Is er nog toekomst voor de lokale overlegplatforms? Inleidend Het decreet betreffende gelijke onderwijskansen – I van 28 juni 2002 voorzag in de oprichting van lokale overlegplatforms. Deze gaven mee vorm aan het lokale gelijke kansenbeleid. Zowel de samenstelling als de opdrachten werden decretaal omschreven. De LOP’s kregen binnen deze wettelijke krijtlijnen een zeer grote autonomie om eigen invulling te geven aan hun gelijke kansenaanpak. Er zijn 72 LOP’s opgesplitst in BaO en secundair onderwijs. Op dit ogenblik staan de LOP’s onder grote druk en wordt hun voortbestaan in vraag gesteld. Het is de bedoeling om de LOP-werking over te dragen aan de gemeenten. Wat vindt VCLB KB over deze ontwikkeling? De LOP’s positieve en negatieve ervaringen De LOP’s werden tussentijds geëvalueerd en bijgestuurd. VCLB nam deel aan deze besprekingen en stond (matig) positief t.o.v. de Lokale Overlegplatforms. We zagen héél wat kansen in deze LOP’s maar hadden ook kritische opmerkingen. Een korte opsomming van een aantal van onze bevindingen: Een aantal positieve elementen Het LOP biedt kansen om lokaal eigen afspraken te maken, initiatieven te nemen, problemen aan te pakken en vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid de gelijke kansen problematiek lokaal/regionaal aan te pakken. Werken aan gelijke kansen kan enkel indien alle lokale actoren samenwerken. Het LOP is een forum dat hiertoe kansen biedt. Héél wat externe organisaties zijn lid van het LOP waardoor de dialoog tussen onderwijs en nietonderwijsactoren op een gesystematiseerde wijze tot stand komt. Het lokale beleid is op veel plaatsen mee partner in het LOP. Het lokale beleid ondersteunt de LOP werking op diverse wijzen bv. door projectmiddelen te geven, door personele ondersteuning, vergaderruimte ter beschikking te stellen, ... Sommige lokale besturen gebruiken het LOP als instrument om een aantal beslissingen (adviesvragen) af te toetsen. Doordat het onderwijsbeleid de organisatie van het LOP opneemt, geeft het een duidelijk signaal dat gelijke onderwijskansen gecoördineerd wordt door onderwijs. De voorzitter wordt in consensus aangesteld door alle deelnemers. Hij is m.a.w. aanvaard door de deelnemers. Er is geen lokale politieke sturing in de LOP’s. Het is gemakkelijk dat er een LOPondersteuner is die alle praktische aspecten van de werking organiseert. Het huishoudelijk reglement wordt opgesteld door de deelnemers. M.a.w. binnen het decretale kader zijn het de LOP actoren die het LOP dragen en maken. Aan kansenbevordering werken is tegen de stroom in gaan. Het vraagt tijd en volgehouden inspanningen. Het verplichte karakter, voor de onderwijsactoren, maakt dat zij verplicht zijn om hieraan aandacht te besteden en met anderen rond de tafel te gaan zitten. Héél wat LOP’s ontwikkelen materialen en initiatieven die inspirerend werken voor andere regio’s. Dankzij de LOP’s is er dynamiek ontstaan die de eigen regio overstijgt. Er wordt samengewerkt rond kleuterparticipatie, kinderarmoede, welzijnsmarkten, anderstaligheid, spijbelpreventie, time-out, Versie 25 februari 2015 hergo, ... Ervarings- en kennisuitwisselingsplatformen worden opgezet. Kortom de samenwerking tussen de actoren biedt kansen die anders onmogelijk te realiseren zijn. Een aantal CLB’s stelden de vraag op welke wijze hun regio ook een LOP regio zou kunnen worden. Ook zij ervaren de nood aan een gelijkaardig netwerk. De CLB’s worden gezien als een actieve partner in de LOP’s en hun inbreng wordt sterk op prijs gesteld. Globaal genomen werken zij op een constructieve wijze mee aan het LOP en gebruiken zij de kansen die deze werking biedt. Kritische bedenkingen Sommige onderwijspartners leggen het verplicht karakter naast zich neer en blokkeren de werking van het LOP. Ondanks het verplichtende karakter om constructief deel te nemen, wordt hier niet tegen opgetreden. Niet alle LOP’s slagen er in om een goeie en constructieve werking uit te bouwen. Dit heeft zowel te maken met de ingesteldheid van bepaalde deelnemers als met de aanpak van bepaalde ondersteuners en voorzitters. Dat maakt dat sommige LOP-werkingen niet als zinvol beschouwd worden. Sommige CLB’ers ervaren hun deelname als tijdsverlies. De laatste schooljaren werkten de LOP’s sterk aan de uitvoering van het inschrijvingsbeleid. Omwille van de techniciteit en de ingewikkelde regelgeving werd hier veel tijd aan besteed. Dat maakte dat andere inhouden onvoldoende aan bod kwamen. De CLB’s nemen deel aan tal van verschillende LOP’s wat maakt dat dit een grote tijdsbelasting is. Zelfs indien men netwerking