HET URANTIA BOEK - VERHANDELING 135

advertisement
Vorige | Volgende | Inhoud | Home
© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.
HET URANTIA BOEK
VERHANDELING 135
JOHANNES DE DOPER
JOHANNES de Doper werd geboren op 25 maart van het jaar 7 v.Chr.,
overeenkomstig de belofte van Gabriël aan Elisabet in juni van het voorgaande jaar.
Gedurende vijf maanden hield Elisabet het bezoek van Gabriël geheim; toen zij het aan
haar echtgenoot Zacharias vertelde, raakte deze hevig verontrust en hij geloofde haar
verhaal pas ten volle nadat hij een opmerkelijke droom had gehad, ongeveer zes weken
voor de geboorte van Johannes. Behalve het bezoek van Gabriël aan Elisabet en de
droom van Zacharias, ging met de geboorte van Johannes de Doper niets ongewoons of
bovennatuurlijks gepaard.
Op de achtste dag werd Johannes volgens het Joodse gebruik besneden. Van dag tot
dag en van jaar tot jaar groeide hij op in het kleine dorpje dat in die tijd de Stad van Juda
werd genoemd, ongeveer zes kilometer ten westen van Jeruzalem.
De gewichtigste gebeurtenis in de prille jeugd van Johannes was het bezoek dat hij
samen met zijn ouders aan Jezus en diens familie in Nazaret bracht. Dit bezoek vond
plaats in de maand juni van het jaar 1 v.Chr., toen hij ruim zes jaar was.
Na hun terugkomst uit Nazaret namen de ouders van Johannes de systematische
opleiding van de jongen ter hand. Er was geen synagogeschool in dit kleine dorp, maar
omdat Zacharias priester was, was hij tamelijk goed onderlegd, en Elisabet had een veel
betere opleiding genoten dan de gemiddelde vrouw in Judea; zij hoorde ook tot het
geslacht der priesters daar ze een afstammeling was van de ‘dochters van Aäron.’
Aangezien Johannes enig kind was, besteedden zij veel tijd aan zijn verstandelijke en
geestelijke vorming. Zacharias hoefde slechts gedurende korte perioden dienst te doen in
de tempel te Jeruzalem, zodat hij een groot gedeelte van zijn tijd wijdde aan het
onderricht van zijn zoon.
Zacharias en Elisabet hadden een kleine boerderij waar zij schapen hielden. Zij
konden van dit land nauwelijks bestaan, maar Zacharias ontving een geregelde toelage uit
de fondsen van de tempel die bestemd waren voor de priesters.
1. JOHANNES WORDT NAZIREEËR
Er was voor Johannes geen school waar hij op veertienjarige leeftijd een diploma kon
behalen, maar zijn ouders hadden dit levensjaar als het meest geschikte uitgekozen om
hem zijn formele gelofte als Nazireeër af te laten leggen. Bijgevolg brachten Zacharias en
Elisabet hun zoon naar Engedi, aan de Dode Zee. Dit was het zuidelijke hoofdkwartier
van de broederschap der Nazireeërs, en hier werd de jongen volgens de gebruiken
plechtig en voor zijn gehele leven in deze orde ingewijd. Na deze ceremoniën en nadat hij
de geloften had afgelegd om zich te onthouden van alle bedwelmende dranken, zijn haar
te laten groeien en geen dode aan te raken, trok het gezin verder naar Jeruzalem, waar
Johannes, voor de tempel, de offeranden bracht die vereist werden van hen die de
geloften der Nazireeërs aflegden.
Johannes legde dezelfde geloften voor het leven af die zijn illustere voorgangers,
Simson en de profeet Samuel, waren afgenomen. Een Nazireeër voor het leven werd
beschouwd als een gewijde en heilige persoonlijkheid. De Joden keken tegen een
Nazireeër met bijna evenveel respect en verering op als tegen de hogepriester, en dit was
niet verwonderlijk, want voor het leven gewijde Nazireeërs waren, behalve de
hogepriesters, de enige personen aan wie ooit werd toegestaan het heilige der heiligen in
de tempel binnen te gaan.
Johannes keerde uit Jeruzalem naar huis terug om de schapen van zijn vader te
hoeden en hij groeide op tot een sterke man met een nobel karakter.
Toen Johannes zestien jaar was, besloot hij zich te kleden als Elia, omdat hij over Elia
gelezen had en zeer onder de indruk was gekomen van de profeet van de berg Karmel.
Vanaf die dag droeg Johannes altijd een harig kleed met een leren gordel. Toen hij
zestien was, was hij meer dan één meter tachtig lang en bijna volwassen. Met zijn
loshangend haar en zijn eigenaardige manier van kleden was hij inderdaad een
schilderachtige jongeman. En zijn ouders verwachtten grote dingen van hem, hun enige
zoon, een kind van belofte en een Nazireeër voor het leven.
2. DE DOOD VAN ZACHARIAS
Na een ziekte van verscheidene maanden stierf Zacharias in juli van het jaar 12 a.d. ,
toen Johannes net achttien jaar was geworden. Deze gebeurtenis bracht Johannes in grote
verlegenheid, aangezien de Nazireeër-gelofte verbood doden aan te raken, zelfs die van
de eigen familie. Ofschoon Johannes getracht had de beperkingen in acht te nemen die
hem door zijn gelofte waren opgelegd inzake het bezoedeld raken door de doden,
betwijfelde hij of hij wel geheel had voldaan aan de verplichtingen van de orde der
Nazireeërs. Daarom begaf hij zich na de begrafenis van zijn vader naar Jeruzalem, waar
hij in de hoek van de voorhof der vrouwen, die voor de Nazireeërs bestemd was, de offers
bracht die voor zijn reiniging vereist waren.
In september van dit jaar ondernamen Elisabet en Johannes een reis naar Nazaret om
Maria en Jezus te bezoeken. Johannes was bijna zover dat hij besloten had een aanvang te
maken met zijn levenswerk, maar zowel de woorden van Jezus als diens voorbeeld
brachten hem ertoe naar huis terug te keren, voor zijn moeder te zorgen, en het
‘aanbreken van het uur van de Vader’ af te wachten. Nadat hij Jezus en Maria aan het
eind van dit prettige bezoek vaarwel had gezegd, zag Johannes Jezus pas weer terug bij
de gelegenheid van diens doop in de Jordaan.
Johannes en Elisabet keerden naar huis terug en begonnen plannen te maken voor de
toekomst. Daar Johannes weigerde de toelage die hem toekwam uit de tempelfondsen
voor de priesters te accepteren, waren zij na verloop van twee jaar hun huis nagenoeg
kwijt, dus besloten zij met de kudde schapen naar het zuiden te trekken. Hun verhuizing
naar Hebron vond bijgevolg plaats in de zomer toen Johannes twintig jaar werd. In de zo
geheten ‘wildernis van Judea’ hoedde Johannes zijn schapen langs een beek, die uitkwam
op een grotere rivier die bij Engedi in de Dode Zee uitmondde. De nederzetting te Engedi
omvatte niet alleen Nazireeërs die voor het leven of tijdelijk in de orde waren opgenomen,
maar ook talrijke andere ascetische herders die zich met hun kudden in deze streek
verzamelden en vriendschappelijk met de broederschap der Nazireeërs omgingen. Zij
voorzagen in hun levensonderhoud door het houden van schapen en door giften die
welgestelde Joden aan de orde deden toekomen.
