Seksualiteit, intimiteit en hulpverlening

advertisement
Mathieu Heemelaar
Seksualiteit,
intimiteit en
hulpverlening
Vierde, herziene druk
Houten 2013
1
Beleving van seksualiteit en
intimiteit
1.1
Inleiding – 2
1.2
Taalgebruik en definities – 3
1.3
Beleving – 9
1.4
Uitingen van sekse en seksualiteit – 13
1.4.1
1.4.2
1.4.3
1.4.4
Inleiding – 13
Genderidentiteit en genderexpressie – 14
Heteroseksualiteit en homoseksualiteit – 16
Verdere differentiaties – 18
1.5
Maatschappelijke acceptatie – 24
1.6
Samenvatting – 29
1
2
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
1.1
Inleiding
Dit eerste hoofdstuk gaat over datgene waarmee seksualiteit en intimiteit beginnen en eindigen: de persoonlijke beleving van mensen.
Aan het eind van dit hoofdstuk en nadat de studietaken zijn uitgevoerd, kan de student
beter:
5 de begrippen intimiteit, erotiek en seksualiteit definiëren en helder toepassen in gesprekken;
5 de begrippen genderidentiteit en genderexpressie helder onderscheiden en toepassen;
5 de verschillende vormen van seksuele gerichtheid onderscheiden;
5 vertellen over de uitingsvormen (fantasieën) van zijn eigen seksualiteit;
5 emoties benoemen die seksualiteit kan oproepen;
5 oordelen heroverwegen en zich opener opstellen in de communicatie met en over mensen
met een andere seksuele gerichtheid.
In de inleiding werd al aangegeven dat het belangrijk is dat hulpverleners leren praten over de
gevoelens die zij hebben voor hun cliënten. Om de helderheid in gesprekken te bevorderen,
dienen we het over hetzelfde te hebben. Er is namelijk veel verwarring over begrippen als
seksualiteit, intimiteit en erotiek. Nemen we als voorbeeld het troosten van een verdrietige
cliënt. Als we een arm om deze cliënt zouden slaan, kan hulpverlener A hierbij spreken van
‘een warm gevoel’, terwijl hulpverlener B dat ‘een intiem contact’ zou noemen. Als we aannemen dat deze situatie hetzelfde gevoel oproept bij deze werkers, ontstaat er verwarring omdat
hulpverlener A het begrip ‘intiem contact’ alleen gebruikt voor omgang met zijn partner (zijn
vrouw).
In zijn boek Om het fijne gevoel interviewt de Utrechtse psycholoog Sandfort (1984) zes
groepsleiders over hun beleving van de omgang met kinderen en jongeren. Sandfort besteedt
veel aandacht aan het doorvragen naar het etiket dat de groepsleiders geven aan hun gevoel en
de gevoelens die ze bij de jongeren waarnemen. Om een beeld te krijgen van de talrijke begrippen die gebruikt worden, heb ik de gebruikte termen in de interviews met Gerda, Paul en Lex
geïnventariseerd.
De volgende woorden worden gebruikt:
5 aantrekkelijkheid
5 aantrekkingskracht
5 affectie
5 erotiek
5 erotisch appel
5 geilheid
5 gevoel van opwinding
5 het fijne gevoel
5 intimiteit
5 lichamelijkheid
5 lichamelijke nabijheid
5 liefde
5 lijfelijk contact
5 lust
5 prikkeling
5 sensualiteit
5 seksualiteit
1.2 • Taalgebruik en definities
3
5 voller gevoel
5 vrijen
5 (lichamelijke) warmte
Er kan geconstateerd worden dat de geïnterviewden talrijke begrippen gebruiken die omschrijven wat er kan spelen tussen mensen als ze in elkaars fysieke nabijheid verkeren. Maar ook in
andere vakliteratuur worden uiteenlopende begrippen gebruikt.
In hun standaardwerk over residentiële hulpverlening hanteren Gualtherie van Weezel en
Waaldijk (1995) voor afstand en nabijheid in de relatie een schaal van ‘antipathie’ naar ‘verliefdheid’. De pedagoog Gieles (1983), zelf jaren werkzaam geweest in de jeugdhulpverlening, heeft
het over ‘warmte en intimiteit’. Rademakers (1995), onderzoeker bij het Nederlands Instituut
voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek, onderscheidt geslachtelijkheid, lichamelijkheid (seksuele responsiviteit) en intimiteit als de drie aspecten die bij seksualiteit horen. Cornuit en Koenis
(1992) definiëren in hun Verpleegkundig modulair het begrip intimiteit als ‘heel vertrouwd zijn
met iets; ergens helemaal in opgaan’ en seksualiteit als ‘een vorm van intimiteit of liefde, de
gerichtheid om in een grotere eenheid op te gaan.’
Slaan deze termen op verschillende begrippen? Waarschijnlijk niet. Er zit veel overlap tussen. In dit boek wordt een keuze gemaakt voor twee hoofdbegrippen: seksualiteit en intimiteit.
Deze twee omvatten alle andere begrippen in de bovenste lijst. Omdat er sprake is van overlap
tussen deze twee begrippen, wordt nog een derde begrip behandeld, waarmee het gebied tussen
seksualiteit en intimiteit min of meer in kaart kan worden gebracht: erotiek.
Wie kijkt naar de oorzaken van de spraakverwarring op het gebied van seksualiteit en intimiteit, kan vier aspecten aanwijzen.
1. Er heerst spraakverwarring omdat de begrippen seksualiteit, erotiek en intimiteit verschillend gedefinieerd worden.
2. Mensen gebruiken niet alleen verschillende definities, maar ieder mens heeft bovendien
een eigen, persoonlijke beleving.
3. Ieder mens heeft zijn eigen uitingsvorm van seksuele gevoelens.
4. Ten slotte hebben veel mensen uitgesproken morele opvattingen en krachtige persoonlijke
emoties bij gevoelens en uitingsvormen van anderen, die afwijken van hun eigen gevoelens en uitingsvormen.
In 7 par. 1.2 komt het eerste aspect aan bod: de taalkant. Seksueel taalgebruik komt aan de orde
en er wordt gezocht naar een heldere definitie van de hoofdbegrippen in dit boek, als basis voor
heldere gesprekken.
In 7 par. 1.3 worden de verschillen in beleving van de eigen seksualiteit behandeld.
In 7 par. 1.4 wordt een overzicht geboden van verschillende seksuele uitingsvormen (heteroseksualiteit, homoseksualiteit, pedoseksualiteit enzovoort).
In 7 par. 1.5 worden maatschappelijke standpunten over andere seksuele uitingsvormen
aan de orde gesteld. Seksuologische inzichten en medisch-psychiatrische classificatie worden
behandeld. De sociale acceptatie van verschillende uitingsvormen komt aan de orde.
In 7 par. 1.6 wordt dit hoofdstuk besloten met een samenvatting.
1.2
Taalgebruik en definities
In deze paragraaf wordt eerst de keuze voor het taalgebruik uitgelegd; vervolgens komt de
definiëring van de hoofdbegrippen in dit boek aan de orde.
1
4
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
Wafelbakker onderscheidt vier vormen van taalgebruik in de woordkeuze van mensen
over seksuele onderwerpen. In de eerste plaats is er de kindertaal: bijvoorbeeld voorbips en
plasser. Dit woordgebruik keert regelmatig terug in intieme relaties tussen volwassenen. In de
tweede plaats is er de medische taal. Dit seksuele taalgebruik bevat veel van oorsprong Latijnse
woorden, die honderdvijftig jaar geleden geïntroduceerd werden vanuit het Duits om het ongemak te omzeilen waarvan sprake is bij het praten over seksualiteit: bijvoorbeeld penis, coïtus,
vagina. Ten derde is er de zogenoemde schuttingtaal, bijvoorbeeld kut, lul, neuken. Voor nogal
wat mensen heeft schuttingtaal een negatieve bijklank. Het probleem is, dat medische taal
uiteindelijk in de beleving ook schuttingtaal wordt als er niets gedaan wordt aan het onderliggende probleem: mensen accepteren hun eigen seksualiteit soms niet en hebben er daarom
moeite mee om geschikte termen te vinden om te praten over seksualiteit. In de vierde plaats
onderscheiden we de verbloemende taal. Bijvoorbeeld: vrijen, poesje, met elkaar naar bed gaan.
Vrijen, van oorsprong geen seksueel begrip, komt dan als vage omschrijving in de plaats van
neuken en geslachtsgemeenschap (Van Teeseling & Neijssel, 1992).
Ieder mens heeft echter bij het spreken over seksualiteit zijn eigen voorkeur. In studietaak
1.1 wordt dit aan de orde gesteld.
Studietaak 1.1
Woordkeus (oriënterende opdracht)
Zie de toelichting op de studietaken in de inleiding van dit boek voor een uitleg van de
werkwijze bij oriënterende opdrachten.
Ieder heeft zijn persoonlijke voorkeur voor bepaalde woorden bij het praten over seks.
In dit boek is gekozen voor formeel (medisch) taalgebruik (penis, orale seks enzovoort), al
zullen sommigen dit storend vinden omdat ze zelf de voorkeur geven aan een andere vorm
van seksueel taalgebruik.
Aan de hand van deze eerste studietaak kunnen afspraken gemaakt worden over de te
gebruiken terminologie in de gesprekken tussen studenten of collega’s naar aanleiding van
de volgende studietaken. Dit is van belang om zo veel mogelijk te voorkomen dat er irritaties ontstaan over elkaars woordgebruik. (Veel voorlichtingstrajecten in de hulpverlening
en het onderwijs starten daarom ook met een dergelijke opdracht.)
Daarnaast heeft deze studietaak de functie van ‘opwarmertje’.
a. Maak individueel een lijstje met alle woorden die je kent voor het mannelijk geslachtsorgaan (penis). Probeer dit lijstje zo lang mogelijk te maken.
b. Maak daarna een lijstje met alle woorden die je kent voor het vrouwelijk geslachtsorgaan (vagina). Probeer ook dit lijstje zo lang mogelijk te maken.
c. Vervolgens wordt een van de studenten gevraagd, zijn lijstje van begrippen van het
mannelijke geslachtsorgaan voor te lezen. De overige studenten strepen begrippen af
op hun lijstje, die genoemd worden door de voorlezende student. Daarna komen anderen aan bod voor aanvullingen, totdat alle woorden genoemd zijn. De docent controleert op doublures en telt het totaal.
d. Daarna wordt hetzelfde gedaan met begrippen voor het vrouwelijk geslachtsorgaan.
e. Vergelijk vervolgens de lengte van de totaallijsten: zijn er evenveel begrippen voor het
mannelijk en vrouwelijk geslachtsorgaan genoemd? Zo nee, probeer dan in een groepsdiscussie de oorzaken van het verschil te analyseren.
f. Bespreek daarna welk taalgebruik in de komende gesprekken acceptabel is voor alle
deelnemers. Hierbij wordt de groep geadviseerd te streven naar respect voor verschillende gewoonten en voor de gevoelens van anderen.
1.2 • Taalgebruik en definities
5
Studietaak 1.2
Definities (oriënterende opdracht)
De lezer gebruikt begrippen als intimiteit, seksualiteit en erotiek vermoedelijk al jaren. Het
zoeken naar een definitie voor de hoofdbegrippen in dit boek start met een door jou beschreven eigen definitie van deze drie begrippen. Hierbij wordt van je gevraagd definities
te geven die een maximaal onderscheid tussen de begrippen opleveren.
Deze opdracht begint weer met het individueel maken van begrippenlijsten:
a. Maak individueel een lijstje met alle begrippen die verwant zijn aan het begrip seksualiteit.
b. Maak individueel een lijstje met alle begrippen die verwant zijn aan het begrip erotiek.
c. Maak individueel een lijstje met alle begrippen die verwant zijn aan het begrip intimiteit.
d. Maak een verzamellijst met alle door de individuele deelnemers geïnventariseerde
begrippen. (Bewaar deze lijst: je hebt hem nodig voor studietaak 1.4.)
e. Formuleer daarna weer individueel een definitie en bespreek die met een of meer
medestudent(en); probeer zo te komen tot een optimale definitie.
f. Bestudeer daarna pas het vervolg van dit hoofdstuk.
De definities die de lezers hebben, kunnen nu worden vergeleken met wat woordenboeken
en andere schrijvers hierover te melden hebben.
Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (2005) meldt het volgende:
5 seksualiteit: 1 het gesplitst-zijn in geslachten; synoniem: geslachtelijkheid; 2 geslachtsleven, -drift; 3 uiting op het gebied van het geslachtsleven.
5 erotiek: 1 het geheel der verschijnselen en gevoelens van de zinnelijke liefde; 2 (psychologie) geheel van liefdegevoelens van hogere aard (tegenover seksualiteit); 3 (psychologie) seksuele opwinding op andere plaatsen dan de genitaliën.
5 intimiteit: 1 het intiem-zijn, synoniem: innigheid, vertrouwelijkheid; 2 (in ’t mv) vertrouwelijke mededelingen; 3 (in ’t mv) handelingen die bij een intieme, vertrouwde relatie
kunnen horen; vrijmoedige, vrijpostige handelingen, m.n. op seksueel gebied; (ongewenste intimiteiten), ongewenste seksuele aanrakingen, vrijpostigheden; 4 vertrouwde
sfeer; synoniem: familiariteit, huiselijkheid.
