Straling en Materie – Docentenhandleiding Aantal lessen: 10 Aantal SLU: 20 Algemeen Hoofdonderwerp is Straling en Materie. Context is sterrenkunde. In deze module wordt het onderwerp Materie en Straling gepresenteerd aan de hand van vragen uit de sterrenkunde. Elke les begint met een vraag uit de sterrenkunde die vervolgens beantwoord wordt na een uitleg over een bepaald aspect van interactie van straling met materie, zoals bijvoorbeeld foto-elektrisch effect of absorptie en emissie. De module Straling en Materie is zodanig opgebouwd dat leerlingen met een grote mate van zelfstandigheid door de stof kunnen. Verder heeft de docent veel vrijheid om zijn rol in te vullen. De module is echter ontwikkeld vanuit de gedachte dat de docent in ieder geval bij de helft van de lessen aanwezig is. Bij voorkeur de lessen 1, 3, 5, 7 en 9 (de oneven lessen dus). In de andere lessen is de PAL aanwezig. De leerlingen kunnen de opdrachten het beste gewoon in een schrift maken. Huiswerk De meeste lessen sluiten af met een aantal gewone 'klassieke' vragen. Wat een leerling niet in de les af krijgt, wordt huiswerk. Eventueel kan de docent een selectie maken van opgaven die de volgende les af moeten zijn. Opdrachten nakijken Bij het nakijken van de (huiswerk)opdrachten kan de docent kiezen hoe hij/zij dat het liefst doet. Bijvoorbeeld door vooraf (aan het begin van de module) het boekje met uitwerkingen te verstrekken. Dat kan zowel digitaal als op papier, want de uitwerkingen worden in PDF-formaat meegeleverd. Ook is het mogelijk om de uitwerkingen gefaseerd te verstrekken, bijvoorbeeld aan het begin van elke les de antwoorden van de opdrachten van de vorige les. Bijzonderheden Een groot deel van les 3 wordt gebruikt voor 2 proefjes. Dit kan ook prima als demonstratiepracticum gedaan worden. Studieplanner Les 1 - Inleiding en historisch overzicht Kernbegrippen: - Atoommodel van Thomson - Atoommodel van Rutherford Activiteiten: - Lezen: Inleiding - Maken: Instaptoets - Lezen: Tekst les 1 - Maken: Opdracht 1 (info zoeken, PowerPointpresentatie maken) - Maken: Opdracht 2 (applet Thomson) - Maken: Opdracht 3 (applet Rutherford) Les 2 – Warmtestraling Kernbegrippen: - Warmtestraling (thermische straling) - Golflengte van licht - Stralingsintensiteit Activiteiten: - Lezen: Startvraag - Lezen: Inleidende tekst - Maken: Opdracht 4 (applet zwarte straler) - Lezen: Planck - Maken: Opdracht 5 (applet zwarte straler) - Maken: Opdracht 6 (filmpje zwarte stralers) - Lezen: Stralingswet van Wien - Maken: Opdracht 7 (vraag) - Maken: Opdracht 8 (vraag) - Startvraag van les 2 beantwoorden Les 3 – Fotoelektrisch effect Kernbegrippen: - Fotonen - Fotocel - Fotonenergie - Fotoelektrisch effect Activiteiten: - Lezen: Startvraag - Uitvoeren: Proef 1 (practicum) - foto-elektrisch effect - Uitvoeren: Proef 2 (practicum) - lichtgevoelige cel - Maken: Opdracht 9 (vraag) - Maken: Opdracht 10 (vraag) - Startvraag van les 3 beantwoorden Les 4 - Fotoelektrisch effect (voortzetting) Kernbegrippen: - Uittree-energie - Grensgolflengte / grensfrequentie Activiteiten: - Lezen: startvraag - Maken: Opdracht 11: Simulatie foto-elektrisch effect - Maken: Opdracht 12: Simulatie foto-elektrisch effect met grafiek in Excel - Maken: Opdracht 13: Verwerkingsvragen grafiek - Lezen: Verklaring - Maken: selectie van opdracht 14 t/m 18* - Startvraag van les 4 beantwoorden. *Je leraar bepaalt welke vragen je moet maken Les 5 - Verwerkingsles Kernbegrippen: Alle begrippen van de lessen 1 t/m 4 Activiteiten: Verwerkingsles waarin leerlingen hun resultaten vergelijken van de opdrachten van lessen 1-4 Leerlingen 'componeren' opgaven en laten die door medeleerlingen