meeste Bivalvia.
Subklasse met sterk uitgebouwde sifonen.
Mantel doorgaans ventraal versmolten.
Structuren, gesecreteerd door de voet, waarmee
zeemossels zich verankeren op een substraat.
Structuur in de maag die het voedsel vermaald.
Wordt bewogen door cilia in de steelzak.
Secreteerd verteringsenzymes.
Speciaal soort veliger bij zoetwater-bivalven.
Hecht zich vast aan de huid of kieuwen van
vissen, en encystreerd zich ook in hun vlees.
Pijlinktvissen, zeekatten en octopussen,
kenmerkend zijn de 8 tentakels met zuignappen
aan de binnenzijde. Schelp is gereduceerd,
afwezig of intern. Complexe ogen. Sterk
ontwikkeld en geconcentreerd zenuwstelsel.
Subklasse, met 90-tal kleverige tentakels, zonder
zuignappen, uitwendige schelp, eenvoudige
ogen en een diffuus zenuwstelsel.
Gereduceerde schelp bij pijlinktvissen, lange pen
die over de rug loopt.
Rudimentaire schelp van de zeekatten.
Weefselstreng die de isotone vloeistof in de
kamers van Nautilus vervangt met zuurstofloze
lucht.
Tunica
Fotoforen
Hectocotylusarm
Collageneuze structuur waar de circulaire en
radiale spieren in liggen opgeslagen.
Oplichtende organen, aan of uit.
Gemodificeerde tentakel, waarmee de
spermatofeer in de mantelholte van het
vrouwtje wordt gebracht.
X. Annelida
Metameren/somieten
Tagma
Chetae
Parapodia
Clitellum
Polychaeta
Oligochaeta
Hirudinea
Clitella
Peristomium
Prostomium
Chloragogeencellen
Circumpharyngeale connectieven
Notopodium
Neuropodium
Aciculum
Chlorocruorine
Septum
Mesenterium
Epitokie
Atoke
Segmenten
Versmolten segmenten, die zo een ander
uiterlijk vormen.
Borstels, komen voor bij de borstelwormen
Aanhangsels waar de borstels op staan
Verdikking in bepaalde segmenten, meestal
enkel tijdens de voortplantingsperiode.
Secreteerd een cocon waarin de larven
ontwikkelen.
Mariene borstelwormen
Borstelarme wormen
Bloedzuigers
Neemt bloedzuigers en borstelarme wormen
samen, vormen een clitellum.
Structuur die de pharynx omgeeft bij de
borstelwormen.
Bedekt de pharynx bij de borstelwormen
Speciaal type van peritoneaal weefsel, gelegen
rond de darm en het dorsaal bloedvat, dat een
vitale rol speelt in het intermediair metabolisme.
Vergelijkbaar met de lever. Helpen met het
verwijderen van stikstofhoudende afvalstoffen.
Connectieven tussen het cefaal ganglion en de
ventrale zenuwstreng.
Dorsale lob van het parapodium
Ventrale lob van het parapodium
Stijve chitineuze structuur, die elke lob
verstevigd.
Groen ademhalingspigment bij de
borstelwormen.
Structuur, gevormd door het contact van twee
peritonea van twee coeloomholtes. Scheidt de
segmenten.
Structuur, gevormd door het contact van twee
peritonea, in eenzelfde coeloomholte. Loopt
langs de middenlijn
Transformatie van een juveniele atoke naar een
adulte epitoke. Typisch bij borstelwormen.
Kruipende, benthische juveniel waarvan
reproductie is geïnhibeerd.
Epitoke
Sibloglinidae
Branchiae
Pinnulae
Opisthosoma
Trochophora
Vestimentifera
Klieren van Morren
Typhlosolis
Seminale groeve
Annuli
Botryoïdaal weefsel
Hementine
Hirudine
Zwemmende, pelagische adult, die een grote
morfologische verandering heeft ondergaan.
Trekt naar de open zee voor massale lozing van
gameten.
Baardwormen, sessiele dieren die in een
gesecreteerde, stijve, chitineuze buis leven.
Tentakelachtige structuren, karakteristiek voor
de baardwormen.
Extenties van een enkele epitheelcel, gelegen op
de branchiae
Terminaal deel van de borstelworm, wordt
gebruikt om het dier vast te hechten in de koker.
Kort stadium van vrijlevnde larve bij de
baardwormen
Borstelwormen die mutualistisch e zwavelmetaboliserende bacteriën bevatten.