Naarmate de tijd verstreek, keerde Johannes minder vaak naar Hebron terug, terwijl
zijn bezoeken aan Engedi steeds veelvuldiger werden. Hij was zo geheel verschillend van
de meeste Nazireeërs, dat het hem erg moeilijk viel zich ten volle één te voelen met de
broederschap. Hij was evenwel zeer gesteld op Abner, de erkende leider en het hoofd van
de nederzetting te Engedi.
3. HET LEVEN VAN EEN SCHAAPHERDER
In het dal langs deze kleine beek bouwde Johannes wel een dozijn stenen
onderkomens en veekralen voor de nacht, die uit opeengestapelde stenen bestonden en
waarin hij zijn kudden schapen en geiten kon bewaken en beschermen. Johannes’ leven
als herder gaf hem veel tijd om na te denken. Hij praatte veel met Ezda, een weesjongen
uit Bet-Sur die hij min of meer geadopteerd had, en die voor de kudden zorgde wanneer
hij naar Hebron ging om zijn moeder te bezoeken en schapen te verkopen, of wanneer hij
naar Engedi ging voor de Sabbatviering. Johannes en de jongen leefden zeer eenvoudig
van schapevlees, geitemelk, wilde honing en de eetbare sprinkhanen van die streek. Deze
voor hen gewone kost werd aangevuld met proviand die van tijd tot tijd uit Hebron en
Engedi werd meegebracht.
Elisabet hield Johannes op de hoogte van de zaken die Palestina en de wereld
betroffen en hij raakte er steeds meer van overtuigd dat de tijd waarin de oude orde
teneinde zou lopen, snel naderbij kwam en dat hij de heraut zou worden van de nadering
van een nieuw tijdperk, ‘het koninkrijk des hemels.’ Deze stoere schaapherder had een
grote voorliefde voor de geschriften van de profeet Daniël. Hij las wel duizend maal
Daniëls beschrijving van het grote beeld dat, zoals Zacharias hem had verteld, de
geschiedenis van de grote koninkrijken der wereld weergaf, te beginnen met Babylon,
dan Perzië, Griekenland, en tenslotte Rome. Johannes zag in dat Rome nu reeds bestond
uit zoveel volken en rassen met geheel verschillende talen, dat het nooit een hecht
verbonden en stevig gegrondvest wereldrijk kon worden. Hij geloofde dat Rome toen
reeds verdeeld was in gebieden als Syrië, Egypte, Palestina, en andere provincies; en dan
las hij verder ‘in de dagen van die koningen zal de God des hemels een ander koninkrijk
oprichten dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan en waarvan de heerschappij op geen
ander volk meer zal overgaan; het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een
einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid.’ ‘En hem werd heerschappij
gegeven en eer en koninklijke macht en alle volken, natieën en talen dienden hem. Zijn
heerschappij is een eeuwige heerschappij die niet zal vergaan en zijn koningschap is een
dat onverderfelijk is.’ ‘En het koningschap en de macht en de grootheid der koninkrijken
onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk des Allerhoogsten: zijn
koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en
gehoorzamen.’
Johannes was nooit geheel in staat de verwarring te boven te komen die veroorzaakt
werd door wat zijn ouders hem over Jezus hadden verteld en door deze passages die hij in
de Schrift las. In Daniël las hij: ‘Ik had in de nacht gezichten en zie, met de wolken des
hemels kwam iemand gelijk de Zoon des Mensen, en hem werd heerschappij gegeven en
eer en koninklijke macht.’ Deze woorden van de profeet waren echter niet in
overeenstemming met wat zijn ouders hem geleerd hadden. Evenmin kwam zijn gesprek
met Jezus, tijdens zijn bezoek aan hem toen hij achttien jaar was, overeen met deze
verklaringen in de Schrift. Niettegenstaande deze verwarring, kreeg hij steeds wanneer
hij zo van zijn stuk was, van zijn moeder de verzekering dat zijn verre neef Jezus van
Nazaret de ware Messias was, dat hij gekomen was om op de troon van David te zitten,
en dat hij (Johannes) zijn voorbode en voornaamste steunpilaar zou zijn.
Door alles wat Johannes hoorde over de verdorvenheid en goddeloosheid van Rome
en over de losbandigheid en morele verwildering van het keizerrijk, door wat hij wist van
de wandaden van Herodes Antipas en de landvoogden van Judea, was hij geneigd te
geloven dat het einde van het tijdperk aanstaande was. Het scheen dit stoere, edele kind
van de natuur toe dat de wereld rijp was voor het einde van het tijdperk van de mens en
de dageraad van het nieuwe, goddelijke tijdperk – het koninkrijk des hemels. In het hart
van Johannes groeide het gevoel dat hij de laatste van de oude profeten en de eerste van
de nieuwe zou zijn. En hij trilde werkelijk van de steeds sterker wordende impuls om uit
te gaan en aan alle mensen te verkondigen: ‘Kom tot berouw! Kom in het reine met God!
Maak u gereed voor het einde; bereid u voor op het verschijnen van de nieuwe, eeuwige
orde van aardse zaken, het koninkrijk des hemels.’
4. DE DOOD VAN ELIZABET
Op 17 augustus a.d. 22 , toen Johannes achtentwintig jaar was, overleed zijn moeder
plotseling. Vrienden van Elisabet, die bekend waren met de beperkingen betreffende de
aanraking van doden die voor de Nazireeërs golden, zelfs wanneer het om hun eigen
familie ging, troffen alle voorbereidingen voor de begrafenis van Elisabet voordat zij
Johannes lieten komen. Toen hij het bericht van het overlijden van zijn moeder ontving,
gaf hij Ezda opdracht de kudden naar Engedi te voeren en ging zelf op weg naar Hebron.
Bij zijn terugkomst in Engedi van de begrafenis van zijn moeder, schonk hij zijn
kudden aan de broederschap en trok zich een tijdlang uit de buitenwereld terug om te
vasten en te bidden. Johannes kende alleen de oude methoden om het goddelijke nader te
komen; hij kende slechts wat geschreven stond over mannen als Elia, Samuel, en Daniël.
Elia was zijn ideale profeet. Elia was de eerste van de leraren van Israel, die als een
profeet beschouwd kon worden, en Johannes geloofde werkelijk dat hijzelf de laatste zou
zijn in deze lange, vermaarde reeks van hemelse boodschappers.
Twee en half jaar lang woonde Johannes in Engedi, en hij overtuigde het grootste
deel van de broederschap dat ‘het einde van het tijdperk ophanden was;’ dat ‘het
koninkrijk des hemels op het punt stond te verschijnen.’ En al hetgeen hij in het begin
leerde, was gebaseerd op het gangbare Joodse idee en begrip van de Messias als de
beloofde bevrijder van het Joodse volk uit de overheersing door de heidense
machthebbers.