Het woordenboek geeft dus ook het vage begrip ‘ongewenste intimiteiten’. Eigenlijk is dit
foutief woordgebruik: het gaat om seksuele toenaderingen die niet gewenst zijn door de
ontvanger en dus per definitie niet intiem. Daarom wordt de laatste jaren het begrip seksuele intimidatie gebruikt.
Ook met de woordenboekdefinities blijft het dus lastig de begrippen te onderscheiden.
Jeanet en Marc
Jeanet en Marc zijn al twee weken verliefd op elkaar. Ze willen het liefst de hele tijd bij elkaar zijn. Dan genieten ze van het vertrouwelijke van elkaars nabijheid. Ze knuffelen veel.
Ze aaien elkaars haar, en kijken elkaar lang en diep in de ogen. Ze beleven hier lichamelijk
en psychisch genoegen bij. Marc wil graag verder; hij droomt ervan met Jeanet coïtus
te hebben. Jeanet vindt Marc heel mooi, ook zijn kontje, de welving in zijn broek. Als ze
vrijen aait ze zijn hele lichaam, ook zijn stijve penis door zijn broek heen, maar ze zegt: ‘Ik
wil voorlopig nog geen seks. Eerst moet ik je beter leren kennen.’
1
6
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
Waarover gaat deze casus? Speelt hier nu seks en/of intimiteit en/of erotiek? Voortbordurend
op de definities van Van Dale worden bij seksualiteit de volgende kenmerken geconstateerd.
5 Gerichtheid op de geslachtelijkheid (dus afhankelijk van hetero-/homoseksualiteit al dan
niet op de geslachtelijke verschillen). Jeanet en Marc blijken geïnteresseerd in de lichamelijke, geslachtelijke verschillen tussen hen beiden.
5 Geslachtelijkheid impliceert ook gerichtheid op de genitaliën bij man of vrouw naast de
andere kenmerken van de geslachtelijkheid. De lustbeleving impliceert bij beiden tevens
de genitaliën.
5 Gedrevenheid tot verdere fysieke/genitale opwinding en dus tot seksuele prikkeling, soms
gericht op een orgasme, in de meeste gevallen in ieder geval genitaal. Marc wil coïtus en
verlangt naar een orgasme van hen beiden. Jeanet verlangt hier misschien wel naar, maar
stelt het uit.
Bij Marc en bij Jeanet is dus sprake van seksualiteit, al zegt Jeanet dat ze geen seks wil. Feitelijk
beleven ze seksualiteit, alleen noemt Jeanet dit anders. Met seks bedoelt Jeanet hier coïtus. Maar
seks is meer dan alleen coïtus.
Bij erotiek ben je wel gericht op lichamelijke lustbeleving, maar niet speciaal op seksueel
verkeer, en ook niet specifiek genitaal gericht. Als Jeanet niet gericht was op de penis van Marc,
zou Van Dale haar gedrag eerder erotisch genoemd kunnen hebben.
Bij intimiteit beleef je genoegen aan het vertrouwd dicht bij iemand zijn, al of niet fysiek.
(Zo kunnen telefoneren, chatten en fantaseren als intiem contact beleefd worden.) De ikgrenzen vervagen: je vindt het fijn dat de ander zich goed voelt en daar heb je veel voor over;
het ‘ik’ en ‘jou’ verdwijnt een beetje, gezamenlijkheid is belangrijker. Het lezen van een brief
van je geliefde is een intieme bezigheid, je wilt liever niet dat iemand meeleest. Het samen
slapen is intiem: je vertrouwt elkaars nabijheid. Samen slapen vereist het volledig en langdurig opgeven van controle; hier is veel meer vertrouwen voor nodig dan voor seksueel contact
(Rigter, 1996a).
Nogmaals de casus van Jeanet en Marc bekijkend, zal duidelijk zijn dat bij beiden sprake is
van intimiteit. Die intimiteit is echter in hun geval verweven met seksuele gevoelens.
Als je graag dicht bij je geliefde verkeert, is dat intimiteit. Als je elkaar dan knuffelt, hoeft
dit nog niet seksueel te worden. Je kunt iemand knuffelen en daarvan genieten zonder opgewonden te raken. Je zit dan in het overgangsgebied tussen intimiteit en seksualiteit, dat hier
voorlopig nog gedefinieerd wordt als erotiek. Erotiek blijkt vaak de trigger, de koppeling van
intimiteit naar seksualiteit. Erotiek is ook de kunst van het verleiden; door het uitdagen wordt
een intieme situatie seksueel geladen.
Als je opgewonden raakt binnen die nabijheid, uit dat zich psychisch, maar vaak ook met
fysieke reacties zoals een erectie, versneld kloppen van het hart, harde tepels, een snellere
bloedstroom, het vochtig worden van genitaliën. Je treedt dan de seksuele fase in. Richt je je in
je denken en/of handelen op erogene zones, heb je lustvolle gedachten, al of niet gericht op een
orgasme, dan wordt gesproken van seksualiteit.
Het lastige aan de definitiekwestie is, dat je in een situatie gevoelens van intimiteit én
erotiek én seksualiteit kunt ervaren (. Figuur 1.1). Als een man in een park een andere man
ontmoet en dit leidt tot een kortstondig maar spannend seksueel contact, dan is er sprake van
intimiteit (samen dicht bij elkaar in het donker), erotiek (de spanning van het versieren) én
seksualiteit (gerichtheid op erogene zones zoals genitaliën, tepels, lippen, billen; dit alles afhankelijk van de persoonlijke smaak).
7
1.2 • Taalgebruik en definities
intimiteit
seksualiteit
erotiek
. Figuur 1.1
Seksualiteit, intimiteit en erotiek
Zwanikken, klinisch psycholoog, heeft het nader verwoord op een inspirerende wijze:
» Met seksualiteit en intimiteit wordt een veelomvattend gebied van menselijk functioneren
aangeduid. In de seksualiteit is de mens gericht en betrokken op geslachtelijkheid en geslachtsverschillen, op het man-zijn en vrouw-zijn van zichzelf of de ander. […] Onder intimiteit
verstaan we allerlei vormen van toenadering tussen mensen waarin men de angst voor elkaar
inruilt voor wederzijds vertrouwen en warmte; waarin men de sociale afstand, grenzen en remmingen van alledag overschrijdt; waarin men laat blijken wat men boeiend vindt aan elkaar:
iemands uiterlijk, optreden, persoonlijkheid, iemands ervaringswereld en levensloop. Men laat
de ander toe op plaatsen waar niet iedereen mag komen: in zijn privacy, huis, hobby’s, in zijn
binnenwereld: men raakt – als de intimiteit ook elkaars lichamelijkheid betreft – elkaar vrijer
aan dan in het openbaar gebruikelijk is. (Zwanikken, 1989) «
De socioloog Wouters formuleert zeer treffend het gegeven dat seksualiteit eigenlijk nooit iets
puur individueels is: ‘seksuele verlangens (staan) nooit los van relationele verlangens omdat
elke bevrediging van een seksueel verlangen plaats vindt in een relatie, hoe kortstondig of gefantaseerd ook’ (Wouters, 2012a).
Dat geldt zelfs voor ‘soloseks’ (masturbatie): in de fantasie is er vrijwel altijd een partner.
Studietaak 1.3
Definities (verwerkingsopdracht)
Zie de toelichting op studietaken in de inleiding van dit boek voor een uitleg van de werkwijze bij verwerkingsopdrachten. Beantwoord de volgende vragen.
1
8
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
a. Mannen en vrouwen kunnen nogal eens verschillende verwachtingen hebben van
seksualiteit: In onze samenleving zoeken vrouwen in seks gemiddeld wat meer affectie
(intimiteit), terwijl mannen gemiddeld wat meer gericht zijn op het orgasme (seksualiteit) (Hite, 1982). Definities waarin genitale gerichtheid centraal staat, sluiten niet aan op
de seksuele beleving van vrouwen (Van Naerssen, 1989). Wat vind jij hiervan? Probeer
eens een nieuwe definitie te geven van seksualiteit en intimiteit, een definitie die aan
deze kritiek tegemoetkomt.
b. Seksueel gedrag wordt, zoals in het volgende hoofdstuk verder beschreven zal worden,
ook sociaal bepaald. Hiermee raken we verzeild in een cirkelredenering. Seksualiteit in
onze samenleving is wat het mag zijn. In een andere samenleving ziet het er anders uit.
De definitie die wij hebben gegeven van seksualiteit is daarmee niet universeel. Het is
een product van deze tijd en van deze samenleving. Probeer eens te fantaseren over
ideale seksualiteit en intimiteit. Welke maatschappelijke normen zouden volgens jou
dan moeten gelden?
c. Een vraag om je verder te oriënteren op wat je wel en niet seksualiteit noemt. Is een
ochtenderectie seksualiteit? Motiveer je antwoord.
d. Een fetisjist raakt opgewonden van bepaalde voorwerpen of lichaamsdelen. Dit voorwerp is dan een voorwaarde voor seksuele opwinding. In onze definitie van seksualiteit
gaat het om geslachtsverschillen. Daarvan is lang niet altijd sprake bij een fetisjist. Toch
is hier sprake van seksueel gedrag. Probeer opnieuw je definitie van seksualiteit zo aan
te passen dat fetisjisten zich erkend weten.
e. Nog zo’n vraag: is er sprake van intimiteit bij het bezoek aan een prostituee? Sommige
mensen formuleren ‘echtheid’ als voorwaarde voor intiem contact. Daarmee wordt bedoeld dat beide partners zich eerlijk, open en authentiek opstellen; dat ze zichzelf zijn
zonder een spelletje te spelen. Een prostituee zegt beroepsmatig natuurlijk dingen die
niet altijd echt zijn. Is echtheid een absolute voorwaarde voor intimiteit? Waarom wel/
niet? Motiveer je antwoord. Kan er sprake zijn van intimiteit als er betaald wordt voor
seks?
Nog lastiger wordt het, als begrippen als liefde, verliefdheid en vriendschap nader beschouwd
worden. Vooral het begrip liefde wordt zo persoonlijk vanuit de beleving ingevuld, dat het onmogelijk lijkt dit begrip nader te omschrijven. Wat niet betekent dat het niet belangrijk is: nogal
wat hulpverleners beantwoorden de vraag waarom ze zich inzetten voor hun cliënt met het
antwoord: uit liefde. Veel kernelementen van de liefde (geborgenheid, acceptatie, erkenning,
zich gewaardeerd voelen, belangrijk gevonden worden) zijn essentieel voor de ontwikkeling
van mensen en daarmee voor de hulpverlening. Maar deze begrippen zijn bijzonder breed. Zo
wordt ook gesproken over liefde voor je kinderen, vaderlandsliefde enzovoort.
Al eeuwen wordt geprobeerd de liefde in kaart te brengen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ‘cupiditas’ en ‘caritas’. Cupiditas is de liefde die gericht is op het eigen plezier, met
onder andere de wellustige seksuele liefde. Caritas is de naastenliefde, de onvoorwaardelijke
liefde voor een ander waaraan je je eigen wensen ondergeschikt maakt. Daarnaast wordt de
tweedeling ‘eros’ en ‘philia’ gebruikt. Eros is het verlangen naar wat je mist, zoals de seksuele
begeerte naar een ander mens. Philia is de niet-seksuele wederkerige liefde tussen vrienden of
in een gezin (Maris, 1996).
Nader beschouwd blijkt dus dat de hulpverleners die zeggen door liefde gemotiveerd
te zijn om zich in te zetten voor hun cliënten, hiermee wellicht caritas bedoelen. Niet voor
1.3 • Beleving
9
niets is hulpverlening lange tijd geassocieerd met een charitatieve houding. In heteroseksuele
relaties blijkt nogal eens verschil in de bijdragen en verwachtingen van de man en de vrouw:
vrouwen zitten meer aan de kant van caritas en philia, mannen meer aan die van cupiditas
en eros.
Een waterdichte definitie van seksualiteit, intimiteit en erotiek is niet te formuleren. Aan
alle definities kleven bezwaren. Toch wordt voor de duidelijkheid vermeld, waarvan in dit boek
wordt uitgegaan als er gesproken wordt van seksualiteit en intimiteit. De keuze ligt dicht bij de
definitie van Zwanikken.
Seksualiteit is gerichtheid op geslachtelijkheid en geslachtsverschillen, en op lustbeleving
van zichzelf of de ander.
Intimiteit is het inruilen van angst voor wederzijds vertrouwen en warmte.
Erotiek is de kunst een ander te verleiden (of jezelf te verleiden met fantasie) tot het seksualiseren van een intieme situatie.
1.3
Beleving
Naast het struikelblok van de definitie speelt in de communicatie over seksualiteit en intimiteit
ook de beleving van het individu door: ieder heeft zijn eigen connotatie (emotionele bijbetekenis) bij de gebruikte begrippen. Die connotaties kunnen ervoor zorgen dat het gesprek
vertroebeld raakt, dat je niet begrepen wordt, mogelijk zelfs veroordeeld. Wat je werkelijk wilt
zeggen komt dan niet over.
Een voorbeeld is het woord ‘geil’. Als je mensen vraagt dit begrip te omschrijven, zullen de
meesten ongeveer uitkomen op ‘(seksueel) opgewonden’ of ‘opwindend’. Het begrip ‘geil’ wordt
uiteenlopend geconnoteerd: voor de een zit er een positieve beleving aan vast, voor de ander
een negatieve. Dit is mede afhankelijk van de context. Bij ‘opwindend’ zal de connotatie veel
neutraler zijn.