maken. Les 6 - Het atoommodel van Bohr Kernbegrippen: - Elektronen / elektronenschillen - Periodiek systeem - Grondtoestand / aangeslagen toestand - Energieniveaus Activiteiten: - Lezen: Startvraag - Lezen: Inleiding les 6 - Maken: meerkeuze- en invulvragen tussen de tekst - Lezen: Atoommodel van Bohr en energieniveaus - Maken: Opgaven 23 t/m 26 - Startvraag van les 6 beantwoorden. Les 7 - Emissie- en absorptiespectrum Kernbegrippen: - Kleurenspectrum - Absorptielijn - Absorptiespectrum - Emissiespectrum - Waterstofspectrum Activiteiten: - Lezen: Startvraag De theorie wordt grotendeels aangeboden in filmpjes in combinatie met verwerkingsvragen en stukjes tekst. - Maken: Opdracht 25 t/m 31 (diverse vragen aan de hand van filmpjes en simulaties) - Startvraag van les 7 beantwoorden. Les 8 - Roodverschuiving Kernbegrippen: - Lichtjaar - Dopplereffect - Roodverschuiving / blauwverschuiving - Waterstofspectrum - Balmerreeks Activiteiten: - Lezen: Startvraag - Maken: Opdracht 31 (berekening) en 32 (vragen aan de hand van een filmpje) - Lezen: Roodverschuiving - Maken: Opdracht 33 en 34 - Lezen: uitleg formule roodverschuiving - Voorbeeldopgaven 8 en 9 doornemen (optioneel) - Maken: Opdrachten 35 en 36 - Startvraag van les 8 beantwoorden. Les 9 - Afsluiting Kernbegrippen: - Alle begrippen uit de lessen 1 t/m 8 Activiteiten: - Maken opdrachten 37 t/m 39 - Eindopdracht Straling en Materie Uitwerkingen en antwoorden Johan Driesse Les 1 2a Alfadeeltjes 2b Een positieve substantie 2c Negatief geladen deeltjes 2d De alfadeeltjes worden niet afgebogen door het Thomson-atoom maar hebben een kaarsrechte baan. 2e Volgens het atoommodel van Thomson bestond het atoom uit negatief geladen deeltjes die vrij kunnen bewegen in een soort positief geladen "soep". Dat is enigszins te vergelijken met krenten in een bol deeg. 2f Nee, want de positieve en negatieve lading zijn in het krentenbolmodel homogeen verdeeld over het hele atoom. Het is dus gemiddeld neutraal. 2g Een factor 108. Als de afstand tussen de ladingen 10000 keer zo klein wordt, dan wordt de kracht tussen de ladingen 100.000.000 keer zo groot. 3a De deeltjes die nauwelijks van richting veranderen, blijven op grote afstand van de atoomkern vandaan en ondervinden daardoor nauwelijks een afstotende kracht van de atoomkern. De deeltjes die wel dicht in de buurt van de atoomkern komen, hebben te maken met een sterk afstotende kracht. 3b - Het atoom is grotendeels leeg. - In het midden zit een kleine kern. - De kern is positief, want hij stoot positieve deeltjes die er op af worden geschoten af. 3c In het model van Thomson zweeft de negatieve lading in de positieve lading, terwijl in het model van Rutherford deze twee ladingen strikt gescheiden zijn van elkaar. In het model van Rutherford is het atoom grotendeels leeg. In het model van Thomson niet. 3d Als de energie van de alfadeeltjes hoog is, kunnen ze veel dichter bij de atoomkern komen dan wanneer de energie laag is. De reden daarvoor is, dat het meer energie (en tijd) kost om een snel deeltje af te remmen dan een langzaam deeltje. 3e Meer protonen zorgt voor sterkere afbuiging, omdat de coulombkracht (elektrische kracht) op de alfadeeltjes groter is. 3f Geen verschil. Neutronen zijn elektrisch neutrale deeltjes, dus verandert de coulombkracht ook niet. Les 2 4a (temperatuur ingesteld op 5745 K): de piek ligt bij 0,5 μm en heeft een waarde van 0,80 MW/m2 4b De piek schuift naar links (de golflengte wordt kleiner) De piek wordt heel snel hoger: een kleine temperatuurverhoging zorgt voor een grote toename van de intensiteit. 