Deze gehele periode las Johannes veel in de heilige geschriften die hij aantrof in het
tehuis van de Nazireeërs te Engedi. Hij kwam in het bijzonder onder de indruk van Jesaja
en van Maleachi, de laatste der profeten tot aan die tijd. Hij las en herlas de laatste vijf
hoofdstukken van Jesaja, en hij geloofde deze profetieën. En dan las hij in Maleachi:
‘Ziet, Ik zal u Elia de profeet zenden eer dat die grote en vreselijke dag des Heren komen
zal; en hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot
hun vaderen, opdat Ik niet kome en de aarde treffe met de ban.’ Het kwam alleen door die
belofte van Maleachi dat Elia zou wederkomen, dat Johannes ervan werd weerhouden er
op uit te gaan om over het komende koninkrijk te prediken en zijn Joodse volksgenoten te
vermanen de in aantocht zijnde toorn te ontvlieden. Johannes was eraan toe de boodschap
van het komende koninkrijk te verkondigen, maar deze verwachting van de komst van
Elia weerhield hem meer dan twee jaar lang. Hij wist dat hij niet Elia was. Wat bedoelde
Maleachi? Was de profetie letterlijk of figuurlijk? Hoe kon hij weten wat waar was? Ten
slotte waagde hij het er op te denken dat, aangezien de eerste der profeten Elia heette, de
laatste uiteindelijk onder dezelfde naam bekend zou staan. Niettemin had hij zijn twijfels,
twijfels die sterk genoeg waren om te voorkomen dat hij zichzelf ooit Elia noemde.
Het was de invloed van Elia die Johannes ertoe bracht diens methoden van het
rechtstreekse, ongezouten aanvallen van de zonden en ondeugden van zijn tijdgenoten
over te nemen. Hij trachtte zich te kleden als Elia en trachtte te spreken als Elia; in geheel
zijn uiterlijk was hij zoals de profeet van vroeger. Hij was net zulk een stoer,
schilderachtig kind der natuur, net zo’n onbevreesde, vermetele prediker van
rechtvaardigheid. Johannes was niet ongeletterd, hij kende de Joodse heilige geschriften
zeer goed, doch kon moeilijk gecultiveerd genoemd worden. Hij had een helder verstand,
was een indrukwekkend spreker en een vurig aanklager. Hij kon moeilijk een voorbeeld
voor zijn tijd genoemd worden, maar hij was een welsprekende berisper.
Ten slotte bedacht hij de methode om het nieuwe tijdperk te verkondigen, het
koninkrijk van God: hij nam de beslissing dat hij de voorbode van de Messias zou
worden. Hij schudde alle twijfel van zich af en vertrok op een dag in maart a.d.25 uit
Engedi, om zijn korte maar schitterende loopbaan als openbaar prediker aan te vangen.
5. HET KONINKRIJK GODS
Om de boodschap van Johannes te kunnen verstaan, moet ge rekening houden met de
status van het Joodse volk toen hij ten tonele verscheen. Bijna honderd jaar lang had heel
Israel in verwarring verkeerd; niemand kon verklaren waarom zij voortdurend
onderworpen waren aan heidense overheersers. Had Mozes niet geleerd dat
rechtschapenheid altijd beloond werd met welvaart en macht? Waren zij niet Gods
uitverkoren volk? Waarom was de troon van David verlaten en ledig? In het licht van de
Mozaïsche leer en de voorschriften der profeten viel het de Joden moeilijk hun reeds zo
lang durende toestand van nationale ontreddering te verklaren.
Ongeveer honderd jaar vóór de dagen van Jezus en Johannes was er een nieuwe
school van godsdienstleraren opgestaan in Palestina, de apocalyptici. Deze nieuwe
leraren ontwikkelden een geloofsstelsel dat een verklaring gaf voor het lijden en de
vernedering van de Joden op grond van de stelling dat zij moesten boeten voor de zonden
van de natie. Zij vielen terug op de welbekende redenen die gegeven waren om de
Babylonische en andere ballingschappen van vroeger te verklaren. Maar, zo leerden de
apocalyptici, Israel moest moed scheppen, de dagen van hun beproeving waren bijna
voorbij, de tuchtiging van Gods uitverkoren volk was bijna geëindigd, Gods geduld met
de heidense vreemdelingen was bijna uitgeput. Het einde van de Romeinse heerschappij
was synoniem met het einde van het tijdperk en, in zekere zin, met het einde van de
wereld. Deze nieuwe leraren leunden zwaar op de voorzeggingen van Daniël, en zij
leerden consequent dat de schepping op het punt stond zijn laatste fase in te gaan; de
koninkrijken dezer wereld zouden heel spoedig het koninkrijk van God worden. Voor het
Joodse denken van die tijd was dit de betekenis van de uitdrukking ‘het koninkrijk des
hemels,’ die steeds terugkomt in alle onderricht van zowel Johannes als Jezus. Voor de
Joden van Palestina had de uitdrukking ‘koninkrijk des hemels’ maar één betekenis: een
absoluut rechtvaardige staat waarin God (de Messias) de natiën op aarde met volmaakte
macht zou regeren, precies zoals hij in de hemel regeerde – ’Uw wil geschiede op aarde
zoals in de hemel.’
In de dagen van Johannes vroegen alle Joden vol verwachting: ‘Hoe spoedig zal het
koninkrijk komen?’ Het gevoel dat het einde van de heerschappij der heidense volken
naderbij kwam, was algemeen. In het ganse Jodendom heerste een levendige hoop en
sterke verwachting dat de vervulling van het eeuwenoude verlangen tijdens het leven van
deze generatie zou plaatsvinden.
Hoewel de Joden zeer verschilden in hun opvattingen over de aard van het komende
koninkrijk, stemden zij allen overeen in het geloof dat deze gebeurtenis aanstaande was,
vlakbij, dat hij zelfs voor de deur stond. Velen die het Oude Testament letterlijk namen,
keken vol verwachting uit naar een nieuwe koning in Palestina, naar een herboren Joodse
natie die bevrijd zou zijn van haar vijanden, met aan het hoofd de opvolger van Koning
David, de Messias, die snel zou worden erkend als de rechtmatige, rechtvaardige heerser
over de ganse wereld. Een andere, ofschoon kleinere groep vrome Joden hield er een
geheel andere zienswijze aangaande dit koninkrijk Gods op na. Zij leerden dat het
komende koninkrijk niet van deze wereld was, dat de wereld haar zekere einde naderde,
en dat ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ de oprichting van het koninkrijk Gods
zouden inluiden; dat dit koninkrijk een eeuwigdurende heerschappij zou zijn, dat er een
einde zou komen aan de zonde, en dat de burgers van dit nieuwe koninkrijk onsterfelijk
zouden worden, terwijl zij deze gelukzaligheid eindeloos zouden genieten.