Het woord ‘intimiteit’ heeft maatschappelijk een positieve connotatie, ‘seksualiteit’ een
gemengde. Dit is gedeeltelijk te verklaren vanuit de definitie, omdat de wederkerigheid (beide
partijen wensen dit) erin besloten ligt. Wederkerigheid sluit aan bij de in de Nederlandse
cultuur maatschappelijk dominante waarden gelijkwaardigheid en respect. Dit verklaart de
positieve maatschappelijke connotatie van intimiteit. Seksualiteit daarentegen is lang niet altijd
wederkerig: soms is er sprake van ongewenste seksualiteit.
De seksuoloog Van Lunsen (1995) probeert helder te krijgen waaraan intimiteit voor veel
mensen moet voldoen. Hij verwijst daarbij naar Gerda de Bruyn, die het boekje Vrijen met een
man, kan dat dan? (1985) schreef. Door haar omschrijving blijkt dat de beleving die vrouwen
en mannen kunnen hebben, verschillend is omdat de verwachtingen verschillend zijn. In de
eerste plaats stelt zij dat er bij intimiteit sprake is van het gevoel van de ander te houden en dat
de ander ook om jou geeft. In de tweede plaats is het gevoel van belang dat je je bij de ander op
je gemak, veilig en vertrouwd voelt. Ten derde speelt de verwachting dat je je gevoelens kunt
uiten en delen. Dit derde aspect is vaak een punt van verschil: vrouwen verwijten mannen te
weinig te praten over hun gevoelens. Vrouwen lijken intimiteit te zien als voorwaarde voor seks,
terwijl voor mannen intimiteit en seks vaak hetzelfde zijn.
Op individueel vlak kunnen de verwachtingen en de connotaties dus verschillen. Bij mensen die het lastig, moeilijk of ongewenst vinden om intieme contacten te leggen, is de connotatie bij het begrip intimiteit niet zo positief. Mensen die veel ontlenen aan seksualiteit, hebben
een positieve connotatie bij dit begrip.
1
10
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
Studietaak 1.4
1
Connotatie en sekse (verwerkingsopdracht)
a. Neem de verzamellijst die je bij studietaak 1.2 hebt gemaakt van alle genoemde begrippen van de groep over seksualiteit, erotiek en intimiteit, er nog eens bij. Ieder zet individueel een + bij een begrip dat voor hem een overwegend positieve connotatie heeft
en een – bij een begrip met een overwegend negatieve connotatie. Tel de plussen en de
minnen op.
b. Vervolgens wordt per sekse geïnventariseerd. De lijsten van mannelijke studenten en
die van vrouwelijke studenten worden opgeteld en het gemiddelde wordt berekend.
(In de docentenhandleiding en op de website is een scoreformulier opgenomen). Hoe is
bij de lijstjes van mannen en vrouwen de verhouding in procenten tussen positieve en
negatieve connotaties met de synoniemen van seksualiteit? Idem ten aanzien van erotiek? Idem ten aanzien van intimiteit? Hoe verklaar je eventuele verschillen?
Voor een beter begrip van seksuele vraagstukken is een beter begrip van menselijke emoties
van belang. Het is echter de vraag of een thema als seksualiteit, dat omgeven is door mysterie,
ooit te doorgronden valt. Voor een thema als ‘de dood’ geldt dit ook. De emoties die mensen
ondergaan bij sterven en bij seksueel contact zijn zeer gevarieerd en vaak ambivalent en diffuus.
Enerzijds heeft het analyseren van gevoelens nadelen: we lopen het risico het wonderlijke
van seks gedeeltelijk weg te nemen. Anderzijds is het van belang dat mensen die ongelukkig zijn
in hun intieme en seksuele leven, instrumenten in handen krijgen om te begrijpen waarom het
fout gaat. In de hulpverlening komen we nogal eens mensen tegen die problemen hebben op
dit terrein. Voor hen kan het volgende van belang zijn om hun gevoelens te kunnen ordenen.
De klinisch-psycholoog Van Naerssen (1989) geeft een schema van emoties die kunnen spelen bij een seksueel interactieproces (. Tabel 1.1). Met dit model tilt hij seksualiteit ‘uit het bed’,
en het maakt duidelijk dat er veel seksueel en intiem gedrag voorafgaat aan de geslachtsdaad.
Het toont ook aan hoe frequent seksuele en intimiteitsemoties elkaar afwisselen als we kijken
naar de beleving in vijf seksuele fasen. Vooral in de vierde fase, waarbij het tot daadwerkelijk
seksueel contact komt, zie je hoe sterk daarbij ook intimiteit een rol speelt.
Positieve emoties dragen bij aan een bevredigend seksueel contact, negatieve emoties
staan dit in de weg. Dit schema is toepasbaar op verschillende soorten seksuele contacten. In
. Tabel 1.1 staan de positieve emoties bij elke fase steeds in de linker kolom en de negatieve in
de rechter kolom.
In dit schema wordt het begrip ‘seksueel script’ geïntroduceerd. Dit is een belangrijk begrip in de seksuologie. Een script is het algemene schema waarmee een individu een situatie
aangaat. Andere seksuologen gebruiken het synoniem love-map. Het seksuele script of de lovemap is het geheel van smaken en voorkeuren op het gebied van seksualiteit dat ieder mens
heeft. Zo houdt de een van blond en de ander van donker. Naast dit voorbeeld bestaan er tal
van andere elementen in het individuele seksuele script. In 7 par. 2.4.1 wordt de theorie over het
seksuele script verder uitgewerkt.
Studietaak 1.5
Emoties (verwerkingsopdracht)
Deze opdracht heeft twee doelen.
1. Je vocabulaire van emoties uitbreiden en aanscherpen. (Het blijkt dat veel mensen het
moeilijk vinden om passende woorden te vinden voor hun emoties; in . Tabel 1.1 staan
veel verschillende emoties vermeld.)
11
1.3 • Beleving
2.
Je bewuster worden van emoties die bij jou spelen rondom seksueel contact.
a. Probeer zo veel mogelijk emoties uit het taxatieschema van Van Naerssen (. Tabel 1.1)
te concretiseren, door uitspraken te doen die deze emoties toelichten. Doe dit over een
(al of niet denkbeeldig) nieuw contact. ‘Nieuw’ wil zeggen: met iemand met wie je nog
nooit seks hebt gehad. Let daarbij goed op of het voorbeeld van de emotie ook past bij
de fase waarin het genoemd is. Een voorbeeld: bij ‘eenzaamheid’ tijdens de uitvoeringsfase: ‘Ik voel me heel ver van iedereen verwijderd als ik klaargekomen ben.’ Als je nog
geen seksueel contact hebt gehad, kun je je beperken tot de eerste drie fasen.
b. Bespreek in kleine groepjes de voorbeelden. Deze bespreking heeft ook weer twee
doelstellingen:
– checken of je voorbeelden kloppen;
– delen van ervaringen: het herkennen van positieve en negatieve emoties die seksualiteit bij ieder mens op kan roepen.
In het kader van dit hoofdstuk (de beleving van seksualiteit) ligt er nog een belangrijke vraag:
kan seksualiteit ook zonder intimiteit bestaan? Het antwoord luidt bevestigend: als je (het
lichaam van) de ander zuiver als object benadert, is er sprake van seksualiteit maar niet van intimiteit. Intimiteit ontstaat bij de communicatie tussen subjecten, waarbij personen elkaar ontmoeten. Bij seksuele intimidatie zullen veel emoties uit het schema van Van Naerssen kunnen
spelen bij de pleger, maar van intiem contact is geen sprake in de beleving van het slachtoffer.
Het is namelijk geen ontmoeting waarbij je de gevoelens van de ander respecteert. Hier wordt
angst niet ingeruild voor vertrouwen.
. Tabel 1.1 Taxatieschema van Van Naerssen.
Positieve emoties
Negatieve emoties
Eerste fase: taxatie. Het maken
van een inschatting. Die start
vaak met het gegeven wie je
überhaupt aantrekkelijk vindt.
Dit heeft te maken met het
seksuele script.
interesse, aandacht, nieuwsgierigheid, benadering, ambivalentie
onverschilligheid, ambivalentie,
afkeer, verwijdering
Tweede fase: presentatie van
het zelf. De ander laten merken hoe we over willen komen.
zichzelf presenteren in de vorm
van trots, schoonheid, kracht, vitaliteit, begeerte, zelfwaardering
zichzelf presenteren in de vorm
van arrogantie, introversie (naar
binnen gekeerdheid), lichamelijke afstotelijkheid, zwakte,
lusteloosheid, zelfdestructie
Derde fase: bereidheid.
Uitwisseling van allerlei al of
niet duidelijke signalen over
de bereidheid tot seksueel
contact.
vertrouwen, sympathie, empathie, vreugde
wantrouwen, afkeer, onbegrip,
droefheid
Vierde fase: uitvoering.
Realisatie van daadwerkelijk
seksueel contact.
overgave, lust, genot, extase,
saamhorigheid, verlies van controle
afstand, onlust, depressie, eenzaamheid, controle
Vijfde fase: evaluatie. Afstand
nemen van de seksualiteit en
evalueren welk vervolg we willen na het seksueel contact.
welbevinden, verbondenheid,
verlangen naar herhaling
onbehagen, afstand, verlangen
naar scheiding
1
12
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
Ook bij masturbatie, bij mannen de seksuele activiteit met de hoogste prevalentie, is er wel
sprake van seks, maar niet van intiem contact. (Het begrip prevalentie betekent: hoe vaak komt
het voor?) De meeste gewenste seksuele contacten beginnen echter met het gegeven dat je iemand aardig vindt. Dit blijkt een belangrijk onderdeel van het ‘seksuele script’ van veel mensen.
Het blijkt dus verhelderend om niet alleen definities te geven van seksualiteit en intimiteit,
maar ook steeds te onderzoeken welke gevoelens wederzijds zijn. Het is mogelijk dat de ene partner een vrijpartij als seksueel en intiem ervaart, terwijl de ander dit als zuiver seksueel beleeft.
Kinky sexparty
Stellen we ons een orgie voor tijdens een kinky sexparty, dan zou er een vrouw bij kunnen zijn
die vooral de intimiteit beleeft (‘al die mensen die me aardig vinden’), een man die er alleen
maar seksuele gevoelens bij heeft (de opwinding om de verschillende orgasmen) en een
derde die vooral geniet van de esthetiek van al die zinderende lijven in het spaarzame licht.
Esthetiek blijkt voor veel mensen een belangrijk bestanddeel van intimiteit en seksualiteit: in
een intiem seksueel contact vind je je partner mooi en je raakt daardoor ontroerd. Je waarneming wordt gekleurd door de positieve emoties.
Veel misverstanden in relaties zijn gebaseerd op het idee dat de ander hetzelfde zoekt en
beleeft in zo’n relatie. Nogal wat vrouwen verzuchten dat mannen hun behoefte aan knuffelen
soms ten onrechte interpreteren als seksueel signaal. Ook in de hulpverlening kan dit een rol
spelen, bijvoorbeeld als een hulpverlener intimiteit beleeft in het knuffelen en de cliënt hier ook
seksuele bevestiging in ervaart (‘ik ben de moeite waard, hij vindt me aantrekkelijk’). Dit kan
ook andersom het geval zijn.
De dienstoverdracht
Een verpleegkundige (een man) in een psychiatrisch ziekenhuis assisteert een cliënt (een
vrouw) bij het baden.
De cliënt kletst honderduit, spat de verpleger nat en lacht. Ze beleeft intimiteit aan
dit gebeuren. Ze raakt opgewonden bij haar fantasie dat de verpleegkundige zich ook uitkleedt en met haar gaat baden, en is reuze benieuwd of de verpleegkundige dan een erectie zal hebben (seksualiteit).
De verpleegkundige op zijn beurt voert de wasbegeleiding vriendelijk doch routinematig uit, observeert het gedrag van de patiënt met in zijn achterhoofd het behandelingsplan,
maar denkt vooral aan het gegeven dat hij over twintig minuten koffiepauze heeft en weer
een sigaret kan roken; daardoor verschijnt er een glimlach op zijn gezicht. In zijn beleving is
hier geen sprake van intimiteit of seksualiteit.
Op dat moment klopt een collega die iets wil vragen aan de verpleegkundige, op de
deur en opent die. Wat ziet de passerende collega die niet weet wat patiënt en verpleegkundige denken of voelen? Deze denkt: ‘wordt dit niet iets te gezellig? Zou het niet verstandig zijn om in de overdracht het gedragsprotocol opnieuw door te nemen? Zie ik nou een
bobbel in zijn broek of is dat zijn aansteker?’
Hulpverlening is een communicatief vak. Om elkaar goed te begrijpen, is het een voorwaarde
dat collega’s in een open en vertrouwelijke sfeer zo helder en direct mogelijk met elkaar kunnen bespreken wat ze voelen en hoe ze het beste kunnen handelen. Het moge in dit voorbeeld
duidelijk zijn dat een open, respectvolle bespreking bij de overdracht voorwaarde is voor een
1.4 • Uitingen van sekse en seksualiteit
13
goede samenwerking tussen de hulpverleners. Maar dan moet je wel kunnen en durven praten
over je gevoel, al of niet seksueel. Dit kun je leren, door in een vertrouwde sfeer te praten naar
aanleiding van de studietaken die in dit boek zijn opgenomen. Ook hier geldt: oefening baart
kunst.
Studietaak 1.6
Dienstoverdracht (rollenspel)
Een rollenspel vereist dat je je verplaatst in de rol van een ander. Het kan je blik verruimen
doordat je het gedrag en de beleving van een ander beter leert begrijpen.
