Bindweefsel als een organiserend systeem

advertisement
1
Bindweefsel als een
organiserend systeem
1.1
Van scheiden en verbinden – 2
1.2
Verbinden en scheiden met bindweefsel – 6
1.2.1
1.2.2
Verbinden – 7
Scheiden – 8
1.2.3
Vooruitblik – 9
1
2
1
Hoofdstuk 1 • Bindweefsel als een organiserend systeem
bindweefselstructuren en beïnvloeden het
gehele lichaam. De inwerkende kracht door
het slaan van een hamer op een spijker, maar
ook de (lichte) druk van de vingertop bij het
intypen van een letter of het aanraken van
een app op een tablet, wordt door de arm en
schouder naar de romp doorgeleid.
De voorgaande alinea benoemt structuren
als aparte elementen: bot, kraakbeen, pezen,
ligamenten. Dit boek over bindweefsel bespreekt zeker afzonderlijke bindweefseltypen
en hun rol bij houding en beweging. Tegelijk is
het echter essentieel om ons lichaam als een
eenheid te zien. Een samenhangend geheel,
waarbij bindweefsel de ‘bindende factor’ is om
alle systemen nauw samen te laten werken.
Zoals in intermezzo 1.1 is te lezen, ontstaan alle
bindweefsels uit het middelste kiemblaad van
een embryo.
Inleiding
Mensen kunnen bewegen. De prikkel om te
bewegen kan sterk verschillen. Bij natuurvolken leidt de noodzaak om dagelijks voedsel
te verwerven vaak tot zware inspanning. Bij
een hoogontwikkelde samenleving is het
gebruik van sociale media met een paar vingerbewegingen al rijdend in een trein wellicht
een meer tijdvullende bezigheid dan voedsel
zoeken. Mensen bewegen zich niet alleen
om vooruit te komen in het leven, maar ook
om te sporten en zich actief te ontspannen.
Een andere prikkel tot bewegen is de grote
behoefte aan persoonlijk contact, waarbij
subtiele expressieve bewegingen, spraak
en mimiek onontbeerlijk zijn. Bewegen is te
danken aan ons bewegingssysteem: het nauwkeurige samenspel van zenuwstelsel, spierstelsel, bindweefsel en skelet. Bewegingen zijn
weliswaar niet afhankelijk van de aanwezigheid van een skelet, zoals rupsen, wormen en
naaktslakken iedere dag weer aantonen, maar
de specialisatie van een skelet, met gewrichten
die bewogen worden door spieren, maakt de
mogelijkheden veel groter.
Bewegingen zijn enerzijds het gevolg van
(spier)kracht en anderzijds veroorzaken bewegingen van het lichaam op zich ook weer
inwerkende krachten; op spieren en pezen,
botten, kraakbeen in gewrichten, kapsels en
banden. Weefsels worden door deze krachten
belast en samengedrukt zoals bij het neerzetten van de voet in de voetzool en in de
gewrichtsoppervlakken van onder meer enkel,
knie en heup. Tegelijkertijd worden de pezen
en het spierbindweefsel van spieren die de
loopbeweging onderhouden, op rek belast.
Ook de kapsels en ligamenten die botten
met elkaar verbinden en de bewegingen van
gewrichten sturen, worden bij bewegen vervormd en gerekt.
Een derde vorm van krachtoverdracht,
afschuifkracht, vindt plaats als zijdelings met
elkaar verbonden spierweefsels en vliezen
onderling verschuiven. De genoemde krachten worden overgedragen en doorgeleid door
1.1
Van scheiden en verbinden
Voor anatomen en histologen was en is het zinvol om systematisch structuren en weefsels van
elkaar te scheiden, te analyseren en te beschrijven
(. figuur 1.1). Dit heeft in de anatomie geleid tot
inzicht in wat er allemaal aan structuren voorkomt.
Dat onderzoek heeft een lange geschiedenis. Kennis van spieren en skelet komt oorspronkelijk voort
uit meerdere eeuwen kijken naar en prepareren van
kadavers.