Allen waren het er over eens dat de een of andere drastische zuivering of reinigende
tucht noodzakelijkerwijze aan de vestiging van het nieuwe koninkrijk op aarde zou
voorafgaan. Zij die dit alles letterlijk opvatten, leerden dat er een de gehele wereld
omvattende oorlog zou volgen, die alle ongelovigen zou vernietigen, terwijl de gelovigen
zouden voortspoeden naar een volledige, universele, en eeuwige overwinning. De
geestelijk ingestelden leerden dat het koninkrijk zou worden ingeluid door het grote
oordeel Gods waardoor de onrechtvaardigen zouden worden overgeleverd aan hun
welverdiende straf en finale vernietiging, waardoor de gelovige heiligen van het
uitverkoren volk tegelijkertijd zouden worden verheven tot hoge zetels van eer en gezag
bij de Zoon des Mensen, die over de verloste volken zou regeren in de naam van God.
Deze laatste groep geloofde zelfs dat vele vrome niet-Joden toegelaten zouden kunnen
worden tot de gemeenschap van het nieuwe koninkrijk.
Sommigen van de Joden waren de mening toegedaan dat God dit nieuwe koninkrijk
wellicht door middel van een rechtstreekse goddelijke interventie zou oprichten, maar de
grote meerderheid geloofde dat hij gebruik zou maken van een vertegenwoordiger die een
bemiddelende functie zou hebben, de Messias. En dit was de enig mogelijke betekenis
die de term Messias in het denken van de Joden van de generatie van Johannes en Jezus
zou kunnen hebben gehad. De term Messias kon met geen mogelijkheid betrekking
hebben op iemand die alleen maar de wil van God onderrichtte of de noodzaak
verkondigde van een rechtschapen leven. Aan al zulke heilige personen kenden de Joden
de titel van profeet toe. De Messias moest meer zijn dan een profeet: de Messias zou de
vestiging van het nieuwe koninkrijk, het koninkrijk van God moeten instellen. Iemand die
dit niet deed, kon in de zin van de Joodse traditie niet de Messias zijn.
Wie zou deze Messias zijn? Op dit punt verschilden de Joodse leraren opnieuw van
mening. De ouderen hielden vast aan de leerstelling van de zoon van David. De
nieuweren leerden dat, aangezien het nieuwe koninkrijk een hemels koninkrijk was, de
nieuwe regeerder ook een goddelijke persoonlijkheid zou kunnen zijn, iemand die lang in
de hemel aan Gods rechterhand gezeten had. En hoe vreemd het ook moge lijken, zij die
zich de regeerder van het nieuwe koninkrijk zo voorstelden, zagen hem niet als een
menselijke Messias, niet alleen maar als een mens , maar als ‘de Zoon des Mensen’ – een
Zoon van God – een hemelse Vorst die allang klaar had gestaan om de heerschappij over
de nieuwe aarde op zich te nemen. Zo was de religieuze achtergrond van de Joodse
wereld toen Johannes uitging om te verkondigen: ‘Hebt berouw, want het koninkrijk des
hemels is nabij!’
Het wordt derhalve duidelijk dat de aankondiging van Johannes van het komende
koninkrijk wel een half dozijn verschillende betekenissen had in het denken van hen die
naar zijn hartstochtelijke prediking luisterden. Maar welke betekenis zij ook mochten
geven aan de zinswendingen die Johannes gebruikte, elk van deze verschillende
groeperingen van degenen die het Joodse koninkrijk verwachtten, werd geboeid door de
verkondiging van deze oprechte, enthousiaste, primitieve maar doeltreffende prediker van
rechtvaardigheid en berouw, die zijn toehoorders zo indrukwekkend vermaande om ‘te
vlieden voor de komende toorn.’
6. JOHANNES BEGINT TE PREDIKEN
In het begin van de maand maart, a.d. 25 , trok Johannes langs de westelijke kust van
de Dode Zee en de rivier de Jordaan tot aan een plek tegenover Jericho, waar zich de
oude voorde bevond waar Jozua en de kinderen Israels doortrokken toen zij voor de
eerste keer het beloofde land binnengingen; toen Johannes de rivier was overgestoken,
koos hij deze plek bij de ingang van de voorde als standplaats en begon hij te prediken tot
het volk dat passeerde op weg naar en van de rivier. Dit was de drukste voorde van alle
oversteekplaatsen van de Jordaan.
Voor allen die Johannes hoorden spreken, was het duidelijk dat hij meer was dan een
prediker. Verreweg de meesten van hen die naar deze zonderlinge man uit de wildernis
van Judea luisterden, gingen huns weegs met het gevoel dat zij de stem van een profeet
hadden gehoord. Geen wonder dat de vermoeide, verwachtingsvolle ziel van deze Joden
diep bewogen werd door zulk een verschijnsel. Nimmer tevoren in heel de Joodse
geschiedenis hadden de vrome kinderen van Abraham zo verlangd naar de ‘vertroosting
Israels’ of vuriger ‘het herstel van het koninkrijk’ tegemoet gezien. Nooit eerder in de
hele Joodse geschiedenis kon de boodschap van Johannes, ‘het koninkrijk des hemels is
nabij’ zulk een algemene en diepe indruk hebben gemaakt als juist op het tijdstip toen hij
op zulk een mysterieuze wijze aan de oever van deze zuidelijke voorde van de Jordaan
was verschenen.
Hij kwam van de herders, zoals Amos. Hij was gekleed zoals Elia van weleer en met
donderende stem sprak hij zijn vermaningen en stortte hij zijn waarschuwingen uit in ‘de
geest en kracht van Elia.’ Het is niet verwonderlijk dat deze vreemde prediker een
geweldige beroering in geheel Palestina teweegbracht toen de reizigers het nieuws van
zijn prediking langs de Jordaan verspreidden.
Er was nog iets anders en iets nieuws dat het werk van deze Nazireïsche prediker
kenmerkte: hij doopte ieder van degenen die in hem geloofden in de Jordaan, ‘ter
vergeving der zonden.’ Ofschoon de doop bij de Joden geen nieuwe ceremonie was,
hadden zij deze nog nimmer zien toepassen zoals Johannes dit nu deed. Het was sinds
lang gebruikelijk geweest om de niet-Joodse bekeerlingen op te nemen in de
gemeenschap van de buitenste voorhof van de tempel door hen op deze wijze te dopen,
maar nog nooit was de Joden zelf gevraagd zich te onderwerpen aan de doop der
boetvaardigheid. Tussen het tijdstip waarop Johannes begon te prediken en te dopen, en
zijn arrestatie en gevangenschap op instigatie van Herodes Antipas, lagen slechts vijftien
maanden, maar in deze korte tijd doopte hij veel meer dan honderdduizend boetvaardigen.
Johannes bleef vier maanden prediken bij de voorde te Betanië, voordat hij langs de
Jordaan verder naar het noorden trok. Tienduizenden, sommigen nieuwsgierig maar ook
velen ernstig en oprecht, kwamen naar hem luisteren uit alle delen van Judea, Perea en
Samaria. Er kwamen zelfs enkelen uit Galilea.
In mei van dat jaar, toen Johannes zich nog bij de rivierovergang te Betanië ophield,
stuurden de priesters en Levieten een delegatie om hem te vragen of hij er aanspraak op
maakte de Messias te zijn, en op wiens gezag hij predikte. Johannes beantwoordde deze
vragen met de woorden: ‘Ga naar uw meesters en zeg hen dat gij de stem gehoord hebt
van iemand “die roept in de woestijn”, zoals gesproken is door de profeet met de
woorden, “bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden. Alle kloof zal gevuld
worden en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de
oneffen wegen vlak worden, en alle vlees zal het heil Gods zien.”’