4c rood – oranje – wit – blauw 5ab Voorbeeld van een tabel: 5c Voorbeeld van een grafiek: 1/λ Temperatuur Figure 1 1/golflengte als functie van temperatuur 5d Evenredigheidsconstante = hellingshoek van de grafiek: ca. 2,9·10-3 Les 2 6a De curve wordt smaller, hoger en verschuift naar links. 6b De staafjes stellen de kleuren voor die worden uitgezonden door het hete voorwerp. Het gebiedje in het midden van de figuur is de kleur die je waarneemt als alle kleuren in de gegeven intensiteit worden uitgezonden. 6c Als het golflengtemaximum in het groene gebied ligt, betekent dat automatisch dat er ook nog veel rood en blauw wordt uitgezonden. Als al die kleuren tegelijkertijd in ons oog komen, zien we dat als wit en niet als groen. 7a max T kw ⟹ max 5,8 103 2,8978 103 ⟹ max 5, 0 102 nm 7b max T kw ⟹ 91109 T k 2,8978 103 ⟹ T 32 103 K 8a maximum 1: 4,6 μm ⟹ max T kw ⟹ T 6,3 102 K maximum 2: 0,5 μm ⟹ max T kw ⟹ T=5,8·103K 8b Het kleine piekje (links) hoort bij het teruggekaatste zonlicht. Daar hoort de hoogste temperatuur bij en die herkennen we als de oppervlaktetemperatuur van de zon. 8c Het kleine piekje, omdat dat het gereflecteerde zonlicht bevat dat in het zichtbare deel van het spectrum ligt. Les 3 9a E h f E 9b E hc rood hc blauw ⟹ ⟹ E 6, 63 1034 3, 0 108 2, 65 1019 J 750 109 ⟹ E 6, 63 1034 3, 0 108 5, 23 1019 J 380 109 Omrekenen naar eV: Erood 2,65 1019 1,7 eV 1,6 1019 Eblauw 5, 23 1019 3,3 eV 1,6 1019 Dus zichtbaar licht zit tussen 1,7 en 3,3 eV in. 10a Mercurius heeft geen atmosfeer die de warmte 's nachts vast kan houden. Er is dus een groot verschil in temperatuur tussen de dagkant en de nachtkant van Mercurius. 10b max T kw ⟹ max 693 2,8978 103 ⟹ max 4,18 μm 10c E E hc ⟹ 6,63 1034 3,00 108 4,75 1020 J 6 4,18 10 4, 75 1020 0,30 eV 1, 6 1019 Les 4 11 Drie regelknoppen: 1. Intensiteit: de hoeveelheid licht (het aantal fotonen) dat de lamp uitzendt. 2. De kleur (golflengte) van het licht. 3. De spanning over de elektroden. Kan zowel positief als negatief gemaakt worden. 12a bij iets minder dan 0 V. 12b tabel in Excel met grafiek van deze vorm: 13a aflezen uit de grafiek: 100 μA. 13b aflezen uit de grafiek: ongeveer -1 V. 13c de remspanning wordt groter, dus de grafiek verschuift naar links. 14 Energie: 4,53 eV grensgolflengte: 273 nm Les 4 15 Rood licht heeft van het zichtbare licht de minste energie en ook rood licht moet in staat zijn om een elektron uit het materiaal weg te slaan. De golflengte van rood licht is 750 nm, dus: E hc ⟹ E hc 2, 65 1019 J 9 750 10 Dat is de minimale waarde die de uittree-energie van het materiaal moet hebben. 16a Bij golflengten van 639 nm en kleiner. Zie Binas tabel 23 (grensgolflengte) 16b Alle elektronen die uit de kathode zijn losgemaakt bereiken de anode. Elektronen die eerst nog konden ontsnappen worden als gevolg van het sterke elektrische veld nu naar de anode afgebogen. Het totale aantal elektronen dat wordt vrijgemaakt per seconde, verandert niet zo lang de intensiteit van het licht hetzelfde blijft. 16c Het elektrische veld is niet sterk genoeg om de elektronen die naar de anode toe bewegen volledig af te remmen. 16d Vanaf een spanning van -2,3 V of hoger zijn er elektronen die aankomen (tegen de spanning in). Dat betekent dat ze minstens een energie van 2,3 eV moeten hebben. 16e Berekening: (2,3·1,6+1,94)·10-19=6,63·10-34·f hc ⟹ E 6, 63 1034 3, 00 108 3, 011019 J 9 660 10 ⟹ E 6, 63 1034 3, 00 108 3,97 1019 J 500 109 17a uittree-energie: Eu 17b fotonenergie: Ef kinetische energie: E f Eu Ek ⟹ u hc f f=6,3·1014 3,97 1019 3, 01 1019 Ek Ek 3,97 1019 3, 011019 0,96 1019 J 17c Het licht met de kleinste golflengte heeft de meeste energie en de elektronen die door dat licht worden vrijgemaakt hebben dus de grootste kinetische energie. 