Deze studietaak wordt door drie studenten uitgevoerd. Student 1 verplaatst zich zo
goed mogelijk in de verpleegkundige die de patiënt helpt met baden. Student 2 doet dit
met de collega die de deur opent. Beiden voeren zo serieus mogelijk het gesprek tijdens de
overdracht. Student 3 observeert deze bespreking en geeft feedback op de volgende aspecten voor de beide verpleegkundigen afzonderlijk.
a. Is er sprake van openheid in het communiceren over hun gevoelens en gedachten of zie
ik gêne? Waarop baseer ik deze indruk?
b. Is er sprake van respect of neem ik wantrouwen waar?
In deze paragraaf is behandeld hoe emoties bij het individu de beleving van seksualiteit en
intimiteit beïnvloeden. Het faseschema van Van Naerssen biedt aanknopingspunten om deze
emoties te analyseren, en dit creëert de mogelijkheid om cliënten te helpen hun intieme en
seksuele relaties te verbeteren. Daarnaast is aangegeven dat het leren praten over seksualiteit
een handvat is voor de hulpverlener om goed samen te werken.
1.4
Uitingen van sekse en seksualiteit
1.4.1
Inleiding
In deze paragraaf wordt een aantal variëteiten in het seksuele menu besproken. Groepen die
sterk vertegenwoordigd zijn in de hulpverlening, waarover meer discussie bestaat of waarover
veelal weinig bekend is bij hulpverleners, worden wat uitgebreider behandeld dan de andere
variëteiten.
Mensen kunnen hun geslacht (sekse) en seksualiteit op verschillende wijze beleven. Hierbij
spelen drie begrippen een rol.
De genderidentiteit is het diepe gevoel dat je een man of een vrouw bent: in hoeverre ervaart
iemand zichzelf psychisch als man of vrouw? Dit ontstaat al in de eerste levensjaren, maar het is
een levenslang proces, dat gedeeltelijk cultureel bepaald is. De genderidentiteit kan veranderen
in de loop van een leven.
De genderexpressie omvat wat wordt verstaan als het ‘mannelijke’ of ‘vrouwelijke’ gedrag
dat een persoon vertoont: in hoeverre uit iemand zich in kleding en andere uiterlijke kenmerken als man of vrouw? In elke samenleving bestaat een specifieke set van verwachtingen
omtrent ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ gedrag. Ieder individu dient zich in zijn genderexpressie
daartoe te verhouden. De genderexpressie kun je concreet waarnemen in de manier waarop
iemand zich kleedt (mannelijk of vrouwelijk). De genderexpressie blijkt ook te kunnen veranderen in de loop van iemands leven.
De genderidentiteit is dus de privé-ervaring van de genderexpressie; de genderexpressie is
de publieke uiting van de genderidentiteit.
1
14
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
Daarnaast speelt de seksuele gerichtheid; deze geeft aan op welk geslacht iemand valt: ben je
homoseksueel, biseksueel of heteroseksueel?
Van deze drie kan de seksuele gerichtheid nog het meest veranderen in de loop van een
leven.
Bij interseksualiteit vertoont een lichaam (vaak al bij geboorte) zowel kenmerken van het
vrouwelijke als het mannelijke geslacht. Aan welk criterium men het grootste gewicht wenst
toe te kennen, is in wezen arbitrair. Vrij algemeen wordt hiervoor toch de genderidentiteit
aangehouden. Hermafroditisme is een verouderd begrip dat vroeger gebruikt werd voor interseksualiteit. Het spreekt voor zich dat mensen die interseksueel zijn een permanente zoektocht
ondernemen naar hun genderidentiteit en genderexpressie. In de meeste gevallen, maar niet
altijd, wordt interseksualiteit veroorzaakt door een gendefect.
1.4.2
Genderidentiteit en genderexpressie
Het duidelijkste voorbeeld van een conflict in de genderidentiteit betreft transgenders. Het
gaat over mensen die het gevoel hebben dat ze uiterlijke geslachtskenmerken hebben die niet
overeenkomen met hoe ze zich diep van binnen voelen. Onder het brede begrip transgenders
vallen vele groepen. ‘Transgender is een overkoepelende term die wordt gebruikt voor mensen bij wie het geboortegeslacht, de genderidentiteit en de genderexpressie niet overeenkomen’ (Kuyper, 2012). Transgenders voelen zich niet op hun gemak met hun geboortegeslacht.
Een kleine minderheid (zo’n 900 Nederlanders) heeft tussen 1995 en 2010 via de rechtbank
een geslachtsverandering laten vast leggen. Zij besloten eerder tot medische ingrepen zodat
anatomisch (operatief) en ten dele fysiologisch (hormonaal gestuurd) een uiterlijke verandering wordt aangebracht in de geslachtskenmerken. Je spreekt van transseksualiteit als mensen
daadwerkelijk een (volledige) medische transitie willen ondergaan. De transitie is echter geen
voorwaarde om te spreken van transgenderisme: ook mensen die afzien van deze ingrijpende
verandering kunnen transgender zijn.
De Nederlandse wet biedt transgenders het recht om hun geslachtsregistratie via de rechter te laten veranderen. Daartoe worden in artikel 28 van het Burgerlijk Wetboek voorwaarden
gesteld. Zo moet iemand gesteriliseerd worden, dient de aanvraag ondersteund te zijn door
een medisch en psychologisch advies en moet iemand de zo volledig mogelijke geslachtsveranderende operaties hebben ondergaan. Deze eisen ervaren veel transgenders als zeer
ingrijpend en een onterechte inperking van hun recht op zelfbeschikking. Dankzij effectieve
politieke actie van de transgenderbeweging in samenwerking met het COC wordt de wet op
dit punt veranderd. Het opheffen van de sterilisatieverplichting, het wegvallen van het rechterlijk oordeel en het verzachten van de eis dat de operatie all the way zou moeten zijn, biedt
transgenders meer ruimte om zelf te bepalen welke ingrepen aan hun lichaam zij gewenst
vinden. Het betreft bijvoorbeeld mannen die vrouwenborsten willen maar geen vagina. De
regering heeft in augustus 2012 een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer waarmee de
sterilisatie-eis wordt opgeheven. Als het parlement instemt met het voorstel, zijn transgenders
niet meer verplicht tot het ondergaan van sterilisatie en geslachtsaanpassende medische behandelingen om hun officiële geslacht aan te passen. Ook hoeven zij niet meer naar de rechter.
De wijziging kan straks worden ingeschreven door een ambtenaar van de burgerlijke stand op
voorspraak van een deskundige die verklaart dat de wens tot geslachtsverandering blijvend is
(COC, 2012).
Nogal wat meisjes hebben weleens gewenst dat ze een jongen waren. Dit lijkt in de meeste
gevallen echter geen kwestie van een conflict over de genderidentiteit, maar heeft veel meer te
1.4 • Uitingen van sekse en seksualiteit
15
maken met de genderexpressie: ze verlangen naar de sociale voordelen die de jongensrol hun
kan opleveren. Ook jongens kunnen last hebben van hun geslachtsrol en bedenken af en toe
dat ze liever een meisje zouden zijn; dit lijkt minder voor te komen dan andersom. Ook de
meisjesrol heeft sociale voordelen: zo kunnen meisjes zowel jurken als broeken dragen, meisjes
mogen vanuit hun socialisatie sensitiever zijn dan jongens, meisjes mogen zich kwetsbaarder
opstellen. Uiteindelijk werken genderrollen voor iedereen beperkend. Tijdens de puberteit is
het van groot belang dat jongeren leren dat mensen verschillend mogen zijn, dat stereotiepe
mannen- en vrouwenrolpatronen voor nogal wat jongeren beknellend werken, dat meiden
stoer en jongens zachtaardig mogen zijn. De sterke invloed van de peergroup zou bijgestuurd
moeten worden door opvoeders.
Sommige kinderen vertonen cross-gendergedrag (gedrag dat als afwijkend voor biologische
geslacht wordt gezien). Maar heel weinig van deze kinderen vertonen dit gedrag zo extreem en
hebben zo’n afkeer van hun eigen geslacht, dat gesproken kan worden van een genderidentiteitsstoornis. En weer bij een minderheid van deze groep speelt de genderdysforie nog een rol
bij het betreden van de puberteit. Dit betreft ongeveer 80 jongeren per jaar in Nederland. Bij
deze laatste groep verdwijnt dit gevoel dan vrijwel niet meer. Voor hen is behandeling inclusief
puberteitsremmers beschikbaar die mogelijk problemen op latere leeftijd voorkomen. Zo zijn
ze vrij om op hun achttiende te besluiten over eventuele transitie (De Vries, 2012).
Bij volwassen Nederlanders voelt 5,7% van de mannen en 4,0% van de vrouwen in Nederland zich niet eenduidig man of vrouw. 1,1% van de mannen en 0,8% van de vrouwen vindt van
zichzelf dat ze een incongruente genderidentiteit hebben: voelt zich meer het andere geslacht
dan hun biologische geslacht. 0,6% van de mannen en 0,2% van de vrouwen in Nederland
combineert dit alles: zij hebben ambigue of incongruente gevoelens over hun genderidentiteit,
ervaren genderdysfore gevoelens en hebben een medische behandelwens.
Er is dus geen sprake van genderdichotomie (tweedeling m/v), maar van een continuüm.
Een grotere groep transgenders bevindt zich in het midden (bijvoorbeeld zonder behandelwens) en die is vele malen groter dan de groep aan het uiteinde (Kuyper, 2012; Keuzenkamp,
2012b). Het begrip continuüm is een veelvoorkomend begrip in de seksuologie. Het wordt in
. Figuur 1.2 in 7 par. 2.2.4 van dit boek verhelderend verbeeld.
Naar schatting zijn er ruim 48 duizend personen van 15 tot 70 jaar in Nederland die niet tevreden zijn met hun eigen mannen- of vrouwenlichaam en het geboortegeslacht (gedeeltelijk)
willen aanpassen via hormonen en/of operaties. Er zijn meer als man dan als vrouw geboren
transgenders (Keuzenkamp, 2012b).
Bij travestie vinden mensen het in mindere of meerdere mate opwindend om tijdelijk het
uiterlijk van het andere geslacht aan te nemen in kleding, houding en eventueel make-up. Ongeveer 3% van de Nederlanders brengt travestieverlangens in de praktijk (De Graaf e.a., 2006b).
Hier is geen sprake van een identiteitsverandering, maar van een wisseling van genderexpressierol. Het is een spel met sekse; niet altijd met seksualiteit. Travestie biedt vaak een theatraal
effect (films, shows, theater). Zo kunnen travestiefeesten een spectaculair spel van verwarring
zaaiende rolwisseling en verleiding opleveren. Deze vorm van ‘theatrale travestie’ is eerder
gericht op het doorbreken van maatschappelijk vastgestelde, stereotiepe geslachtsrollen dan op
seksuele opwinding.
Daarnaast zien we travestie die solitair beleefd wordt: mannen of vrouwen die zich thuis
verkleden en opmaken en zich soms publiekelijk vertonen. Deze vorm van seksualiteitsbeleving is eerder een vorm van fetisjisme (zie ook 7 par. 1.4.4). Bij deze tweede vorm van travestie
staan de seksuele beleving en de seksuele bevrediging voorop (Garber, 1992).
1
16
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
homoseksueel
heteroseksueel
1
0
1
2
3
4
5
6
ratings
. Figuur 1.2
Het continuüm heteroseksualiteit/homoseksualiteit van Kinsey (1948). Individueel seksueel
gedrag is te plaatsen in de volgende categorieën: 0 Exclusief heteroseksueel, 1 Overwegend heteroseksueel,
incidenteel homoseksueel, 2 Overwegend heteroseksueel, vaker dan incidenteel homoseksueel, 3 Gelijkmatig
heteroseksueel en homoseksueel, 4 Overwegend homoseksueel, vaker dan incidenteel heteroseksueel, 5 Overwegend homoseksueel, incidenteel heteroseksueel, 6 Exclusief homoseksueel
1.4.3
Heteroseksualiteit en homoseksualiteit
De seksuele gerichtheid kan worden verdeeld in de twee hoofdgroepen heteroseksualiteit en
homoseksualiteit, seksueel gericht zijn op het andere (hetero) of het eigen (homo) geslacht.
Biseksuelen zijn mensen die seksueel zowel geïnteresseerd zijn in het mannelijke als in het
vrouwelijke geslacht.
In de seksuologie wordt nogal wat discussie gevoerd over begrippen als seksuele gerichtheid en genderidentiteit. Freud gaf al aan dat er wat betreft seksuele gerichtheid een continuüm
is. Ook heteroseksuele mensen zijn niet geheel ongevoelig voor homoseksueel getinte contacten. Men denke hierbij aan ervaringen en verliefdheden in mannen-/jongensgemeenschappen
of vrouwen-/meisjesgemeenschappen (internaat, vakantiekampen, sportclubs, leger, gevangenis, zeevaart, klooster).
Uit onderzoek blijkt dat relatief veel mensen ook daadwerkelijk homoseksuele contacten
hebben. De Amerikaanse onderzoeker Kinsey (1948, 1953) kwam tot een resultaat van 37% bij
mannen en 19% bij vrouwen. Deze cijfers zijn door anderen bestreden om onderzoekstechnische redenen. Andere onderzoekers vonden inderdaad lagere cijfers. Kinsey stelde op grond
van de hoge cijfers een continuüm heteroseksualiteit/homoseksualiteit voor met zeven klassen
in plaats van twee (. Figuur 1.2).