Johannes was een heldhaftige doch tactloze prediker. Op zekere dag, toen hij op de
westelijke oever van de Jordaan aan het prediken en dopen was, kwam een groepje
Farizeeën en een aantal Sadduceeën naar voren, die verzochten gedoopt te worden.
Voordat Johannes hen in het water liet afdalen, sprak hij hen als groep toe en zei: ‘Wie
heeft u gewaarschuwd de komende gramschap te ontvluchten, zoals adders het vuur? Ik
zal u dopen, maar ik waarschuw u de vruchten voort te brengen die een oprecht berouw
waardig zijn, indien ge de vergeving van uw zonden wilt ontvangen. Vertel mij niet dat
Abraham uw vader is. Ik zeg u dat God in staat is uit deze twaalf stenen, hier vóór u,
waardige kinderen voor Abraham te verwekken. En nu, op dit ogenblik, ligt de bijl
gereed bij de wortels van de bomen. Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, is
voorbestemd om omgehakt en in het vuur geworpen te worden.’ (De twaalf stenen
waarop hij doelde waren de befaamde herdenkingsstenen, door Jozua opgericht om de
overtocht op deze plaats van de ‘twaalf stammen’ te gedenken, toen zij voor het eerst het
beloofde land binnentrokken.)
Johannes gaf lessen aan zijn discipelen waarin hij hen onderrichtte in de
bijzonderheden van hun nieuwe leven en trachtte hun vele vragen te beantwoorden. Hij
raadde de leraren om zowel naar de geest als naar de letter van de wet les te geven. Hij
droeg de rijken op de armen te voeden; tot de belastinggaarders zei hij: ‘Eis niet meer op
dan wat u toekomt.’ Tot de soldaten zei hij: ‘Pleeg geen geweld en vorder niets
onrechtmatig op – wees tevreden met uw soldij.’ En iedereen raadde hij: ‘Maak u gereed
voor het einde der dagen – het koninkrijk des hemels is nabij.’
7. JOHANNES REIST NOORDWAARTS
Johannes had nog steeds verwarde ideeën aangaande het komende koninkrijk en zijn
koning. Hoe langer hij predikte, hoe verwarder hij werd, maar deze intellectuele
onzekerheid over de natuur van het komende koninkrijk deed niet de minste afbreuk aan
zijn overtuiging dat de komst van het koninkrijk vast en zeker ophanden was. In zijn
denken mocht Johannes dan wel verward zijn, maar geestelijk nooit. Hij twijfelde geen
moment aan de komst van het koninkrijk, maar hij was er allerminst zeker van of Jezus al
dan niet de regeerder van dat koninkrijk zou zijn. Zolang Johannes vasthield aan het idee
van het herstel van de troon van David, scheen het onderricht van zijn ouders dat Jezus,
geboren in de Stad Davids, de lang verwachte bevrijder zou zijn, te kloppen; maar op
momenten dat hij meer overhelde naar de leer van een geestelijk koninkrijk en het einde
van het wereldlijk tijdperk op aarde, voelde hij zich zeer onzeker over de rol die Jezus in
deze gebeurtenissen zou spelen. Soms trok hij alles in twijfel, maar nooit lang. Hij wenste
echt dat hij alles eens met zijn neef kon bespreken, maar dat was in strijd met hun
uitdrukkelijke afspraak.
Toen Johannes naar het noorden trok, dacht hij veel over Jezus na. Hij onderbrak zijn
tocht langs de Jordaan op meer dan een dozijn plaatsen. Het was te Adam dat hij voor het
eerst sprak over ‘een ander die na mij komen zal’, in antwoord op de rechtstreekse vraag
die zijn discipelen hem stelden: ‘Zijt gij de Messias?’ En hij vervolgde: ‘Er zal iemand na
mij komen die groter is dan ik, wiens schoenriemen ik niet waardig ben los te maken. Ik
doop u met water, maar hij zal u met de Heilige Geest dopen. En de wan is in zijn hand
om zijn dorsvloer grondig te zuiveren en het graan in zijn schuur bijeen te brengen, maar
het kaf zal hij verbranden met het vuur des oordeels.’
In respons op de vragen van zijn discipelen ging Johannes door zijn leer uit te
breiden; van dag tot dag voegde hij er meer aan toe dat helpend en bemoedigend was
vergeleken met zijn eerdere, duistere boodschap: ‘Hebt berouw en laat u dopen.’ Tegen
deze tijd kwamen er hele scharen uit Galilea en de Dekapolis aan. Tientallen ernstige
gelovigen bleven dagenlang bij hun vereerde leraar.
8. DE ONTMOETING TUSSEN JEZUS EN JOHANNES
Tegen december van het jaar 25 n.Chr., toen Johannes op zijn reis langs de Jordaan in
de buurt van Pella was aangekomen, had zijn faam zich door geheel Palestina verbreid en
was zijn werk het voornaamste onderwerp van gesprek geworden in alle steden rond het
meer van Galilea. Jezus had zich in gunstige zin uitgelaten over de boodschap van
Johannes en dit had velen uit Kafarnaüm ertoe gebracht zich aan te sluiten bij de sekte
van Johannes, die berouw en doop voorstond. Jakobus en Johannes, de zonen van
Zebedeüs, die vissers waren, waren in december naar Johannes gegaan, kort nadat deze
zijn standplaats als prediker nabij Pella had ingenomen, en waren naar voren gekomen
om gedoopt te worden. Eens per week gingen zij Johannes opzoeken en brachten Jezus
uit de eerste hand het laatste nieuws over het werk van de evangelist.
Jakobus en Judas, de broers van Jezus, hadden erover gesproken om ook naar
Johannes te gaan om zich te laten dopen en nu Judas was overgekomen naar Kafarnaüm
om de Sabbatvieringen bij te wonen, besloten hij en Jakobus samen, toen ze de toespraak
van Jezus in de synagoge beluisterd hadden, hem raad te vragen met betrekking tot hun
plannen. Dit vond plaats op zaterdagavond, 12 januari a.d. 26. Jezus verzocht hun de
bespreking tot de volgende dag uit te stellen, wanneer hij hun zijn antwoord zou geven.
Hij sliep die nacht heel weinig, en was in intiem gesprek met de Vader in de hemel. Hij
had het zo geregeld dat hij het middagmaal samen met zijn broers zou gebruiken en hun
dan zou raden met betrekking tot het zich laten dopen door Johannes. Die zondagmorgen
was Jezus, zoals gewoonlijk, aan het werk op de werf. Jakobus en Judas waren
aangekomen met hun middagmaal en wachtten op hem in de houtopslagplaats, want het
was nog niet tijd voor de middagpauze en zij wisten dat Jezus zich in zulke zaken stipt
aan de regels hield.