17d Ja, er komen twee keer zo veel elektronen vrij, want er vallen ook twee keer zo veel fotonen op de kathode. Les 4 17e Nee, want de energie van de fotonen is niet veranderd. 17f 17g -1 Ja, de fotonen hebben nu meer energie, dus de elektronen krijgen ook meer kinetische energie mee als ze uit het materiaal worden vrijgemaakt. 17g -2 (Als λ = 380 nm dan Urem = 3,26 eV) 17h De remspanning 18a zie grafiek 18b Aflezen uit grafiek: 0,46·1015 Hz 18c E h f ⟹ E 6,63 1034 0, 46 1015 =3,05 1019 Hz (=1,9 eV) Les 6 23a zie figuur 23b zie figuur 23c 800 nm → 1,55 eV 400 nm → 3,10 eV Dus alle overgangen met een energie tussen 1,55 en 3,10 eV (daarvan is er slechts één): Van 51,0 naar 48,4 eV 24a ultraviolette staling 24b 95 nm heeft een energie van 13 eV. Volgens Binas tabel 21 zit waterstof dan in de 4de aangeslagen toestand. 24c Het elektron dat eerst in de K-schil (de grondtoetstand) zat komt dan in de O-schil terecht. 24d De sprong naar de eerste aangeslagen toestand is te groot: 10,2 eV. Dat vereist UV-straling. 25a Omdat atomen voortdurend botsen en straling absorberen zullen ze af en toe in een aangeslagen toestand komen en zullen er bij een groot aantal atomen altijd een paar in aangeslagen toestand zijn. 25b Bij alle overgangen waarbij een energie hoort die overeenkomt met de energie van zichtbaar licht, dus tussen de 380 en 750 nm. Dit zijn alle overgangen die eindigen bij de eerste aangeslagen toestand (van 2 naar 1, van 3 naar 1, van 4 naar 1, etc.) 25c De richting waarin de fotonen gaan die worden uitgezonden is doorgaans een hele andere richting dan die waar de oorspronkelijke fotonen vandaan kwamen. In de richting van de achterliggende lamp zie je dus donkere lijnen. Hetzelfde gebeurt met licht van de zon dat door onze atmosfeer gaat. Op de grond zien we veel donkere lijnen in het zonnespectrum. Dat komt doorat fotonen van de zon door gassen in de atmosfeer worden geabsorbeerd. De daardoor aangeslagen atomen zullen zelf weer een foton uitzenden, maar in allerlei richtingen. De intensiteit in onze richting wordt dus minder resulterend in een donkere lijn. Les 6 26a Licht waarin slechts één golflengte voorkomt. Alle fotonen hebben bij monochromatisch licht dus precies evenveel energie. 26b E 26c Dat is de overgang van 20,7 naar 18,8 eV. 26d Grootste golflengte vindt plaats bij de kleinste energiesprong, dus van 20,7 naar 19,8 eV. Dat komt overeen met een golflengte van 1,4 μm (infrarood). hc ⟹ E hc 3,15 1019 J (=1,97 eV) 6,3 107 Les 7 25a Als alle kleuren licht op een gas van een bepaalde atoomsoort valt, dan zullen precies die kleuren licht geabsorbeerd worden waarvan de energie overeenkomt met het energieverschil tussen bepaalde overgangen van elektronen. 25b Het emissiespectrum en het absorptiespectrum van een atoomsoort hebben op precies dezelfde plek lijnen zitten: het absorptiespectrum donkere lijnen in een verder doorlopend kleurenspectrum. Het emissiespectrum heeft precies op de plaats waar het absorptiespectrum zit juist wel lijnen. Precies die kleuren die in het absorptiespectrum ontbreken. Verder is het emissiespectrum zwart. 25c rood (656 nm lijn) 25d violet 25e Die energie is te groot. Dat levert altijd uv-straling op en is dus onzichtbaar. 26a 656, 486, 434, 410, 397 nm 26b (energieniveauschema) 26c Alle overgangen eindigen bij de eerste aangeslagen toestand. 26d Als een elektron terugvalt naar de tweede aangeslagen toestand. 