Klieren, gelegen naast de oesophagus, die Ca
uitscheiden. Naast deze excretiefunctie, kan dit
ook dienen om humuszuren te neutraliseren.
Een inwaartse instulping aan de dorsale zijde
over de hele lengte van de darm, als
oppervlaktevergroting.
Ventrale groeve van 20 sementen lang waar
sperma door moet zwemmen om bj het
receptaculum seminis te geraken.
Onderverdelingen in de segmenten
Weefsel aan de binnenkant van de
bloedcapillairen, bevat bruin pigment.
Enzym bij bloedwormen, breekt fibrinevezels af
en voorkomt zo de bloedstolling. Speelt een rol
in de behandeling van hartaanvallen.
Stollingsremmende stof, gewonnen uit het
speeksel van een gewone bloedzuiger.
XI. Tardigrada + XII. Onychophora
Gonocoel
Pan-arthropoda
Ostia
Mandibula
Lobopodia
Coeloom is beperkt tot de gonadale holte
Supergroep waar de Tardigrada, Arthropoda en
de Onychophora worden samengenomen,
wegens de grote onderlinge gelijkenissen.
Gaten in het dorsale tubilaire hart van de
klauwtjesdragers.
Een paar gemodificeerde mondaanhangsels.
Aanhangsels die niet individueel gemanipuleerd
kunnen worden, maar voortbewegen door de
peristaltische beweging van het lichaam.
XIII. Arthropoda 1: Chelicerata
Tagmata
Chelicerae
Mandibulae
Biraam
Pedipalpen
Cephalothorax/prosoma
Gnatobasen
Chelae
Chilaria
Flabellum
Trilobietlarve
Carapax
Telson
Ovigeren
Epicuticula
Opisthosoma
Pedunculus/pedicellus
Stercorale zak
Coxale klieren
Lyriform orgaan
Pectines
Capitulum
Onderverdeling binnen segmenten
Gepaarde aanhangsels nabij de mond, typisch
voor de Chelicerata
Kaken, voorkomend bij Insecta, Crustacea, e.a.,
gebruikt voor het vermalen van vast voedsel,
vastgrijpen van prooien,...
Aanhangsels bestaan uit twee takken, die al dan
niet verloren kunnen gaan tijdens de
ontwikkeling.
Aanhangsels aan de kop die een rol spelen bij
het uitwendig verteren van de prooi en het
opnemen.
Versmolten kop en thorax, typisch aan de
Chelicerata
Tandachtige structuren op de poten van
degenkrabben, gebruikt bij het vermalen van
voedsel.
Scharen
Kleine aanhangsels aan het eerste abdominaal
segment, hebben ook een functie bij het
vermalen van voedsel.
Structuur aan het vierde paar poten bij de
degenkrab, dient om de kieuwen schoon te
vegen.
Larve die sterk gelijkt op de uitgestorven
tribolier-klasse.
Hard schild, ter bescherming van de tere
ventrale aanhangsels.
Staartstekel, gebruikt om grote predators af te
schrikken.
Extra paar poten op de kop van zeespinnen
Buitenste deel cuticula arachniden, bevat veel
lipiden, belet verdamping en stoot water af.
Abdomen
Steel tussen prosoma en opisthosoma
Verzamelzak voor af te scheiden stoffen, ligt
dorsaal van het rectum
Secreteren afvalstoffen via poriën nabij de coxae
Spleetjes in de poten die een rol spelen bij de
mechanoreceptie
Paar kamvormige zintuigaanhangsels op het
tweede segment bij de schorpioenen met
chemo- en mechanoreceptoren.
Vooruitstekende mondzone bij de teken en
mijten.
XIV. Arthropoda 2: Crustacea
Pereion
Pleion
Telson
Tergiet
Sterniet
Protopodiet
Antennulae
Antennae
Mandibulae
Maxillae
Maxillipedae
Chelipedae
Pereiopoda
Pleiopoda
Uropoda
Cardia
Gastrolithen
Pylorus
Naupliusoog
Ecdysone
Megalops
Cephalothorax (eerste 13 lichaamssegmenten)
Abdomen (laatste 6 segmenten
Staartstuk
Dorsale cuticulaplaat
Ventrale cuticulaplaat
Bestaat uit een precoxa, coxa en basis, vormt het
eerste deel van een poot bij de Crustacea.
Kunnen aan de buitenkant (kieuwen,
epipodieten) en binnenkant (endieten)
uitgroeiingen vertonen.
