Nieuwe vangnetten in de samenleving Over problemen en dilemma’s in de opvang van kwetsbare groepen Katja Rusinovic Joanne van der Leun Tiziana Chessa Afke Weltevrede Godfried Engbersen Nieuwe vangnetten in de samenleving Over problemen en dilemma’s in de opvang van kwetsbare groepen. Katja Rusinovic Joanne van der Leun Tiziana Chessa Afke Weltevrede Godfried Engbersen Jan Vos Nieuwe vangnetten in de samenleving. Over problemen en dilemma’s in de opvang van kwetsbare groepen/Rusinovic, K.M., Leun, J.P. van der, Chessa, T., Weltevrede, A.M., Engbersen, G. & Vos, J. Trefw.: nieuwe vangnetten, illegale vreemdelingen, uitgeprocedeerde asielzoekers, dak- en thuislozen Deze studie is mogelijk gemaakt door: Fonds 1818. Rotterdam: RISBO Contractresearch BV/ Erasmus Universiteit Groep. maart 2002 Verkoopprijs: € 15,90 (inclusief BTW en administratiekosten en exclusief verzendkosten) Exemplaren van deze uitgave zijn te bestellen bij: Secretariaat RISBO Erasmus Universiteit Rotterdam Postbus 1738 3000 DR Rotterdam tel.: 010-4082124 fax: 010-4529734 www.eur.nl\risbo © Copyright RISBO Contractresearch BV. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de Directie van het Instituut ISBN 90- 76613-19-2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave iii Inleiding v Hoofdstuk 1 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief 1 1.1 Inleiding 1 1.2 Migratiebeleid en uitsluiting 4 1.3 Sociaal beleid en kwetsbare groepen 6 1.4 Beleidsincongruenties en dilemma’s 8 1.5 De stedelijke context: Den Haag en Leiden 11 1.6 Conclusies 14 Hoofdstuk 2 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus 17 2.1 Inleiding 17 2.2 Veldwerk 17 2.3 Terreinen van hulp 19 2.4 Motieven voor het verlenen van hulp 32 2.5 Conclusies 37 Intermezzo 1: De opvang van daklozen 39 Hoofdstuk 3 Problemen en dilemma’s in de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus 53 3.1 Inleiding 53 3.2 Problemen bij het bieden van opvang en ondersteuning 53 3.3 Wat is een dilemma? 59 3.4 Dilemma's en reacties op dilemma’s in de opvang 60 3.5 Conclusies 65 Intermezzo 2: Het cliëntenperspectief 67 Hoofdstuk 4 Samenvatting & beleidssuggesties 77 Bijlage 1: Schema De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus 83 Literatuur 89 Eindnoten 95 iv Inleiding De Nederlandse verzorgingsstaat is vanuit internationaal perspectief bezien genereus te noemen. Burgers die ziek, werkloos of arbeidsongeschikt worden, hoeven niet te vervallen tot de bedelstaf. Niettemin hebben bezuinigingen, aangescherpte toelatingseisen voor voorzieningen en een meer activerende opstelling van de overheid dan in het verleden, gevolgen gehad voor bepaalde kwetsbare groepen. Zo is duidelijk geworden dat bepaalde categorieën daklozen buiten de boot vallen omdat zij niet kunnen voldoen aan de aan hen gestelde voorwaarden. Maar ook uitgeprocedeerde asielzoekers en illegale migranten komen meer dan in het verleden buiten het reguliere vangnet terecht. In reactie op een omvangrijke immigratie – waaronder irreguliere immigratie - is middels een reeks van maatregelen geprobeerd om een scherpe scheidslijn te trekken tussen legale inwoners van Nederland, die recht hebben op opvang, en degenen die daarbuiten vallen. Begin 2001 hebben verschillende maatschappelijke groeperingen, opvanginstellingen en koepelorganisaties hun zorgen geuit over het verhardende sociale klimaat. Het strengere en restrictievere beleid heeft volgens sommigen ongewenste effecten voor de samenleving, en is in sommige gevallen inhumaan. Daarom worden onder het formele vangnet van de Nederlandse verzorgingsstaat nieuwe vangnetten gespannen, omdat diverse organisaties, groepen en particulieren het hun verantwoordelijkheid achten om bij te springen. Soms ook steunen en subsidiëren nationale en lokale overheden deze hulp. De nieuwe vangnetten die ontstaan roepen veel vragen op. Voor welke problemen proberen zij hulp te bieden? Om wat voor mensen gaat het? Wie springt bij en waarom? Wat is de rol van de lokale en nationale overheid in deze en wat zou haar rol kunnen zijn? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is in opdracht van het Haags Sociaal Beraad (HSB) en dankzij financiering door Fonds 1818 (voorheen het VSB-onderzoeksfonds onderzoek verricht naar deze thematiek door de Erasmus Universiteit Rotterdam en KPMG. Het onderzoek dat plaatsvond in de gemeenten Den Haag en Leiden werd mede begeleid en ondersteund door het multicultureel instituut Forum. v Inleiding Achtergrond van het onderzoek Het sociale vangnet van onze samenleving lijkt gaten te vertonen. Enerzijds is het huidige vangnet van de sociale zekerheid - de Algemene bijstandswet onvoldoende in staat om specifieke groepen daklozen adequaat op te vangen en te reïntegreren. Anderzijds is dit vangnet niet toegerust op nieuwe kwetsbare groepen, waaronder illegale vreemdelingen en uitgeprocedeerde asielzoekers. Deze mensen hebben geen recht op opvang en bijstand en zijn bij handhaving van het verblijf in ons land daarom vaak genoodzaakt om op alternatieve vormen van hulpverlening een beroep te doen. Dit geldt vooral voor die groepen die geen eigen inkomsten weten te creëren (via arbeid) en niet terug kunnen vallen op de hulp van familie en vrienden. In reactie op de aanwezigheid van nieuwe kwetsbare groepen wordt binnen gemeenten deels een 'nieuw' vangnet gecreëerd door enerzijds bestaande gezondheids- en welzijnsinstellingen en anderzijds door kerkelijke instellingen en particuliere organisaties en personen. Burgers zonder reguliere inkomsten kunnen een beroep op dit nieuwe vangnet doen voor bijvoorbeeld onderdak, gezondheidszorg en financiële ondersteuning. Volgens een bericht in het Algemeen Dagblad van 23 oktober 2000 (Renout 2000) zou het gaan om minimaal 640 officiële locaties en instellingen. Dit opvangcircuit doorkruist ten dele het nationale overheidsbeleid, omdat migranten zonder geldige verblijfstitel daardoor toch - tijdelijk - in Nederland kunnen verblijven. Een deel van het opvangcircuit wordt door de overheid gesubsidieerd. En hierin tekent zich het ambivalente gezicht af van de Nederlandse overheid. Enerzijds is er een formeel kader dat door het rijk wordt aangegeven en op grond waarvan het vangnet van de Algemene Bijstandswet als laatste voorziening zorgt voor een regulier maandinkomen mits het verblijf rechtmatig is. Anderzijds zien we dat met name lokale overheden maatschappelijke organisaties subsidiëren die voor de opvang van nieuwe kwetsbare groepen zorgen (Van der Leun 2001). Deze opvang wordt beargumenteerd om redenen van humaniteit (sommige groepen migranten zijn vaak niet in de gelegenheid om terug te keren naar het land van herkomst), openbare orde (voorkomen van overlevingscriminaliteit), volksgezondheid (voorkomen van epidemische gezondheidsproblemen) en sociale rechtvaardigheid (het corrigeren van asielbeslissingen die als onjuist worden ervaren). Blijkbaar kunnen lokale overheden de realiteiten waarmee zij geconfronteerd worden vaak niet afdoen met een beroep op formele regels. De nieuwe kwetsbare groepen zijn een maatschappelijke werkelijkheid. Dit is overigens geen nieuw gegeven. Vóór de Franse revolutie en het ontstaan van de vi Inleiding moderne natiestaat werd de toegang van vreemdelingen op lokaal niveau geregeld. Ook de eerste vormen van ondersteuning van armen waren op lokaal niveau georganiseerd. Die opvang werd geleverd door kerken, gilden en lokale overheden tezamen. Net als nu impliceerde het verlenen van armenzorg selectie én uitsluiting van groepen armen. Stadsbesturen kozen voor een tweesporenbeleid waar het ging om migranten: “enerzijds werden vakbekwame en welvarende migranten soms zonder meer toegelaten, terwijl men overduidelijke armoedezaaiers weerde. De grote tussencategorie werd voorwaardelijk toegelaten en verwierf pas een definitieve verblijfstitel wanneer zij na een aantal jaren bewezen hadden in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien” (Lucassen 2001: 18).1 De literatuur over lokale armenzorg laat fraai zien hoe gemeenten praktische oplossingen poogden te vinden voor situaties en problemen waarmee zij werden geconfronteerd. Dat is ook nu het geval. De gemeente Leiden heeft in dit verband gewezen op de eigen gemeentelijke verantwoordelijkheid krachtens Artikel 108 lid 1 van de gemeentewet, en is van oordeel dat de bevoegdheid van gemeentebesturen om de huishouding van de gemeente te regelen en te besturen en zo gemeentelijke zorg voor haar burgers te organiseren, niet in strijd is met centrale wet- en regelgeving die bepaalde categorieën van burgers van voorzieningen uitsluit. Het is niet verboden, zo stelt de gemeente Leiden, om zelf regelingen te treffen. Daartoe heeft de gemeente Leiden voor slachtoffers van de Koppelingswet en de Vreemdelingenwet 2000 specifieke regelingen getroffen (Gemeenteraadstukken, 8 maart 2001). De gemeente Den Haag spreekt ook over een eigen verantwoordelijkheid van de gemeente in aanvulling op het rijksbeleid.2 Daarbij probeert de gemeente Den Haag om, binnen het kader van de rijksregels, uitwassen te voorkomen. Zo worden kerken gesteund om humanitaire hulp te kunnen bieden aan vreemdelingen die in schrijnende omstandigheden verkeren en wordt er meegedacht over een centraal punt in de stad waar illegale vreemdelingen die vrijwillig willen terugkeren naar het land van herkomst worden geholpen. Ook op het gebied van gezondheidszorg vervult de gemeente een rol. De gemeente Den Haag richt zich eveneens in de eigen activiteiten op de handhaving van de openbare orde:“ Illegaliteit legt extra druk op de toch al overspannen woningmarkt, leidt tot onaanvaardbaar onveilige en onhygiënische woonomstandigheden en kan leiden tot verstoring van de openbare orde. Niet optreden biedt een voedingsbodem voor criminele activiteiten” (BSD/2001.1515 van 27 november 2001). vii Inleiding Vraagstelling en aanpak van het onderzoek In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de beleidsmatige spanningsrelatie tussen het formeel kader van rijksregels en de gemeentelijke praktijk van de uitvoering van die regels. Deze spanningsrelatie komt tot uitdrukking in de manieren waarop in gemeenten wordt omgegaan met nieuwe groepen kwetsbare burgers. In dit onderzoek wordt de situatie in Den Haag en Leiden onderzocht. Daarbij zullen wij vooral aandacht besteden aan de hulpverlening aan vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus. Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan de opvang en hulpverlening aan meer reguliere groepen daklozen. Drie vragen staan in dit onderzoek centraal: Op welke wijze is de hulpverlening aan nieuwe kwetsbare groepen georganiseerd, in het bijzonder die aan vreemdelingen zonder een geldige verblijfsstatus? Welke vormen van ondersteuning worden geboden aan nieuwe kwetsbare groepen? Welke problemen en dilemma’s doen zich voor bij de hulpverlening aan dergelijke groepen? In de empirische hoofdstukken zal worden toegelicht dat in de periode juni 2001-februari 2002 onderzoek is verricht naar tientallen instellingen in Den Haag en Leiden en dat met dertig cliënten gesprekken zijn gevoerd. Dit materiaal vormt de empirische basis van dit rapport. Daarnaast is een analyse gemaakt van relevant beleid en regelgeving op dit gebied, alsmede van de kenmerken van de Haagse en Leidse stedelijke context. Daarvoor is gebruik gemaakt van andere databronnen die in hoofdstuk 1 zullen worden toegelicht. Het Haags Sociaal Beraad is de officiële opdrachtgever van dit onderzoek dat door een samenwerkingsverband van de Erasmus Universiteit, KPMG en Forum is verricht. Het Haags Sociaal Beraad is een platform van in Den Haag werkzame en actieve mensen uit diverse belangenorganisaties, de gezondheidszorg, de kerken, de vakbeweging, welzijnsorganisaties, ziekenfonds en politieke partijen. Het HSB stelt zich ten doel om in de Haagse samenleving meer aandacht te vragen voor de posities en de kansen van mensen die op verschillende terreinen lijden onder armoede, sociale uitsluiting en werkloosheid. viii Inleiding Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam (Drs. K.M. Rusinovic, A.M. Weltevrede, T. Chessa, Dr. J.P. van der Leun) en een onderzoeker van KPMG (E. Dijkhuizen). De supervisie van het onderzoek berustte bij Prof. dr. G. Engbersen (EUR), Dhr. A. Aboutaleb (Forum) en Dr. J. Vos (KPMG). Opzet van het rapport De opzet van het onderzoeksrapport is als volgt. Allereerst wordt in hoofdstuk 1 aandacht besteed aan relevante beleidswijzigingen, zowel ten aanzien van het migratiebeleid als kwetsbare groepen in het algemeen. Tevens komt in dit hoofdstuk de stedelijke context van Den Haag en Leiden aan bod. De opvang die vanuit de instellingen geboden wordt aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus staat in het tweede hoofdstuk centraal. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de verschillende terreinen waarop ondersteuning wordt geboden en de motieven van (vertegenwoordigers van) instellingen om de hulp te verlenen. Dit tweede hoofdstuk wordt gevolgd door het eerste intermezzo waarin de opvang van en hulpverlening aan daklozen met een geldige verblijfsstatus wordt beschreven. De keerzijde van het bieden van opvang aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus komt in het derde hoofdstuk aan de orde. In dit hoofdstuk worden de problemen en dilemma’s besproken waarmee de (vertegenwoordigers van de) instellingen te maken krijgen bij het bieden van de opvang. Aangezien niet alleen met vertegenwoordigers van verschillende instellingen maar ook met dertig cliënten is gesproken, wordt in het tweede intermezzo een beschrijving gegeven van cliënten die een beroep doen op de opvangvoorziening. Het rapport eindigt met een samenvatting en beleidssuggesties (zie hoofdstuk 4). ix Hoofdstuk 1 1.1 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief Inleiding In het meest recente rapport over Nederland als immigratiesamenleving besteedt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR 2001) voor het eerst uitgebreid aandacht aan knelpunten rondom het terugkeerbeleid en de problematiek van de uitgeprocedeerde asielzoekers die in de illegaliteit verdwijnen. Deze problematiek komt steeds prominenter op de politieke agenda te staan, maar is niet nieuw. In 1996 meldde de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het ministerie van Justitie onvoldoende in staat bleek om uitgeprocedeerde illegale vreemdelingen Nederland uit te zetten, terwijl gemeenten met de consequenties daarvan werden geconfronteerd. Uitgeprocedeerde asielzoekers – inmiddels vallend onder de categorie van illegale migranten - zouden vervolgens weer door de politie worden opgepakt, bijvoorbeeld bij woninginbraken, hetgeen vraagtekens stelde bij de effectiviteit van het gevoerde beleid (VNG 1996). Sinds 1996 is er veel veranderd in het beleid ten aanzien van asielzoekers en illegale migranten. Over de hele linie is de aanpak meer restrictief geworden en de pogingen om mensen terug te zenden naar het land van herkomst zijn geïntensiveerd. Over een breder front is bovendien werk gemaakt van uitsluiting van niet-rechthebbenden van publieke voorzieningen (Minderhoud 2001). Niettemin komen de centrale elementen uit het VNG-artikel uit 1996 regelmatig terug in mediaberichten: asielzoekers die de illegaliteit ingaan, spanningen tussen verschillende beleidsniveaus en de vermeende push richting criminaliteit die hiervan het gevolg zou zijn. Sterker nog: de indruk bestaat bij velen dat de situatie op lokaal niveau is verergerd gedurende de afgelopen jaren. De toename van problemen en knelpunten wordt vaak in verband gebracht met een toename van het aantal asielzoekers dat wordt afgewezen en met aanscherpingen in verschillende vormen van beleid (WijnMaatman 2001). Inmiddels is echter ook evident dat criminaliteit niet de enige weg is tot overleven voor mensen die formeel buiten de voorzieningen van de 1 Hoofdstuk 1 verzorgingsstaat vallen. Etnische gemeenschappen, de informele economie en soepele uitvoeringspraktijken op lokaal niveau werken ook als ‘buffers’ die in veel gevallen voorkomen dat illegale migranten afglijden naar een marginaal en/of crimineel bestaan (Engbersen et al. 1999, Staring 2001, Van der Leun 2001). Daarnaast vangen uiteenlopende sociale groeperingen waaronder kerkelijke groeperingen, (ex-) krakersorganisaties en migrantenorganisaties mensen op die geheel buiten de boot dreigen te vallen (Bosch 1998). Naast tendensen van uitsluiting zien we dus ook tendensen van (informele) insluiting, mede door de vorming van nieuwe vangnetten. Over dit laatste is betrekkelijk weinig bekend. In 1995 werd in Noord-Holland een kleine inventarisatie gemaakt, waaruit bleek dat in deze provincie minstens tien organisaties zich bij tijd en wijle bezighielden met de opvang van illegalen. De organisaties opereerden overwegend vanuit humanitaire overwegingen (Noord-Hollands Signaal 1995). In datzelfde jaar kwamen in Amsterdam 28 organisaties bijeen die alle te maken hebben met de opvang van illegalen. Deze organisaties – van religieuze, humanitaire en politieke huize – maakten zich zorgen over de beleidsaanscherpingen en voerden overleg over de ‘grenzen aan de hulpverlening’ (Bosch 1998: 34). Na invoering van de Koppelingswet in 1998 kwamen er vaker geluiden naar voren over informele opvangvoorzieningen. Het Algemeen Dagblad maakte in 2000 melding van ‘een groot schaduwnetwerk van meer dan 600 adressen in Nederland’ waar mensen zonder verblijfsstatus terecht zouden kunnen (Renout 2000), maar rekende daar bijvoorbeeld ook reguliere centra voor daklozen onder. Eveneens in 1995 verrichtte de Federatie Opvang een onderzoek onder de aangesloten instellingen voor dak- en thuislozenzorg en crisisopvang. Hieruit bleek dat de instellingen in 1999 tezamen aan bijna 1600 (ex-) asielzoekers onderdak hadden geboden. Aangezien echter niet alle instellingen vragen naar de verblijfstitel van bezoekers, was dit getal een onderschatting van het werkelijke aantal personen dat hulp werd geboden. Ook waren daarbij de naar schatting 1200 illegale vrouwen die verbleven in specifieke vrouwenvoorzieningen niet inbegrepen. Op jaarbasis gaat het waarschijnlijk om duizenden personen die op enig moment met laagdrempelige zorgvoorzieningen in aanraking komen. Van de bij het onderzoek betrokken instellingen constateerde 65 procent sinds de Koppelingswet een toename van het aantal asielzoekers dat een beroep op de opvang deed. Het sterkst waren de signalen uit de noordelijke provincies en de grote steden in de Randstad. Ook kleinere steden als Bergen op Zoom, 's Hertogenbosch en Apeldoorn meldden echter een toename (Federatie Opvang 2000).3 Hoewel ze enig inzicht bieden, zijn de genoemde cijfers slechts 2 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief deelschattingen en dateren zij van voor de Vreemdelingenwet 2000. We kunnen dan ook concluderen dat weinig inzicht bestaat in de omvang en de aard van nieuwe vangnetten voor uitgeprocedeerden en het beroep dat daarop in de huidige situatie wordt gedaan. Er is niet alleen weinig zicht op de alternatieve opvang van migranten zonder verblijfsstatus, de kwestie is ook politiek omstreden. Politici debatteren regelmatig over de vraag in hoeverre de landelijke overheid verantwoordelijk is voor de opvang van uitgeprocedeerden. Waar sommigen de nadruk leggen op het ondermijnende karakter van een dergelijke steun aan mensen die niet in Nederland zouden mogen zijn4, leggen anderen de nadruk op de verantwoordelijkheid van de landelijke overheid die de problemen zou delegeren naar lagere niveaus. Vertegenwoordigers van bepaalde gemeenten, zoals Nijmegen en Leiden, ageren openlijk tegen de ongerijmdheden van het landelijke beleid. Officieel echter legt de nationale overheid de verantwoordelijkheid om het land te verlaten bij de vreemdeling zelf. Recent werd in de Tweede Kamer de Koppelingswet geëvalueerd (TK 19637, nr. 630). Naar aanleiding daarvan merkt de heer Dittrich van D66 op dat het huidige terugkeerbeleid leidt tot invoelbare dilemma’s op gemeentelijk niveau. Hij stelt de vraag of de staatssecretaris van Justitie inzicht heeft in de noodverbanden die gemeenten soms aanleggen, of die noodverbanden van korte duur zijn en of zij de mensen er niet van weerhouden het land te verlaten (p.5). De staatssecretaris van Justitie (mevrouw Kalsbeek) antwoordt de heer Dittrich dat verschillende gemeenten bescheiden noodfondsen hebben ingesteld, maar dat die niet uitgeput zijn geraakt. Ze voegt daaraan toe: “Als de kerken zich in grote mate zouden ontfermen over mensen die het land moeten verlaten, had dat frustrerend kunnen zijn. In de evaluatie wordt gelukkig vastgesteld dat daarvan geen sprake is”. Ze wijst er tevens op dat het kabinet volgens de memorie van antwoord bij de Vreemdelingenwet 2000 erkent dat gemeenten op basis van de Gemeentewet een zorgplicht hebben voor hun inwoners. Wel is het verlenen van structurele bijstand in strijd met de geest van de Koppelingswet en met het terugkeerbeleid (p.6).5 De staatssecretaris relativeert in haar antwoorden het belang van de (alternatieve) opvang, zonder daar overigens concrete uitspraken over te doen.6 Niet alleen in de aantallen betrokken organisaties, maar ook in de aard en duur van de opvang bestaat weinig inzicht. Het uitgangspunt van de voorliggende studie is dat het juist vanwege dergelijke onduidelijkheden wetenschappelijk en beleidsmatig relevant is om meer inzicht te verkrijgen in mogelijke nieuwe vangnetten voor uitgeprocedeerde asielzoekers. 3 Hoofdstuk 1 Alvorens in te gaan op het in Den Haag en Leiden verrichte onderzoek, gaan we in het navolgende eerst na wat de context van handelen is: welke relevante beleidswijzigingen hebben zich voorgedaan? We kijken daarbij naar migratiebeleid (1.2) en naar beleid ten aanzien van kwetsbare groepen in het algemeen (1.3). Vervolgens gaan we kort in op de bestaande literatuur over uitvoering van beleid en beleidsincongruenties (1.4). Daarna komt in het kort de stedelijke context in Den Haag en Leiden aan bod (1.5). 1.2 Migratiebeleid en uitsluiting Sedert meer dan tien jaar is in de meeste Europese landen een restrictieve tendens zichtbaar in het beleid ten aanzien van immigratie (Collinson 1993, Sassen 1999). Immigratie wordt aan een toenemend aantal voorwaarden gebonden en gepoogd wordt ‘ongewenste immigratie’ tegen te gaan. Behalve door controles aan en achter de grenzen, gebeurt dit ook steeds meer door controles binnen de grenzen. In Nederland is binnen een decennium een groot aantal wetten en regels op dit punt ingevoerd en gewijzigd (Burgers 1999). We noemen hier slechts enkele belangrijke bakens. Naar aanleiding van het verschijnen van het advies aan de regering van de ‘Commissie Zeevalking’ werd in de jaren negentig systematisch werk gemaakt van een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van illegalen. Sofi-nummers werden gekoppeld aan verblijfsstatus (1991), en in 1994 werd de Wet op de Identificatieplicht ingevoerd waardoor werknemers verplicht worden zich te legitimeren op de arbeidsplek. In datzelfde jaar werd de Wet Voorkoming Schijnhuwelijken van kracht die scherpere voorwaarden verbindt aan een huwelijk tussen een ingezetene en een vreemdeling. In 1997 verscheen de Terugkeernotitie van het ministerie van Justitie, waarin voorstellen werden gepresenteerd ter verbetering van het uitzettingenbeleid. In 1998 volgde de Koppelingswet, die gericht is op het systematisch weren van mensen zonder verblijfsstatus van publieke voorzieningen. Ook op administratief vlak werden veranderingen doorgevoerd, die vooral leidden tot een toename van administratieve controle- en registratiemogelijkheden. Belangrijkste middel daarbij was de invoering van een landelijk Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS), dat op dagelijkse basis gekoppeld wordt aan de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Deze bestandskoppeling heeft gevolgen voor de herkenning en opsporing van personen zonder verblijfsvergunning. Waar minder dan tien jaar geleden elke vreemdelingendienst nog over een aparte kaartenbak beschikte, kan nu van 4 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief elke aangehouden vreemdeling op eenvoudige wijze worden nagegaan of deze persoon legaal in het land verblijft en of de persoon wel eens elders in Nederland is aangehouden. Dit heeft ook gevolgen voor de rechten waarop de betreffende vreemdeling aanspraak kan maken (Van der Leun 2001). Op het gebied van illegale arbeid heeft de koppeling van sofi-nummers aan verblijfsstatus meer invloed gehad dan de genoemde wetswijzigingen (Van der Leun en Kloosterman 1999). Deze beleidswijziging heeft ‘wit’ werk voor illegale migranten op een eigen sofi-nummer in principe ontoegankelijk gemaakt. Zowel illegale werkkrachten als werkgevers en tussenpersonen blijven echter zoeken naar strategieën om illegale arbeid mogelijk te maken (Van der Leun 2001). Illegale arbeid (dat wil zeggen werk waarvoor geen tewerkstellingsvergunning is afgegeven) zou volgens sommigen de afgelopen jaren zelfs fors zijn toegenomen (Visser en Van Zevenbergen 2001). De combinatie van (a) een aangescherpt beleid, (b) de nog altijd bestaande vraag naar flexibele laagwaardige arbeid en (c) een continu aanbod van illegale werkers heeft geleid tot een meer complexe organisatie van illegale arbeid7 en tot een daling van de arbeidslonen van illegalen. Volgens ingewijden in Den Haag zakten de lonen in de tuinbouw van gemiddeld veertien gulden per uur (6,35 euro) begin jaren negentig naar duidelijk onder het minimumloon. Uurlonen van vier gulden per uur (1,80 euro) zouden momenteel geen uitzondering zijn in Den Haag waar een ruim aanbod bestaat van Bulgaarse werkzoekenden.8 Naast deze aanscherpingen in het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van illegale migranten wordt ook steeds meer belang gehecht aan het stroomlijnen en versnellen van asielprocedures. In dit kader was vooral de Vreemdelingenwet 2000 van belang.9 Om tot een kortere asielprocedure te komen, is één vergunning ingevoerd voor elke asielzoeker die in aanmerking komt voor verblijf. Dit is een vergunning voor bepaalde tijd, indien nodig na drie jaar gevolgd door een vergunning voor onbepaalde tijd. Aan deze status is één en dezelfde set van rechten verbonden. Asielzoekers wier verzoek om verblijf wordt afgewezen, kunnen tegen dit besluit in beroep bij de Vreemdelingenkamer en in hoger beroep bij de Raad van State. De vreemdeling mag het eerste rechtsmiddel (bezwaar in reguliere zaken10, beroep in asielzaken) in Nederland afwachten, eventuele volgende niet. Als de aanvraag van de vreemdeling wordt afgewezen, krijgt hij 28 dagen de tijd om zijn terugkeer te organiseren, hetgeen in principe zijn eigen verantwoordelijkheid is. Hij mag geen beroep meer doen op opvang of op andere voorzieningen. Hiertegen kunnen niet langer meer aparte procedures bij de rechter worden aangespannen (Ministerie van Justitie 2000).11 5 Hoofdstuk 1 Bovenstaande wetten en maatregelen zijn er zonder uitzondering op gericht om illegaal verblijf te ontmoedigen. 1.3 Sociaal beleid en kwetsbare groepen Ook het sociaal beleid meer in het algemeen is de afgelopen decennia sterk in beweging geweest, zij het dat zich daarbij andere tendensen voordoen. Ten eerste is sprake van een omslag van een tamelijk vrijblijvend beleid naar een meer activerende en controlerende aanpak (bijvoorbeeld op het terrein van de sociale zekerheid en arbeid). Dit laatste hangt onder meer samen met een hoog percentage langdurig economisch niet-actieven, waardoor in de jaren tachtig en negentig de idee postvatte dat het Nederlandse beleid jarenlang te soft was geweest. Er kwam minder begrip voor langdurige afhankelijkheid van publieke voorzieningen en bijvoorbeeld cliënten van uitkeringsinstanties werden in toenemende mate aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheden. Financiële prikkels werden bespreekbaar en accountability deed haar intrede, ook in de meer zachte sectoren. Daarnaast werd in de samenleving als geheel ten gevolge van een toenemende roep om veiligheid, controle meer geaccepteerd. Dit werd verder in de hand gewerkt door een aantal rampen in binnen- en buitenland, die tot gevolg hebben gehad dat burgers minder tolerant lijken te zijn geworden ten aanzien van gedoogbeleid. Zij verwachten steeds vaker een ‘helder’ optreden van overheden en overheidsinstanties. Daarnaast maakte ook grootschalige toepassing van informatietechnologie allerlei controles en koppeling van bestanden mogelijk. Dit laatste heeft er mede toe geleid dat het technisch mogelijk is om verschillende gegevens van een persoon met elkaar te vergelijken, hetgeen opsporing van fraude in principe makkelijker maakt. Het heeft er op het gebied van het vreemdelingenbeleid ook toe geleid dat medewerkers van (semi-) publieke instanties en organisaties nu geacht worden controletaken op het gebied van migratie uit te oefenen, waar ze voorheen niet of nauwelijks mee van doen hadden (Lahav 1998, Van der Leun 2001). Ten tweede hebben zich op het terrein van zorg en welzijn tendensen van liberalisering voorgedaan. Met name in de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam er verzet tegen de paternalistische grondgedachte waar deze sectoren op waren gestoeld. Er kwam meer oog voor het zelfbeschikkingsrecht van patiënten en cliënten en er werd in toenemende mate getracht het zorgaanbod te verbreden (Schnabel 1995). Dit leidde er onder meer toe dat 6 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief veel zorgvoorzieningen werden gedecentraliseerd en dat cliënten werden geacht minder afhankelijk te zijn van hulpverleners dan in de periode daarvoor. Psychiatrische patiënten werden bijvoorbeeld steeds meer gehuisvest in woonwijken in plaats van in grootschalige verafgelegen afgesloten oorden. Gaandeweg bleek deze aanpak, zeker in combinatie