Vlak voor de middagpauze legde Jezus zijn gereedschap neer, deed zijn voorschoot af,
en meldde de drie werklieden die bij hem in het vertrek waren alleen: ‘Mijn uur is
aangebroken.’ Hij ging naar buiten, naar zijn broers Jakobus en Judas en herhaalde: ‘Mijn
uur is aangebroken – laten wij naar Johannes gaan.’ Zij gingen meteen op weg naar Pella
en aten hun middagmaal onderweg. Dit gebeurde op zondag, 13 januari. Zij brachten de
nacht door in het Jordaandal en kwamen omstreeks het middaguur van de volgende dag
op de plaats aan waar Johannes doopte.
Johannes was juist begonnen de kandidaten van die dag te dopen. Tientallen
boetvaardigen stonden hun beurt af te wachten, toen Jezus en zijn twee broers zich
aansloten bij deze rij van ernstige mannen en vrouwen die waren gaan geloven in de
prediking van Johannes over het komende koninkrijk. Johannes had naar Jezus gevraagd
bij de zonen van Zebedeüs. Hij had gehoord wat Jezus gezegd had over zijn prediking en
hij had iedere dag verwacht dat Jezus zou komen opdagen, maar niet dat hij hem zou
begroeten in de rij van kandidaten die gedoopt wilden worden.
Daar Johannes zeer in beslag werd genomen door de details van het snel dopen van
zo’n groot aantal bekeerlingen, zag hij Jezus pas toen de Zoon des Mensen reeds vlak
voor hem stond. Johannes herkende Jezus en onderbrak de ceremoniën een ogenblik
terwijl hij zijn bloedverwant begroette en vroeg: ‘Maar waarom daal je in het water af om
mij te begroeten?’ En Jezus antwoordde: ‘Om jouw doop te ondergaan.’ Johannes
antwoordde: ‘Maar ik heb van node dat jij mij doopt. Waarom kom je tot mij?’ Jezus
fluisterde Johannes toe: ‘Laat mij nu geworden, want het betaamt ons dit voorbeeld te
geven aan mijn broers die hier bij mij staan, en ook opdat het volk moge weten dat mijn
uur is aangebroken.’
Er klonk een toon van beslistheid en gezag in Jezus’ stem. Johannes trilde van emotie
toen hij zich gereedmaakte om Jezus van Nazaret op maandag, 14 januari, a.d. 26 , in de
Jordaan te dopen. Aldus werden Jezus en zijn beide broers, Jakobus en Judas, door
Johannes gedoopt. Toen Johannes deze drie had gedoopt, zond hij de anderen heen voor
die dag en kondigde aan dat hij de volgende dag op het middaguur het dopen zou
hervatten. Terwijl de mensen heengingen, hoorden de vier mannen die nog steeds in het
water stonden een vreemd geluid, en direct daarop werd er vlak boven het hoofd van
Jezus gedurende een ogenblik een verschijning zichtbaar, en zij hoorden een stem die
sprak: ‘Dit is mijn geliefde Zoon in wie Ik mijn welbehagen heb.’ Een grote verandering
voltrok zich in het gelaat van Jezus, en terwijl hij zwijgend uit het water kwam, nam hij
afscheid van hen en ging op weg naar de heuvels in het oosten. En niemand zag Jezus
terug voordat er veertig dagen verstreken waren.
Johannes vergezelde Jezus een eindweegs, voldoende om hem het verhaal te vertellen
van Gabriëls bezoek aan zijn moeder nog vóór een van hen beiden geboren was, zoals hij
het zo dikwijls uit de mond van zijn eigen moeder had gehoord. Hij liet Jezus zijn weg
vervolgen nadat hij gezegd had: ‘Nu weet ik zeker dat jij de Verlosser bent.’ Maar Jezus
antwoordde niet.
9. VEERTIG DAGEN VAN PREDIKING
Toen Johannes bij zijn discipelen terugkwam (hij had nu tussen de vijfentwintig en
dertig leerlingen die constant bij hem bleven) trof hij hen in ernstige discussie aan,
sprekend over wat er zojuist gebeurd was in verband met de doop van Jezus. Zij waren
nog verbaasder toen Johannes hen nu het verhaal vertelde van het bezoek van Gabriël aan
Maria vóór de geboorte van Jezus, en hen ook zei dat Jezus geen woord tegen hem
gezegd had, zelfs niet nadat hij hem dit medegedeeld had. Het regende die avond niet, en
deze groep van dertig of meer personen sprak nog lang met elkaar onder de met sterren
bezaaide hemel. Zij vroegen zich af waar Jezus was heen gegaan, en wanneer ze hem
zouden terugzien.
Na wat hij deze dag had meegemaakt, klonk er in Johannes’ prediking een nieuwe,
zekere toon van verkondiging ten aanzien van het komende koninkrijk en de verwachte
Messias. Het was een tijd van spanning, deze veertig dagen gedurende welke zij in
afwachting verkeerden van de terugkomst van Jezus. Maar Johannes bleef met grote
kracht prediken, en zijn discipelen begonnen omstreeks deze tijd te prediken tot de
overvloedige scharen die zich bij de Jordaan rond hem verzamelden.
In de loop van deze veertig dagen van afwachting deden vele geruchten de ronde in
het land, en bereikten zelfs Tiberias en Jeruzalem. Duizenden kwamen opdagen om de
nieuwe attractie, de vermeende Messias, in het kamp van Johannes te zien, maar Jezus
was nergens te vinden. Toen de discipelen van Johannes verzekerden dat de vreemde man
van God naar de heuvels was gegaan, betwijfelden velen het hele verhaal.
Ongeveer drie weken nadat Jezus hen verlaten had, verscheen te Pella opnieuw een
deputatie van de priesters en Farizeeën uit Jeruzalem. Zij vroegen Johannes rechtstreeks
of hij Elia was of de profeet die door Mozes was beloofd; en toen Johannes dit ontkende,
verstoutten zij zich om te vragen: ‘Zijt gij de Messias?’, en Johannes antwoordde: ‘Dat
ben ik niet.’ Daarop spraken deze mannen uit Jeruzalem: ‘Indien gij niet Elia zijt, noch de
profeet, noch de Messias, waarom doopt ge het volk dan en verwekt ge al deze
beroering?’ En Johannes antwoordde: ‘Zij die mij gehoord hebben en mijn doop hebben
ondergaan, zouden moeten zeggen wie ik ben, maar ik zeg u dat, terwijl ik met water
doop, er iemand bij ons is geweest die zal terugkomen om u met de Heilige Geest te
dopen.’
Deze veertig dagen waren een moeilijke periode voor Johannes en zijn discipelen.
Wat zou de verhouding worden tussen Johannes en Jezus? Tientallen vragen dienden zich
aan om besproken te worden. Intriges en het zelfzuchtig streven naar voorrang begonnen
reeds aan de dag te treden. Er begonnen emotionele discussies te ontstaan over de
verschillende ideeën en begrippen van de Messias. Zou hij een militaire leider worden en
een Davidische koning? Zou hij de Romeinse legers verslaan zoals Jozua de
Kanaänieten? Of zou hij komen om een geestelijk koninkrijk op te richten? Johannes
kwam vrijwel tot de beslissing, waarin hij door een minderheid werd gevolgd, dat Jezus
was gekomen om het koninkrijk des hemels te vestigen, ofschoon hij voor zichzelf nog
niet niet precies wist wat deze missie om het koninkrijk des hemels te vestigen, nu wel
zou inhouden.