Andreas Vesalius (1514-1564) volgt als aankomend arts opleidingen aan de universiteiten van
Leuven, Parijs en Padua. Hij constateert bij het vertalen van teksten van Galenus, dat deze vermoedelijk nooit een mens systematisch van binnen had
bekeken, maar zijn kennis ontleende aan bijvoorbeeld koeien. Vesalius ontleedt in Padua lichamen
van ter dood gebrachte criminelen, geeft demonstratiecolleges en publiceert zijn zevendelige anatomische standaardwerk De humani corporis fabrica
libri septem (Zeven boeken over de bouw van het
menselijk lichaam). Rembrandts beroemde schilderij ‘De anatomische les van dr. Nicolaas Tulp’
geeft aan dat de deskundigheid van de anatomen al
3
1.1 • Van scheiden en verbinden
. Figuur 1.2
De anatomische les van dr. Nicolaas Tulp.
Intermezzo 1.1 Oorsprong van bindweefsel
in het embryo
. Figuur 1.1
Menselijk lichaam.
in de gouden eeuw zo gedetailleerd was dat Rembrandt een vrijwel correcte schildering kon maken
van de zeer complexe anatomie van de menselijke
hand (. figuur 1.2). Vervolgens is er eeuwenlang
uitbundig in het menselijk lichaam gesneden, gekeken en beschreven.
Een zeer vroeg embryo ontwikkelt eerst twee
kiembladen die het grensvlak gaan vormen
met de toekomstige buitenwereld. Deze twee
kiembladen zijn het ectoderm en het endoderm. Het ectoderm levert de opperhuid, de
daarbij horende zweetklieren en haren en het
zenuwstelsel, het endoderm levert onder meer
de epitheellagen van de darmtractus en de
longen en bijbehorende klieren (. fig a). Het
worden grenslagen die uit aaneengesloten
cellen bestaan, die hecht met elkaar zijn verbonden (epitheel). Vanuit het ectoderm vormt
zich een groeve, de primitiefstreep (Engels:
‘primitive streak’) en daarna een buis, de neurale buis die het zenuwstelsel wordt.
Het overgrote deel van de weefsels in het
lichaam is afkomstig van een groep cellen
die zich vanuit de primitiefstreep tussen deze
twee kiembladen nestelt. Samen heten die
cellen van het inwendige van het embryo het
mesenchym (zie figuur). Vaak wordt het mesoderm of mesodermaal weefsel genoemd, maar
het begrip derm (huid of grens) is in feite niet
van toepassing. Een opvallend onderscheid
ten opzichte van ecto- en endoderm is dat
deze cellen in een los verband liggen en tussenstof gaan maken. Zij zijn verantwoordelijk
1
4
1
Hoofdstuk 1 • Bindweefsel als een organiserend systeem
a
linea primitiva
ectoderm
mesenchym
entoderm
b
migratie van mesenchymcellen tussen
de kiembladen
somiet
neurale buis
huid/onderhuid
deel
entoderm
spierdeel
chorda dorsalis
ectoderm
mesenchym
c
voor de vorming van het totale bindweefselsysteem van botten en gewrichten tot banden,
vliezen, pezen en huid. Ook het hart, de bloedvaten, het lymfestelsel en het spierweefsel
komen uit het mesenchym voort. Al met al een
heel scala van mogelijkheden vanuit de eerste
mesenchymcellen.