Tegenwoordig wordt ook wel de driedeling beleving/gedrag/zelfbenoeming gehanteerd.
Deze drie kunnen los van elkaar voorkomen. Iemand kan homoseksueel gedrag vertonen en dit
niet als homoseksueel beleven of het voor zichzelf zo benoemen (bijvoorbeeld een kostschoolleerling). Andersom kan iemand in zijn beleving homo zijn en dit zo benoemen, maar geen
homoseksueel gedrag vertonen (bijvoorbeeld een celibatair levende homoseksuele priester). Of
iemand kan homoseksueel gedrag vertonen, zich homo voelen, maar niet ‘uit de kast’ kunnen
of willen komen (geen zelfbenoeming).
17
1.4 • Uitingen van sekse en seksualiteit
. Tabel 1.2
Seksuele gerichtheid in Nederland, 1991 en 2006.
ook lichamelijk aangetrokken tot eigen geslacht
ervaring met homoseksueel gedrag
noemt zich homo/lesbisch
1991
2006
1991
2006
1991
2006
man
13%
13%
12%
13%
3,6%
4%
vrouw
3%
18%
4%
12%
0,3%
3%
Zowel in 1991 als in 2006 werd in Nederland een breed onderzoek gedaan naar de seksuele
gerichtheid. In . Tabel 1.2 staan de gegevens uit zowel 1991 (Van Zessen & Sandfort) als 2006
(Kuyper). In deze onderzoeken wordt ook uitgegaan van de driedeling beleving/gedrag/zelfbenoeming.
Zoals te zien is in dit overzicht, is er een sterke groei zichtbaar in het aantal vrouwen dat
aangeeft zich ook aangetrokken te voelen tot het eigen geslacht, ervaring heeft met seks met
vrouwen en zich ook lesbisch benoemt. Bij mannen blijft dit alles vrijwel gelijk. Dit beeld wordt
trouwens in ander, kleinschaliger onderzoek, bevestigd. Kuyper heeft een verklaring gevonden
voor de toename bij vrouwen in het feit dat vrouwelijke seksualiteit flexibeler is dan mannelijke
seksualiteit. Bij vrouwen is het meer contextgebonden. Mannen richten zich meer op conventies. Nu homoseksualiteit meer geaccepteerd is, experimenteren vrouwen gemakkelijker en
halen zij hun achterstand in bij het zichzelf benoemen als homoseksueel (Kuyper, 2006).
De verdeling in de categorieën hetero, homo en bi is echter niet toereikend. Zo’n 10% van
de mannen en 16% van de vrouwen is noch consistent hetero, noch consistent homo- of biseksueel. Sommigen noemen zich niet homo- of biseksueel, maar hebben bijvoorbeeld wel seks
met mensen van het eigen geslacht. Zo zijn er allerlei manieren om vorm te geven aan je eigen
seksualiteit.
Het zou eigenlijk beter zijn niet te spreken van heteroseksuelen en homoseksuelen, maar
van heteroseksueel en homoseksueel gedrag. Dit omdat mensen meer variaties kennen in hun
gedrag en hun beleving dan een etiket suggereert.
Zo is voor de aidspreventie in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig van de
vorige eeuw niet gekozen voor het begrip ‘homoseksuelen’, maar voor ‘jongens en mannen met
homoseksuele contacten’, omdat bleek dat nogal wat mannen die voor de buitenwereld een
heteroseksueel bestaan leiden, in het geheim ook wisselende homoseksuele contacten hebben. Deze groep, die zichzelf niet benoemt als homoseksueel, dient ook bereikt te worden om
verspreiding van het aidsvirus te verminderen. In 1996 werd deze strategie nog verder verfijnd:
nu wordt gesproken van mannen die seks hebben met mannen (MSM) en vrouwen die seks
hebben met vrouwen (VSV).
Anderzijds zien we in onze samenleving veel mensen met een seksuele gerichtheid die
afwijkt van het gemiddelde, die dit beleven als hun identiteit (iets eigens, wezenlijk onveranderbaars), juist kiezen voor daarmee samenhangende zelfbenoeming en presentatie en zich
daarom expliciet bijvoorbeeld ‘homo’ noemen.
Op kleine schaal komt het ook voor dat mensen geen enkele seksuele beleving hebben. Dan
spreken we van aseksualiteit: individuen die geen gevoelens hebben op het gebied van seksualiteit. De verlangens en lusten die normaal gesproken worden opgewekt wanneer individuen
worden blootgesteld aan seksuele prikkels, worden door hen niet herkend. Aseksuelen zijn wel
in staat om verliefd te worden of om liefde te voelen voor iemand anders. Er kan dan ook sprake
zijn van wat wij hierboven hebben beschreven als seksuele gerichtheid: homo-aseksuele ver-
1
18
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
homoseksueel
biseksueel
heteroseksueel
hoog
deze persoon
voelt zich
voornamelijk
aangetrokken
tot de eigen
sekse, met een
gemiddeld niveau
van seksueel
verlangen.
niveau van
intensiteit
aseksueel
laag
deze persoon is biseksueel
met een hoog niveau
van seksueel verlangen.
. Figuur 1.3
Aseksualiteit
liefdheid is puur romantisch, maar wel gericht op iemand van hetzelfde geslacht. Aromantische
aseksuelen kunnen ook niet verliefd worden.
Aseksualiteit is iets anders dan frigiditeit: dat betreft mannen of vrouwen die wel seksuele
gevoelens hebben, maar bij seksueel contact geblokkeerd raken. Ook zijn aseksuele mensen niet
seksueel gefrustreerd: dat is iemand die zijn gevoelens onderdrukt. En ze zijn niet monoseksueel, ze hebben ook geen behoefte aan seks met zichzelf, noch antiseksueel: ze verbieden zichzelf
of anderen ook niet om seks te hebben.
Een vergelijkbare term die meer en meer opgang doet, is non-libidoïsme. Het gaat dus om
het ontbreken van enig gevoel van seksuele lust. Het zou zo kunnen zijn dat aseksualiteit ook
een hormonale oorzaak heeft (Siebrand, 2007).
Er wordt in de wereld van de seksuologie ook nu nog volop gediscussieerd over de definitie
van aseksualiteit. Gaat het om de afwezigheid van seksueel gedrag, de afwezigheid van seksueel verlangen of aantrekking? Of gaat het om zelfidentificatie (dat iemand zichzelf aseksueel
noemt)? De prevalentie is afhankelijk van de definitie en ligt dan ergens tussen de 0,75% en
5,5% (Van Houdenhove e.a., 2012).
Aseksuelen vinden veel steun door onderlinge herkenning en zelferkenning op het wereldwijde internetforum AVEN (Aseksueel Voorlichtings en Educatie Netwerk 7 http://asexuality.
org/) (Ten Tusscher, 2012).
Ook Kinsey was zich bewust van het feit dat er een groep aseksuele mensen is. Hij gaf deze
groep de factor X in zijn continuüm (. Figuur 1.2). . Figuur 1.3 verfijnt het continuüm van
Kinsey.
1.4.4
Verdere differentiaties
Ieder mens heeft in zijn seksuele script kenmerken van verschillende variaties. In het nu volgende overzicht worden de verschillende variaties behandeld, hoewel ze zeer zelden exclusief
in het seksuele script van een individu terugkomen. Zo heeft iedereen wel iets met stof, kleding
en materie. Bepaalde kleding of het aanraken van bepaalde stoffen wordt door veel mensen als
1.4 • Uitingen van sekse en seksualiteit
19
opwindend en seksueel prettig ervaren. Soms geldt het zelfs als voorwaarde om in de stemming te komen. Vrouwen zijn zich daarvan vaak meer bewust dan mannen en weten beter
hoe te verleiden; mannen hebben daar doorgaans minder idee van. In dat licht dient men het
onderstaande overzicht te plaatsen; men ís geen fetisjist, maar mensen hebben fetisjistische
onderdelen in hun seksuele script. De zuivere fetisjist, voor wie een bepaald object een absolute
voorwaarde voor seksuele opwinding is, komt hoogst zelden voor.
Als er geen fetisjisme zou zijn, zou iedereen overal opgewonden van raken, zoals jongeren
in de vroege puberteit dat nogal eens kunnen hebben. Dat zou zó vermoeiend zijn dat het goed
uitkomt dat we seksuele smaken in ons script opslaan.
De hoofdgroepen hetero/homo/bi komen op hun beurt weer terug in de volgende seksuele
variaties.
Sadomasochisme
Sadisten en masochisten scheppen er plezier in om hun seksuele relatie in te kleden als een
spel van macht, van overheersing en onderwerping, van meesters en slaven. Sadomasochisme
(SM) heeft een overwegend negatieve connotatie in onze samenleving. In de media wordt het
vaak negatief benaderd: het zou alleen gaan om mensen die elkaar slaan. Er bestaan veel misverstanden over SM.
Ongeveer 7% van de Nederlanders heeft ervaring met SM (De Graaf e.a., 2006b). Visser
(1986) deed onderzoek naar sadomasochisme in Nederland. Aanhangers van deze seksuele
variëteit spreken zelf niet zozeer van sadist of masochist, maar meer van dominant (actief) en
onderdanig (passief). Vaak speelt het verleggen van pijngrenzen een belangrijke rol. Het gaat
dan niet zozeer om de pijn zelf, maar om de emoties (opwinding, spanning, ontspanning, trots)
die het opwekt. Zo wordt de intensiteit van handelingen geleidelijk opgevoerd, zodat de pijn de
lustbeleving niet gaat overheersen. SM is ook wel het langste voorspel genoemd.
Binnen SM zie je talrijke varianten. Om er een paar te noemen: bondage (vastbinden),
spanking (billenkoek), flagellatie (zweepslagen) en nursing (een seksueel spel van verzorgende
en verzorgde: van zuster en patiënt of van vader/moeder en kind). De attributen zijn zo gemaakt, dat voorkomen kan worden dat mensen gewond raken. Een andere vorm is heel lang
seksueel strelen, waarbij de onderdanige vastgebonden wordt; het uitstellen van een orgasme
versterkt hierbij de opwinding. Plasseks en poepseks kunnen onderdeel zijn van SM. Dit betreft
mensen die er opgewonden van raken als anderen op hen urineren (in de Verenigde Staten ook
wel golden shower genoemd) of als ze met fecaliën worden besmeerd (zeer kleine groep); de
onderdanigen ondergaan dit graag, de dominanten doen dit graag bij een ander. Er zijn autoerotische varianten van SM. Hierbij spelen mensen een masturbatiespel waarbij technische
constructies een rol kunnen spelen. Het kan daarbij gaan om eenvoudige zaken als wasknijpers,
maar ook om inventieve apparatuur met tijdklokken waaraan mensen zichzelf vastbinden om
zo tot seksuele opwinding te komen.
Sadomasochisten spelen een seksueel spel op basis van afspraken. Het is een misverstand
te denken dat hier sprake is van onderdrukking, mishandeling en seksueel geweld: het zijn
seksuele technieken die op basis van afspraken en wederzijds vertrouwen worden toegepast.
Deze afspraken worden nageleefd via codes en signalen die de spelers begrijpen en respecteren.
Met deze codes wordt duidelijk gemaakt wat iemand niet wil. Zo kan ‘genade’ afhankelijk van
afspraken betekenen ‘ga nog even door’ en wordt met ‘stop’ ook daadwerkelijk de eis uitgesproken dat de dominant stopt met wat hij aan het doen is.
SM is dus geen vorm van seksueel misbruik. Het kan voor mensen die seksueel misbruikt
zijn, therapeutische waarde hebben om deze ervaringen te herbeleven via een SM-spel waarbij
zij wél de regie in handen hebben. Ook komt het voor dat voormalige slachtoffers en plegers
1
20
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
van misbruik juist met behulp van SM op een door hen verkozen en maatschappelijk acceptabele wijze vorm geven aan hun seksualiteit.
De hierboven aangegeven SM-spelen worden gepraktiseerd door een kleine groep (mannen en vrouwen; hetero-, homo- en biseksueel). In de bredere zin van het woord hebben de
meeste mensen sadistische of masochistische elementen in hun seksuele script. We weten onder
andere uit de vraaggesprekken en enquêtes van Hite (1989) en door de publicaties van Friday
(1977), dat meer vrouwen dan aanvankelijk werd aangenomen verkrachtingsfantasieën hebben.
Nogal wat mensen fantaseren erover hard aangepakt te worden. Voor sommige mensen is een
bepaalde mate van pijn (bijvoorbeeld hard knijpen, er stevig tegenaan gaan) onderdeel van hun
seksuele gedrag. Let wel: dit is op zich nog geen SM. Het wordt pas SM als beide partners er
plezier aan beleven een spel te spelen met afhankelijkheid en onderdanigheid. Aan de andere
kant van het continuüm hard/zacht zien we de zogenoemde vanilleseks, waarbij zacht strelen
juist leidt tot seksuele opwinding. Er is echter een substantieel verschil tussen stevig aangepakt
worden en SM: bij SM gaat het veelal om de beleving van macht en onmacht achter de pijn.
Het urenlang tergend opgewonden gemaakt worden zonder de verlossing van een orgasme
als gevolg van het geaaid worden met een veertje, is SM. Het erkennen van de dominant als
degene die het daarbij voor het zeggen heeft, is essentieel. Maar feitelijk staat de dominant op
dat moment in dienst van de seksuele opwinding van de ondergeschikte.