met bezuinigingen, problemen te kennen. Niet alle cliënten konden zoveel vrijheid aan en bij veel hulpverleners ontstond de indruk dat het cliëntvriendelijke beleid ontaardde in het aan hun lot overlaten van mensen die dringend hulp nodig hadden. Ook klaagden politieagenten dat zij werden opgescheept met patiënten die overal werden weggezonden en bestond bij velen de indruk dat het aantal daklozen toenam. Er zijn twee typen reacties gekomen op de gesignaleerde problemen: een liberale variant en een progressieve variant van beleid (cf. Tonkens en Duyvendak 2001). In de liberale variant is het uitgangspunt dat ingegrepen moet worden wanneer mensen schade aan anderen of aan de omgeving toebrengen, zoals bij overlast of criminaliteit. Mede onder invloed van deze visie is de (beleids)aandacht voor veiligheid het afgelopen decennium opmerkelijk toegenomen. De progressieve trend gaat niet uit van schade die aan anderen wordt toegedaan, maar van de kwaliteit van het bestaan van een individu. Als die kwaliteit in gevaar komt, is het vanuit deze visie gerechtvaardigd om in te grijpen. Vanuit beide perspectieven vloeit – zij op zeer verschillende wijze- voort dat er meer aandacht is gekomen voor groepen die overal buiten vallen of dreigen te vallen (Schuyt en Voorham 2000, RMO 2001, Wolf et al. 2001). Ook is het meer dan in de jaren zeventig geaccepteerd dat zorg soms ook 'bemoeizorg' kan zijn (cf. Van Doorn 2001). Beleid ten aanzien van kwetsbare groepen richt zich op mensen die leven in de marges van de Nederlandse samenleving en die zichzelf niet of onvoldoende kunnen redden. Ten dele missen zij het vermogen om op eigen gelegenheid gebruik te maken van beschikbare steun. Volgens een recente inventarisatie van sociaal kwetsbare personen, uitgevoerd door het Utrechtse Trimbosinstituut, gaat het om personen die met een veelheid aan problemen kampen en die daarom worden afgewezen bij voorzieningen of er zelf geen gebruik van willen maken. In hun inventarisatie in zeven gemeenten in Nederland gaat het in een vijfde van de gevallen om mensen die ook problemen hebben met hun verblijfsstatus (Wolf et al. 2001).12 7 Hoofdstuk 1 1.4 Beleidsincongruenties en dilemma’s Tot zover is aandacht besteed aan ontwikkelingen in het officiële beleid en niet aan de uitvoering daarvan in de praktijk. De relatie tussen die twee is echter gecompliceerder dan men op het eerste gezicht zou denken (Pressman en Wildavsky 1984, origineel 1973 Lipsky 1980, Lane 1993). Studies naar de implementatie van beleid wijzen op intermediaire factoren die mede de uitvoering bepalen, waaronder het type organisatie, het karakter van de regels, de ruimte om zelf beslissingen te nemen op lagere beleidsniveaus en de aard van de 'cliënten' (Van der Veen 1990). Verschillende auteurs hebben erop gewezen dat ook beslissingen van uitvoerenden om niets te doen (nondecisions) van grote invloed kunnen zijn op de uitkomsten van bepaald beleid (Hill 1997: 7-9). Vanuit het uitvoeringsperspectief is meer oog gekomen voor informele strategieën op de werkvloer, die vaak weerbarstiger zijn dan nieuw opgelegde wijzigingen (Bakker en Van Waarden 1999). Behalve dat uitvoeringspraktijken kunnen verschillen van de oorspronkelijke intenties van de beleidsmakers, en soms leiden tot onbedoelde of perverse effecten, kan beleid ook een symbolisch karakter hebben (Edelman 1971). Het kan van groot belang zijn voor overheden of politici om het publiek ervan te overtuigen dat er tegen bepaalde zaken wordt opgetreden, ook al laat dit in de praktijk te wensen over of is het soms eenvoudigweg onmogelijk. Deze elementen zien we terug in het illegalenbeleid. Doordat er waar het gaat om illegale migranten overal ter wereld ruimte zit tussen formele migratiecontrole en de uitvoering daarvan (cf. Cornelius et al. 1994, Brochmann 1998) kan dit aanleiding geven tot verticale beleidsincongruenties: spanningen tussen verschillende beleidsniveaus. Daarnaast kan er sprake zijn van horizontale beleidsincongruenties, wanneer de doelstellingen van beleid op verschillende domeinen elkaar tegenwerken (Engbersen en Gabriëls 1995). Dergelijke incongruenties in het illegalenbeleid zijn in verschillende eerdere publicaties aan de orde gekomen13, waarbij geconstateerd werd dat er bij het beleid ten aanzien van illegale migranten sprake is van een aanzienlijke kloof tussen wet en werkelijkheid. Alle politieke retoriek ten spijt, is er nog steeds op verschillende gebieden sprake van het gedogen van illegale migranten. De achtergronden daarvan en de overwegingen daarbij lopen uiteen. Zo laat onderzoek op het gebied van politie, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en bijstandsverlening zien dat onvermogen, mededogen en professionele overwegingen daarbij een rol spelen (Engbersen en Van der Leun 1999). In grote lijnen kan gesteld worden: hoe hoger het niveau van 8 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief professionalisering, des te meer een beroepsgroep in staat is de beleidsruimte te gebruiken en mededogen te laten meespelen of professionele overwegingen te laten prevaleren boven controletaken (Van der Leun 2002). Niettemin zijn er ook verschillen binnen sectoren en tussen individuen in deze sectoren. Bovendien is deels de beslissingsruimte reeds in de regelgeving verankerd. Het meest uitgesproken voorbeeld daarvan is de gezondheidszorg waar de plicht om mensen te helpen voorrang heeft boven controle op verblijfsstatus. In de Koppelingswet zijn dan ook de meeste uitzonderingen op het principe van uitsluiting gemaakt voor de gezondheidszorg. Onvermogen dat leidt tot beleidsincongruenties en dilemma’s (Engbersen en van der Leun 1999) zien we het meest prominent terug bij politie en justitie. Bij de politie bijvoorbeeld doordat politieagenten in hun dagelijks werk frustrerende ervaringen hebben met het opsporen en staande houden van illegalen. Ze voelen zich enerzijds gehinderd door de complexe wetgeving en hebben anderzijds niet het idee iets nuttigs te doen omdat ze mensen steeds weer op straat terugzien. Een belangrijk struikelblok is het terugkeerbeleid, dat het sluitstuk van een consequent ontmoedigingsbeleid zou moeten zijn. Inmiddels is het zonneklaar dat uitzetting van personen zonder verblijfsstatus veelal problematisch is (Aalberts en Dijkhoff 1993, Engbersen et al. 1995, Van der Leun et al. 1998, Algemene Rekenkamer 1999). Wanneer illegale migranten hun identiteit weten te verbergen en wanneer er weinig medewerking is van het land van herkomst zijn velen de facto onuitzetbaar. Bovendien hangt een uitzetting af van een keten van beslissingen waarbij een groot aantal instanties, zoals bijvoorbeeld de vreemdelingendienst, de marechaussee, de IND, de rechtbank, luchtvaartmaatschappijen en consulaten betrokken is (VRIS 1999). Wanneer ergens in de keten iets misloopt, wordt de vreemdeling veelal op vrije voeten gesteld.14 Het uitzetten van individuen die asiel hebben aangevraagd maar geen status hebben gekregen, is minstens zo lastig. Cijfers over uitzettingen van afgewezen asielzoekers in het jaar 2000 laten zien dat meer dan de helft van de personen slechts administratief wordt uitgezet: er wordt bijvoorbeeld een adrescontrole gehouden en de persoon is daar niet aanwezig. In de loop der jaren neemt dit aandeel administratief verwijderden (‘adrescontrole’) zelfs fors toe ten opzichte van het aantal werkelijk uitgezette personen (van 24 procent in 1990 naar 65 procent in 2000).15 9 Hoofdstuk 1 Tabel 1.1 Vertrek asielzoekers totaal naar soort vertrek (2000) N 462 10871 74 2027 3188 16622 Aanzegging na bewaring Controle adres Overigen Uitzetting Vertrek onder toezicht Eindtotaal Bron: gebaseerd op TK 19637, 618. % van totaal 2,8 65,4 0,4 12,2 19,2 100 Deze tabel dient vooral als illustratie van het feit dat, ondanks de toegenomen politieke aandacht voor het uitzettingenbeleid en ondanks de beoogde intensivering van de beleidsinspanningen op dit punt (waaronder bijvoorbeeld het openen van vertrekcentrum Ter Apel en het aanscherpen van het beleid op dit punt)16, een belangrijk deel van de uitgeprocedeerde asielzoekers niet effectief wordt uitgezet. Ook programma’s voor vrijwillige terugkeer hebben de afgelopen jaren weinig resultaat laten zien (Algemene Rekenkamer 1999). De implicatie hiervan is dat verschillende soorten beleid elkaar in de staart bijten. De landelijke overheid streeft er naar illegale migranten effectief uit te sluiten en uit te zetten17, terwijl zeker een deel van de uitgeprocedeerde illegale migranten (waarschijnlijk) in de Nederlandse samenleving aanwezig blijft. Dit impliceert ook dat partijen op lokaal niveau geconfronteerd worden met de gevolgen daarvan. In dit geval is sprake van een verticale beleidsincongruentie: spanning tussen verschillende niveaus van beleid. Daarnaast kunnen zich ook horizontale beleidsincongruenties voordoen, namelijk wanneer de beleidsdoelstellingen binnen het ene domein in tegenspraak zijn met die binnen een ander domein. Zo rijst voor het huidige onderzoek de vraag of er tegenstellingen bestaan tussen het meer activerende sociale beleid en de bemoeizorg aan de ene kant en de toenemende druk op instellingen om te toetsen wie wel en niet recht heeft op publieke voorzieningen anderzijds. Daklozenonderzoeker Rensen (2001) merkt in een recent artikel op dat zelfs laagdrempelige voorzieningen als de nachtopvang regelmatig illegale migranten weren omdat zij geen recht zouden hebben op opvang. Aangezien de welzijnssector niet valt onder het bereik van de Koppelingswet gaat het dan waarschijnlijk om aan de financiering gestelde voorwaarden. Hier openbaart zich een duidelijk dilemma. Het openstellen van dergelijke (publiek gefinancierde) voorzieningen voor illegale migranten zou steun betekenen aan mensen die formeel niet in Nederland mogen zijn, anderzijds zou het weren van illegale migranten leiden tot een toename van zwerfgedrag en wellicht overlast op straat, maar ook tot het vergroten van de groep ‘sociaal kwetsbare personen’. Samenvattend laat de literatuur ter zake verschillende voorbeelden zien van actuele en potentiële dilemma’s en incongruenties rondom het illegalenbeleid. 10 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief In hoofdstuk 3 zullen we nagaan in hoeverre dergelijke beleidsdilemma’s in het huidige onderzoek een rol spelen. 1.5 De stedelijke context: Den Haag en Leiden Tot op heden is informatie over nieuwe vangnetten op lokaal niveau schaars. Het huidige onderzoek is uitgevoerd in twee geselecteerde locaties, waar is getracht eventuele nieuwe vangnetten zo goed mogelijk op kwalitatieve wijze in kaart te brengen. We hebben gekozen voor één van de vier grote steden (Den Haag) en een middelgrote stad (Leiden). Beide steden zullen we hier kort introduceren. We gaan daarbij in op het aantal migranten, het aantal asielzoekers en het aantal aangehouden illegale migranten om de context te schetsen waarbinnen eventuele vangnetten tot ontwikkeling komen. Leiden Leiden telt 117.000 inwoners, van wie ongeveer een kwart van nietNederlandse komaf is. Het gaat om een gemengde populatie onder wie relatief veel Marokkanen en mensen uit ‘overige landen’ (Gemeente Leiden 2002). Sedert de jaren tachtig presenteert de gemeente Leiden zich als ‘Stad van vluchtelingen’. Ze verwijst daarbij onder meer naar het Hugenotenverleden van veel Leidse inwoners en tracht op deze manier een positieve houding ten aanzien van immigratie te bewerkstelligen bij de Leidse bevolking. Leiden – en vooral Groen-Links wethouder de heer Laurier18 - is in de landelijke media veel aan het woord gekomen als het ging om het opvangen van illegale migranten en uitgeprocedeerde asielzoekers om humanitaire redenen. Leiden beroept zich daarbij op haar autonome zorgplicht. In de gemeenteraadsstukken van 8 maart 2001 is hierover het volgende te lezen: “Bij de autonome gemeentelijke zorgtaak gaat het om zorg, die niet door hogere overheden geregeld is (en waarbij de gemeente als medebewindvoerder zou kunnen optreden in het kader van een wettelijk vastgelegde taak). Het betreft de zorg die de gemeente zelf wil regelen op grond van een door haar vastgesteld publiek belang. De gemeente kan artikel 1 van de Grondwet als aanleiding nemen voor het regelen van de autonome zorgtaak voor specifieke doelgroepen. Uit de Gemeentewet kan eveneens de bevoegdheid tot de autonome zorgtaak worden afgeleid: Artikel 108, lid 1: "De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de 11 Hoofdstuk 1 gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten." Volgens het bovenstaande ontstaat er geen conflict met de landelijke weten regelgeving bij het uitvoeren van de zorgtaak door de gemeente. Weliswaar sluit de wet (in casu de Koppelingswet) bepaalde categorieën vreemdelingen van specifiek geformuleerde wettelijke regelingen ten aanzien van opvang- en zorgvoorzieningen uit (zoals: de Bijstandswet en de Ziekenfondswet), maar meer dan die uitsluiting is er niet geregeld. Het is daarmee niet verboden zelf regelingen te maken. Na invoering van de Koppelingswet in 1998 hebben wij besloten dat voor de slachtoffers van de Koppelingswet de gemeente een autonome zorgtaak heeft. Dezelfde situatie doet zich nu voor na invoering van de Vreemdelingenwet 2000 (ingegaan per 1 april 2001). Door een wetswijziging heeft een aantal vreemdelingen van de ene op de andere dag geen recht meer op voorzieningen. Indien de gemeente Leiden besluit om de zorg voor deze groep uitgeprocedeerden op zich te nemen, staat zij daarbij volledig in haar recht.”19 Bij het bovenstaande rijst de vraag om wat voor aantallen asielzoekers en illegale migranten het gaat in de stad Leiden. Van asielzoekers is dit vast te stellen. Afgaande op data van de Centrale Opvang Asielzoekers (COA) verbleven op 1 februari 2002 in de regio’s Den Haag en Leiden tezamen ongeveer zesduizend asielzoekers. Ruim vierhonderd personen waren decentraal gehuisvest, de overigen waren centraal gehuisvest.20 Het aantal illegale migranten is lastiger vast te stellen. Enige indicatie kunnen we ontlenen aan het aantal illegale migranten dat met de politie in aanraking komt, hoewel dit natuurlijk een selectieve groep is (Van der Leun et al. 1998).21 Wanneer we afgaan op recente aanhoudingsdata (zie tabel 1.2) wordt de politieregio Hollands Midden, waarbinnen Leiden valt, niet bovenmatig geconfronteerd met illegalen. Op jaarbasis worden ruwweg drietot vierhonderd illegale migranten aangetroffen en dit aantal is tussen 1997 en 2000 licht afgenomen, hetgeen overeenkomt met de landelijke trend (Engbersen et al. 2002). Relatief veel van de illegale migranten in deze regio worden niet aangehouden voor criminele activiteiten, maar voor illegaal verblijf. Ook illegale migranten die zijn opgepakt bij illegale arbeid worden onder deze categorie geschaard. Wat betreft herkomst springt met name de categorie van Oost-Europeanen er uit, deze is tamelijk omvangrijk in Hollands Midden (niet in tabel). Het aandeel aangehouden illegale migranten dat afkomstig is uit dezelfde landen waar de meeste asielzoekers vandaan komen, ligt lager in de regio Hollands Midden dan landelijk gezien. 