Mesenchymcellen gaan al snel over tot
specialisatie in de diverse bindweefsels en
spierweefsel. Aan weerszijden van de primitieve kraakbenige wervelkolom (notochord) en
de eerste aanleg van het ruggenmerg (neurale
buis) vormen zich somieten. Dit zijn ritmische
rijen met concentraties van mesenchymaal
weefsel (zie . figuur b). Elke somiet ontwikkelt
een buitenlaag van cellen die de toekomstige
dermis en onderhuids vet- en bindweefsel
levert. De middelste cellen van de somieten
delen zich om de spieren en het spierbindweefsel rond de wervelkolom te leveren. De
meest mediale cellen vormen rondom de
neurale buis de botten van romp, wervelkolom
en het bekken. De extremiteiten ontwikkelen
zich zijdelings en nemen ook somietweefsel
in zich op. Ze zijn 30-35 dagen na de ovulatie
al als ronde schijfjes aan het embryo te zien
(carnegiestadium 14; zie . figuur c).
Dissectie leidt tot kennis, die voornamelijk beschrijvend is, en het leidt tot denken over bewegen met een mechanisch model van geïsoleerde
spierwerkingen. Hoe verder je uitprepareert, hoe
nauwkeuriger je komt te weten wat afzonderlijke
‘spieren’ doen. (Waar zitten origo’s en inserties aan
botten vast en welk resultaat levert contractie van
een specifieke spier op?) De biomechanica wordt
wel beschreven vanuit de idee dat berekening van
de optelsom van de krachten tussen origo’s en inserties van spieren leidt tot begrijpen van menselijk
bewegen.
Dit is reductionistisch denken, waarbij door
dissectie de mogelijkheid van het begrijpen van de
continuïteit tussen spierweefsel, de complexe bindweefsels en het skelet uit het oog verloren raakt. Atlassen geven door de interpretatie van anatomen en
tekenaars een mentaal gefilterd beeld van het menselijk lichaam. (McMinn’s Clinical Atlas of Human
Anatomy is met zijn foto’s realistischer dan ‘mooi’
getekende atlassen).
Door structuren afzonderlijk te beschrijven bestaat het risico dat apart benoemde structuren ook
apart therapeutisch behandeld worden. Het klassiek anatomische spiermodel leidde tot het analy-
1.1 • Van scheiden en verbinden
seren van deelbewegingen en oefentherapie voor
afzonderlijke zwakke spieren in extremiteiten. In
een meer recent verleden leidde het tot fitnessapparatuur voor krachttraining van strikt gedefinieerde
spier(groep)en. Het aanspannen van nauwkeurig
omschreven spieren door het zenuwstelsel om bewegen mogelijk te maken is echter een model dat
tekortschiet voor het begrijpen van bewegen en het
functioneel oefenen en trainen. Neurofysiologisch
onderzoek toont aan dat ‘The brain knows nothing
about muscles, it’s all about actions’.
Het volstaat ook niet om kennis te hebben van
kraakbeen zonder de bijdrage van botweefsel direct
onder het gewrichtskraakbeen te begrijpen. Verglijden van gewrichten wordt pas inzichtelijk met de
rol van smeervloeistof en de functies van de bindweefsels rond de gewrichten, (periarticulair bindweefsel). In dit kader is het functioneler om niet
meer te spreken over kapsels en banden als afzonderlijke weefsels rond gewrichten, maar van plooibare en straffe onderdelen in gewrichtsbindweefsel.
Toch ontkom je er niet aan om regelmatig gebruik
te maken van de oude termen, maar dan als onderdeel van een integraal bindweefsel. Tegelijk is ook
de structuur van het bindweefsel tussen spiercellen,
rond spiervezelgroepen en tussen spieren van groot
belang voor de krachtoverdracht bij bewegen.
Het is daarom zinnig om voorafgaand aan de
beschijving van de eigenschappen van de diverse
bindweefselstructuren te spreken over een omvattend conceptueel beeld voor het (somatische) lichaam. In vakjargon heet dat wel het bewegingsapparaat, een kille term voor iets zo ingenieus als
ons eigen lijf (Engels: ‘locomotor system’). Ook de
term het ‘musculoskeletale systeem’ is in gebruik
(Engels: ‘musculoskeletal system’).