Kleine antennes, gebruikt bij tast en
chemoreceptie. In het basislid zit een statocyst
voor het evenwicht. 1paar
Grote antennen voor tast en chemoreceptie, de
antenneklierpapil ligt in het tweede segment. 1
paar
Bovenkaken, harde getande kauwapparaten
voor het kauwen van voedsel. 2 paar
Onderkaken, spelen een rol bij de
voedselverwerking, tweede paar creeërt een
waterstroom langs de kieuwen. 2 paar
Kaakpoten met kieuwen, grijpen het voedsel en
voeren het naar de mond. 3 paar
Eerste paar poten met de cheli/scharen, gebruikt
om prooi te grijpen en aanvallers te weren. 1
paar.
Eerste twee: lopen en grijpen, laatste 2: lopen,
bevatten kieuwen. 4 paar
Zwempoten, creëren waterstroom. Bij
vrouwtjes: dragen eitjes, bij mannetjes: eerste
paar = copulatiestift. 5 paar
Vormen met het telson een grote vin, gebruikt
bij vluchtreacties.
Voorste kamer maag, gebruikt bij vermalen
voedsel en stockeren
Door de cardia gerecupereerde calciumkristallen uit de afgestoten cuticula
Kleinere kamer, bezet met setae. Stuurt kleine
partikels naar de darm en nog kleinere naar de
verteringsklier.
Bevat 3-4 ocelli, dient voor oriëntatie ten
opzichte van het licht.
Vervellingshormoon bij crustaceae
Postlarve bij krabben, laat in het
ontwikkelingsstadium, lijkt eerder op garnaal
dan krab
Zoea
Nauplius
Rostrum
Marsupium
Larve bij blauwe krabben, 1 mm groot, kan niet
actief zwemmen of zich voeden. Vervelt 6 keer
in 6 weken111
Larvale vorm bij de iets primitievere Crustacea,
ovaal, microscopisch, ongesegmenteerd.
Waarschijnlijk komt bij de andere soorten dit
stadium voor in het ei.
Voorste eind van de carapax bij hogere kreeften,
‘snuit’
Holte bij de pissebedden waar de jongen worden
uitgebroed.
XV. Arthropoda 3: Uniramia
Forcipulen
Gnathochilarium
Apterygoot
Pterygoot
Exopterygote/Hemimetabola
Nimf
Instar
Imago
Holometabola/Endopterygota
Popa
Elytra
Proventriculus
Taenida
Tracheolen
Tympanum
Aedeagus
Cleidoïsch ei
Ovipositor
Nuxiale vlucht
Tot gifklauwtjes omgevormde pootjes van het
eerste segment bij duizendpoten.
Onderlip bij miljoenpoten, maxillae vergroeid
Primitief en vleugelloos
Gevleugelde insecten
Vervelt slechts geleidelijk of niet van vorm
Komt uit het ei bij de hemimetabolen
Vervellingsstadium
Gevleugeld adult
Veranderen tweemaal in hun leven drastisch van
vorm (rups – pop – vlinder)
Stadium na het larvale
Dekschild
Gespierd orgaan met chitineus kauwapparaat,
voor de middendarm bij insecten met harde
voeding.
Spiraalvormige verdikkingen in de spiracula, om
dichtklappen te voorkomen.
De fijnste vertakkingen van de tracheeën
Chitineus membraan in het abdomen, gebruikt
om de ultrasone geluiden van vlermuizen waar
te nemen.
Penis bij uniramia
Zelfvoorzienend ei, niet afhankelijk van het
milieu voor voeding of secretie afvalstoffen,
bevat dooier.
Aanghangsel, afgeleid van 8e en 9e segment,
speelt een rol bij het afleggen van de eieren.
Bruidsvlucht
XVI. Echinodermata
Ossicula
Pedicellariae
Papulae
Ambulacraalvoetjes
Madrepoorplaat
Steenkanaal
Ambulacraalgroeven
Perivisceraal coeloom
Perihemaal systeem
Axiale sinus
Pylorische caece
Bursae
Periproct
Lantaarn van Aristoteles
Pinnulae
Calyx
Buisjes van Cuvier
Kalkplaatjes
Kleine pincetachtige tangetjes op de huid van
sommige stekelhuidige, houden het integument
vrij van sponsen, koralen,... Gebruikt bij voeding
en verdediging.
Ademhaling en excretie via kleine dermale
uitstulpingen tussen de kalkplaatjes in dehuid, in
verbinding met het coeloom.