belangrijk en positief vindt, wordt het moeilijk om dit engagement vol te houden. Naast de decretale opdrachten worden de LOP-ondersteuners ook vanuit ‘Brussel’ aangestuurd. Dit gebeurt op een bureaucratische en inhoudelijk inperkende wijze. De lokale autonomie van de LOP’s, om binnen de decretale bepalingen lokaal werk te maken van gelijke kansen, komt hierdoor onder druk te staan. Sommige scholen en vertegenwoordigers uit onderwijs ervaren de LOP’s als een inbreuk op hun autonomie. Vanuit bepaalde onderwijsactoren wordt het gezien als een bemoeienis. Werken met scholen is iets voor de pedagogische begeleidingsdienst. Zij zien het niet als een kans om samen te werken. Sommige vertegenwoordigers uit onderwijs vinden het LOP overbodig en geven dat zo ook door aan de scholen. Dit bemoeilijkt de werking. Daarnaast zijn er wel degelijk onderwijsbegeleiders die de LOP-werking kansen willen geven en aan de werking deelnemen. Zij zien hierin uitdagingen om samen te werken aan gelijke kansen. Dat versterkt de gezamenlijke aanpak. De ‘Brusselse’ aansturing van het LOP vindt dit geen goed idee en wenst niet dat zij deelnemen aan de LOP’s. I.p.v. met elkaar in concurrentie te gaan of elkaars werkingen te bekritiseren zou het beter zijn om de krachten te bundelen. Het is onbegrijpelijk dat men elkaar kansen wil ontnemen op een moment dat de ongelijkheid sterk toeneemt. De ingesteldheid van sommige onderwijsactoren zorgt er mede voor dat LOP’s in vraag gesteld worden. De lokale overlegplatforms en de beleidsnota 2014-2019 van de minister van onderwijs In de beleidsnota1 van de minister vinden we een passage over het LOP waaruit we kunnen opmaken dat ze de LOP-werking wil overdragen aan de gemeente. In deze passage staat verder nog dat ze een plan van aanpak wil ontwikkelen waarbij de gemeenten desgewenst hun regierol kunnen opnemen. 1 Strategisch doel 3: onderwijsinstellingen versterken 3.1 Het inschrijvingsbeleid vereenvoudigen en vernieuwen ‘Met betrekking tot het lokaal overlegplatform (LOP) ontwikkel ik een plan van aanpak zodat gemeenten desgewenst hun regierol in het kader van lokaal onderwijsbeleid ten volle kunnen opnemen, al dan niet in samenwerking met andere Versie 25 februari 2015 Enkele eerste reflecties los uit de pols: Deze passage staat onder het luik ‘inschrijvingsbeleid’. We vragen ons dan ook af of de werking van de LOP’s verengd wordt tot het inschrijvingsrecht waardoor men voorbij gaat aan de andere realisaties van de LOP’s? Over deze intentie is voorafgaand geen overleg gebeurd met de LOP-actoren. We hebben tal van vragen die hopelijk binnenkort uitgeklaard worden. In die uitklaring moet de gelijke kansenproblematiek centraal staan. Zo maken we ons zorgen over het woordje desgewenst. Betekent dit dat het hoort tot de lokale autonomie van een gemeente/stad of ze dit opnemen? Betekent dit dat er geen decretale inhouden opgelegd worden? Betekent dit dat men de samenstelling niet meer oplegt? Betekent dit dat er geen verplichting tot deelname meer is voor de onderwijspartners? Betekent dit dat er regio’s zijn die zonder overleg vallen of positief dat er regio’s zijn die nu ook een overleg kunnen krijgen? Betekent dit dat onderwijs de coördinatie van de lokale gelijke kansenaanpak uit handen geeft? Betekent dit dat er geen ondersteuning meer voorzien wordt voor deze regiefunctie? Betekent dit de intrede van de politiek in de nieuwe overlegstructuren? Ondersteunende netwerken: de mening van VCLB-KB De maatschappij staat op een zoveelste keerpunt. De maatschappelijke middelen zijn schaars en er dient goed overwogen waar ze ingezet worden. We zien dat de ongelijkheid in onze maatschappij toeneemt. We zien dat de armoede toeneemt. Kinderen zijn de grootste dupe van deze stijgende kansenongelijkheid. Kinderarmoede is een schandvlek voor onze samenleving. Hoe kan het dat in een rijk land 15% van de kinderen in armoede leeft? Hoe kan het dat in Vlaanderen 1 kind op 10 en in Brussel 1 kind op 3 leeft in armoede? We hebben het dan nog niet over de gezinnen die in precaire leefomstandigheden leven maar het label armoede nog net niet kregen. Onderwijs kan de keuze maken. Gaan we mee in deze maatschappelijke evolutie en reproduceren en versterken we deze ongelijkheid of doen we er alles aan om die neerwaartse spiraal om te draaien. Onderwijs kan een wereld van verschil betekenen. Onderwijs kan er mee voor zorgen dat de ongelijkheid stopt en kan kinderen uit de kansarmoedecirkel halen. Onderwijs kan dat niet alleen vandaar dat samenwerking met andere actoren noodzakelijk is. Uiteraard is