Voor het begrijpen van het menselijk bewegen
en voor therapeutische toepassingen bij bewegingsproblemen is het verhelderend om het fysieke
lichaam te beschouwen als een bindweefselcontinuüm van kruin tot tenen, in plaats van als een zak
met botten en organen. De kennis en terminologie
van het benige skelet, het bindweefselskelet, het
gewrichtsbindweefsel, fascia1 en spierbindweefsel
1
Wanneer sprake is van het algemene begrip fascie,
dus de fascie als systeem of orgaan wordt in deze tekst
gesproken over ‘de fascia’. In alle andere gevallen − dus
waar het gaat om een fascie als vlies om of tussen orga-
5
1
hoeven niet overboord te worden gegooid, maar
kunnen worden samengevoegd tot wat in de Angelsaksische literatuur wel is beschreven als ‘the
Organ of Form’. De nadruk op vorm verwaarloost
nog het belang van bewegen. Momenteel wordt de
structuur die ons laat bewegen wel aangeduid met
een omvattend begrip als de ‘myofascia’, het architecturale samenspel van spiervezels en bindweefselvliezen.
» Een bewegend mens is meer dan een ‘spierenen bottenmens’. Het is een handelende mens die
met behulp van spierweefsel doelgericht beweegt,
waarbij alle onderdelen via bindweefsel met elkaar
zijn verbonden en samenwerken. «
De kennis van ons bewegingssysteem en bewegen is
gelukkig de laatste vijftig jaar met functionele anatomie, fysiologie, microtechnieken, neuroscience,
ultrageluidechografie en MRI-scanning, elektromyografie, krachtenplatforms en videomonitoring
met grote sprongen vooruitgegaan.
Vanuit de wetenschappelijke research over
bewegen enerzijds en oefentherapie en behandelpraktijk anderzijds blijken nieuwere concepten en
modellen zeer effectief om ons houdings- en bewegingssysteem op een meer functionele manier
te beschouwen dan als een systeem van botten en
spieren. Met nadruk wordt hier gesproken over
houdings- en bewegingssysteem omdat ook onze
houdingen het gevolg zijn van actief aanspannen
van musculatuur. Iemand die staand flauwvalt,
stort als een bosje mikado in elkaar door het wegvallen van spier- en bindweefselspanning.
Twee concepten, tensegrity en fascia, schetsen
beide een beeld van het lichaam als eenheid, waarbij bindweefsel een wondermooi gestructureerd
systeem is. De titel van het boek Fascia; the tensional network of the human body, is in feite een
treffende oneliner. Veelbelovend is het dynamische
tensegrity-model. (Tensegrity is een samentrekking
van tension en structural integrity; spanning en samenhang.) Het begrip komt uit de beeldende kunst
en architectuur.
nen en anatomische structuren − wordt gesproken van
fascie. Als meervoud daarvan wordt fascies gehanteerd,
hoewel we ook voor de Nederlandse vorm ‘fasciën’ hadden kunnen kiezen.
6
1
A
Hoofdstuk 1 • Bindweefsel als een organiserend systeem
B
C
. Figuur 1.3 A Needle Tower in museum Kröller-Müller. B Een tensegrity in onbelaste en C in belaste toestand. Door druk
of trek vervormt de totale structuur.
Een technisch hoogstandje van een driedimensionale tensegrity-structuur is de ‘Needle Tower’
(Naaldentoren) van de Amerikaanse beeldhouwer
Kenneth Snelson (. figuur 1.3A). Er zijn met elkaar
verbonden stangen en draden zichtbaar. De uitgespannen draden in dit beeld houden de stangen uit
elkaar en ook bij elkaar. Duwen tegen één stang of
trekken aan één draad in zo’n constructie levert
een verplaatsing en aanpassing in het hele systeem
(. figuur 1.3B/C). Er is bij een tensegrity-structuur
dus geen sprake van een paar lokale aanpassingen
die de rest van de structuur ongemoeid laten.
Het tensegrity-model geldt in feite ook voor
ons hele lichaam met botten (houtjes) enerzijds en
bindweefsel en spiervezels (touwtjes) anderzijds.
