Mosdiertjes Dit artikel kwam tot stand n.a.v. een lezing door Joost van de Sande. Tekst: Harry Nouwen Foto’s: Willem Cramer Habitat Mosdieren (Bryozoën) zijn een groep van primitieve dieren die vrijwel altijd in kolonies leven. Er zijn ongeveer 4000 soorten, die zowel in zoet- als in zoutwater voorkomen, op voor hen karakteristieke vindplaatsen, zoals vijvers, meren, sloten, beken en rivieren, maar ook waterkelders van waterleidingbedrijven. De kolonies die zij vormen lijken op planten. Het zijn platte matten of takvormige kolonies die erg variabel van vorm zijn, en zo'n 30 cm hoog kunnen worden. Zij hebben een hard substraat nodig, zoals waterplanten, rietstengels, stokken, stenen, blikjes, oude laarzen en dergelijke. Stenen en met name hout lijken daarbij populairder dan glas en metaal. Ze hechten zich vast aan ieder oppervlak dat houvast biedt. Bouw De kolonies worden gevormd door een groot aantal afzonderlijke (primitieve) dieren, die ook wel zoïden worden genoemd. Elke zoïde, die meestal nog geen millimeter lang is, zit opgesloten in een klein hokje dat doosvormig, ovaal vaasvormig of buisvormig kan zijn. De buitenlaag (het huisje) is van hoornachtige chitine gemaakt. Het skelet doet denken aan dat van een eendenmossel. Aan één zijde bevindt zich een opening waardoor het voedsel-grijpend orgaan kan steken (het lophophoor), dat kenmerkend is voor het mosdiertje. Dat orgaan maakt deel uit van het spijsverterings-kanaal en bestaat uit fijne tentakels, die een waaier vormen rondom de mond en die bezet zijn met fijne haartjes (cilia). Wanneer het dier zich voedt, komt het grijporgaan naar buiten en waaieren de tentakels door de stroming van het door de trilhaartjes in beweging gebrachte water. Kleine organismen, zoals bacteriën, wimperdieren, flagellaten en algen, worden in de richting van de tentakels gestuwd, gevangen in slijm en naar de mond gebracht. Wanneer er gevaar dreigt kan het grijporgaan zich bliksemsnel intrekken samen met de mond en de anus en zich soms zelfs met een dekseltje afsluiten. Deze bijzondere organismen bezitten achter de mond een echt darmsysteem, bestaande uit een soort korte slokdarm, die naar de maag leidt en met vervolgens een soort darm welke naar de anus voert, die buiten direct onder de tentakelkrans uitmondt. Het U-vormige darmsysteem hangt in een met vloeistof gevulde lichaamsholte, het couloom, dat omgeven is met twee lagen cellen. Bij een groot aantal mosdieren is de voorzijde bedekt met een dun vlies. Aan de onderkant van dat vlies bevinden zich pariëtale spieren (parietal muscle). Als deze spieren zich samentrekken wordt het vlies naar beneden getrokken. Daardoor wordt druk uitgeoefend op de lichaamsvloeistof, die het grijporgaan naar buiten perst. Het grijporgaan wordt ingetrokken via een andere spier (retractor muscle). Wanneer een kolonie groeit in de vorm van een mat, doen sommige zoïden dienst als zuignap om zich aan de ondergrond vast te hechten, terwijl andere meer op wortels lijken. In de meeste kolonies, ongeacht de vorm, komen ook zoïden voor die belast zijn met de aanval of verdediging. Voortplanting Mosdieren planten zich meestal ongeslachtelijk voor, door knopvorming op de lichaamswand. Op die manier kan de kolonie zich in hoog tempo ontwikkelen. Maar geslachtelijke voortplanting komt eveneens voor. De meeste van hen zijn hermafrodiet, dat wil zeggen dat ze mannelijke én vrouwelijke organen hebben. De eitjes en het zaad komen vrij in de lichaamsholte. Nadat de eitjes zijn bevrucht, blijven ze daar totdat ze uitkomen. Vaak worden de bevruchte eitjes in het water geloosd. De kleine larven die uitkomen, zwemmen een tijdje rond, op zoek naar een geschikte plek om zich te vestigen. Wanner ze die hebben gevonden, scheiden ze een kleverige vloeistof af als hechtingsmateriaal. Statoblast De meeste soorten zoetwater mosdieren (behalve Paludicella en Victorella) vormen statoblasten. Deze bezitten een dikke beschermde deklaag die hen in staat stelt droogte en extreme temperaturen te overleven nadat ze van de ouderkolonie zijn losgeraakt. Zij kunnen barre tijden te overleven en maken tevens aseksuele voortplanting mogelijk. Als de zoïden afsterven blijven de statoblasten kort opgesloten in de kolonie-zak, waarna ze bij desintegreren van de kolonie-zak vrijkomen. Literatuur - Five Kingdoms, L. Margulis e.a., 1998 - Hydro Biologie, H.C. Redeke, 1948 - Das Leben im Wassertropfen, H. Streble e.a., 2006