Uitspraak RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 11/2067 Uitspraakdatum: 11 juli 2012 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [belanghebbende] V.O.F., gevestigd te [plaats], belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch, de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Met dagtekening 11 november 2010 is aan belanghebbende een beschikking gegeven ingevolge artikel 59, derde lid van de Wet financiering sociale verzekeringen, kenmerk [nummer].L.01 (hierna: de beschikking). In die beschikking staat dat de oproepkrachten zijn verzekerd ingevolge de regelgeving betreffende de werknemersverzekeringen. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de inspecteur van 1 maart 2011, gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 april 2011, ontvangen bij de rechtbank op 12 april 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 152. 1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde], vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Tilburg, en namens de inspecteur, [gemachtigden]. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift bij deze uitspraak is gevoegd. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Belanghebbende houdt zich bezig met inventarisatiewerkzaamheden – het opnemen van voorraden – bij supermarkten en andere winkelbedrijven (de locaties). 2.2. Het opnemen – tellen – van de voorraden wordt uitgevoerd met behulp van een pool van ongeveer 160 tot 200 oproepkrachten, van wie er per week ongeveer 60 door belanghebbende worden ingezet. 2.3. Alle oproepkrachten worden per mail op de hoogte gesteld van de planning voor de komende weken met de vraag te reageren door hun beschikbaarheid kenbaar te maken. De beschikbare oproepkrachten komen op een lijst aan de hand waarvan ze worden ingepland. De planning wordt vervolgens naar de oproepkrachten verstuurd. Indien een aldus ingeplande oproepkracht zich desniettemin mocht afmelden, probeert belanghebbende om een andere oproepkracht daarvoor in de plaats op te roepen. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan wordt het werk uitgevoerd met minder oproepkrachten. 2.4. De tellingen worden op locatie uitgevoerd in teams bestaande uit 5 tot 12 oproepkrachten. Eén van de oproepkrachten fungeert daarbij als ploegleider. De ploegleider verzorgt, desgewenst, het vervoer van de oproepkrachten van en naar de winkel. Bij aankomst inventariseert de ploegleider met de eigenaar van de locatie welke delen van de winkel geteld moeten worden. Vervolgens geeft de ploegleider aan de andere oproepkrachten aan welke delen van de locatie zij moeten tellen. Na afloop van de werkzaamheden worden de tellijsten bij de ploegleider ingeleverd. Deze zorgt er vervolgens voor dat de tellijsten op het kantoor van belanghebbende terechtkomen. 2.5. Als belanghebbende behoefte heeft aan nieuwe oproepkrachten, plaatst zij een advertentie. Aan potentiële oproepkrachten wordt door middel van een powerpoint-presentatie uitgelegd hoe de werkwijze van belanghebbende is en welke regels er gelden. Belanghebbende heeft voorts aangegeven dat zij bij die gelegenheid de mogelijkheid heeft om de oproepkrachten te ‘zien’ voordat zij voor belanghebbende werkzaamheden gaan verrichten. 3. Geschil 3.1. In geschil is of de oproepkrachten verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Meer specifiek is in geschil of de arbeidsverhouding tussen belanghebbende en de oproepkrachten moet worden aangemerkt als een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst. 3.2. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verzoekt de rechtbank voorts de inspecteur op te dragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. 3.4. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid van de WW, de ZW en de WAO en artikel 8, eerste lid van de WIA is, voor zover hier van belang, de werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. 4.2. Op grond van artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt onder een privaatrechtelijke dienstbetrekking verstaan de overeenkomst, waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Er zijn drie voorwaarden waaraan moet zijn voldaan wil sprake zijn van een dienstbetrekking in voormelde zin: - er moet sprake zijn van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer; - de werknemer is verplicht tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, en - de werkgever heeft een verplichting tot het betalen van loon. 4.3. De rechtbank ziet geen reden om voor de werknemersverzekeringen ten aanzien van het bestaan van een dienstbetrekking anders te oordelen dan ten aanzien van de loonheffing wordt gedaan en stelt voorop dat het op de weg van de inspecteur ligt om de feiten en omstandigheden te stellen - en bij betwisting aannemelijk te maken - die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en de oproepkrachten. 