Het is zelfs nog strikter een tensegrity, want het is
niet aan de omgeving vastgehecht, zoals de Needle
Tower. In hoofdstuk 3 wordt dit concept verder uitgewerkt (7 par. 3.3).
Vrij zwevende ruimtereizigers Wubbo Ockels
en André Kuipers waren in een ruimtestation ook
in staat om te bewegen. Wij op aarde hebben als
tensegrity met de zwaartekracht rekening te houden en hebben meestal wel een steunpunt nodig,
hoewel Epke Zonderland aan de rekstok de suggestie geeft van een ‘free body’. Door bindweefsel te integreren in het denken over ons bewegingssysteem
ontstaat een functioneel anatomisch/fysiologisch
model, waarbij de krachtdoorvoer bij bewegen het
hele lichaam beïnvloedt.
1.2
Verbinden en scheiden met
bindweefsel
In het voorgaande is de krachtgeleidende rol van
bindweefsel aangestipt. Als we naar de bouw van
bindweefselvormende cellen kijken is onmiddellijk
duidelijk dat deze cellen zelf niet in staat zijn om inwerkende mechanische krachten op te vangen en te
verwerken. Ze worden door fragiele celmembranen
omgeven en hun celplasma is een weinig stevige
gel. Ook hechtplaatsen op celmembranen van cellen onderling kunnen grote trekkrachten niet het
hoofd bieden. Compressiekrachten die direct op
een cel inwerken, laten de celmembraan als een te
hard opgeblazen ballon uiteenspatten.
Bindweefselcellen (en andere cellen in het lichaam) hoeven meestal niet zelf de inwerkende
krachten op te vangen. Dat wordt gedaan door
structuren die daarvoor bij uitstek geschikt zijn. De
grote massa waaruit bindweefsel bestaat, is niet zozeer de groep bindweefselvormende cellen die zich
daarin bevinden, maar het organische materiaal
dat die cellen produceren. Als verzamelnaam heet
dit de bindweefselmatrix of extracellulaire matrix
(ECM).
z
Bouw bindweefsel
Bindweefsel bestaat in principe uit een matrix van
krachtopvangende vezels, ingebed in een gelatineuze grondsubstantie én de cellen die voor de
vorming van die vezels en gel verantwoordelijk zijn.
Bindweefselcellen maken constant macromoleculen die door hun fysische eigenschappen elk voor
7
1.2 • Verbinden en scheiden met bindweefsel
een specifieke functie ontworpen zijn. De opgeloste
organische matrixmoleculen en bindweefselvezels
vormen samen een trek- en druksterksysteem.
Voor de trekvastheid van de matrix zijn collagene
bindweefselvezels uitermate geschikt (7 par. 2.2). Al
naar gelang de matrixsamenstelling wordt bindweefsel ingedeeld als bot, kraakbeen, pees, fascie,
enzovoort.
Bindweefselcellen zorgen tevens voor de de
structuur van de organen met behulp van een samenhangend en beschermend netwerk rondom de
werkzame cellen van organen als nieren, maag en
darmtractus.
Een markant voorbeeld van cellen die hun bescherming aan bindweefsel overlaten, vormen de
menselijke hersenen en het ruggenmerg. Het centrale zenuwstelsel is in de benige schedel en in de
wervelkolom opgehangen in bindweefselvliezen en
ligt daardoor zo veilig besloten dat weinig intrinsieke steun en bescherming in het zenuwweefsel zelf
nodig zijn. De hersenen worden vaak gezien als een
kwetsbare structuur, die maar beter diep in de schedel kan worden opgeborgen. Een meer functionele
visie is dat de hersenen hun gespecialiseerde functies het best kunnen uitoefenen als tussen de neuronen geen grote hoeveelheden beschermend en
steunend bindweefsel liggen. Zonder benige schedel zou er in de hersenen zelf stevig ondersteunend
bindweefsel nodig zijn. De daaruit voortvloeiende
toename in massa zou een zwaar te dragen last zijn.