Als kind hebben de meeste mensen ervaring opgedaan met de gevoelens van spanning die
het verleggen van grenzen kan oproepen. Veel kinderen spelen spelletjes als ‘de kieteldood’
met elkaar en hun ouders. ‘Genade’ betekent ook dan ‘ga nog even door’; het kind blijft dan
uitdagend gedrag vertonen. Terwijl ‘echt genade’ of ‘stop’ ook betekent dat je wilt dat die grens
niet overschreden wordt. Dit speelse, verkennende, paradoxale gedrag rondom grenzen is
kenmerkend voor SM.
Pedofilie en pedoseksualiteit
Er bestaat veel spraakverwarring over pedofilie en pedoseksualiteit. Pedofielen zijn volwassenen die houden van kinderen. Dat is een erotische oriëntatie. Pedofilie leidt lang niet altijd tot
seksueel contact, onder andere omdat morele overwegingen en maatschappelijke omstandigheden pedofiele mensen daarvan weerhouden. Pedoseksualiteit verwijst naar gedrag. Iemand
die pedoseksueel gedrag vertoont, hoeft zich lang niet altijd aangetrokken te voelen tot kinderen. Zo blijkt dat veel ‘kindermisbruikers’ geen regelmatige wensen of fantasie hadden over
seks met een kind en dus niet pedofiel zijn (Straver, 2000).
Er bestaat een tweede onderscheid als je kijkt naar de leeftijd van het kind. Strikt genomen
hebben ‘pedofielen’ een voorkeur voor kinderen vóór de puberteit. Een andere groep betreft
mensen die een voorkeur hebben voor postpubertaire jongeren (dus vanaf ongeveer 12 jaar).
Dit wordt efebofilie genoemd (Frenken & Van Beek, 1998) als het zich op jongens richt en
parthenofilie als de voorkeur op meisjes is gericht. In zeer veel literatuur wordt dit onderscheid
niet duidelijk gemaakt. In deze paragraaf gaat het vooral over pedofilie en pedoseksualiteit, dus
over de leeftijdsgroep tot de puberteit (meestal tot 12 à 13 jaar oud).
Pedoseksuelen hebben te maken met het strafrecht, in die zin dat de wetgever normen heeft
gesteld voor seksuele contacten met jongeren. Seksuele contacten met kinderen onder de 16
zijn strafbaar en kunnen vervolgd worden (art. 244 Wetboek van Strafrecht).
De wet is in 2002 veranderd: seksuele contacten van volwassenen (inclusief jongeren boven
de 16) met jongeren tussen de 12 en 16 jaar waren tot 2002 een klachtdelict in Nederland. Dat
wil zeggen dat justitie een klacht van de jongere, de ouders of de Raad voor de Kinderbescherming afwachtte. De officier van justitie of de politie nam bij seksuele contacten met personen in
deze leeftijdsgroep dus zelf geen initiatief tot vervolging. Met andere woorden: tot 2002 waren
1.4 • Uitingen van sekse en seksualiteit
21
pedoseksuele contacten altijd strafbaar, maar efebofilische of parthenofilische contacten alleen
als er een klacht werd ingediend.
De wetsverandering van 2002 heeft ook gevolgen gehad voor seksuele contacten tussen
jongeren onder de 16. Dit wordt verder behandeld in 7 par. 3.2 over de seksuele ontwikkeling
van kinderen en jongeren en in 7 par. 5.2 over de zedelijkheidswetgeving. Nu volstaat de opmerking dat seksuele contacten tussen meerderjarigen (boven de 16) en kinderen of jongeren
onder de 16, dus pedoseksuele, parthenofilische en efebofilische contacten, bij wet verboden
zijn.
Over het aantal mensen met pedofiele en pedoseksuele verlangens en over de specifieke
gerichtheid van hun verlangens is weinig bekend. Dit hangt samen met het illegale karakter,
de lage vorm van sociale organisatie en het taboe. De schatting is dat 1% van de bevolking (dus
160.000 Nederlanders) pedofiele gevoelens heeft en dat van die groep nog geen 10% pedoseksueel is (Van Beek, 2012).
Brongersma (1987) vat het spaarzame onderzoek naar pedoseksualiteit samen. Daaruit kan
met de nodige slagen om de arm het volgende geconstateerd worden.
5 De meeste heteroseksueel gerichte pedoseksuele mannen voelen zich aangetrokken tot
meisjes vóór de puberteit.
5 De meeste homoseksueel gerichte pedoseksuele mannen zijn juist gericht op jongens in
de puberteit of adolescentie, met een piek rond de 13 jaar (gemiddelde leeftijd bij de eerste
zaadlozing, het begin van de puberteit), en strikt genomen dus efebofiel.
Van Naerssen (1989) sprak veel pedoseksuelen en pedofielen in klinische situaties. Zijn beeld
van de mensen die deelnemen aan gespreksgroepen en klinische hulpverlening in Nederland
is als volgt.
5 De meeste pedofielen en pedoseksuelen zijn van het mannelijk geslacht.
5 De meeste pedofielen en pedoseksuelen zijn gericht op jongeren in de puberteit (11-16
jaar) en zijn dus strikt genomen efebofiel.
5 De meeste van deze mannen vallen op jongens.
5 Ook bij pedoseksuele delicten zijn de mannelijke plegers in de meerderheid.
Hij baseert zich echter uitdrukkelijk op zijn eigen cliënten; het betreft hier dus geen representatieve steekproef.
Wijkman e.a. (2011) analyseerde het spaarzame onderzoek bij 672 vrouwelijke zedendelinquenten in Nederland. Bij slechts een klein deel werd parafilie (pedoseksualiteit) geconstateerd.
Heel vaak werd het misbruik gepleegd samen met een mannelijke pleger.
Sax en Deckwitz (1992) publiceerden over vrouwelijke pedofilie en pedoseksualiteit. Aangenomen wordt dat veel vrouwen erotische (seksuele, niet-genitaal gerichte) gevoelens beleven in de omgang met kinderen. Zo kan borstvoeding een erotische sensatie geven, maar
is het taboe om het zo te benoemen. Het valt echter minder op; maatschappelijk gezien zijn
vrouwen en kinderen vrijer om openlijk lichamelijk met elkaar om te gaan dan mannen en
kinderen.
Als we pedofilie en pedoseksualiteit op een continuüm plaatsen, herkennen sommige hulpverleners dat kinderen soms seksuele gevoelens bij hen oproepen (Gieles, 1983; Sandfort, 1984).
Hoe hulpverleners daarop reageren, komt aan de orde in 7 H. 6.
Gerontofilie
Het tegenovergestelde van pedofilie is gerontofilie: jongere volwassenen die juist op ouderen
vallen. Een vrouw van 24 die verliefd is op een man van 42, wordt niet gerontofiel genoemd. Het
1
22
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
betreft mensen die een voorkeur hebben voor seksueel contact met senioren (vanaf een jaar of
55, 60). Het lijkt maatschappelijk meer geaccepteerd dat een oudere man een jonge vrouwelijke
partner heeft, dan dat een oudere vrouw een jonge vriend heeft.
Voyeurisme en exhibitionisme
Voyeurisme (het graag bekijken van seksueel gedrag van anderen) en exhibitionisme (het
prettig vinden om zich te laten bekijken) vormen een andere dualiteit. In de strikte zin van het
woord betreft het een auto-erotische activiteit. De voyeur kijkt naar seksueel gedrag van anderen, wat door die anderen niet ontdekt hoeft te worden. De exhibitionist daarentegen is juist
afhankelijk van toeschouwers die op zich niet tot seksuele handelingen hoeven over te gaan; het
bekeken worden volstaat. Exhibitionisme op een openbare plaats of ten overstaan van kinderen
beneden de 16 is strafbaar gesteld (art. 239 Wetboek van Strafrecht).
Veel mensen hebben voyeuristische en exhibitionistische elementen in hun seksuele script.
Veel mensen vinden het spannend om de partner te bekijken als die zich langzaam en uitdagend uitkleedt. En die partner vindt het opwindend om zich te laten bekijken. In de brede zin
van het woord is het bekijken van porno een voyeuristische activiteit. Seks via een webcam is
bij uitstek voyeuristisch en exhibitionistisch gedrag.
Zoöfilie
Mensen kunnen ook seks met dieren hebben: zoöfilie, ook wel bestialiteit genoemd. De bioloog
Midas Dekkers (1992) noemt cijfers van de eerder aangehaalde Amerikaanse onderzoeker Kinsey (1948), die berekende dat 8% van de mannen en 3,5% van de vrouwen ooit seksueel contact
had gehad met een dier. Bij de (Amerikaanse) plattelandsbevolking schoot dit cijfer omhoog
naar 50% van de mannelijke bevolking.
Dekkers geeft aan dat zoöfilie als regel een uitlaatklepfunctie heeft. Het doet zich toch
vooral voor bij gebrek aan menselijke partners: herders met schapen (oraal, vaginaal en anaal),
jongens met ezels of kippen (oraal, vaginaal en anaal), alleenstaande dames met hun hondje
(gelikt worden en masturberen). Voor de betreffende dieren geldt dit ook: de meeste dieren
hebben een sterke voorkeur voor hun eigen soort, tenzij soortgenoten niet beschikbaar zijn.
In sommige situaties leren ze via beloning hun seksuele gedrag te richten op mensen (koekje
voor de hond).
Wat relativering kan nooit kwaad: Dekkers (1992) besluit zijn gereken met de volgende passage: ‘Reken je tot de bestialiteit alleen mensen die het uitsluitend met dieren doen, dan zakt
het percentage natuurlijk tot ver onder de 1%. Voor bestialiteit is fantasie nodig en mensen met
fantasie zijn als regel niet voor één gat te vangen. Laat je daarentegen de eis vallen dat er voor
seksueel contact ergens iets moet worden ingestopt of dat er aan dat ergens of iets gefrommeld
moet worden en is het voldoende om zomaar eens wat te knuffelen, een warm gevoel van elkaar
te krijgen, een kusje misschien op zijn tijd, kortom te houden van, dan is bestialiteit geen afwijking meer maar regel, en niet eens schande maar bon ton. Wie wil er nu geen dierenliefhebber
worden genoemd?’
Het houden van dieren zoals Dekkers dat beschrijft, is een mooi voorbeeld van de erotische
kant van seksualiteit. Puur seksueel hoeft dit niet te zijn: het gaat meestal niet zozeer om de genitaliën, noch om het feit of het een mannetjes- of vrouwtjesdier betreft. Het is anderzijds meer
dan intimiteit alleen, want er zijn wel degelijk lichamelijke elementen en sensuele ervaringen
mee gemoeid; die zijn zelfs erg belangrijk.
Politiek-maatschappelijk speelde zich in Nederland rond 2008 een discussie af over de
vraag of seksuele contacten van mens met dier verboden zouden moeten worden. Sommigen
zien er per definitie een vorm van misbruik van dieren in. Anderen wijzen erop dat er al wetgeving bestaat tegen dierenmishandeling en dat separate wetgeving die alle seksuele contacten
1.4 • Uitingen van sekse en seksualiteit
23
tussen dier en mens verbiedt, zeer lastig vorm te geven is. Het roept bijvoorbeeld de vraag op
of alleen penetratie strafbaar moet worden gesteld, of ook het likken van geslachtsdelen als
te verbieden handeling moet worden vastgelegd. Daarbij zal de gelikte (mens) dat seksueel
beleven, de likker (dier) niet. In het wetsvoorstel van de PvdA worden ook strelen en likken
als ontuchtige handelingen gedefinieerd. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in invoering van
artikel 254 van het Wetboek van Strafrecht, waarin ontucht met een dier strafbaar is gesteld. In
artikel 254a geldt dit ook voor pornografische afbeeldingen van seks van mens en dier.
Seksueel fetisjisme
Weer een andere variant betreft fetisjisme. Dit begrip is afgeleid van fetisj: een stoffelijk voorwerp van afgodische verering. Bij fetisjisme is er een seksuele binding aan een bepaald lichaamsdeel of een kledingstuk (bijvoorbeeld schoeisel). Voorbeelden zijn seksuele opwinding
bij het strelen van zijde, het ruiken aan gebruikt ondergoed, het zien van een bepaald type
sportschoenen. In principe kan elk object een fetisj worden. Over fetisjisme en seksueel script
is in de inleiding van deze subparagraaf al het een en ander vermeld. Fetisjisme kan problematisch zijn als een bepaald object of een bepaalde situatie de enige mogelijkheid is om seksueel
opgewonden te raken.
Soloseks
Tot nu toe is voor al het genoemde seksuele gedrag fysiek een partner of op zijn minst een
toeschouwer nodig. Bij zelfbevrediging (seks met jezelf, ook wel soloseks en masturbatie genoemd) hoeft dit niet en kan fantasie volstaan. Als zelfbevrediging de enige vorm van bevrediging is bij aanwezigheid van een partner, is dat voor sommige mensen moeilijk te accepteren.
Nogal wat mensen maken zich ongerust dat ze te veel masturberen. De enige norm die hierbij
te stellen valt, is of mensen zich er prettig bij voelen. Een reden waarom mensen het minder
prettig zouden kunnen vinden, is dat ze eigenlijk seksuele contacten met anderen prefereren.
In de zorg voor verstandelijk gehandicapten zien we wel cliënten die zeer frequent masturberen. Soms heeft dit te maken met een gebrek aan vaardigheden om tot een orgasme te komen.
In 7 par. 4.8 komen we op deze problematiek terug.