27 (Opdracht 27 is vervallen) 28 Opdracht stoffen herkennen in het spectrum van een ster. 29 De absorptielijnen behoren bij waterstof en helium Les 7 30 temperatuur, snelheid, afstand, leeftijd en nog meer. 31 Aan het absorptiespectrum van de zon kunnen we zien welke stoffen op de zon aanwezig zijn. Aan de hand van de intensiteit van de absorptielijnen kunnen we een schatting maken van de hoeveelheid van elke stof. 32a Je kunt met spectroscopie de ware aard van alle objecten in het heelal bestuderen. 32b Een gebouw met meerdere verdiepingen. Elke verdieping stelt een toegestane baan (energieniveau) van de elektronen voor. 32c Het elektron doet niets met het foton en laat het gewoon 'passeren' zonder het te absorberen. 32d temperatuur en dichtheid 32e emissiespectra: 'bright line spectra' absorptiespectra: 'dark line spectra' les 8 33a 9,461·1015 m 33b Met de gegevens uit de tekst (afstand 2,2 miljoen lichtjaar en snelheid 120.000 km/uur) v s t ⟹ t = s/v = 2,2·106·9,46·1015 /(1,2·108·24·365 ⟹ t = 20·109 jaar Met een recentere schatting van afstand 2,5 miljoen lichtjaar en snelheid 400.000 km/uur komen we op 6,7·109 jaar. 34 (leerlingen maken vragen bij filmpje) 35a In beide gevallen gaat het om golven die voor een waarnemer langer zijn als de geluid- of lichtbron van de waarnemer af beweegt en korter als de geluid- of lichtbron naar de waarnemer toe beweegt. 35b Als de absorptielijnen naar het rode deel van het spectrum verschoven zijn beweegt de ster van ons af en als de absorptielijnen naar het blauwe deel van het spectrum verschoven zijn beweegt het naar ons toe. 35c De absorptielijnen zijn breder dan de absorptielijnen van een object dat niet roteert. Dat komt omdat de ene kant van het object een klein beetje meer naar het rood verschuift (of minder naar het blauw) en de andere kant van het object juist een beetje minder naar het rood (of meer naar het blauw) verschuift. 35d Je ziet twee absorptielijnen dicht bij elkaar liggen op plaatsen waar je er één verwacht. Die absorptielijnen verwisselen steeds geleidelijk van plaats. 36a (redshift uitproberen) 36b Het zijn allemaal energie-overgangen van hogere aangeslagen toestanden naar de eerste aangeslagen toestand van het waterstofatoom. Les 8 36c zie tabel Notatie H- α H- β H- γ H- δ H- ϵ H- ζ H- η Uitspraak H-alfa H-beta H-gamma H-delta H-epsilon H-zeta H-eta Kleur rood Groen-blauw Diepblauw Violet-blauw Violet Violet Violet λ (nm) 656,28 486,13 434,05 410,17 397,01 388,90 383,50 f (1015 Hz) 4,5681 6,1669 6,9069 7,3090 75513 7,7087 7,8173 E (10-19 J) 3,0168 4,0862 4,5765 4,8430 5,0035 5,1079 5,1798 E (eV) 1,8892 2,5504 2,8564 3,0228 3,1229 3,1881 3,2330 36d vanaf ca. 160 km/s 36e vanaf ca. 0,2 km/s 36f Positief is verschuiving naar rood, dus beweging van ons af. Negatief is dus beweging naar ons toe. 36g Uitproberen met Redshift: 4580 km/s 36h Uitproberen met Redshift: ca. 6 nm. 37a Beweging van ons af, dus de H-alfalijn is naar naar het rood verschoven. 37b v 38a Beweging naar ons toe, dus het blauwe deel van het spectrum. 38b Let op: Andromeda beweegt met 4,0·105 km/u naar ons toe (dat is 1,1·105 m/s)! v c ⟹ v 1, 0 109 3, 0 108 4, 6 105 m/s 656 109 c ⟹ 1,1 105 3, 00 108 9 780 10 ⟹ 0, 29 nm c ⟹ 1,1 105 3, 00 108 9 380 10 ⟹ 0,14 nm 38c v 38d Een 'rode' lijn, want die levert een grotere verschuiving op. Les 9 39a 1 Ångström = 0,1 nm Bij 450 nm wordt de meeste energie uitgestraald max T kw ⟹ 450 109 T 2,8978 103 ⟹ T 6, 4 103 K 39b Geen waarneembare roodverschuiving. 40a Aan de grote 'piek' naar beneden (zeer waarschijnlijk H-alfa) zien we, met de nauwkeurigheid van deze grafiek, dat 6,5·102 nm verschoven is naar 7,7·102 nm. Dat is dus een verschuiving van 1,2·102 nm. 40b v 1, 2 3, 00 108 5,5 107 m/s 6,5 c ⟹ v v H0 d ⟹ 5,5 107 72 d 41a zie figuur 41b E f Eu Ek ⟹ hc ⟹ d 7, 6 Mpc (2,5 107 lichtjaar) h f g Ek 6, 63 1034 3, 00 108 6, 63 1034 f g 0,1811, 6 1019 ⟹ 254 109 f g 1,15 1015 Hz ⟹ EINDE