Ook zou de zuurstofvoorziening van zenuwcellen
door de matrix worden gehinderd.
De zenuwen die aan het ruggenmerg ontspringen liggen echter buiten de wervelkolom. Een perifere zenuw wordt de hele dag gerekt en bekneld en
moet hiertegen gewapend zijn om beschadiging te
voorkomen. Hier is soepel vervormbaar en ondersteunend bindweefsel noodzakelijk. De doorsnede
van de nervus ischiadicus in het been is daarom
vele malen groter dan die van de gezamenlijke zenuwwortels ter hoogte van het ruggenmerg, waar
de genoemde zenuw vandaan komt. Die grote omvang is toe te schrijven aan de beschermend bindweefsel.
Bescherming treedt ook op waar arteriën, venen en zenuwen tussen spierweefsel en langs botoppervlakken lopen. Deze kwetsbare structuren
zijn in de armen en benen opgenomen in stevige
1
vliezen (septa) en vaatzenuwstrengen, zodat rek- en
drukkrachten van werkende spieren en mechanische krachten van buitenaf voornamelijk door deze
bindweefselschotten en niet door de wanden van
bloedvaten en zenuwen worden opgevangen.
In andere structuren in het lichaam is het opvangen van krachten zélf de hoofdfunctie. Het bot
van de schedel voert geen denkprocessen uit, maar
vangt bij ongelukkig aflopende bewegingsbeslissingen wel de klappen op. Bij inspanning en sport
worden botten, pezen en huid voortdurend mechanisch belast. De dagelijks inwerkende krachten maken een ondersteunend en beschermend bindweefsel noodzakelijk, dat ongewenste vormverandering
of beschadiging tegengaat.
Het woord ‘bindweefsel’ vertegenwoordigt
slechts een deel van de functies van dit weefsel.
In feite is er niet één functie voor bindweefsels te
geven. Een grove indeling verdeelt bindweefsels
onder in bindweefsels die structuren onderling verbinden en vormgeven én bindweefsels die structuren in de vorm van vliezen en gewrichtsholten van
elkaar scheiden. (Hierna volgt een introductie, die
verderop in het boek wordt uitgewerkt: 7 par. 3.3.)
1.2.1
Verbinden
Op het lichaam werken voortdurend mechanische
krachten in. Het moet met alle weefsels en organen
een vormvast geheel zijn en weerstand bieden tegen blijvende vervorming. Trek- en drukkrachten
belasten het skeletspierstelsel tijdens beweging en
nergens mogen peesaanhechtingen, huidlagen en
gewrichtsdelen los of ontwricht raken. Bindweefsel
heeft als bindend element een doorslaggevende rol
bij het opvangen van mechanische krachten. Het
wordt door de bindweefselvormende cellen dagelijks zo optimaal mogelijk aangepast aan de belasting.
Maar soms worden grenzen overschreden.
Beelden op internet van topsporters die hun achillespees afscheuren tijdens loopnummers en toptennissers die bij een zijwaartse beweging compleet
door het bandapparaat van de enkel heen gaan zijn
dramatische voorbeelden. Het hangt af van de eisen die aan de opvang van krachten worden gesteld
8
1
Hoofdstuk 1 • Bindweefsel als een organiserend systeem
of weinig vervormbare of juist rekbare vezels in de
matrix nodig zijn, of een combinatie hiervan.