Studietaak 1.7
Coming-out (verwerkingsopdracht)
Nu je op een rijtje ziet staan welke varianten er allemaal in het seksuele menu zijn, ga je met
elkaar in gesprek over je seksuele ervaringen en gevoelens. Bedoeling is dat je je seksuele
gerichtheid verbaal presenteert. Deze opdracht heet coming-out, een Amerikaans begrip
dat staat voor het sociale proces van onder anderen homo’s om er in hun omgeving voor
uit te komen dat ze ‘zo’ zijn. Dit proces gaat nogal eens gepaard met twijfel, onzekerheid en
angst, maar na de bekendmaking ook met opluchting, blijdschap en trots.
a. Formeer kleine groepen (3-4 personen), waarin je je vertrouwd voelt. Maak afspraken
over het bewaken van het vertrouwelijke gehalte van je ontboezemingen. Een belangrijk gebod lijkt mij dat je niet gedwongen wordt om meer te vertellen dan je kwijt wilt.
Respecteer elkaars grenzen, zowel bij wat je zelf wilt vertellen als bij wat je wilt dat een
ander je vertelt. Praat eerst over die grenzen.
b. Alternatief A: Ga daarna met elkaar in gesprek over het onderwerp. Vertel elkaar in welke varianten jij jezelf herkent of hoe je zou willen zijn. Probeer daarbij verder te komen
dan alleen maar: ‘Ik ben hetero en verder niks.’ Kijk ook eens naar je dromen, fantasieën
en jeugdervaringen. Alternatief B: Als je dit te moeilijk vindt, vertel dan over mensen die
je kent die hun seksuele gerichtheid presenteerden en hoe je dit hebt ervaren.
1
24
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
c.
1
1.5
Leg vragen die jullie hebben naar aanleiding van jullie gesprek aan de grote groep voor
en bespreek die met elkaar.
Maatschappelijke acceptatie
Aan de discussie over tolerantie voor seksueel gedrag dat afwijkt van het gemiddelde, zitten
verschillende kanten:
5 maatschappelijk-ethisch (wat hoort wel en niet in een samenleving?);
5 juridisch (wat wordt wel en niet door de overheid verboden?);
5 medisch-psychiatrisch (wat is gestoord en wat is normaal?);
5 historisch-cultureel (wat zijn gegroeide gewoonten?);
5 persoonlijk (wat vindt ieder individu zelf, vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid?).
Ten aanzien van alle genoemde varianten geldt, dat de maatschappelijke waarden en normen
een belangrijke rol spelen in het welzijn van de betrokken mensen. Als eerste voorbeeld nemen
we homoseksualiteit.
Maatschappelijk-ethisch vindt een grote meerderheid van het Nederlandse volk dat homoseksuele mensen geaccepteerd dienen te worden. Juridisch is er veel bereikt door de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht. Homoseksueel gedrag is in
Nederland al jaren volstrekt legaal en uit vrijwel alle handboeken met overzichten van psychiatrische stoornissen als ziektebeeld verwijderd. Nederland heeft de hoogste mate van acceptatie
van homoseksualiteit van de wereld. Maar ook in Nederland is nog geen sprake van volledige
sociale acceptatie van homoseksualiteit (Hekma, 2004; Keuzenkamp e.a., 2010, 2011).
De homo-emancipatie kent drie generaties. De eerste generatie vocht tegen het verbod
op homoseksualiteit. De tweede golf realiseerde de erkenning en de juridische gelijkstelling.
Momenteel bevinden we ons in de derde fase: die van het verbreden van de maatschappelijke
acceptatie.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau publiceerde breed onderzoek naar de sociale acceptatie van homoseksuelen in Nederland (Keuzenkamp, 2006, 2010). Hieruit blijkt dat homoseksualiteit weliswaar niet in alle, maar wel in brede lagen van de bevolking wordt geaccepteerd.
Veel homoseksuele mannen en vrouwen zijn tegenwoordig open over hun seksuele voorkeur:
tegenover hun ouders, vrienden en op het werk. Tegelijkertijd wordt van hen verwacht dat ze
zich aanpassen aan de codes van de dominante (heteroseksuele) samenleving. En veel homo’s
en lesbo’s doen dat ook. Veel homoseksuele mannen en lesbische vrouwen durven bijvoorbeeld
niet hand in hand op straat te lopen. Kort gezegd: men mag wel ‘zo’ zijn, maar moet verder ‘gewoon’ doen. Dat is ook de titel van het onderzoek Gewoon doen, waarin wordt uitgewerkt hoe
dit doorwerkt in de zelfacceptatie van homoseksuelen. ‘Vrouwelijke’ mannen en ‘mannelijke’
vrouwen worden geconfronteerd met afwijzing (Keuzenkamp e.a., 2006). Die roep tot aanpassing aan de heteronorm wordt duidelijk in een terugkerend onderzoek waarbij mensen wordt
gevraagd wat zij ervan vinden als een man en een vrouw elkaar op straat zoenen. Van de Nederlanders nam in 2000 8% hier aanstoot aan. Als twee vrouwen elkaar in het openbaar zoenden,
vond 31% dat aanstootgevend en als het om twee mannen ging, vond 42% dit (Keuzenkamp e.a.,
2006). Bij jongeren onder de 25 ligt dit nog veel hoger: 57% van de jongens keurt het af dat twee
jongens met elkaar vrijen en 31% van de meisjes (De Graaf e.a., 2012b).
Van alle Nederlanders vindt 95% dat homomannen en lesbische vrouwen vrij moeten zijn
in hun manier van leven. De sociale acceptatie van homoseksualiteit is wat lager bij de volgende
bevolkingsgroepen: jongeren, ouderen, mannen, lager opgeleiden, religieuze en allochtone
1.5 • Maatschappelijke acceptatie
25
Nederlanders. Zo vindt 60% van de Turkse, 64% van de Marokkaanse, 77% van de Antilliaanse
en 88% van de Surinaamse Nederlanders dat homoseksuelen vrij moeten zijn om hun leven op
hun manier te leiden. Het is dus beslist niet zo dat de Nederlandse allochtonen in meerderheid
zeer homonegatief zouden zijn (Keuzenkamp e.a. 2006).
In een onderzoek onder Rotterdamse scholieren in 2005 stemden 44% van de leerlingen
van de eerste klas van het middelbaar onderwijs en 36% van de derdeklassers in met de
uitspraak dat ze de vriendschap met een beste vriend(in) zouden opzeggen als deze homo
of lesbisch zou blijken te zijn. In landelijk onderzoek is dit minder extreem, maar toch zegt
16% van de jongens en 4% van de meisjes de vriendschap op. De groep scholieren die denkt
dat homoseksuele jongeren op school tegen iedereen kunnen zeggen dat ze homo of lesbisch
zijn, is klein (5%) (Keuzenkamp e.a., 2010). Een onderzoek onder homojongeren zelf levert
op dat twee derde van hen homonegativiteit heeft meemaakt (Van Bergen & Van Lisdonk,
2010).
Die intolerantie onder jongeren leidt ook tot vervelend gedrag: er wordt veel gescholden,
gepest, geroddeld en soms ook geïntimideerd, gevochten en aangerand (Van Bergen e.a., 2010).
In 2012 werd antihomogedrag onder scholieren nog preciezer in beeld gebracht: de negatieve
bejegening richt zich op leeftijdgenoten die zich tot hetzelfde geslacht voelen aangetrokken
en in het bijzonder op jongeren die zich niet genderconform gedragen. Anders gezegd: het
gaat om het treiteren van homoseksuele jongens en dit is nog sterker jegens hen die zich meisjesachtig gedragen. Opgroeiende homoseksuelen zijn kwetsbaar voor het ontwikkelen van
psychologische problemen (Van Beusekom e.a., 2012). Schuyf & Felten (2012) onderzochten
dit bij lesbische vrouwen. Het moment dat subtiele vormen van stigmatisering gaan kantelen
naar geweld, lijkt getriggerd te worden door gender-non-conformiteit (‘mannelijk gedrag’ door
lesbo) of door zichtbare vormen van affectie (hand in hand lopen e.d.).
Voetballers mogen elkaar op het veld zoenen als ze een doelpunt maken, maar daarbuiten
beslist niet. Tijdens de landelijke Coming-Outdag 2012 stond coming out in de sport centraal.
De oproep van de voorzitter van de Nederlandse voetbalbond aan homoseksuele voetballers zichzelf te outen, leidde er nog niet toe dat een profvoetballer bekend maakte dat hij op
mannen valt. In teamsport blijkt dat lastiger dan in individuele sporten (zwemmen en turnen
bijvoorbeeld).
Ook in andere exclusieve mannengemeenschappen (internaat, leger enzovoort) is het lastig
manoeuvreren voor mensen met homoseksuele verlangens. Zij die een uitgesproken voorkeur
hebben voor homoseks, dreigen in dit soort groepen nogal eens seksueel geïntimideerd te worden (discriminatie, pesterijen, mishandeling, uitstoting, seksueel misbruik) (Bullinga, 1984).
Enerzijds vindt er in dit soort homosociale verbanden seks plaats van mensen van hetzelfde
geslacht, anderzijds kunnen groepsleden sterk afwijzend reageren op mensen die zichzelf duidelijk als homoseksueel benoemen. In vrouwengemeenschappen speelt deze discriminatie
minder openlijk.
Omdat er nog regelmatig sprake is van een afwijzende houding ten opzichte van homoseksualiteit, wordt er ook wel gesproken van homofobie en homonegativiteit (Kuyper & Bakker,
2006). Homofobie (angst voor homoseksualiteit) uit zich soms in homovijandig gedrag of zelfs
fysiek geweld. Bij specifieke groepen jongeren (meestal jongens) is ‘potenrammen’ bij vlagen
in zwang. De daders van fysiek antihomogeweld zijn voor 90% jonge mannen, vaak erg jong
(tussen 14 en 18). Veel daders opereren in groepen. Fysiek antihomogeweld kan geïnterpreteerd
worden als een rite de passage: een ritueel waardoor zij voor zichzelf een mannelijke status of
de status van volwassene realiseren. Het was dus niet zo dat ‘potenrammers’ voornamelijk tot
hun daden zouden komen door hun onzekerheid over eigen homoseksuele gevoelens (Schuyf,
2009).
1
26
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
Buijs sprak met de daders. Hij kwam tot de volgende conclusie over hun motieven: ‘De
hoofdoorzaak van de afkeer die de daders van homonegatief geweld voelen voor homoseksualiteit, ligt in hun opvattingen en emoties over mannelijkheid en seksualiteit. Vier aspecten
hiervan blijken vooral ergernis, afkeuring en walging op te roepen: anale seks, vrouwelijk gedrag, de zichtbaarheid van homoseksualiteit en de angst om door een homo versierd te worden’
(Buijs e.a., 2008, 107).
Als deze jongens denken dat ze een seksueel object zijn voor een homoman, triggert dit
het geweld.
Alternatieve straffen hebben in het verleden een bevredigend resultaat opgeleverd. Zo werden deze jongeren bijvoorbeeld tewerkgesteld als assistent bij het opknappen van het verenigingsgebouw van het COC, de belangenvereniging van homoseksuelen. Daar leerden ze dat
hun vooroordelen over homo’s niet klopten en dat homoseksualiteit niet iets is om bang voor te
zijn. Dit werd soms ook uitgedragen naar leeftijdgenoten. De aanpak van LHBT-discriminatie
heeft sinds 2011 prioriteit bij de politie en het Openbaar Ministerie, in nauwe samenwerking
met het COC. Bij discrimatoir geweld (hate crime) worden tegenwoordig geen taakstraffen
meer gegeven.
Homonegativiteit is te definiëren als de negatieve houdingen, meningen, gedachten en opvattingen over homoseksualiteit (Kuyper & Bakker, 2006). Mensen kunnen homoseksualiteit
tegelijk wel en niet afwijzen. De houding kan uitgesproken negatief zijn, maar ook meer tolerant of sterk positief. Puur homopositief is bijvoorbeeld, als je voor gelijke rechten van homo’s
bent, in het openbaar en in de privésfeer.
Het bevorderen van de sociale acceptatie van homoseksualiteit is al enige jaren een speerpunt van het beleid van de regering. Een van de belangrijkste instrumenten is het versterken van
positieve voorlichting op scholen en het bestrijden van homovijandig gedrag onder scholieren
(Ministerie van OCW, 2007). Homoseksuele jongeren die opgroeien in het relatief tolerante
klimaat in Nederland, hebben toch ook last van minderheidsstress. Er is ook een sterk verband
aangetoond met seksuele gezondheid en sociaal welzijn bij homoseksuelen (Kuyper, 2011a).
Hier hebben niet alleen homoseksuele jongeren last van, het grijpt ook in op hun omgeving.
Het cijfer voor zelfdoding is onder homoseksuele jongeren veel hoger dan onder heteroseksuele leeftijdsgenoten. Jongeren die vaak te maken hebben met homonegatief gedrag,
denken vaker aan zelfdoding of doen een poging tot zelfdoding. Hoe meer homonegativiteit,
des te vaker geven zij aan suïcidaal te zijn geweest. De verhoogde kwetsbaarheid treedt al op
wanneer de respondenten een paar keer per jaar iets negatiefs meemaken. Alarmerend is dat
van de groep jongeren die elke week een homonegatieve reactie krijgt, een op de vier een
suïcidepoging heeft gedaan (Van Bergen & Van Lisdonk, 2010). Homopesten is de grootste
voorspeller van zelfmoordgedrag onder homoseksuele, biseksuele en lesbische jongeren. Dat
is geen individueel of psychiatrisch probleem, maar heeft te maken met de negatieve houding
tegenover homogedrag. De jongeren die een zelfmoordpoging doen, zien geen toekomst voor
zich. Ze denken dat de sociale uitsluiting blijvend is (Van Bergen, 2013).