de inbreng van andere beleidsdomeinen ook belangrijk. Maar daar heeft onderwijs geen impact op en het uitblijven daarvan mag geen alibi zijn om de eigen verantwoordelijkheden te ontlopen. Omdat scholen en CLB dit niet alleen kunnen, is samenwerken binnen een ondersteunend netwerk noodzakelijk. We blijven het dan ook belangrijk vinden dat er zo’n netwerk bestaat waarbinnen alle actoren die aan gelijke onderwijskansen werken, elkaar vinden en gezamenlijke initiatieven nemen. Of dit nu binnen een LOP-kader of binnen een gemeentelijk kader zit, is niet de essentie. Het netwerk en de samenwerking vormt de essentie. Het netwerk is één van de werkinstrumenten om het gelijke kansenbeleid mee uit te bouwen. We verbinden weliswaar een aantal voorwaarden aan zo’n netwerk. Het gaat niet over de regiefunctie die de gemeenten opnemen in het kader van het FLOB. Het dient te gaan over het oprichten van ‘netwerken gelijke onderwijskansen’. Het aantal regio’s waar zo’n netwerk is, moet uitgebreid worden. Nu vallen bepaalde regio’s uit de boot. De regio’s mogen zich in geen geval beperken tot de centrumsteden. Regio’s worden vastgelegd aan de hand van criteria maar ook de vraag van onderwijsactoren kan een criterium zijn om zo’n netwerk op te richten. gemeenten. Dat plan van aanpak heeft als doel de overdracht van de LOP-werking naar de lokale besturen vlot te regelen zodat opgebouwde expertise niet verloren gaat. De timing laat ik sporen met de wijziging van het inschrijvingsdecreet.’ Versie 25 februari 2015 De overheid bepaalt de regio’s waar men minimaal zo’n netwerk moet organiseren. Anderen worden gemotiveerd tot het oprichten van een netwerk. Indien men de organisatie, in een aangeduide regio, overlaat aan een gemeente is het niet vrijblijvend en is deze verplicht om een dergelijke netwerk te organiseren. De organisatie kan gemeentelijk, intergemeentelijk. Het kan ook via een verderzetting van de LOP werking. Daar spreken we ons niet over uit. De lokale autonomie mag er niet uit bestaan dat een gemeente kan zeggen dat ze niet meedoet. Indien dit wel kan, dan is een gemeentelijke organisatiestructuur niet de geschikte werkvorm. Het kader voor deze netwerken moet stevig onderbouwd zijn. In de uitbouw van het lokaal sociaal beleid zijn immers al pogingen geweest om een onderwijswerking uit te bouwen. Dit is op een aantal locaties op een sisser uitgelopen omdat de gemeenten niet steeds over de juiste expertise beschikken om rond onderwijs te werken en/of om hierin een regiefunctie op te nemen. Het is een niet vrijblijvend netwerk. Dat betekent dat alle relevante actoren inzetten op dat netwerk. De constructieve deelname is niet enkel voor onderwijs verplichtend maar ook voor andere relevante actoren die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente(n) vallen. Andere relevante actoren worden gemotiveerd tot deelname. De lijst van LOP-actoren is al een goede oplijsting. Ook de pedagogische begeleiding kan deel uitmaken van dit netwerk. Inhoudelijk kunnen alle gelijke kansenthema’s aan bod komen. De overheid (onderwijsbeleid) geeft het inhoudelijke kader aan. De thema’s zoals die nu decretaal voorzien zijn voor het LOP, vormen de leidraad. De ruimte om lokaal thema’s en inhouden toe te voegen, blijft bestaan. Het inschrijvingsbeleid blijft één van de thema’s van dit netwerk naast andere belangrijke thema’s. De lokale autonomie bestaat er uit dat het netwerk, binnen het beleidskader, de omschreven inhouden eigen invulling kan geven. De netwerken kunnen blijven rekenen op ondersteuning. Dit kan via de gemeentelijke overheid maar ook de Vlaamse overheid voorziet in ondersteuning. Er worden organisatiemodellen gezocht waardoor de onderwijsactoren zoals CLB’s in staat zijn om actief deel te nemen zonder dat dit hun draagkracht overschrijdt! Het is immers onhaalbaar voor een CLB om in elke (kleine) gemeente actief te participeren aan zo’n netwerk. De netwerken worden niet politiek gestuurd. De voorzitter wordt in consensus door de leden aangesteld. We blijven duidelijk opteren voor ondersteunende netwerken waar men vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid initiatieven neemt om gelijke kansen te realiseren. Over de vorm en de organisatie spreken we ons niet uit. We willen garanties dat het niet vrijblijvend is en dat gelijke kansen centraal blijven. Er wordt gekozen voor organisatievormen die niet enkel efficiëntie beogen maar die ook haalbaar zijn voor deelnemers zoals het CLB. Marleen Van den Mooter Luc Driesmans Verantwoordelijken kansenbevordering VCLB Versie 25 februari 2015