12 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief Tabel 1.2 Aanhoudingen van illegale migranten in de regio’s Haaglanden, Hollands Midden en totaal Nederland (1997-2000) Haaglanden N % Hollands Midden N % 22 Totaal Nederland N % Jaar 1997 1998 1999 2000 1087 1101 1007 1073 25,5 25,8 23,6 25,1 402 359 366 281 28,6 25,5 26,0 20,0 13251 11043 10651 11080 28,8 24,0 23,1 24,1 Reden van staandehouding Illegaal verblijf Overtredingen Kleine delicten Ernstige delicten Drugsdelicten Overige delicten z.n.a. 2612 594 712 138 95 64 62,0 14,1 16,9 3,3 2,3 1,5 978 106 237 32 11 11 71,1 7,7 17,2 2,3 0,8 0,8 25270 4091 10076 1422 4093 451 55,7 9,0 22,2 3,1 9,0 1,0 Afkomstig uit ‘asielland’ 2211 52,5 992 71,0 26033 57,4 Bron: Engbersen et al. 2002 (aanvullende bewerking van de data) Den Haag Den Haag is in omvang met 440.000 inwoners de derde grote stad van Nederland.23 Den Haag is wat betreft inkomen de meest gesegregeerde stad van Nederland, hetgeen zich uit in een vrij duidelijke scheiding tussen het welvarende en het arme deel van de stad. Ongeveer veertig procent van de inwonenden is van niet-Nederlandse herkomst.24 Surinamers, Turken en personen uit geïndustrialiseerde landen zijn de omvangrijkste groepen (www.denhaag.nl). Onder die laatste categorie vallen ook veel welvarende migranten, die bijvoorbeeld werkzaam zijn bij het internationale gerechtshof en bij ambassades. Hoewel één van de eerste Nederlandse empirische onderzoeken naar illegale migranten in Den Haag plaatsvond (Vos et al. 1992) is over deze categorie migranten het minste bekend. Volgens een schatting die betrekking had op 1995, verbleven in Den Haag ongeveer 8.400 illegale migranten voor langere tijd, exclusief Oost- en West-Europeanen (Van der Leun et al. 1998). Recentere aanhoudingsdata uit tabel 1.2 laten zien dat op jaarbasis ruwweg duizend illegale migranten met de politie in aanraking komen. In de regio Haaglanden is het aantal staandehoudingen tussen 1997 en 2000 niet gedaald. In vergelijking met heel Nederland komen relatief veel Turkse en relatief weinig West-Europese illegale migranten in de politiebestanden voor (niet in tabel). Evenals in de regio Hollands Midden worden relatief veel illegale migranten aangehouden in verband met minder ernstige redenen, hetgeen lijkt aan te geven dat de criminaliteitsproblemen beperkt zijn in verhouding tot andere regio’s. Vergelijkenderwijs komen relatief veel aangehouden personen in de regio Haaglanden uit landen waar ook veel asielzoekers vandaan komen, waarbij overigens vooral Turkije er uit springt. 13 Hoofdstuk 1 Ook hier zien we dan ook geen duidelijke aanwijzingen dat het aantal uitgeprocedeerden onder de illegale migranten hoog is. Momenteel is duidelijk dat veel (illegale) Bulgaren hun geluk komen beproeven in Den Haag. In afwachting van de toetreding van Bulgarije tot de EU is de visumplicht afgeschaft, maar Bulgaren mogen desondanks formeel niet werken in Nederland. De toestroom van Bulgaren (zie Kloosterboer et al. 2002) blijkt echter (nog) niet uit de cijfers in tabel 1.2. Bij de cijfers van aangehouden illegale migranten dient te worden bedacht dat (a) de meeste illegale migranten nooit worden aangehouden en (b) dat van de illegale migranten die door de politie in bewaring zijn genomen het grootste deel niet effectief wordt uitgezet (Engbersen et al. 1999). 1.6 Conclusies Tot zover is uit een eerste rondgang door de literatuur gebleken dat weinig inzicht bestaat in zogenaamde nieuwe vangnetten voor uitgeprocedeerde asielzoekers en andere migranten zonder verblijfsstatus. Wel zagen we dat sinds de invoering van de Koppelingswet en de Vreemdelingenwet 2000 bij velen de indruk bestaat dat (a) het aandeel uitgeprocedeerden onder de illegale migranten toeneemt en dat (b) dit leidt tot een toenemende druk op lokale opvang. Aan de hand van enkele relevante ontwikkelingen in het migratiebeleid en het sociaal beleid werd geconstateerd dat er voldoende reden is om aan te nemen dat zich spanningen voordoen tussen de verschillende vormen van beleid, zowel horizontaal (tussen sectoren) als verticaal (tussen beleidsniveaus). In de navolgende hoofdstukken zullen we aan de hand van twee cases, Den Haag en Leiden, onderzoeken hoe beleidsdilemma’s op lokaal niveau tot uiting komen en in hoeverre dit heeft geleid tot lokale vangnetten. Daarbij wordt er naar gestreefd om inzicht te geven in de betrokken partijen, de aard van de opvang en de effecten daarvan. De in dit hoofdstuk gepresenteerde cijfers over legale migranten en aangehouden illegale migranten dienen vooral om een globale indruk te geven van de lokale context. In beide regio’s tezamen verbleven begin 2002 ongeveer zesduizend asielzoekers die onder de COA regelingen vielen. Daarnaast werden in het jaar 2000 in beide regio’s tezamen ongeveer 1.300 migranten zonder verblijfsvergunning geregistreerd door de politie en de vreemdelingendienst.25 Uit de cijfers komt naar voren dat Den Haag een aanzienlijk hoger aandeel inwoners van buitenlandse herkomst herbergt dan Leiden. Ook worden in Den Haag duidelijk meer illegale migranten 14 Kwetsbare groepen in maatschappelijk perspectief aangehouden dan in Leiden, maar uit cijfers over de jaren 1997 tot en met 2000 is een mogelijke toename van uitgeprocedeerde asielzoekers onder de aangehouden illegale migranten niet af te lezen. 15 Hoofdstuk 2 2.1 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus Inleiding Eén van de onderzoeksvragen van het project 'Nieuwe Vangnetten in de Samenleving' was hoe de opvang er voor kwetsbare groepen in de gemeenten Den Haag en Leiden uitziet. Daarnaast was de vraag welke vormen van ondersteuning aan welke groepen geboden worden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de opvang voor daklozen (zie intermezzo 1) enerzijds en de opvang voor vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus anderzijds. In dit hoofdstuk staat de opvang in de gemeenten Den Haag en Leiden voor deze laatste groep centraal. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt het verrichte veldwerk besproken (zie paragraaf 2.2). Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan op de opvang voor vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus in de gemeenten Den Haag en Leiden (zie paragraaf 2.3), waarna in paragraaf 2.4 de motieven van organisaties om hulp te bieden aan de genoemde doelgroepen aan bod komen. 2.2 Veldwerk Het veldwerk voor het onderzoeksproject Nieuwe Vangnetten is in juni 2001 van start gegaan en in februari 2002 afgerond. Als eerste kennismaking met het onderzoeksveld heeft het onderzoeksteam een bijeenkomst van het Haags Sociaal Beraad bijgewoond, waar verschillende vertegenwoordigers van betrokken organisaties aanwezig waren. Via deze bijeenkomst konden de eerste afspraken met respondenten gemaakt worden. Vervolgens zijn instellingen veelal via de zogenaamde sneeuwbalmethode benaderd, oftewel via eerder geïnterviewde respondenten zijn namen van nieuwe respondenten verkregen. Daarnaast is met name voor Den Haag eveneens gebruik gemaakt van de Sociale Gids waarin het merendeel van de maatschappelijke organisaties in Den Haag is opgenomen. Tot slot hebben de onderzoekers 17 Hoofdstuk 2 verschillende bijeenkomsten bijgewoond, zoals een overleg van het ‘Netwerk Illegalen Gezondheidszorg’ in Den Haag. Het veldwerk resulteerde in 34 interviews in Den Haag en vijftien interviews in Leiden. Van de interviews in Den Haag zijn er negen niet bruikbaar voor dit hoofdstuk. Het betreft organisaties die zich uitsluitend met daklozen bezighouden. Zoals uit tabel 2.1 blijkt, zijn er zowel vertegenwoordigers van (semi-) overheids- en kerkelijke instellingen als enkele particuliere initiatieven geïnterviewd. Onder (semi-)overheidsinstellingen worden private organisaties verstaan die (voor een belangrijk deel) bijvoorbeeld voor subsidie gebonden zijn aan de gemeentelijke of landelijke overheid. Kerkelijke instellingen zijn maatschappelijke instellingen met een duidelijk religieuze functie. Particuliere initiatieven zijn individuen die zich, veelal in de gezondheidszorg, inzetten voor vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus. Ook organisaties die volledig onafhankelijk van de overheid opereren behoren hiertoe. Tabel 2.1 Overzicht afgenomen interviews Den Haag 10 10 5 25 (semi-)Overheidsinstelling Kerkelijke instelling Particulier initiatief Totaal Leiden 11 3 1 15 Totaal 21 13 6 40 De vertegenwoordigers van de verschillende instellingen waren veelal direct bereid hun medewerking aan het onderzoek te verlenen. Voor sommige respondenten was de garantie dat de gegevens anoniem verwerkt zouden worden wel een vereiste. Met de veertig interviews is een belangrijk deel van de opvangvoorziening voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus in Den Haag en Leiden in kaart gebracht. Het aantal van veertig instellingen is echter niet volledig. Zo zijn er instellingen die hun medewerking aan het onderzoek niet wilden verlenen. Als reden werd veelal de bescherming van de cliëntengroep gegeven. Daarnaast is geen toegang verkregen tot meer autonome groepen, zoals bijvoorbeeld kraakbewegingen. Voordat de vormen van opvang in de volgende paragraaf besproken worden, is het van belang om op te merken dat zowel vanuit de (semi-) overheids- en kerkelijke instellingen als vanuit de particuliere initiatieven formele en informele vormen van hulp bestaan. Formeel staat voor ons voor maatregelen van de landelijke en/of de gemeentelijke overheid die bepaalde vormen van opvang voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus toestaan en mogelijk maken. Bij formele vormen van hulp moet in het bijzonder gedacht worden aan het verlenen van medische zorg aan illegale vreemdelingen en het bieden van onderwijs aan illegalen tot achttien jaar. 18 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus Daarnaast zijn er vanuit verschillende gemeenten, waaronder Den Haag en Leiden, middelen beschikbaar gesteld voor de (nood)opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. Deze gemeenten beroepen zich hiermee op hun autonomie en de verantwoordelijkheid die ze dragen ten opzichte van hun inwoners. Voor informele vormen van hulp bestaan geen vergelijkbare mogelijkheden, zoals het bieden van huisvesting aan illegalen en/of onderwijs aan illegale vreemdelingen die ouder zijn dan achttien jaar. Door zowel de formele als de informele steun vanuit organisaties te onderzoeken, is getracht een zo compleet mogelijk beeld te geven van de opvang die er in de gemeenten Den Haag en Leiden bestaat voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus. 2.3 Terreinen van hulp Om de opvang die er vanuit de verschillende organisaties bestaat zo goed mogelijk weer te geven, is er een schema opgesteld (zie schema in bijlage 1). Het schema is bedoeld als instrument om de verschillende vormen van opvang die vanuit organisaties geboden worden op een heldere manier uiteen te zetten. In het schema zijn zeven terreinen van opvang onderscheiden, namelijk onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, arbeid, (dag-, nacht-,of structurele) opvang, praktische ondersteuning en doorverwijzen.26 Deze vormen van opvang zullen in deze paragraaf afzonderlijk besproken worden, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de criteria voor het bieden van hulp, de duur van het beroep op de voorziening, de omvang en de financiering van de opvang en tot slot de (mogelijke) verschillen tussen Den Haag en Leiden. Onderwijs De invoering van de Koppelingswet heeft voor de onderwijsvoorziening voor illegale minderjarigen tot achttien jaar tot weinig veranderingen geleid. Het recht op onderwijs is behouden en indien studenten tijdens de opleiding achttien worden, mogen zij deze opleiding afmaken. Voor illegale migranten ouder dan achttien jaar, heeft de invoering van de Koppelingswet wel tot duidelijke veranderingen geleid. Zo is het voor deze groep inmiddels formeel onmogelijk geworden om enige vorm van onderwijs te genieten. Vóór de invoering van de Koppelingswet konden volwassenen voor taalcursussen veelal terecht bij de (gesubsidieerde) volwassenen- of basiseducatie. Vrijwel direct na de invoering van de Koppelingswet bleek dit echter al grotendeels 19 Hoofdstuk 2 onmogelijk te zijn geworden (Van der Leun 2001). Interessant was dan ook na te gaan in hoeverre er, ondanks de invoering van de Koppelingswet, (op informele wijze) onderwijs wordt geboden aan illegale migranten ouder dan achttien jaar. Van de geïnterviewde instellingen zijn er zeven die aan hebben gegeven onderwijs te bieden aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus.27 Het merendeel van de organisaties is geen formele onderwijsinstelling. Het betreft kerkelijke en/of (semi-) overheidsinstellingen die, door gebruik te maken van vrijwilligers, de onderwijsvoorziening (gratis) kunnen aanbieden. Zoals uit de onderstaande drie citaten blijkt, zijn de respondenten zich er van bewust dat zij één van de weinige instellingen zijn waar deze groep nog terecht kan voor onderwijs, omdat er niet gecontroleerd wordt op de verblijfsstatus van de cliënten: “We geven Nederlandse les aan illegalen die geen toegang hebben tot de gewone educatieve centra en een aantal andere activiteiten ter ontplooiing, zoals workshops over relatievorming, persoonsvorming, Engelse les, iemand geeft nog naailes, dat soort activiteiten.” R11DH Ook de onderstaande respondent geeft aan onderwijs te bieden aan mensen die geen recht hebben op regulier onderwijs: “We zijn een welzijnsinstelling en geen onderwijsinstelling en wij bieden taalles aan mensen die op de één of andere manier buiten de boot vallen voor wat betreft de reguliere onderwijsinstellingen voor volwasseneneducatie. We draaien met vrijwilligers. We hebben twee keer per week Nederlandse taallessen en ik vraag eigenlijk nooit naar de verblijfsstatus van mensen, maar door de vertrouwensband weet je of iemand wel of niet een verblijfsvergunning heeft en je kan stellen dat het een aanzienlijk deel van de cursisten is, want mensen die niet terecht kunnen bij formele onderwijsinstellingen, die komen hier terecht. Dus vandaar dat wij altijd een vraag hebben. We zijn de laatste jaren ontzettend uitgegroeid. Ze [vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus] komen uit heel Den Haag en zelfs uit Leidschendam, omdat wij één van de laatste buurthuizen zijn die de taallessen nog in deze vorm aanbieden.” R01DH Voor de onderstaande respondent is de geldigheid van de verblijfsstatus van de cliënten eveneens niet van belang voor de geboden onderwijsvoorziening(en): 20 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus “Als je bij het [naam instelling] taalles krijgt, dan zijn de criteria gewoon of iemand naar een groep