Een weefsel dat op rek wordt belast en daarbij
maar weinig mag vervormen, krijgt treksterke bindweefselvezels in de matrix. Een duidelijk voorbeeld
hiervan is de spierpees. Zou een pees erg rekbaar
zijn, dan zou dit bij het inzetten van een beweging
zeer storend werken. Een verkortende spier moet
dan eerst de pezen oprekken tot de bindweefselvezels in de pees strak staan. Pas daarna kan de kracht
van de spier de beweging van botstukken in gang
zetten. Waarschijnlijk zou dat tot een swingende,
maar weinig doelgerichte beweging leiden. Ook de
contraherende spiervezels zelf zijn met bindweefselkokertjes aan de pees bevestigd om te voorkomen dat spiervezels van de pees afscheuren. Toch
zal in hoofdstuk 8 blijken dat voor veel bewegingen
(hardlopen, hinkstapsprong, speerwerpen, golfen)
een zekere mate van elastische vervorming van pezen en spierbindweefsel nodig is voor de meest efficiënte beweging.
Op botdelen zijn de compressie-, buig- en rotatiekrachten zo groot dat de organische macromoleculen die krachten niet zonder sterke vervorming
kunnen weerstaan. Bot dient voor zijn steunfunctie
vervorming echter zoveel mogelijk te voorkomen.
Daartoe deponeren botvormende bindweefselcellen complexe, onvervormbare calciumfosfaatkristallen tussen bindweefselvezels. De botkalk vervormt nauwelijks onder mechanische belasting, tot
het moment van een breuk.
Verbinden hoeft niet rigide te zijn. Waar rekbaarheid nodig is, zoals in de grote lichaamsslagader, de aorta, liggen in de bindweefselmatrix van
de vaatwand rekbare elastische vezels. Het bloed
dat door het hart wordt uitgepompt, kan niet direct
wegstromen in alle kleine slagaderen. Om het aangeboden bloed tijdelijk op te vangen rekt de aortawand uit. De potentiële energie die na rekking
in de elastische aortawand ligt opgeslagen, levert
de energie voor het afvoeren van het bloed als het
hart tussen de hartslagen in ontspannen is. Zou de
aortawand niet rekbaar zijn, dan steeg bij elke hartslag vooral in de linkerventrikel de druk tot veel
hogere waarden. Om die druk te overwinnen zou
de hartspier zoveel meer kracht moeten leveren dat
de linkerkamer van het hart dit met de huidige omvang niet zou kunnen opbrengen.
Kraakbeen is bindweefsel dat bij bewegen grote
drukkrachten opvangt en doorgeleidt naar het onderliggende botweefsel. Aan kraakbeen in gewrichten wordt normaliter niet getrokken (hooguit als je
probeert je vinger te laten knappen als je aan een
vinger trekt). Het verbindende vezelnetwerk in de
matrix van kraakbeenoppervlakken vangt de vervormende krachten op en is zodoende stootkussen
en krachtverdeler, zodat het onderliggende gewrichtsbot gelijkmatiger wordt belast. Zonder hier
diep op in te gaan, is op microniveau in het kraakbeen onder druk toch ook sprake van rek. Wanneer
twee gewrichtsoppervlakken op elkaar drukken en
het oppervlak een fractie wordt ingedeukt, zullen
ter plaatse water en vezels een beetje worden verplaatst. Hierbij treden ongetwijfeld rekkrachten op
die de vervorming begrenzen.
1.2.2
Scheiden
Waar verbinden een belangrijke taak is van bindweefsel, mag de tegenovergestelde functie van glijlaag zeker niet onvermeld blijven. Veel structuren
glijden wrijvingsloos langs elkaar. Dat geldt voor
gewrichtsoppervlakken in een gewricht, voor spierpezen over lange trajecten en voor spiergroepen die
onderling geen hinder van elkaars krachten mogen
ondervinden. De tussenruimte is vaak opgevuld
met uiterst losmazig bindweefsel en groepjes losse
vetcellen. Deze hinderen door hun grote vervormbaarheid de beweging niet.
De synoviale smeervloeistof in gewrichtsholtes
en in peesschedes is in essentie ook bindweefsel. De
macromoleculen van synovia lijken sterk op die in
de gemiddelde bindweefselmatrix. Het verschil zit
hem in het feit dat in synovia de bindweefselvezels
ontbreken en het een stroperige vloeistof is. Tegelijk
blijkt dat zelfs in een eenvoudige substantie als synovia de functie niet alleen scheiden is. Het voeden
van volwassen kraakbeen wordt ook verzorgd door
de gewrichtsvloeistof doordat kraakbeen zelf niet
is doorbloed.