Het waren inspannende dagen die Johannes doormaakte, en hij bad om de terugkomst
van Jezus. Enkele discipelen van Johannes organiseerden groepjes die Jezus moesten
gaan zoeken, doch Johannes verbood dit met de woorden: ‘Onze dagen zijn in de handen
van de God des hemels; hij zal zijn uitverkoren Zoon geleiden.’
Vroeg in de Sabbatmorgen van 23 februari zag het gezelschap van Johannes tijdens
het ochtendmaal Jezus vanuit het noorden naar zich toe komen. Toen Jezus hen naderde,
ging Johannes op een groot rotsblok staan en riep met zijn welluidende stem: ‘Zie de
Zoon van God, de verlosser van de wereld! Dit is degene van wie ik gezegd heb: “Na mij
zal iemand komen die verkoren is boven mij, omdat hij vóór mij bestond.” Om deze
reden ben ik uit de wildernis gekomen om boetvaardigheid te prediken en met water te
dopen, en te verkondigen dat het koninkrijk des hemels nabij is. En nu komt iemand die u
met de Heilige Geest zal dopen. En ik zag de goddelijke geest op deze man neerdalen en
hoorde de stem Gods zeggen: “Dit is mijn geliefde Zoon, in wie ik mijn welbehagen
heb.”’
Jezus verzocht hun door te gaan met de maaltijd, terwijl hij bij Johannes ging zitten
om met hem te ontbijten, want zijn broers Jakobus en Judas waren teruggegaan naar
Kafarnaüm.
De volgende dag nam hij ’s morgens vroeg afscheid van Johannes en diens discipelen,
en keerde terug naar Galilea. Hij zei hun niet wanneer zij hem terug zouden zien. Op de
vragen van Johannes over diens eigen prediking en zending zei Jezus slechts: ‘Mijn
Vader zal je nu en in de toekomst leiden zoals hij dat in het verleden heeft gedaan.’ En
deze twee grote mannen gingen die morgen uiteen aan de oevers van de Jordaan om
elkaar nooit weer in het vlees te begroeten.
10. JOHANNES REIST ZUIDWAARTS
Aangezien Jezus in noordelijke richting Galilea was ingegaan, voelde Johannes zich
geroepen op zijn schreden terug te keren en zuidwaarts te gaan. Aldus aanvaardde
Johannes op zondagmorgen, 3 maart, samen met zijn overgebleven discipelen de tocht
naar het zuiden. Ongeveer een kwart van de naaste volgelingen van Johannes was
intussen naar Galilea vertrokken op zoek naar Jezus. Er hing een droefheid van
verwarring om Johannes heen. Hij predikte nooit meer zoals vóór de doop van Jezus. Op
de een of andere manier voelde hij dat de verantwoordelijkheid voor het komende
koninkrijk niet langer op zijn schouders rustte. Hij voelde dat zijn werk bijna ten einde
was: hij was troosteloos en eenzaam. Maar hij predikte, doopte en trok door in zuidelijke
richting.
Verscheidene weken bleef Johannes in de buurt van het dorp Adam, en hier deed hij
zijn gedenkwaardige aanval op Herodes Antipas die onwettig de vrouw van een andere
man had genomen. Omstreeks juni van hetzelfde jaar ( a.d. 26 ), was Johannes weer terug
bij dezelfde voorde van de Jordaan bij Betanië, waar hij meer dan een jaar tevoren met
zijn prediking over het komende koninkrijk was begonnen. In de weken na de doop van
Jezus veranderde de aard van Johannes’ prediking langzamerhand tot een verkondiging
van genade voor de gewone mensen, terwijl hij met hernieuwde heftigheid de corrupte
wereldlijke en godsdienstige heersers aanklaagde.
Herodes Antipas, in wiens gebied Johannes predikte, begon ongerust te worden dat
Johannes en zijn volgelingen een oproer zouden veroorzaken. Herodes was ook gebelgd
over het feit dat Johannes publiekelijk zijn huiselijke omstandigheden had bekritiseerd.
Bijgevolg werd Johannes in de vroege morgen van de twaalfde juni door de agenten van
Herodes gearresteerd, nog voordat de menigte arriveerde om zijn prediking aan te horen
en het dopen bij te wonen. Toen er weken voorbijgingen en hij niet werd vrijgelaten,
verspreidden zijn volgelingen zich over geheel Palestina, waarbij velen van hen zich naar
Galilea begaven om zich aan te sluiten bij de volgelingen van Jezus.
11. JOHANNES IN DE GEVANGENIS
Johannes’ ervaringen in de gevangenis waren eenzaam en enigszins bitter. Slechts
weinigen van zijn volgelingen mochten hem bezoeken. Hij verlangde ernaar Jezus te zien,
maar moest zich tevreden stellen met wat hij hoorde over diens arbeid door diegenen van
zijn volgelingen die in de Zoon des Mensen waren gaan geloven. Vaak kwam hij in de
verleiding om aan Jezus en diens goddelijke zending te twijfelen. Indien Jezus de Messias
was, waarom deed hij dan niets om hem uit deze ondraaglijke gevangenschap te
bevrijden? Meer dan anderhalf jaar lang kwijnde deze ruige man uit Gods vrije natuur
weg in deze verachtelijke gevangenis. En deze ervaring betekende een grote beproeving
van zijn geloof in, en trouw aan Jezus. Deze hele ervaring was inderdaad een enorme
beproeving van zijn geloof, zelfs in God. Vele malen kwam hij zelfs in de verleiding om
aan de echtheid van zijn eigen missie en ervaring te twijfelen.
Toen hij verscheidene maanden in de gevangenis had doorgebracht, kwamen enkele
discipelen bij hem en zeiden, na verslag te hebben uitgebracht over de activiteiten van
Jezus in het openbaar: ‘Zo ziet ge, Leraar, dat het hem die bij u was aan de bovenloop
van de Jordaan, goed gaat en dat hij allen ontvangt die tot hem komen. Hij viert zelfs
feest met belastinginners en zondaren. Ge hebt moedig van hem getuigd en toch doet hij
niets om uw bevrijding te bewerkstelligen.’ Maar Johannes antwoordde zijn vrienden:
‘Deze mens kan niets doen tenzij het hem door zijn Vader in de hemel wordt gegeven. Ge
zult u zeker herinneren dat ik gezegd heb: “Ik ben de Messias niet, maar ik ben iemand
die voor hem is uitgezonden om voor hem de weg te bereiden.” En dat heb ik gedaan. Hij
die de bruid heeft, is de bruidegom, maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en
naar hem luistert, verblijdt zich zeer over de stem van de bruidegom. Mijn vreugde is
daarom vervuld. Hij moet wassen, ik moet minder worden. Ik ben van deze aarde en heb
mijn boodschap verkondigd. Jezus van Nazaret komt van de hemel neer tot de aarde en
staat boven ons allen. De Zoon des Mensen is nedergedaald van God en hij zal u de
woorden Gods bekend maken. Want de Vader in de hemel geeft zijn eigen Zoon de geest
niet met mate. De Vader heeft zijn Zoon lief en zal weldra alles in handen van de Zoon
geven. Hij die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. En deze woorden die ik tot u
spreek, zijn waar en bestendig.’