kan of niet, om wat voor reden dan ook en of iemand legaal is of niet, dat is niet het criterium. En daar vragen we dus ook niet expliciet naar.” R02DH Het onderwijs dat vanuit deze instellingen geboden wordt, is ‘informeel’ van aard en wordt gegeven door vrijwilligers. Een erkend diploma is niet te behalen. Mogelijk vanwege het meer informele karakter van de onderwijsvoorziening kan er vaak voor langere tijd aanspraak gemaakt worden op de onderwijsvoorziening: “Het is een cursusjaar van september tot juni. Het is twee uurtjes per keer, dus vier uur per week. Je hebt mensen die hier al acht, negen jaar zitten, die niet alleen voor de taal komen, maar ook voor het sociale aspect.” R01DH Afgezien van deze instellingen hebben we ook gesproken met twee formele onderwijsinstellingen. Eén respondent is directeur van een middelbare school in Den Haag. Hoewel kinderen tot achttien jaar recht hebben op onderwijs bestaat de vrees dat scholen illegale kinderen weigeren. Om dit te voorkomen hebben scholen in Den Haag onderling afspraken gemaakt: “We hebben met de scholen in Den Haag afgesproken dat we illegale kinderen niet weigeren. We nemen ze gewoon op. Mocht het te gek worden, dan nemen we contact op met het bestuur en kijken we of daar een mouw aan te passen is en dat is bij mijn weten nog niet gebeurd.” R03DH Het andere interview is afgenomen met een decaan van een formele onderwijsinstelling in Leiden, waar onderwijs wordt geboden aan jongeren boven de achttien jaar. Zoals uit het onderstaande citaat blijkt, betekent het niet hebben van een geldige verblijfsstatus niet per definitie dat jongeren worden uitgesloten van de onderwijsvoorziening: “R: Er zijn wel mensen die zich in de voorfase hebben aangemeld, terwijl ze nog in de procedure zitten en dan halverwege het stempel krijgen van niet gewenst of zo, maar dan hebben ze zich al ingeschreven toen ze legaal waren. I: Maar wat gebeurt er dan? R: Dat is heel weinig voorgekomen, maar wel vooropgesteld dat het op zijn minst een redelijke student is die redelijke resultaten haalt, dan proberen we ondersteuning te vinden, financiering enzo. Dan gaan we kijken of we bij particuliere fondsen dan wel op andere manieren financiën kunnen krijgen.” R05LD 21 Hoofdstuk 2 De respondent benadrukt overigens dat het hier niet om groepen gaat, maar slechts om enkele individuen. Het aantal geïnterviewde onderwijsinstellingen of instellingen die onderwijs bieden in Leiden is te beperkt om een goede vergelijking tussen de gemeenten te kunnen maken. Een belangrijke uitkomst is wel dat er, ondanks de invoering van de Koppelingswet, instellingen zijn die onderwijs bieden aan illegale vreemdelingen. Dit gebeurt voornamelijk vanuit semi-overheids- of kerkelijke instellingen die werken met vrijwilligers en voor de onderwijsvoorziening niet gebonden zijn aan gemeentelijke of landelijke overheidsgelden. Dit is overeenkomstig de verwachting van Van der Leun (2001) dat de onderwijsvoorziening voor volwassenen zich meer naar het alternatieve circuit heeft verschoven. Gelet op de omvang van het aanbod, is wel de indruk dat het om een beperkt vangnet gaat. Tot slot blijkt dat sommige formele onderwijsinstellingen cliënten doorverwijzen naar de informele onderwijsvoorzieningen. Gezondheidszorg Met de invoering van de Koppelingswet kwam voor vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus het recht op een ziektekostenverzekering te vervallen. Maar, om onder andere te voorkomen dat illegale vreemdelingen een gevaar voor de volksgezondheid vormen, worden vanuit de landelijke overheid wel financiële middelen beschikbaar gesteld om noodzakelijke hulp te verlenen. Zo is het sinds enkele jaren mogelijk om medische kosten voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus te declareren bij Stichting Koppeling. Stichting Koppeling is halverwege 1998 van start gegaan en heeft een bedrag van tien miljoen gulden beschikbaar gesteld voor de medische kosten voor illegale vreemdelingen: “Toen de Koppelingswet van kracht werd, hadden we opeens patiënten hier in deze praktijk die ingeschreven stonden met kinderen op school die buiten de boot gingen vallen. En toen is dat illegalenfonds gekomen en is het structureel een hulpverlening geworden.” R10DH In Den Haag en Leiden zijn er negen vertegenwoordigers van instellingen geïnterviewd van waaruit (onder andere) hulp op het gebied van gezondheidszorg wordt geboden. Zo hebben we onder andere gesproken met huisartsen, apothekers, een fysiotherapeute, tandarts en een verloskundige. Een aantal van deze respondenten is als particulier werkzaam, maar het merendeel van de respondenten is werkzaam in een zogenaamd 22 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus gezondheidscentrum. De geïnterviewde gezondheidscentra in Den Haag zijn gevestigd in zogenaamde achterstandswijken en zijn er op gericht om patiënten uit de onderzoeksgroep op te vangen.28 Zowel voor de medische zorgverleners in Den Haag als in Leiden geldt dat degenen die hulp bieden aan illegalen zijn samengebracht in een overkoepelend netwerk. In Den Haag is dit het ‘Netwerk Illegalen Gezondheidszorg’ en in Leiden het ‘Gezondheidszorg Illegalen Leiden (GIL)’. Medische zorgverleners moeten bij dit netwerk aangesloten zijn om declaraties in te kunnen dienen voor de verleende zorg aan illegale vreemdelingen. Een aantal medische zorgverleners in Den Haag geeft aan dat zij te maken heeft gekregen met een toename van het aantal vreemdelingen zonder verblijfsstatus dat een beroep doet op de medische zorg. Zo vertelt onderstaande respondent het volgende: “De overheid heeft dat geld beschikbaar gesteld, maar aan de andere kant hebben ze van me gevraagd of ik hun informatie geef, niet per patiënt, maar over hoeveel patiënten het zijn, welk type medicatie ze nodig hebben. Ze willen weten of er veel mensen met importziekten zijn, zoals bijvoorbeeld TBC. In het begin waren het er nog geen tien per maand, nu zijn dat er zeventig tot negentig en dat aantal is nog steeds groeiende.” R24DH De invoering van de Koppelingswet en de grotere bekendheid onder vreemdelingen zonder verblijfsstatus van de mogelijkheden voor medische zorg worden hiervoor als belangrijkste redenen gegeven. In Leiden geven de meeste respondenten aan dat de groep illegale vreemdelingen niet of slechts in lichte mate in omvang is gegroeid en dat de bijbehorende kosten in samenhang hiermee niet noemenswaardig zijn gestegen: “Nee het aantal voor wat betreft de gebruikers van medicijnen is niet toegenomen. Het is op een gegeven moment wel wat meer geweest, maar het is nu redelijk stabiel.” R14LD Een ander verschil op het gebied van de gezondheidszorg tussen Den Haag en Leiden is dat in Leiden de neiging tot centralisering van de zorgverlening ontbreekt. De respondenten in Leiden geven aan dat getracht wordt de medische zorg zoveel mogelijk te spreiden over de zorgverleners in Leiden. Het wordt gezien als een verlichting van de werkdruk voor zorgverleners: “Het is niet de bedoeling dat alle huisartsen meedoen maar wel dat het GIL wordt opgerekt. Ik had het er ook nog met een tandarts over, die is momenteel de enige die aan het GIL meedoet. Dus die wil echt een soort publiciteitsactie op touw zetten om er collega's bij 23 Hoofdstuk 2 te betrekken. Dat is op zich leuk dat je zulke mensen treft die echt bij hun collega's gaan werven.” R14LD Zowel voor Den Haag als Leiden geldt dat de medische zorg veelal incidenteel, maar wel structureel van aard is. Dit betekent dat het gaat om een eenmalig medisch consult, waar vreemdelingen zonder verblijfsstatus altijd op terug kunnen vallen. Een enkele keer is de medische zorg overigens langdurig, bijvoorbeeld indien sprake is van een behandeling die langer duurt dan drie maanden. Het gezondheidsnetwerk waarop illegale vreemdelingen een beroep kunnen doen, is omvangrijk te noemen. Er zijn uiteenlopende gezondheidsinstellingen die hulp bieden aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus. Het zijn wel veelal dezelfde instanties of particuliere hulpverleners waarop wordt teruggevallen (zie hoofdstuk 3). Huisvesting De Koppelingswet heeft ook op het gebied van huisvesting een aantal veranderingen met zich mee gebracht. Zo zijn woningbouwverenigingen na de invoering van deze wet verplicht te informeren naar de verblijfsstatus van hun cliënten. Het bemachtigen van een woning via formele weg lijkt hierdoor voor illegale vreemdelingen grotendeels uitgesloten. In het vangnettenproject is onderzocht in hoeverre vreemdelingen zonder verblijfsstatus er in slagen een kamer of woning via de aan het onderzoek meewerkende instellingen te bemachtigen. Acht instellingen in Den Haag en Leiden bieden vanuit de organisatie tijdelijke of langdurige huisvesting. Hierbij zijn de daklozeninstellingen en vrouwenhuizen die (langdurige) opvang bieden niet meegerekend. Binnen deze instellingen komt de huisvesting namelijk voort uit de (uitgebreide vorm van) hulpverlening die geboden wordt. Deze vorm van opvang wordt later in dit hoofdstuk apart besproken. Zoals uit het schema blijkt, wordt bij het bieden van huisvesting een onderscheid gemaakt tussen illegale vreemdelingen en uitgeprocedeerde asielzoekers. Voor de laatste categorie moet er in de ogen van de betrokkenen nog perspectief zijn op een verblijfsstatus.29 De huisvesting wordt zelden aan illegale vreemdelingen zonder enig perspectief geboden omdat hier geen financiering voor wordt verkregen. Daarnaast is selectie nodig omdat huisvesting slechts beperkt aan kan worden geboden: “Onze criteria zijn dat er perspectief moet zijn, of dat in elk geval een instantie zegt van: hier wil ik nog wel even naar kijken, zoals de 24 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus advocatuur of vluchtelingenwerk. Onze hulp is tijdelijk, dus het gaat geen jaren duren. Althans dat is de bedoeling.” R12DH Eén van de manieren waarop instellingen huisvesting regelen, is het huren van één of meerdere woning(en) op naam van de organisatie. Zo huurt een organisatie in Den Haag twee huizen van een woningstichting, waarin meerdere gezinnen wonen: ‘in iedere kamer woont wel een gezin of een persoon’ (R22DH). De gemeente financiert in sommige gevallen de huisvesting die door (kerkelijke) instellingen aan uitgeprocedeerde asielzoekers als tijdelijke opvang geboden wordt. Wanneer er geen financiële middelen beschikbaar zijn om de huisvesting te regelen, wordt naar alternatieve vormen van opvang gezocht. Zo vertelt een medewerker van een Turkse vereniging ons het volgende: “Waar we dan de opvang regelen? Binnen de Turkse families. Stel je voor, we hebben heel vaak dat mensen met z’n tweeën wonen, twee oudere mensen en die hebben dan nog kamers over in hun huis omdat de kinderen het huis uit zijn om wat voor reden dan ook. Kijk die mensen hebben dan ruimte dus dan bieden we de mensen de gelegenheid om daar te wonen. We hebben ook nog mensen die met pensioen zijn, Turkse mensen die met pensioen zijn en er voor kiezen om drie maanden van het jaar hier te wonen of zes maanden hier en zes maanden daar in Turkije bij familie en deze mensen hebben een woning leeg staan dus dan kunnen die mensen daar de gehele periode gebruik van maken totdat er duidelijkheid komt in hun zaak.” R12LD Ook de onderstaande organisatie gaat in eerste instantie op zoek naar huisvesting binnen de eigen kring: “I: Bieden jullie mensen ook een dak boven het hoofd? R: Ja dat proberen we althans wel als de nood hoog is. Dan wordt stad en land afgebeld en desnoods worden ze dus bij bestuursleden ondergebracht. Dat is wel voorgekomen. Dat proberen we wel tegen te houden, maar soms is het niet anders.” R01LD Bij alle bovenstaande organisaties wordt huisvesting geboden aan mensen die zijn uitgeprocedeerd, maar waar bij een nieuwe asielaanvraag nog enige hoop op een afronding van de procedure met een verblijfsstatus bestaat. Illegale vreemdelingen zonder enig perspectief worden slechts bij hoge uitzondering geholpen. Dit betekent niet dat het voor illegale vreemdelingen volledig onmogelijk is geworden om aan huisvesting via de instellingen te komen. Zo vertelt een medewerker van een grote kerkelijke instelling die zich richt op huisvesting voor ‘de zwakkeren’ dat met illegale vreemdelingen 25 Hoofdstuk 2 ‘routes’ gemaakt worden door Den Haag om hen middels deze wandelingen aan huisvesting te helpen. Daarnaast zijn er respondenten die af en toe zelf iemand in huis nemen: “Ik heb zelf natuurlijk ook regelmatig vluchtelingen opgevangen, of ex-gedetineerden, of mensen die het even helemaal niet wisten waar ze heen moesten.” R19DH Ook de onderstaande respondent neemt af en toe iemand tijdelijk in huis: “Ik heb zelf wel eens een tijdje een vrouw uit de prostitutie die helemaal over de rooie was, een tijdje in huis gehad. Dus die gevallen doen zich wel voor.” R11DH Een andere mogelijkheid voor illegale vreemdelingen (in Den Haag) blijkt huisvesting in kraakpanden te zijn: “R: Hier in Den Haag heb je de [naam instelling] die ook wel actief betrokken is bij illegalen en een hele lijst bijhoudt van kraak, dan wel te kraken panden aanbiedt om daar in te trekken. I: Zijn er veel van dat soort panden? R: O ja, er zijn plenty kraakpanden in Den Haag, maar niet dat er allemaal illegalen in zitten.” R19DH Aangezien de onderzoekers geen toegang hebben gekregen tot deze vorm van huisvesting, is dit binnen het vangnettenproject verder niet onderzocht. Op basis van het veldwerk blijkt dat de huisvesting die vanuit de organisaties geboden wordt, veelal bedoeld is als tijdelijke opvang en vrijwel uitsluitend bestemd voor uitgeprocedeerde asielzoekers die geen recht meer hebben op voorzieningen in Nederland, maar bij wie nog enige hoop bestaat op het alsnog verkrijgen van een verblijfsstatus in Nederland. Voor illegale vreemdelingen is de huisvesting die geboden wordt vanuit de instellingen uitgesloten of uiterst beperkt. Zij zullen dan ook veelal genoodzaakt zijn om huisvesting via particuliere verhuurders of (inwoning bij) familieleden of vrienden te regelen (zie ook Burgers 1999). Arbeid Slechts vier instellingen bieden ondersteuning aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus op het gebied van arbeid. Eén van deze vier instellingen biedt werk aan vanuit de eigen organisatie. De resterende drie instellingen regelen werk via derden, zoals de onderstaande respondent vertelt: “Nou we bemiddelen ook vaak, voor huishoudelijk werk bijvoorbeeld. Er zijn veel tweeverdieners, die hebben een schoonmaakster nodig, daarin bemiddelen we ook wel.” R11DH 26 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus Op het terrein van arbeid is de hulp die vanuit instellingen verkregen wordt dan ook zeer gering. Het bieden van werk wordt niet als prioriteit gezien omdat illegale vreemdelingen er veelal in slagen om via andere circuits aan werk te komen: “‘s Morgens van vier tot zeven zie je dat er honderden mensen met kleine busjes worden opgehaald. En dan overal heen gebracht worden. Honderden mensen vertrekken naar hotels, schoonmaakbedrijven, treinen schoonmaken, in het Westland voor wat voor activiteiten dan ook.” R19DH Een mogelijkheid om aan werk te komen is via loonbedrijven of uitzendbureaus. Het verschil tussen een loonbedrijf en een uitzendbureau is dat een loonbedrijf zelf het werk aanneemt van het opdrachtgevende bedrijf en met eigen personeel voor de uitvoering ervan zorgt, terwijl een uitzendbedrijf uitzendmedewerkers naar het bedrijf stuurt om arbeid te verrichten. Tot voor enkele jaren had een uitzendbureau voor uitzendactiviteiten een vergunning nodig. Het vrijgeven van de uitzendactiviteit is een belangrijke stimulans in de groei van de agrarische uitzendbureaus en loonbedrijven geweest. Met de tussenkomst van loonbedrijven en uitzendbureaus is ook de contactlegging met werkgevers danig veranderd. Geïnterviewde illegale vreemdelingen in een in 1991 – 1992 in Den Haag uitgevoerd onderzoek vertelden zonder uitzondering dat zij op de fiets en lopend het Westland afstroopten op zoek naar werk. Tuinders hadden toen bijvoorbeeld dikwijls aan het begin van de oprijlaan een bord met de boodschap in verschillende talen dat er geen werk was (zie Vos et al. 1992). Nu gaat een ieder die wenst te werken niet zelf op pad in het Westland, maar meldt zich aan bij een loonbedrijf of een uitzendbureau. Dat het Westland een bron van inkomsten is voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus is overigens allang geen geheim meer. Het lijkt er echter wel op dat de mogelijkheden om in de tuinbouwgebieden te gaan werken onder invloed van acties van fraudebestrijdingsteams minder worden (Van der Leun 2001). Een andere mogelijkheid voor illegale vreemdelingen om werk te vinden, is via eigen netwerken. Zo blijkt uit verschillende onderzoeken dat het (voor een deel van de) vreemdelingen zonder verblijfsstatus mogelijk is om werk via de eigen etnische gemeenschap te verkrijgen (zie onder andere Engbersen et al. 1999). 