De inwendige organen in de borst- en de buikholte moeten ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de borst- en buikwand ongehinderd
kunnen verplaatsen. Tussen deze lagen bevindt
zich (een soms minieme hoeveelheid) smeervloei-
9
1.2 • Verbinden en scheiden met bindweefsel
stof. Het hart in het pericardzakje en de longen met
hun longvliezen hebben gesmeerde glijlagen om
het verschuiven bij elke hartslag c.q. ademhaling
wrijvingsloos te laten verlopen. De organen in de
buikholte zijn weliswaar aan een sterk bindweefselvlies (peritoneum) opgehangen, maar alle bochten
en kronkels zijn ten opzichte van elkaar volkomen
los en verglijdbaar. Hier ligt geen losmazig bindweefsel tussen. Het risico van een longoperatie of
buikoperatie is dat bij littekenvorming de long c.q.
de darmtractus met de omgeving verkleefd raakt.
Een klaplong (pneumothorax) moet met een drain
en met overdruk van de ademlucht worden behandeld, omdat een ingeklapte long na een paar dagen
verbindweefselt en verkleeft.
1.2.3
Vooruitblik
In en rond gewrichten liggen zeer verschillende
bindweefselsoorten, die elk met hun eigen kwaliteiten bewegingen optimaal laten verlopen. Er zijn
langs elkaar glijdende en schokdempende kraakbeenoppervlakken op de brede botuiteinden. Verder zijn er in en buiten gewrichtskapsels versterkte
sturende gedeelten: de gewrichtsbanden die skeletdelen met elkaar verbinden. Er is gewrichtsvloeistof
die het gewricht smeert en het kraakbeen voedt en
er zijn spieren met hun aanhechtingen die de bewegingen mogelijk maken. Dit alles is omgeven door
de huid.
Al deze weefsels spelen een rol in de dynamiek
van het bewegen. Door die eigenschappen kunnen
mensen het grootste deel van hun leven werken,
rusten en actieve ontspanning zoeken in de meest
uiteenlopende activiteiten, van gitaarspelen tot
bergbeklimmen, zonder dat ze pijnlijk geconfronteerd worden met een tekortschietend bewegingssysteem. Bindweefsel kan zich ook aanpassen aan
de veranderende eisen die eraan gesteld worden.
Dit is al logisch tijdens de groei en bij intensievere
belasting wordt het door aanmaak van extra materiaal sterker. Van spieren is dat aanpassen algemeen bekend, maar ook bindweefsel gehoorzaamt
aan het biologische principe van adaptatie. Net als
spieren kan het echter ook overbelast raken. Een
trainingsschema dat hogere eisen stelt dan de bind-
1
weefselaanpassing kan bijhouden, leidt in veel gevallen tot overbelastingsproblematiek en blessures.
Ter afsluiting
De komende hoofdstukken geven informatie over
de vorm en de functie van de diverse typen bindweefsel in het lichaam en de aanpassingen die
optreden bij groei, bij adaptatie aan veranderende
eisen en bij pathologische processen. Tevens zal
blijken dat, zoals al in dit hoofdstuk is beschreven,
de diverse bindweefseltypen samenwerken en elkaar nodig hebben voor een optimaal functionerend lichaam.
Ook de herstelprocessen na bindweefselbeschadiging krijgen aandacht. Weefsel herstelt zich
in een vaste volgorde van elkaar opvolgende fases.
Deze kennis is een goed aanknopingspunt voor de
therapie. In het laatste hoofdstuk vindt de integratie plaats van deze kennis (7 H. 11). Hierin wordt het
herstelproces van een aantal patiënten beschreven
met een fysiotherapeutische behandelstrategie die
voortkomt uit de theorie van bindweefselherstel.
Download