In 2012 is mede om sociale uitsluiting en discriminatie tegen te gaan voorlichting over
homoseksualiteit (seksuele diversiteit, seksuele en relationele vorming) opgenomen in de kerndoelen van het basis- en voortgezet onderwijs.
Als tweede voorbeeld hoe maatschappelijke acceptatie doorwerkt voor mensen die er een
bepaalde seksuele gerichtheid op nahouden, nemen we biseksualiteit. Het probleem waar biseksuelen vaak tegenaan lopen, is het stereotiepe beeld dat bij veel mensen bestaat: een biseksueel ‘eet van twee walletjes’, hij ‘kan niet kiezen’. Biseksuelen hebben soms moeite om hun leven
zo vorm te geven dat hun seksuele relaties bevredigend zijn voor henzelf en hun partners. Hierbij speelt mee dat veel mensen monogame relaties nastreven. Voor een biseksueel is dit lastig als
1.5 • Maatschappelijke acceptatie
27
hij gelijktijdig twee relaties verkiest, maar ook als hij een relatie met een vrouw verbreekt om
een relatie met een man aan te gaan. Voor sommige buitenstaanders lijkt het een comfortabele
positie om twee partners te hebben, maar voor de betrokkene zelf kan het ingewikkeld zijn om
het beroep dat twee partners op hem doen te hanteren.
Een derde voorbeeld van discriminatie betreft transfobie.
De laatste jaren realiseren veel transgenders (transmannen en transvrouwen) zich dat zij
toch echt ‘iets anders’ zijn dan biologische mannen en vrouwen, er is dus ‘transtrots’ ontstaan.
In de medische hulpverlening (VU-ziekenhuis) wordt van binnenkomende cliënten verlangd
dat zij zich heel sterk man of vrouw voelen, maar het is logischer niet te veel te hameren op een
tweedeling in de genderstandaarden waar deze mensen zich dan in moeten plooien (nadat zij
zich al een heel leven in de voor hun niet-passende standaard hebben moeten persen).
Transgenders kunnen niet vanzelfsprekend op acceptatie door de Nederlandse bevolking
rekenen. Zo vindt 20% dat er iets mis is met mensen die zich geen vrouw of man voelen. 38%
Vindt dat transgenders zelf maar de operaties om van geslacht te veranderen moeten betalen
(Kuyper, 2012).
Keuzenkamp (2012b) deed in 2012 in opdracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap onderzoek onder de transgenders in Nederland. Ruim de helft van de transgenders (54%) leeft altijd volgens hun genderidentiteit, 29% doet dat zelden of nooit. Ruim 20%
houdt het trans-zijn verborgen voor de ouders. Op het werk is maar 45% uit de kast. Ruim een
derde (37%) van de transgenders voelde zich niet altijd veilig in de buurt. Dat gold vooral voor
degenen die in transitie waren. 42% kreeg in het afgelopen jaar een of meer negatieve reacties
vanwege het trans-zijn. In de openbare ruimte is 38% van de openlijke transgenders negatief
bejegend. Het meest genoemd zijn: afkeurende blikken (27%), belachelijk gemaakt zijn of het
mikpunt van flauwe grappen (19%) en scheldpartijen (12%). 5% werd bedreigd en 5% seksueel
geïntimideerd (Keuzenkamp, 2012b). Vergeleken met de rest van de bevolking zijn meer dan
twee keer zoveel transgenders die aan het onderzoek van Keuzenkamp meededen eenzaam,
hebben zeven keer zoveel van hen ernstige psychische problemen en hebben tien keer zoveel
van hen ooit een zelfmoordpoging ondernomen.
Een breed spectrum van groepen strijdt voor erkenning van transgenderisten (Pleij &
Schutte, 1999; Transgender Netwerk Nederland) en bestrijdt transfobie (het op traditionele
gronden afwijzen van transgenders, vaak gepaard gaand met gevoelens van afschuw). Zij leggen zich niet neer bij pathologisering: nogal eens moeten transgenders zich laten diagnosticeren alsof zij een ziekte hebben. Ze bestrijden de discriminatie, om te beginnen op de werkvloer.
Tal van transgenders hebben aan den lijve discriminatie ondervonden, velen hebben ontslag
gekregen of genomen tijdens de transitie (Vennix, 2010; Kedde e.a., 2011).
De Nederlandse overheid steunt de emancipatie van transgenders. Nederland loopt vaak
voorop in acceptatie van seksuele diversiteit (Keuzekamp, 2011), maar in dit geval moeten wij
de eer laten aan Argentinië. In het land van koningin Maxima is als eerste land ter wereld een
wet aangenomen, die alle mensen het recht geeft om hun geslacht te erkennen en een simpele
administratieve procedure volstaat om het geslacht in de burgerlijke stand te veranderen. Er
wordt geen medisch-psychische diagnose vereist, er wordt niet vereist dat er een medische
ingreep plaatsvindt, maar de wet biedt dat recht wel als iemand dit wenst.
Met de verwachte aanpassing van de wetgeving in Nederland (COC 2012) is nog geen eind
gekomen aan de maatschappelijke discriminatie van transgenders.
In de psychiatrie zijn de maatschappelijke ontwikkelingen gevolgd. De DSM-IV (Diagnostic and Statistical Manual, fourth edition) (1995) is het meest gebruikte psychiatrische classificatiesysteem. De DSM-IV is een internationaal systeem dat is gebaseerd op in breed verband
afgesproken standaardomschrijvingen van ziektebeelden. Maatschappelijke ontwikkelingen en
1
28
1
Hoofdstuk 1 • Beleving van seksualiteit en intimiteit
medische inzichten leiden dan ook geregeld tot aanpassingen in dit classificatiesysteem. Medio
2013 wordt DSM-5 verwacht en hierop wordt geanticipeerd in dit hoofdstuk.
Met het toenemen van de maatschappelijke aanvaarding van verschillende seksuele gerichtheid is ook de medisch-psychiatrische terminologie aangepast. Aanvankelijk sprak men
over perversies of seksuele afwijkingen, vervolgens over ziekten of stoornissen. Vanaf de DSMIV wordt gesproken van parafilie. ‘Para’ betekent nevengeschikt, anders. ‘Filie’ betekent houden
van. Parafilieën zijn dus andere wijzen van liefhebben. Bij de classificatie van ziektebeelden zien
we dat de subjectieve beleving van de cliënt (in hoeverre heeft hij er zelf problemen mee?) in
toenemende mate een diagnostisch meetpunt wordt. Daarnaast speelt de hinder die de omgeving ondervindt een rol. In die zin werken sociale normen door in de medisch-psychiatrische
diagnostiek. Ook bij de het tot stand komen van de DSM-5 is die discussie verder verhevigd.
Parafilie kan worden opgevat als een variatie in het patroon van seksuele lust, die voor iemand
nagenoeg de enige manier is om seksueel opgewonden te raken. Iets wordt als een parafiele
stoornis omschreven als iemand daaronder leidt of wanneer het schadelijk is voor anderen (Ten
Hag, 2012). Zo wordt een travestiet die zich als vrouw verkleedt in DSM niet gediagnostiseerd
als pathologisch. Het is een parafilie; het is ongewoon seksueel gedrag, maar niet gestoord. Het
wordt pas een parafiele stoornis als deze travestiet er zelf onder lijdt (Ten Hag, 2012).
Seksuele contacten met kinderen zijn in bepaalde culturen een vanzelfsprekend onderdeel
van de seksualiteit. Soms maken ze deel uit van initiatieriten rondom het bereiken van de
voortplantingsrijpheid. Zo zijn homoseksuele contacten bij diverse Papoeastammen gebruikelijk bij kinderen en pubers. Jongens vanaf 12 jaar worden daarbij door jongere jongens oraal
bevredigd. De filosofie hierachter is dat de oudere het zaad aan de jongere generatie overdraagt.
Regelmatige seksuele contacten zijn naar hun idee nodig om een toereikende zaadvoorraad op
te bouwen. Bij andere Papoeastammen gebeurt dit weer anaal. Als de jongere zelf een jaar of
12 wordt, geeft hij zijn zaad op zijn beurt weer door aan jongere jongens. Heteroseksuele contacten zijn voor hen nog uitgesloten; die starten pas rond de 20, als ze een huwelijk aangaan
(Hekma, 1994).
Met dit voorbeeld kan geconstateerd worden dat de geboden op het gebied van seksuele
contacten voor kinderen en ouderen verschillen per cultuur. Ook in onze cultuur waren die
geboden in andere tijden anders. In Europa was het tot twee eeuwen terug nog gebruikelijk,
in verschillende lagen van de bevolking, dat alle familieleden naakt in een verblijf sliepen en
getuige waren van vrijen, geslachtsverkeer, geboorte en dood. In andere sociale milieus was het
in die tijd juist weer gebruikelijk dat ook man en vrouw gescheiden sliepen (Dasberg, 1975).
Zo vanzelfsprekend als pedoseksualiteit bij de genoemde Papoeastammen is, zo gecompliceerd ligt dit in onze cultuur. De maatschappelijke acceptatie van pedofielen en pedoseksuelen
is de laatste jaren sterk afgenomen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw groeide in Nederland de acceptatie van het erkennen van de seksuele gevoelens, behoeften en uitingen van deze
groep en van hun jeugdige partners. Zo heette de betreffende werkgroep van de Nederlandse
Vereniging voor Seksuele Hervorming ‘Pedoseksualiteit en Jeugdemancipatie’. Hier is heden
ten dage geen sprake meer van. In de media worden kinderverkrachters, kinderpornografieproducenten, psychopaten, pedofielen en pedoseksuelen op één hoop gegooid. In het gevangeniswezen staat de pedoseksueel onder aan de sociale ladder, zowel bij het personeel als bij
de gedetineerden.
Elke seksuele uitingsvorm vindt plaats binnen een maatschappelijk en cultureel kader.
Soms is er sprake van een roldoorbrekende sociale voorhoede, soms van eeuwenoude tradities.
In geen enkel van de gevallen kan worden volstaan met het onderdrukken; daarmee wordt
meestal niet méér bereikt dan het ondergronds gaan van bepaalde seksuele activiteiten. Als je
invloed wilt uitoefenen op je cliënt omdat je vermoedt dat hij worstelt met zijn seksuele ge-
1.6 • Samenvatting
29
richtheid, zul je eerst met hem in gesprek moeten gaan, eerst de gevoelens als zodanig moeten
erkennen. Dat impliceert beslist niet dat je al zijn seksuele gedrag erkent. In dat geval is het
ineffectief om alleen maar te moraliseren en te veroordelen.
Piercing, aanvankelijk alleen voorkomend in SM-kringen, zie je in diverse culturen, tijden
en landen en is medio jaren negentig in ons land in de mode geraakt. Op het platteland is door
de beschikbaarheid vaker sprake van seks met dieren, maar wat te denken van de oudere dame
met haar schoothondje: is haar contact intiem of misschien ook wel seksueel gekleurd?
Studietaak 1.8
Anders (verwerkingsopdracht)
Als je een hard oordeel over anderen uitspreekt, roept dat de vraag op waarom je dat nodig
hebt. Een goed middel om andere mensen beter te kunnen begrijpen, is zelfonderzoek.
Als we reflecteren op eigen ervaringen, dromen en fantasieën, komen we mogelijk herkenningspunten tegen en wordt ons blikveld wellicht verruimd. Daarmee wordt die andere
mens, die in eerste instantie bizar, gestoord, verwerpelijk of buitenaards leek, misschien wel
iemand die we (een beetje) kunnen begrijpen. Dan is het voor de hulpverlener niet meer zo
nodig om alleen maar te veroordelen. Het oordeel komt dan wat meer op de achtergrond
te staan, het begrip wat meer voorop. Van hulpverleners wordt verwacht dat ze zich kunnen
verplaatsen in hun cliënten. Daartoe dient deze opdracht.
a. Kies uit het rijtje seksuele varianten er een, waarin jij weinig herkent van je eigen seksuele gedrag en fantasie.
b. Probeer je een seksueel contact voor te stellen, dat die persoon heeft.
c. Loop nu het schema van Van Naerssen (. tabel 1.1) langs om te kijken welke emoties
deze persoon zou kunnen hebben.
1.6
Samenvatting
In dit hoofdstuk is de basis gelegd voor het vervolg van dit boek. Met vallen en opstaan hebben
we definities gevonden voor seksualiteit, intimiteit en erotiek.
Drie hoofdbegrippen in de seksuologie zijn geïntroduceerd: genderidentiteit, genderexpressie en seksuele gerichtheid. Het scala van seksuele voorkeuren is verkend. De emoties die
seksualiteit oplevert bij een individu, zijn onderzocht en tevens geplaatst in de context van
maatschappelijke standpunten. In de psychiatrische diagnostiek wordt tegenwoordig gesproken van parafilie. Dit tekent de verschuivingen in het denken over groepen die in hun seksualiteitsbeleving afwijken van het gemiddelde. Van belang is of iemand zijn eigen voorkeur op
seksueel gebied kan aanvaarden en of mensen in zijn omgeving geen schade ondervinden van
zijn seksuele gedrag. Van de lezer is gevraagd zijn eigen seksuele gerichtheid te onderzoeken
en te benoemen, zich te verplaatsen in anderen en te reflecteren op zijn eigen emoties bij een
seksuele gerichtheid die afwijkt van zijn eigen voorkeur.
1
Download