27 Hoofdstuk 2 Dag-, nacht- en/of structurele opvang Tot deze vorm van opvang behoren daklozeninstellingen en/of vrouwenhuizen in Den Haag en Leiden die hulp bieden aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus. Voor het onderzoek hebben we met vertegenwoordigers van vijf daklozeninstellingen gesproken, en drie vrouwenopvanghuizen. De opvang die vanuit deze geïnterviewde instellingen geboden wordt, is grofweg in te delen in structurele, langdurige opvang enerzijds (drie instellingen) en noodopvang (eveneens drie instellingen) anderzijds. Twee instellingen bieden beide vormen van opvang. Onder noodopvang worden dag- of nachtopvang voorzieningen verstaan. Indien er langdurige, structurele opvang geboden wordt, gaat het om het bieden van een uitgebreide vorm van hulp die diverse facetten van de dienstverlening in zich verenigt, zoals bijvoorbeeld het wonen in een vrouwenopvanghuis. Evenals bij de huisvesting geldt dat er vanuit instellingen die langdurige, structurele opvang bieden, een onderscheid wordt gemaakt tussen illegale vreemdelingen enerzijds en uitgeprocedeerde asielzoekers die in de ogen van betrokkenen nog perspectief hebben op een verblijfsstatus anderzijds. Deze organisaties zijn namelijk gebonden aan de zogenaamde ‘productfinanciering’ oftewel zij krijgen vanuit de gemeente betaald voor het aantal bedden dat ze aanbieden. Voor een illegale vreemdeling is geen bed gereserveerd en zijn er ook geen middelen. De structurele, langdurige opvang die geboden wordt, is dan ook, op één instelling na, uitsluitend bestemd voor uitgeprocedeerde asielzoekers met in de ogen van de betrokkenen nog enig perspectief op een verblijfsvergunning. Hoewel voor deze groep de financiering veelal eveneens ontbreekt, kunnen voor hen wel fondsen worden aangeschreven: “Het fondsenboek kun je gewoon inkijken. Voor dat Chinese meisje hebben we op een gegeven moment, bij [naam fonds] geld voor kleding gevraagd. Dan krijg je achthonderd gulden voor kleding voor haar en haar zoontje.” R05D Het opnemen van een uitgeprocedeerde asielzoeker betekent een (financiële) druk op de organisatie. Hierdoor is het aantal bedden dat beschikbaar wordt gesteld voor uitgeprocedeerde asielzoekers, op één instelling na, beperkt tot slechts enkele: “Maar we hebben wel een beleid gehad waarbij we zeggen ‘we moeten er niet echt heel veel van hebben [uitgeprocedeerde asielzoekers], maar we vangen ze wel op, tot een maximum van twee of drie.” R02LD 28 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus Binnen de dag- en nachtopvang wordt bij de geïnterviewde instellingen echter niet gecontroleerd op verblijfsstatus. Zo vertelt een medewerker van een maatschappelijke instelling in Leiden: “En bij [de dagopvang] en de [nachtopvang] wordt niet gevraagd naar identificatie, in eerste instantie, eigenlijk sowieso niet zo gauw, dus daar komt wel eens een illegaal.” R04 LD De controle op een verblijfsstatus zou de hulpbehoevenden te veel afschrikken en wordt dan ook bewust niet gedaan (zie paragraaf 2.4). De structurele en langdurige opvang vanuit daklozeninstellingen en vrouwenopvanghuizen lijkt op basis van de afgenomen interviews voor illegale vreemdelingen, op een enkele uitzondering na, uitgesloten. Zij kunnen wel terecht bij de dag- of nachtopvang waar niet altijd op verblijfsstatus wordt gecontroleerd. Uitgeprocedeerde asielzoekers die in de ogen van betrokken nog enig perspectief op een verblijfsstatus hebben, zijn niet per definitie uitgesloten van langdurige opvang, maar het aantal uitgeprocedeerde asielzoekers dat deze instellingen kunnen opvangen, is beperkt. Praktische ondersteuning Wanneer gekeken wordt naar het schema, blijkt dat bijna alle instellingen, op de gezondheidsinstellingen na, praktische vorm(en) van opvang bieden. Een langdurige vorm van praktische opvang is bijvoorbeeld hulp bij de procedure voor uitgeprocedeerde asielzoekers die deze willen heropenen: “Ik vind het zelf belangrijk dat je mensen een goede kans geeft. Je ziet soms dossiers, dat is vreselijk. Een pro forma bezwaar, een beetje aangevuld met wat argumenten die op anderhalf A4tje passen, dan heeft die advocaat gewoon zijn best niet gedaan. Dan kunnen we in elk geval ervoor zorgen dat die persoon wel een keer een echte kans krijgt om hun verblijf te legaliseren.” R01LD Andere vormen van praktische ondersteuning die worden geboden aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus zijn onder andere het zorgen voor materiële goederen, zoals kleding, en primaire behoeften, zoals eten en drinken. Een aparte vorm van praktische ondersteuning is tot slot de financiële ondersteuning. Deze vorm van ondersteuning kan zowel incidenteel, tijdelijk (tot drie maanden) als langdurig zijn. Een voorbeeld van een langdurige financiële ondersteuning is het onderstaande citaat: “Maar er is bijvoorbeeld een mevrouw en die komt uit Georgië, haar dochter studeerde hier aan het conservatorium. Ze hadden geen 29 Hoofdstuk 2 verblijfsvergunning, maar werden dan gedoogd. Goed, die moeder was pianiste en gaf les en kon dus in haar eigen onderhoud voorzien. Ze kreeg een ernstige hartafwijking, valt dus onmiddellijk terug, want ze heeft geen inkomen meer, maar heeft ook nergens recht op. Nu blijkt dat ze alleen in Nederland geholpen kan worden en niet in Rusland, dus nu wordt op grond van medische redenen gevraagd of zij toch een verblijfsvergunning krijgt, maar intussen speelt dit al meer dan een jaar, dus intussen wordt zij dus door ons geholpen, nou op dit moment zijn er tientallen van dit soort situaties.” R13DH Het onderstaande citaat illustreert een vorm van incidentele financiële ondersteuning: “I: En wordt er ook financiële ondersteuning geboden? R: Dat wordt incidenteel geboden en gezocht. I: En gaat het dan om kleine bedragen? R: Ja. Het gebeurt ook dat ik geen geld heb en dan is er niets. En dan kom ik hier iemand tegen, en die zit in de ellende en dan zoek ik in mijn achterzak, nou wat heb ik nog, dan kan iemand daar weer eens lekker van eten.” R19DH Deze praktische vormen van ondersteuning worden door veel verschillende organisaties geboden. Sommige instellingen bieden echter alleen financiële ondersteuning en/of hulp bij de procedure, terwijl andere organisaties zich met meerdere vormen van praktische hulp bezighouden (zie schema in bijlage 1). Zoals uit het schema blijkt, is de praktische hulp veelal incidenteel (structureel) van aard en in enkele gevallen langdurig (waarbij het veelal gaat om hulp bij de procedure). Tevens blijkt dat de vorm van praktische hulp die geboden wordt, afhankelijk is van het perspectief op de verblijfsstatus van de hulpbehoevenden. Doorverwijzen Gedurende het veldwerk bleek dat één vorm van opvang door veel instellingen genoemd wordt, namelijk het doorverwijzen van hulpbehoevenden. Zo geven van de geïnterviewde organisaties er 27 te kennen vreemdelingen zonder verblijfsstatus op één of meerdere terreinen door te verwijzen. Veelal wordt doorverwezen naar organisaties die zich bezighouden met de opvang op één van de bovenstaande terreinen. Dit betekent dat er kan worden doorverwezen naar onderwijsinstellingen, organisaties die zich bezighouden met huisvesting, gezondheidsinstellingen 30 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus en/of arbeid (zie schema in bijlage 1). Voor de onderstaande respondent is het doorverwijzen één van de voornaamste taken van de organisatie: “We hebben dagelijks spreekuur, ‘s ochtends en daarnaast spreken we ook vast met mensen af en dan kunnen we artsen regelen, verloskundigen, tandartsen, het hele gezondheidsnetwerk wat er is, daar kunnen we naar doorverwijzen. We kunnen onderdak regelen als we zelf plaats hebben of we kunnen doorverwijzen naar andere organisaties die plaats hebben, en ja verder, het zoeken van advocaten.” R22DH Het doorverwijzen is een incidentele vorm van ondersteuning, maar deze vorm van opvang wordt door veel instanties structureel aangeboden, bijvoorbeeld in de vorm van een spreekuur zoals bij bovenstaande instelling. Vertegenwoordigers van de instellingen blijken zowel uitgeprocedeerde asielzoekers als illegale vreemdelingen door te verwijzen, al zijn de mogelijkheden van doorverwijzen voor illegalen beperkter dan voor uitgeprocedeerde asielzoekers met nog enig perspectief op een verblijfsstatus. Voor een aantal instellingen komt het (kunnen) doorverwijzen voort uit een (hecht) samenwerkingsverband. Zo is er, zoals eerder aangehaald, voor zowel gezondheidsinstellingen in Den Haag als in Leiden een overkoepelend netwerk. In Den Haag is dit het ‘Netwerk Illegalen Gezondheidszorg’. Het betreft een regionaal samenwerkingsverband en omvat de regio Den Haag ‘Haaglanden met zestien gemeenten’.30 Dit netwerk richt zich op de verschillende zorgvormen aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus, waaronder huisartsenzorg, een medisch spreekuur voor daklozen, waaronder illegale vreemdelingen, centraal georganiseerde medicijnverstrekking, verloskundige hulp en kraamzorg en fysiotherapeutische zorg in noodzakelijke gevallen. In Leiden is er het GIL, Gezondheidszorg Illegalen Leiden. Dit samenwerkingsverband is vijf jaar geleden opgericht door twee huisartsen, een internist en een apotheker. De opvang voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus wordt in Leiden op het gebied van de gezondheidszorg (grotendeels) vanuit dit samenwerkingsverband verzorgd. Een derde en laatste voorbeeld van een samenwerkingsverband is de stuurgroep die vanuit verschillende (kerkelijke) instanties is opgericht om de opvang te regelen voor vreemdelingen zonder een verblijfsstatus die dringend hulp of onderdak nodig hebben. Van dit samenwerkingsverband maken onder andere R08DH, R12DH, R13DH, en R17DH deel uit. Eén van de voordelen van dergelijke samenwerkingsverbanden is dat krachten gebundeld worden en dat problemen eerder gesignaleerd en besproken kunnen worden. Een 31 Hoofdstuk 2 respondent van een islamitische organisatie in Den Haag vertelt ons dat de organisatie benaderd is om eveneens deel uit te maken van deze stuurgroep: “Wat wij hebben gemerkt is dat de christelijke organisaties ook willen samenwerken. Die zijn heel erg enthousiast. Twee keer waren ze hier, en ze zijn ook bereid om samen te werken en de problemen van illegalen samen op te lossen. Het [naam instelling] en andere organisaties, ze willen met ons samenwerken. Zij begrijpen dat wij ook veel voor hen kunnen doen.” R20DH Voor een aantal instanties gaat het verwijzingsnetwerk over de gemeentegrenzen heen. Zo vertelt een respondent ons het volgende als antwoord op de vraag of er wel eens noodopvang wordt geregeld: "Ja in Den Haag bellen we dan naar [naam instelling], maar goed de praktijk wijst uit dat het eigenlijk overal altijd vol is. Ook als we naar de Pauluskerk willen verwijzen dan roepen ze daar ‘doe maar niet’. En dan hebben we nog een contact in Amsterdam en die wil dan af en toe ook nog wel een beetje kunnen overbruggen met een particulier adresje of zo." R01LD Wanneer gesproken wordt over het 'nieuwe vangnet' voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus dan is het kunnen doorverwijzen naar andere organisaties van wezenlijk belang. Hierdoor zijn veel instellingen in staat om de vraag van illegale vreemdelingen (deels) te kunnen beantwoorden. Dit betekent overigens geenszins dat instellingen die doorverwijzen per definitie nauwe banden of contacten met elkaar onderhouden. In sommige gevallen betekent het doorverwijzen naar een instantie niets meer dan dat ze van elkaars bestaan en functioneren afweten. 