Deze discipelen waren verbaasd over de uitspraak van Johannes, zozeer zelfs dat zij
zwijgend heengingen. Johannes zelf was ook zeer geëmotioneerd, want hij zag in dat hij
een profetie had geuit. Hij zou de missie en goddelijkheid van Jezus nooit meer geheel in
twijfel trekken. Maar het was een bittere teleurstelling voor Johannes dat Jezus niets van
zich liet horen, dat hij hem niet kwam opzoeken, en dat hij zijn grote macht niet
aanwendde om hem uit de gevangenis te bevrijden. Jezus evenwel was van dit alles
geheel op de hoogte. Hij koesterde een grote liefde voor Johannes, maar omdat hij zich
nu bewust was van zijn goddelijke natuur en ten volle wist welke grote dingen Johannes
stonden te wachten wanneer hij van deze wereld zou zijn heengegaan, en ook omdat hij
wist dat Johannes’ werk op aarde ten einde was, dwong hij zichzelf om niet tussenbeide
te komen in de natuurlijke afloop van de loopbaan van de grote prediker en profeet.
Deze lange onzekerheid in de gevangenis was menselijkerwijs ondraaglijk. Nog
slechts enkele dagen voor zijn dood zond Johannes een paar vertrouwde boodschappers
naar Jezus met de vraag: ‘Is mijn werk klaar? Waarom moet ik in de gevangenis
wegkwijnen? Zijt ge waarlijk de Messias of moeten wij een ander verwachten?’ Toen de
twee discipelen deze boodschap aan Jezus hadden overgebracht, antwoordde de Zoon des
Mensen: ‘Ga terug naar Johannes en zeg hem dat ik hem niet ben vergeten, maar vraag
hem mij ook dit te willen toestaan, want het betaamt ons alle rechtvaardigheid te
vervullen. Vertel aan Johannes alles wat ge gezien en gehoord hebt – dat aan de armen
het goede nieuws wordt gepredikt – en vertel de geliefde heraut van mijn missie op aarde
ten slotte dat hij rijkelijk gezegend zal worden in het komende tijdperk, indien hij geen
grond vindt om aan mij te twijfelen of aanstoot aan mij te nemen.’ Dit was het laatste
bericht dat Johannes van Jezus ontving. Deze boodschap was hem een grote vertroosting
en hielp hem zeer zijn geloof te stabiliseren en zich voor te bereiden op het tragische
einde van zijn leven in het vlees, dat zo snel op deze gedenkwaardige gebeurtenis zou
volgen.
12. DE DOOD VAN JOHANNES DE DOPER
Omdat Johannes in zuidelijk Perea arbeidde toen hij gearresteerd werd, werd hij
onmiddellijk naar de gevangenis van de vesting Machaerus gebracht, waar hij tot aan zijn
terechtstelling opgesloten bleef. Herodes regeerde over Perea en over Galilea beide, en
resideerde in die tijd zowel te Julias als te Machaerus in Perea. De officiële residentie in
Galilea was overgeplaatst van Sepforis naar de nieuwe hoofdstad Tiberias.
Herodes was bevreesd Johannes vrij te laten, omdat hij misschien een opstand zou
kunnen aanstichten. Hij was ook bevreesd hem ter dood te brengen, omdat het volk in de
hoofdstad dan misschien in oproer zou komen, want duizenden inwoners van Perea
geloofden dat Johannes een heilig man, een profeet, was. Herodes hield de Nazireïsche
prediker derhalve in hechtenis, want hij wist niet wat hij anders met hem moest
aanvangen. Johannes was reeds verscheidene malen voor Herodes geleid, maar hij had er
nimmer in willen toestemmen het gebied van Herodes te verlaten, dan wel zich te
onthouden van alle publieke activiteiten indien hij zou worden vrijgelaten. En de nieuwe
beroering om Jezus van Nazaret, die voortdurend toenam, was een waarschuwing voor
Herodes dat de tijd niet rijp was om Johannes vrij te laten. Bovendien was Johannes ook
het slachtoffer van de intense, bittere haat van Herodias, de onwettige vrouw van Herodes.
Bij talrijke gelegenheden sprak Herodes met Johannes over het koninkrijk des hemels,
en ofschoon hij soms ernstig onder de indruk was van diens boodschap, was hij toch bang
hem uit de gevangenis te ontslaan.
Aangezien er in Tiberias nog veel gebouwd werd, bracht Herodes veel tijd door in
zijn residenties in Perea, en hij had een voorliefde voor de vesting Machaerus. Het duurde
nog verscheidene jaren voordat alle openbare gebouwen en de officiële residentie in
Tiberias geheel gereed waren.
Ter gelegenheid van zijn verjaardag richtte Herodes in het paleis te Machaerus een
groot feest aan voor zijn hoogste officieren en andere hooggeplaatsten in de regering van
Galilea en Perea. Daar Herodias er niet in was geslaagd de dood van Johannes te
bewerkstelligen door middel van een rechtstreeks verzoek aan Herodes, zette zij zich er
nu toe Johannes door middel van een sluw plan ter dood te laten brengen.
In de loop van de festiviteiten en het vermaak van die avond, voerde Herodias haar
dochter ten tonele om voor de feestgenoten te dansen. Herodes was zeer ingenomen met
de voorstelling van de jongedame en nadat hij haar bij zich had geroepen, zei hij: ‘Je bent
allerliefst. Ik ben erg tevreden over je. Vraag mij wat je maar wilt op deze dag, mijn
verjaardag, en ik zal het je schenken, al ware het de helft van mijn koninkrijk.’ Herodes
deed dit alles toen hij stevig onder de invloed van zijn vele wijnen was. De jongedame
wendde zich terzijde en informeerde bij haar moeder wat ze van Herodes zou vragen.
Herodias zei: ‘Ga naar Herodes en vraag om het hoofd van Johannes de Doper.’ En de
jonge vrouw ging terug naar de feesttafel en zei: ‘Ik verlang dat gij mij onmiddellijk op
een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft.’
Herodes raakte vervuld van vrees en droefheid, maar omdat hij een eed gezworen had,
en ook vanwege al degenen die met hem aan tafel aanzaten, wilde hij het verzoek niet
weigeren. En Herodes Antipas stuurde een soldaat met het bevel hem het hoofd van
Johannes te brengen. Aldus werd Johannes die nacht in de gevangenis onthoofd, waarna
de soldaat het hoofd van de profeet op een schotel binnenbracht en het de jonge vrouw
aanbood, die achter in de feestzaal zat. De jongedame gaf de schotel aan haar moeder.
Toen de discipelen van Johannes hiervan hoorden, gingen zij naar de gevangenis om het
lichaam van Johannes op te halen, en nadat zij het in een graf hadden gelegd, gingen zij
naar Jezus en vertelden hem dit.
Vorige | Volgende | Inhoud | Home
© 1997 Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden.
Download