Rijen aanhangsels langs de radiaire kanalen van
het watervaatstelsel van stekelhuidigen. De
voetjes steken bij de gepantserde stekelhuidigen
door skeletopeningen naar buiten en vervullen
functies bij de beweging, gas uitwisseling,
tastzin, etc.
Zeefachtige opening die het zeewater binnenlaat
in het steenkanaal
Cilia bevattend kanaal dat het water naar het
ringkanaal voert.
Groeven waar de ambucraalvoetjes in liggen
geconcentreerd.
Omringt de viscerale organen, vertakt in de
armen. Verantwoordelijk voor verdeling
voedingstoffen en misschien
ademhalingsgassen.
Buizen en sinussen die het hemale systeem
omsluiten. Bevat kanalen en ringen naar
gonaden, spijsverteringsstelsel en armen.
Centrale, verticale weefselstreng die de drie
weefselringen verbindt
Organen, in elke arm een paar, brengen
enzymen naar de maag. Ook voedselopslag en
opname nutriënten
Geen papulae bij de slangsterren, hebben 5 paar
lange spleten waarlangs ademhalingsgassen
worden uitgewisseld. Ook aanhechtingsplaats
voor gonaden.
Anuszone bij de zee-egels
Vijf scherpe en gepunte tanden in een complexe
kaak met talloze beentjes en sterke spieren.
Zijtakken bij de zeelelies
Doos van skeletplaten bij de zeelelies
Af te vuren buisjes, om predatoren te
verstrikken en af te schrikken.
XVII. + XVIII. Hemichordata en Chordata
Buccaal diverticulum
Glomerulus
Tornarialarve
Notochord/chorda dorsalis
Neoteen
Craniata
Acrania
Urochordata
Tunicata
Cephalochordata
Pyrosomen
Velum
Caecum hepaticum
Wielorgaan
Arcualia
Ammocoete
Heterocercale staartvin
Pterygopood
Aestivatie
Bichirs
Choanae
Amplexus
Urostyl
Dorsale structuur in de mondregio, extensie van
de mondholte.
Centrale sinus in de proboscis, vermoedelijk een
excretieorgaan.
Larven, lijken op de bipinnarialarve
Flexibele staafvormige structuur, langs de
dorsale middenlijn van Chordata, die tenminste
op een bepaald ogenblik aanwezig is (embryo)
Bij het volwassen worden larvale kenmerken
behouden.
Vertebrata of Somatochordata, dieren met een
goed ontwikkelde schedel.
Chordata zonder schedel.
Chordaten die enkel een chorda hebben in de
staart
Kikkervisachtige larven, sponsachtig adult.
Omgeven door verstevigende tunica.
Behouden de chordata-kenmerken hun hele
leven.
Zakvormige kolonies bij Thaliacea, produceren
een heldere gloed.
Tussenschot dat de mond en de pharynx scheidt,
doorboord door de mondopening.
Leverblindzak, scheidt verteringsenzymen af in
de darm.
Zit in de mond van een lancetvisje, wuift water
naar binnen.
Kleine kraakbeenstukjes die het ruggenmerg
gedeeltelijk omsluiten, vervangen de
wervellichaampjes bij de Agnatha.
Larve van de prikken, lijkt in- en uitwendig sterk
op lancetvisje
Dorsale lob groter dan ventrale lob.
Twee aanhangsels aan de anaalvinnen, doen
dienst als copulatieorgaan.
Afrikaanse longvis omhult zich met slijmcocon,
en schroeft de metabolische activiteit terug, tot
de omgeving gunstiger wordt (2 j. max)
Kwastsnoeken, slikken lucht in hun longen,
stuwen zich voort met kwastachtige vinnen.
Verbindt de 2 neusgaten en de mondholte bij
amfebiën.
Voorpoten mannetjes omhelzen het wijfje bij
het paren
Wervels versmolten in één lang dun been, die de
kracht van de achterpoten op het lichaam
overdraagt bij kikkers
Cleidoïsch ei
Amnioot ei
Plastron
Diafragma
Joey
Zelfvoorzienend ei dat water, voedingstoffen en
afvalstoffen kan opslaan.
Inwendige watervoorziening waarin het embryo
baadt zit vervat in een extraembryonaal vlies.
Ventraal deel schild schildpad
Scheidt de buikholte en de borstholte bij de
zoogdieren.
Jonge kangoeroe van ongeveer 190 dagen.
Download