2.4 Motieven voor het verlenen van hulp In de voorgaande paragrafen zijn de vormen van hulp die verleend worden aan vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus besproken. In deze paragraaf zal beschreven worden wat de respondenten beweegt om deze hulp te bieden. Aangezien de meeste instellingen niet verplicht zijn om de hulp te bieden, zou er sprake moeten zijn van een (bewuste) keuze. De vraag die dan ook centraal staat, is vanuit welke motivatie instellingen en particulieren de keuze maken om hulp te verlenen aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus. Op basis van de verschillende motieven die door de respondenten tijdens de interviews zijn genoemd, is een analytisch onderscheid gemaakt tussen drie 32 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus verschillende hoofdoverwegingen, te weten humanitaire, professionele en instrumentele overwegingen. Dit onderscheid is overigens niet strikt; vaak spelen meerdere motieven tegelijkertijd een rol. Humanitaire overwegingen De meeste bezochte instellingen bieden hulp vanuit humanitaire overwegingen. De geboden hulp komt voort uit sociale normen van mededogen, solidariteit en humaniteit. Gevoelens van medeleven of betrokkenheid met de hulpbehoevenden spelen een rol. Zo legt een respondent haar motivatie als volgt uit: “De gemeente Leiden vindt het eigenlijk net als wij inhumaan dat je mensen zo lang hier houdt en de rijksoverheid zegt 'ze hadden al drie jaar geleden weg gemoeten, ze zijn niet gegaan dus wij zijn er niet meer verantwoordelijk voor, want dat is hun eigen verantwoordelijkheid dat ze zijn gebleven'. Dat is de discussie die dan plaatsvindt. Wij zeggen als organisatie, hoe dan ook, het is inhumaan om iemand hier tien jaar van zijn leven te houden, te gedogen, te weten dat ‘ie er is.” R03LD Ook bij de onderstaande respondent spelen humanitaire overwegingen een rol in het bieden van de hulp aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus: “We hebben het doel dat mensen niet doodgaan van de honger, vooral als het enigszins kan dan denken we vooral aan gezinnen met kinderen, aan zieken, dat we mensen niet laten verloederen en het gaat om de humanitaire kant.” R13DH Het medeleven, het gevoel van betrokkenheid komt in sommige gevallen voort uit een religieuze overtuiging. Zo zegt een respondent: “Het motto waar de [naam instelling] zich altijd in herkent, is helpen waar geen helper is”. R11LD Humanitaire overwegingen worden ook politiek ingegeven. Een voorbeeld hiervan is R02LD die vindt dat niemand illegaal is, maar dat mensen illegaal gemaakt worden door 'het systeem'. Dit standpunt leidt er toe dat sommige instellingen geen onderscheid maken tussen vreemdelingen zonder verblijfsstatus aan de ene kant en mensen met een geldige verblijfsstatus aan de andere kant. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting bij organisaties die geen aantallen konden noemen met betrekking tot de omvang van de opvang aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus, aangezien zij nooit kijken naar de geldigheid van de verblijfsstatus: “Daar kan ik dus ook geen antwoord op geven, of er vrouwen zijn die illegaal zijn of niet. Ik weet het niet en wat daar het gevolg van 33 Hoofdstuk 2 is, is dat we wel moeten checken bij onze vrijwilligsters, want de kans is er natuurlijk dat ze aan iemand les geven die illegaal is en we vragen dan ook altijd of ze daar problemen mee hebben, want wij weten het niet. Dat wordt dan wel afgecheckt, maar we hebben er verder geen cijfers van en weten dat niet." R02DH Enkele geïnterviewde instellingen bieden in principe geen hulp aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus, of hanteren bepaalde criteria als selectie, zoals het hebben van enig perspectief op een verblijfsvergunning. Deze respondenten geven echter aan in bepaalde gevallen toch van hun regels, criteria of afspraken af te wijken. Het afwijken komt veelal voort uit een bepaalde directe betrokkenheid; ze worden geraakt, ontroerd, bewogen door een bepaalde persoon of situatie. Dit kan er toe leiden dat wordt afgeweken van de gemaakte afspraken of regels uit gevoelens van compassie (Komter 1997). Hieruit kan een groot deel van de ‘uitzonderingen’ in het schema verklaard worden. “Wij hebben nu gezegd, de uitgeprocedeerde asielzoekers daar beginnen wij niet aan. De jongen die nu in huis is, al twee en half jaar, als die straks illegaal wordt doordat hij weer afgewezen wordt, dan mag hij hier blijven, dat is onderhand een broertje van je geworden. Mijn kind dan en het broertje van mijn kinderen. Want die jongen is 22 geloof ik of 23, dus dat is hartstikke jong. En dan heb je al zo'n band er mee opgebouwd, dus daar zeg ik nu niet meer tegen: je moet morgen op straat staan. Dat durf ik, dat kan ik niet.” R21DH Het citaat illustreert dat de bekendheid met de persoon de gemaakte afspraak doorkruist. Ditzelfde geldt ook voor de onderstaande respondent die met zijn collega heeft afgesproken om een bepaalde illegale vreemdeling van Koerdische afkomst geen hulp meer te verstrekken. Hij maakt echter soms toch een uitzondering: “Eigenlijk helpen we hem niet, maar goed hij is een ouddrugsverslaafde, hij houdt zich nu heel redelijk aan het niet gebruiken, wordt ook ondersteund door z’n psychiater. In principe zeggen wij niet doen, maar goed hier heb je dan sociaalpsychische redenen en dan praat je over vierhonderd gulden en daar moet hij het mondjesmaat mee doen." R13DH Professionele overwegingen Een tweede overweging om hulp te bieden vloeit voort uit een specifieke beroepsethiek (zie Engbersen en Van der Leun 1999). Hierbij wordt de 34 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus centrale taak van een beroepsgroep of organisatie gesteld boven de praktische omstandigheid van het illegaal en onverzekerd zijn van cliënten. Dit speelt bijvoorbeeld een rol bij degenen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg. Hierbij zij aangetekend dat wettelijk is bepaald dat vreemdelingen zonder verblijfsstatus niet uitgesloten mogen worden van gezondheidszorg. Dit vergemakkelijkt vanzelfsprekend de keuze van medische hulpverleners om illegale vreemdelingen medische zorg te verlenen. De medische hulpverleners zouden met de komst van Stichting Koppeling in principe niets hoeven in te leveren als zij besluiten hen te helpen, aangezien de gemaakte medische kosten gedeclareerd kunnen worden. Uit de interviews blijkt echter dat veel van de respondenten hun diensten aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus aanboden, nog voordat Stichting Koppeling was opgericht, of voordat hun gemaakte kosten gedeclareerd konden worden. Zij boden en bieden medische zorg aan deze groep uit een beroepsethiek. De onderstaande citaten benadrukken deze beroepsethiek: “I: Waarom bent u illegalen gaan helpen? R: Ja waarom? Mensen zijn mensen, dat maakt niet zoveel uit, toch? Ik geloof niet dat de gezondheidszorg erop gericht is om te kijken waar iemand precies vandaan komt.” R07DH “Je wilt gewoon vanuit je beroepsethiek elke patiënt optimaal begeleiden.” R24DH De gestelde doelen van de organisatie kunnen er ook toe leiden dat respondenten zich verantwoordelijk voelen voor de doelgroep. De volgende medewerker die opvang biedt aan vrouwen in nood zegt hierover: “Als je vindt dat je een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebt, zoals wij dat vinden, dan doe je niet anders dan weliswaar er een maximum aantal aan verbinden, maar dan kijk je naar alles wat je er aan kan doen om die mensen toch te helpen. Dus zo zijn wij hier in Leiden bezig en ik ben blij dat ik directeur ben van deze organisatie.” R02LD Instrumentele overwegingen Een derde motief is van meer instrumentele aard. Hierbij spelen overwegingen van algemeen belang een rol. Handhaving van de openbare orde of handhaving van de volksgezondheid zijn daarvan twee sprekende voorbeelden (De Swaan 1989). Het onderstaande citaat dient ter illustratie: 35 Hoofdstuk 2 “Het enige belang dat je er bij hebt, is dat de ziekte zich niet zal verspreiden, en dat de burgers in de omgeving er geen extra last van zullen ondervinden.” R06DH Bij de onderstaande respondent, die directeur is van een organisatie die onder andere dag- en nachtopvang biedt, liggen tevens instrumentele motieven ten grondslag aan het bieden van de opvang: “Het is niet zo dat we alleen meneer huppeldepup een bed willen geven dat hij lekker kan slapen en dromen, het is ook omdat we willen voorkomen dat meneer huppeldepup ‘s nachts het park onveilig maakt.” R04LD Een medewerker van een organisatie die onder andere onderwijs aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus biedt, zegt hierover: “I: U vindt dat zij net zo veel recht hebben op onderwijs? R: Nou, ik denk dat het heel erg onverstandig is om mensen van allerlei dingen uit te sluiten, want dan krijg je inderdaad de situatie van een aantal zal het wel goed oppakken, die denken er is genoeg werk in de horeca, maar een ander zal dat op een andere manier oppakken, die komen toch in zo'n half crimineel sfeertje terecht. Dus ik vind het heel onverstandig en heel dom om mensen uit te sluiten.” R07LD Zo biedt ook de volgende respondent ondersteuning met het oog op handhaving van de openbare orde: “De uitgeprocedeerde asielzoekers proberen ergens onder te duiken waar ze illegaal toch iets voor elkaar zullen krijgen om hier te blijven. Die mensen hebben kleding nodig, voedsel nodig en zakgeld. Wat gebeurt er als je de mensen niet voorziet van dat soort voorzieningen? Dan gaan ze criminele activiteiten uitvoeren.” R12LD In twee gevallen bieden hulpverleners opvang, omdat het belang van de organisatie hiermee wordt gediend; zij krijgen er iets voor terug wat hen voordeel oplevert. Zo stelt R08LD een huis voor de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers met nog enig perspectief ter beschikking aan R01LD dat waarschijnlijk moeilijker aan andere groepen verhuurd zou kunnen worden. De andere respondent vertelt het volgende: "R: De achterliggende drijfveer is in eerste instantie eigenbelang. Studenten die goed presteren willen we houden. I: En kunt u iets aangeven over wat daarbij uw motivering is? R: Elke student is er eentje. Ja en als die persoon het redelijk of goed doet, dan doen we daar moeite voor. En daarbij is het een 36 De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus groep, die een waardevolle aanvulling kan zijn voor de [naam instelling], die laten we ons niet ontschieten." R05LD De ondersteuning die gemotiveerd is vanuit eigenbelang komt echter slechts zelden voor, aangezien instellingen zich vaak juist in allerlei bochten wringen om vreemdelingen zonder verblijfsstatus toch te helpen, bijvoorbeeld omdat zij de opvang uit eigen middelen moeten bekostigen, omdat zij geen subsidie ontvangen voor die doelgroep of omdat de doelgroep over het algemeen beperkte inkomsten heeft. Wanneer gekeken wordt naar de motieven van organisaties om hulp te verlenen, spelen er drie hoofdmotieven een rol, namelijk humanitaireprofessionele en instrumentele overwegingen. Een kanttekening bij deze classificatie van motieven is dat respondenten soms simpelweg gedwongen worden om hulp te verstrekken aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus. De hulp mag namelijk in sommige gevallen niet geweigerd worden, zoals in het geval van een beroep op de gezondheidszorg of onderwijs tot achttienjarige leeftijd. Daarnaast is het weigeren van vreemdelingen zonder verblijfsstatus soms door de aard van de werkwijze niet mogelijk. Zo vertelt één van de vertegenwoordigers van de bezochte daklozeninstellingen dat controle op de verblijfsvergunningen niet mogelijk is omdat dit de 'eigen' doelgroep te veel zou afschrikken (R04LD). Een specifieke motivatie om hulp aan illegale vreemdelingen te bieden, ontbreekt hier dan ook. 2.5 Conclusies De eerste indruk ten aanzien van de opvang voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus in zowel Leiden als in Den Haag is dat een substantieel aantal instellingen betrokken is bij enige vorm van opvang voor deze groepen. Wanneer deze instellingen echter beter bestudeerd worden, dan blijkt dat de opvang die geboden wordt, begrensd is. Zo maken veel instellingen een onderscheid tussen de opvangvoorziening voor illegale vreemdelingen en voor uitgeprocedeerde asielzoekers, die in de ogen van betrokken nog enig perspectief hebben op een verblijfsstatus. Langdurige opvang aan illegale vreemdelingen wordt door slechts acht van de veertig organisaties geboden. Van deze acht organisaties, zijn er twee instellingen (één onderwijsinstelling en één gezondheidsinstelling) die deze vorm van opvang formeel mogen en moeten bieden. Vier van de resterende zes bieden langdurige opvang in de vorm van een onderwijsvoorziening. Daarnaast zijn er 27 organisaties die 37 Hoofdstuk 2 vormen van incidentele (structurele) hulp aanbieden. Hierbij moet met name gedacht worden aan praktische hulp, doorverwijzen, dag- of nachtopvang, en/of hulp op het gebied van de gezondheidszorg. Eén organisatie biedt tijdelijke opvang (tot drie maanden) in de vorm van financiële hulp. Op basis van het verrichte veldwerk kan dan ook geconcludeerd worden dat de opvang, die er vanuit instellingen in de gemeenten Den Haag en Leiden bestaat voor illegale vreemdelingen, beperkt is. Wanneer gekeken wordt naar de opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers met in de ogen van de betrokkenen nog enig perspectief op een verblijfsstatus, dan wijkt dit beeld enigszins af. Afgezien van de zojuist genoemde acht organisaties, zijn er nog elf instellingen die langdurige (meer dan drie maanden durende) vormen van opvang bieden aan uitgeprocedeerde asielzoekers. Hierbij kan het gaan om hulp bij de procedure, huisvesting en/of een langdurige vorm van opvang in een vrouwenopvanghuis. Bijna iedere geïnterviewde instelling biedt daarnaast aan deze groep incidentele (structurele) hulp. Tijdelijke opvang wordt door twee organisaties geboden. De opvangmogelijkheden zijn dan ook voor deze groep aanzienlijk groter. Dit kan grotendeels verklaard worden doordat zowel de gemeente Den Haag als Leiden financiële middelen beschikbaar hebben gesteld voor de opvang van deze groep ex-asielzoekers. Belangrijk in het bieden van hulp aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus is voor veel organisaties de samenwerking met andere organisaties. Door van elkaars bestaan op de hoogte te zijn en in sommige gevallen (hecht) samen te werken, kunnen veel organisaties op verschillende terreinen doorverwijzen naar andere organisaties en zo de hulpvraag beantwoorden en/of de druk op de eigen organisatie beperken. Met name op het gebied van de gezondheidszorg lijkt de samenwerking tussen verschillende hulpverleners goed te zijn georganiseerd. In het volgende hoofdstuk zal geïllustreerd worden dat dit niet altijd betekent dat de druk op bepaalde instellingen of particuliere hulpverleners wordt weggenomen. Tot slot van dit hoofdstuk is gekeken naar de motieven van organisaties om hulp te bieden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen humanitaire, professionele en instrumentele motieven. Eveneens in het volgende hoofdstuk, waarin onder andere de dilemma’s waarmee organisaties te maken krijgen in het bieden van de opvang worden besproken, zal blijken dat deze motieven nog al eens kunnen botsen met de alledaagse praktijk. 