4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat de relatie tussen belanghebbende en de oproepkrachten moet worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen. 4.5. Met betrekking tot het element "gezagsverhouding" stelt de rechtbank voorop dat voor de aanwezigheid daarvan reeds voldoende is dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen te geven omtrent het te verrichten werk. Niet noodzakelijk is dat de werkgever in feite van deze bevoegdheid gebruikmaakt (vergelijk onder meer HR 7 februari 2001, nr. 35 760, BNB 2001/293). De stelling van belanghebbende dat geen aanwijzingen, maar hooguit uitleg, wordt gegeven aan de oproepkrachten, sluit een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer dan ook niet uit. Naar het oordeel van de rechtbank is niet goed voorstelbaar dat er geen gezagsverhouding tussen belanghebbende en de oproepkrachten zou bestaan. Zo acht de rechtbank het werk niet zodanig eenvoudig dat het zonder nadere werkinstructies van en zonder toezicht door belanghebbende verricht zou kunnen worden. Voorts acht de rechtbank redengevend dat de oproepkrachten allen werkzaam zijn op door belanghebbende aangenomen werken en daarom de aanwijzingen van belanghebbende hebben moeten volgen. Het inventariseren van voorraden vormt immers de kern van de bedrijfsvoering van de onderneming van belanghebbende. Belanghebbende oefent via de ploegleider de controle en het toezicht op de locaties uit. Daarnaast geeft belanghebbende door middel van een powerpoint-presentatie vóór aanvang van de werkzaamheden aan welke regels er gelden en op welke wijze de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Voornoemde aspecten in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank voldoende voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Dat sprake is van een grote mate van vrijheid, omdat het tellen op locatie bij de klanten van belanghebbende plaats vindt, staat aan een gezagsrelatie niet in de weg. Belanghebbende is immers degene die de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor een goede en professionele uitvoering van de werkzaamheden bij de klant. 4.6. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat sprake is van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid. Op het moment dat de oproepkrachten bij de winkel aankomen voor de inventarisatie, zijn zij verplicht de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. De omstandigheid dat oproepkrachten kunnen vertrekken wanneer zij willen en dat dan iemand anders de werkzaamheden van hen overneemt, maakt dat niet anders. Ter zitting heeft belanghebbende immers onweersproken gesteld dat belanghebbende in dat geval zorg draagt voor adequate vervanging. Indien en voor zover al sprake zou zijn van een situatie waarin de oproepkrachten zelf zorg dragen voor vervanging, acht de rechtbank niet aannemelijk dat die vervanging, zonder toestemming van belanghebbende, door een willekeurige derde zou kunnen plaatsvinden. Belanghebbende heeft immers zelf gesteld dat zij een eventuele vervanger van een oproepkracht voorafgaand aan de werkzaamheden wil zien. 4.7. Dat belanghebbende de plicht heeft om loon te betalen aan de oproepkrachten is niet in geschil. 4.8. De verwijzing naar de uitspraak van de kantonrechter te Eindhoven van 29 april 2010, nr. 556653, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is immers niet gebonden aan de door de kantonrechter in die uitspraak vastgestelde feiten en gevelde (bewijs)oordelen. 4.9. Gelet op het vorenoverwogene is voldaan aan alle vereiste elementen - gezagsverhouding, persoonlijke arbeidsverrichting en loonbetaling - van de arbeidsovereenkomst. De inspecteur heeft derhalve terecht aan belanghebbende een beschikking afgegeven inhoudende dat de oproepkrachten verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. 4.10. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2012 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. W.A.P. van Roij en mr.dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.drs. M.H. van Schaik, griffier. De griffier, De voorzitter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 juli 2012 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.