De zaligsprekingen PERSPECTIEF IN HET LIJDEN 1 november 2014 – ‘t Hoge Beste mensen, Laten we vandaag even stilstaan bij dat wondere evangelie dat we kennen als dat van de zaligsprekingen. Ook al lazen we het in een hedendaagse en vlot geschreven hertaling, dan nog staat het bol de extreme uitdagingen die Jezus als contrast aan ons voorlegt. Als het ware een helpdesk die uitgesproken antwoord geeft op de vraag ‘wat moet je doen om christen te zijn op vandaag?’ Jezus trekt zich terug in de bergen en een groepje leerlingen gaat hem achterna. Zij gaan aan zijn voeten zitten en hij spreekt hen toe. Als een rode draad loopt, doorheen wat hij hen zegt, het woordje ‘zalig’ of ‘gelukkig’. Het Griekse of Hebreeuwse woord vertalen we met ‘gelukzalig’, ‘volmaakt gelukkig’ of ‘intens tevreden’. Bij sommige van die acht categorieën van mensen staan we daar niet van te kijken. We hebben graag te doen met mensen die zachtmoedig zijn, barmhartig, zuiver van hart en vredelievend. Ze zijn voor ons een voorbeeld. Ja, dit zijn mensen die zich intens gelukkig mogen weten. Maar wat met de vier andere categorieën? Daar hebben we waarschijnlijk meer moeite mee. Hoe kunnen mensen die verdriet hebben of vervolgd worden zalig worden geprezen? Laat staan mensen die arm zijn en honger en dorst lijden? Toegegeven, Matteüs heeft het over armen van geest en over mensen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Maar in vroegere versies waarop Matteüs zich baseert, en ook bij de evangelist Lucas, zijn mensen bedoeld die werkelijk in armoede leven. En in de laatste zaligspreking gaat het echt om mensen die vrezen voor hun leven. Hoe kan zo iemand gelukkig zijn? Net zoals we de term ‘heilig’ in zijn historische context moeten plaatsen, moeten we ook bij de ‘zaligsprekingen’ de achtergrond kennen. Matheüs schreef zijn verhaal voor vervolgde christenen in Rome. Zij werden als marginaal beschouwd en wisten wat het was om arm, genegeerd, nagewezen en vervolgd te zijn. Zij zouden het Rijk Gods erven – letterlijk: voor hen droomde Matheüs een nieuwe wereld, waar iedereen zichzelf mocht en kon zijn. Sommigen van de eerste christenen hoopten echt dat Jezus zou terug komen en alles recht zou zetten. Anderen hielden het visioen van de betere wereld dan weer voor ogen om niet ten onder te gaan en samen sterk te staan tegen de verknechtende machten van de toenmalige samenleving. Maar hoe kunnen twintig eeuwen later iets met deze woorden doen? Hoe deze beloften van Jezus een plaats geven in ónze leefwereld? Welke toekomstperspectieven heeft in onze dagen een mens in nood? Als we de woorden van de zaligsprekingen waar willen doen worden op vandaag, dan kunnen we dit op twee manieren: door nabijheid en protest. Onrecht als gelovige beleven gaat altijd gepaard met protest. Een mens komt innerlijk in opstand tegen onmenselijk lijden. Mensen die aan ebola een vreselijke dood sterven in landen van West-Afrika, de wederzijdse wreedheden in Noord-Irak en Noord-Syrië, mensen die geen tweede kans krijgen ook al verdienen ze er meer dan twee, … niemand met het hart op de juiste plaats kan hierbij onbewogen blijven. Van wie aanvoelt dat dergelijk lijden fundamenteel in strijd is met menselijke waardigheid, wordt solidariteit verwacht. Hij of zij wordt strijdbaar met en voor de ander. Deze inzet verandert daadwerkelijk iets aan de situatie: armoede wordt bestreden, bedroefden worden getroost, hongerigen krijgen te eten, aan onrecht komt een einde. Die strijdbaarheid, dat protest gaat over in nabijheid. De godsnaam ‘ik-ben-dieer-zal-zijn’ in daden omzetten door naar mensen toe te stappen en bij hen te blijven. De moeder die haar schoolvermoeide zoon niet opgeeft, de werkster op de palliatieve afdeling, de werknemer die zijn harde baas probeert te begrijpen, het luisterend oor dat steeds de klagende mens beluistert, … zoveel voorbeelden kunnen gegeven worden van mensen om ons heen die niet afgeven, die weten dat het anders kan en daarom bij mensen in kleine en grote noden erbij blijven. Zo’n mensen heeft de Kerk al altijd heilig genoemd. Zij die durfden protesteren – profeten van hun tijd – en niet nalieten om in het leven te gaan staan, bij hen die hen nodig hadden. Zo’n mensen benoemen op een feest als vandaag. De heiligen van toen. Maar we roepen ook op om vandaag heilig te zijn: elkeen van ons. Om het onrecht niet toe te laten, te durven benoemen, halt toe te schreeuwen en niet aflaten om steeds opnieuw de andere nabij te zijn. Omdat we niet anders kunnen dan dit. Want zo is onze God! Hij-die-er-altijd-zal-zijn. Zo worden wij heiligen van nu in het spoor van de heiligen van vroeger – zij die we noemen bij name en zij die we in stilte belijden.