38 Intermezzo 1: De opvang van daklozen Inleiding In deze studie ligt een sterk accent op de lokale opvang van mensen zonder een geldige verblijfsstatus. Niettemin is in dit onderzoek ook aandacht besteed aan andere kwetsbare groepen. De reden daarvoor was dat er op lokaal niveau óók signalen worden afgegeven dat het sociale vangnet voor bepaalde categorieën daklozen (die wel een geldige verblijfsstatus hebben) gebreken vertoont. In het vervolg zullen we vooral spreken over daklozen. De term dakloosheid verwijst daarbij uitsluitend naar het ontbreken van een gegarandeerd onderkomen. De term thuisloosheid verwijst vooral naar het onvermogen van daklozen om duurzame sociale relaties en bindingen aan te gaan in combinatie met een onvermogen om zich een stabiel leefmilieu te verschaffen. Daarbij gaat het vooral om daklozen met meervoudige problemen. In navolging van Van Doorn hanteren we vooral het ‘technische’ begrip daklozen (vgl. Van Doorn 2002: 14-15). Duidelijk is echter dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de groep ‘reguliere’ daklozen en de groep mensen met geen of een zeer zwakke verblijfsstatus. De eerste groep kan een veel groter beroep doen op allerlei zorgarrangementen dan mensen uit de tweede groep. Zo hebben reguliere daklozen recht op een uitkering, kunnen ze worden geplaatst binnen trajecten van maatschappelijke activering en is er de mogelijkheid tot schuldsanering en 'begeleid wonen'. Omdat in dit onderzoek het accent ligt op vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus zijn vooral organisaties belicht die zich bezighouden met de opvang in de eerste lijn. Deze staan dan ook centraal in dit intermezzo. Meer tweedelijnsachtige activiteiten voor daklozen blijven daardoor deels buiten beschouwing. We presenteren in dit intermezzo dus geen totaalbeeld van de hulpverlening aan daklozen. Twee zaken zullen aan de orde komen. Ten eerste gaan we in op de kenmerken van de cliënten en de manier waarop hulpverlenende instellingen opereren. Ten tweede staan we stil bij mogelijke leemtes in de hulpverlening aan daklozen. 39 Intermezzo 1 Diverse groepen Bij de onderzochte organisaties zijn we vooral drie typen cliënten tegen gekomen: (1) daklozen met eenduidige of enkelvoudige problemen, (2) daklozen met een meervoudige problematiek en (3) vrouwen binnen de noodopvang. Binnen de eerste groep gaat het om daklozen die een acuut probleem hebben waar veelal een materiële oplossing voor kan worden gevonden. Vooral voor deze groep is het van belang om tijdig in te grijpen. “Een dakloze is iemand die je moet motiveren om op een hele snelle manier uit het circuit te komen. Als jij vanavond je huis in de fik steekt of je valt van de trap af, dan ga je niet gelijk de volgende dag met je plastic tasje wandelen. Bij sommige mensen kan het best zijn dat ze nog willen slagen in de samenleving. Daklozen hebben vaak een probleem van: m’n baas schopt me eruit en m’n vrouw zet me ook nog uit huis. En je loopt naar de eerste de beste kroeg en je laadt je helemaal vol en je loopt dan zwalkend buiten. Dan heb ik zoiets van, pak op zo’n kerel. Schud hem eens stevig door elkaar, zet hem zo snel mogelijk droog en help hem ook zo snel mogelijk aan een kamer of een huis, of wat hij dan ook nodig heeft. Zeg hem dat hij moet stoppen en dat het niet zo avontuurlijk is buiten.” R04DH De tweede groep betreft mensen met een meervoudige problematiek. Het merendeel van de respondenten is van mening dat deze groep in omvang toeneemt. In veel gevallen gaat het om cliënten met verslavingsproblemen en/of psychiatrische stoornissen die ook met materiële, justitiële en relationele problemen kampen. De toegenomen omvang van cliënten met psychische problemen vloeit deels voort uit bezuinigingen en beleidsveranderingen binnen de psychiatrische zorg. Daardoor komen deze mensen eerder op straat te staan – of worden ze niet opgenomen - en raken sommigen aangewezen op voorzieningen voor daklozen. Om deze problematiek het hoofd te kunnen bieden zijn er verschillende organisaties die zich binnen de hulpverlening alleen op deze groep richten. Sommigen vragen zich echter af of het moderne aanbod aan zorg wel geschikt is voor specifieke mensen die tot deze groep kunnen worden gerekend. “De psychiatrische patiënten zijn veel prominenter geworden. Dertig jaar geleden had je bijvoorbeeld nog de psychiatrische ziekenhuizen in de bossen, waar mensen vaak hun hele leven opgesloten werden. In de jaren tachtig is begonnen met de vermaatschappelijking van de GGZ. Mensen moesten steeds meer de maatschappij in. En daar 40 De opvang van daklozen zijn toen eigenlijk niet echt goede voorzieningen voor opgericht, en daar zit je nu nog een beetje mee in je maag. Er zijn heel veel mensen die psychiatrische behandeling nodig hebben. Als je kijkt naar wat je af en toe op straat ziet aan mensen die volkomen van de wereld zijn en alleen maar overlast en ellende bezorgen, dat is niet goed voor de maatschappij maar ook niet goed voor de mensen zelf. Voor sommige mensen zou het goed zijn als er nog bepaalde opvang zou zijn.” R27DH Een derde groep heeft betrekking op vrouwen. Hoewel dakloosheid lange tijd vooral een probleem van mannen was, zien we een groei in het aantal vrouwen. Enerzijds heeft deze toename te maken met de genoemde groei van verslaafden en mensen met psychische stoornissen. “Ik denk dat het aantal vrouwen in de dak- en thuislozenzorg hand over hand toeneemt. Dat was vroeger te verwaarlozen. Maar dat worden er steeds meer.” R26DH Anderzijds is de toename een gevolg van problemen die te maken hebben met internationale migratie en vrouwenhandel. De organisaties in ons onderzoek die louter gericht zijn op het opvangen van vrouwen in nood melden ons dat onder de vrouwen die bij hen komen zowel acute daklozen als daklozen met een meervoudige problematiek zitten. Ook vanuit de vrouwenhandel en de gedwongen prostitutie worden regelmatig vrouwen opgevangen. In de meeste gevallen gaat het echter om vrouwen die op de vlucht zijn voor hun partners. “Hier komen toch een beetje de multi-problematische vrouwen. Het kan niet op, ze hebben schulden, zijn jong en zwanger, zijn mishandeld door hun partner en ze kunnen hun leven gewoon niet zelfstandig op poten krijgen.” R05DH Vormen van hulpverlening Van de 34 onderzochte organisaties in Den Haag zijn er elf die zich voornamelijk of uitsluitend bezighouden met hulp aan daklozen. In Leiden zijn dit er vijf van de veertien organisaties. Ook wat deze organisaties betreft kan een indeling worden gemaakt naar particuliere initiatieven, (semi-) overheidsinstellingen en kerkelijke instellingen. In Den Haag en Leiden zijn er in het onderzoek zeven in de sfeer van (semi-)overheid en acht met een kerkelijke achtergrond. Doordat binnen het onderzoek voornamelijk is gekeken naar daklozeninstellingen die zich mede richten op de opvang van 41 Intermezzo 1 vreemdelingen zonder verblijfsstatus (op twee na) kan slechts een globaal beeld worden geschetst van de hulpverlening aan reguliere daklozen. De maatschappelijke opvang van daklozen wordt hier om deze reden globaal in de volgende vormen onderscheiden: (1) dagopvang, (2) nachtopvang, (3) begeleid wonen en (4) sociale pensions. De vormen van hulp die tijdens het onderzoek naar voren zijn gekomen zijn opgetekend in onderstaand schema. Het betreft dus een globale schets van de vormen van hulp aan daklozen en dient ook als zodanig te worden gelezen. Overzicht 1: Vormen van opvang van daklozen in Den Haag Initiatief Doelgroep(en) Terreinen van hulp voor daklozen (Semi-)Overheidsinstelling R04DH Thuislozen R05DH Vrouwen in nood R26DH Daklozen met psychiatrische component Thuislozen Opvang: noodopvang Opvang: structurele opvang Overig: psychische hulp Praktische hulp: zorgen voor primaire behoeften Doorverwijzen Opvang: dag- en nachtopvang/structurele opvang Praktische hulp: hulp bij vinden werk Doorverwijzen: gezondheidszorg, andere opvanghuizen Opvang: sociaal pension/ dag- en nachtopvang R27DH Kerkelijke instelling R12DH Dak- en thuislozen R13DH Dak- en thuislozen R15DH R16DH Dak- en thuislozen Vrouwen in nood R17DH Dak- en thuislozen R18DH Mannen in nood Particulier initiatief R21DH Zwakkeren in de samenleving 42 Opvang: structureel Huisvesting Praktische hulp: financieel Doorverwijzen: arbeid, huisvesting, gezondheid Praktische hulp: financieel Arbeid Doorverwijzen Praktische hulp: hulp bij vinden huisvesting Opvang: dag- en nachtopvang Opvang: nachtopvang/ structurele opvang Doorverwijzen: rechtshulp, (vrouwen)opvang Huisvesting Doorverwijzen Praktische hulp: financieel Doorverwijzen: gezondheid Opvang: inwoning Praktische hulp: zorgen voor materiële goederen De opvang van daklozen Overzicht 2: Vormen van opvang van daklozen in Leiden Initiatief Doelgroep(en) Terrein(en) van hulp voor daklozen (Semi-)Overheidsinstelling R02LD Vrouwen in nood R04.1LD Dak- en thuislozen R04.2LD R04.3LD R04.4LD R09LD DakDakDakDak- Kerkelijke instelling R11LD Opvang: dag- en nachtopvang/structurele opvang Opvang: noodopvang Doorverwijzen Opvang: dagopvang Hulp gezondheidszorg Opvang: nachtopvang Opvang: begeleid wonen Opvang: sociaal pension Praktische hulp: zorgen voor primaire behoeften Doorverwijzen Praktische hulp: financieel Dak- en thuislozen R13LD Dak- en thuislozen en en en en thuislozen thuislozen thuislozen thuislozen Opvang: dag- en nachtopvang Praktische ondersteuning: zorgen voor primaire behoeften Opvang: dagopvang Praktische hulp: zorgen voor materiële goederen Doorverwijzen: opvang Uit de overzichten blijkt dat negen organisaties in Den Haag en Leiden zich bezighouden met de opvang aan de reguliere groep daklozen. Twee organisaties richten zich uitsluitend op ‘thuislozen’ (daklozen met meervoudige problemen). Drie organisaties bieden alleen hulp aan vrouwen in nood en één organisatie helpt alleen mannen die zich op de rand van dakloosheid bevinden. Ook is er één particulier initiatief. Dit betreft een woongroep waar enkele daklozen eveneens terecht kunnen. Uit het schema blijkt dat de onderzochte organisaties verschillende vormen van hulp bieden, waaronder praktische vormen van hulp, doorverwijzen van de cliënten naar andere hulpbiedende instellingen en huisvesting. Uit de gesprekken met de respondenten blijkt echter dat de verschillende vormen van opvang (dag- en nachtopvang, begeleid wonen - bij sommige organisaties structurele opvang genoemd - en de sociale pensions), de belangrijkste vormen van hulp zijn. Hieronder zal dan ook vooral worden ingegaan op deze vier voornaamste vormen van hulp. De overzichten maken ook duidelijk dat zes van de onderzochte organisaties zowel dag- als nachtopvang bieden. Eén organisatie biedt alleen nachtopvang en één organisatie alleen dagopvang. Vormen van opvang Dagopvang geschiedt vaak in de zogenaamde dienstencentra. Het is een plek waar mensen terecht kunnen voor een kop koffie, maar waar ook veel instanties aanwezig zijn om zo hun cliënten te vinden. Deze instellingen gaan soms op eigen initiatief op zoek naar cliënten die hulp nodig hebben, maar die de neiging hebben om zich aan professionele hulp te onttrekken. Om deze reden is in Leiden bijvoorbeeld de “Outreachzorg” ontstaan. “Het is een soort dagopvang. Vanuit de instanties gezien, is het met name een plek waar het hulpverlenerscircuit in contact kan komen 43 Intermezzo 1 met mensen die zelf niet de route naar hulpverleners kunnen vinden. We doen daar ook outreachingzorg. Je bent bij wijze van spreken al zeven keer binnen komen lopen en elke omstander heeft in de gaten dat je eens naar de huisarts moet, maar je hebt het zelf niet in de gaten en je bent niet echt van plan om er naar toe te gaan. Wij hebben daar medewerkers rondlopen die dan zeggen ‘zullen we eens naar de huisarts gaan?’ Je kan wel zeggen ‘je moet naar de huisarts of de GGD’, maar dat schiet natuurlijk niet op. Je krijgt zeven keer ‘ja’ van iemand te horen, maar iemand doet dat niet. Dus op een gegeven moment moet je iemand aan de arm nemen en zeggen ‘zullen wij nou eens samen naar de sociale dienst gaan?’.” R04LD In de nachtopvang kunnen de cliënten een aantal dagen per maand overnachten. In Leiden en Den Haag werkt dit min of meer op dezelfde manier. Het grootste verschil is dat men in Leiden geen gratis maaltijd kan krijgen omdat men ervan uitgaat dat iedereen een uitkering heeft en daar zijn of haar maaltijd van kan betalen. “Er is in Leiden dus geen gratis maaltijdvoorziening. De redenering is hier altijd een beetje geweest ‘hoezo een gratis maaltijdvoorziening, iedereen kan een uitkering krijgen’. Iedereen kan een uitkering krijgen en als jij die gebruikt om dope te kopen, dan moet je dat vooral doen, maar dan blijft er dus niets over om eten van te kopen, maar ja dat moet je dan zelf weten. Als je wilt eten moet je er maar voor zorgen dat niet alles aan die troep opgaat, maar er voor zorgt dat je wat te eten koopt. Dus gratis maaltijdvoorziening, daar doen we niet aan.” R4.2LD Meestal is de nachtopvang voor een aantal dagen en nachten en soms wordt van hieruit een plan uitgestippeld voor een cliënt. Hetzelfde geldt voor de crisisopvang (die ook een meer duurzaam en structureel karakter kan krijgen). Hier kan men tijdelijk blijven totdat men weet welke weg binnen de hulpverlening zal worden gevolgd. “Overal kan ineens een crisis ontstaan. Relatieproblemen, de huur is al een tijd niet betaald en nu worden de mensen definitief op straat gezet of mensen moeten hun huis uit, staan op straat. Dat kan gaan over een alleenstaande, maar dat kan ook gaan over een gezin met drie bloedjes van kinderen. Maar dat is hier niet anders dan in andere plaatsen. Op dat adres daar zijn ongeveer twintig plekken. Maar we hebben in samenwerking met de woningbouwvereniging een aantal panden in de stad waar we mensen naar door kunnen 44 De opvang van daklozen schuiven, want hier is toch de bedoeling dat mensen met zes weken weer weg zijn. Het is eigenlijk alleen bedoeld als crisisopvang. Een paar weken om te kijken wat een oplossingsroute is voor alle problemen die er blijkbaar spelen. Dat is de crisisopvang.” R04LD Zo komen de cliënten via de crisisopvang vaak terecht binnen andere meer langdurige opvanginstellingen zoals het begeleid wonen. Vaak wordt men eerst in een doorstroomhuis geplaatst omdat de langdurige opvanginstellingen vol zitten. “We hebben bij het noodcentrum negen maatschappelijk werkers. We hebben 24 uur maatschappelijk werk in het noodcentrum, aangevuld met enkele mbo-opgeleide groepsleiders. Daarin wordt eigenlijk gekeken waar iemand met een hulpaanvraag het beste op zijn plaats is. En als de vervolgvoorziening zegt: 'ja maar we zitten vol', dan mag hij tijdelijk in het doorstroomhuis plaatsnemen. Dat zit boven het noodcentrum. Dat heeft een capaciteit van 72 plaatsen. Daarin kunnen mensen dan blijven totdat er in een vervolgvoorziening plaats is. I: En zo’n vervolgvoorziening, kunt u daar een voorbeeld van geven? R: Thuislozenzorg, vrouwenopvang, verslavingszorg.” R04LD Door respondenten wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen mensen die kortdurend en mensen die langdurig zijn aangewezen op de opvang. “Je kan mensen hebben die kortdurend via begeleid wonen terug kunnen komen, maar ook mensen die hun hele leven op begeleid wonen afgestemd zullen blijven. Maar ook mensen die via die stappen weer in een eigen woning kunnen komen. Dat is binnen Den Haag niet best geregeld. Daar kan nog wel wat aan verbeterd worden.” R27DH Vier organisaties binnen het onderzoek bieden hulp die gekenmerkt kan worden als begeleid wonen (in het schema ook aangeduid als structurele opvang bij de vrouwenopvang bijvoorbeeld). Het begeleid wonen kenmerkt zich in Leiden door een preventieve zorgverlening aan potentiële thuislozen. Zo wordt men via de woningbouwvereniging geattendeerd op personen die al geruime tijd een huurachterstand hebben en uit huis dreigen te worden gezet. Bij het merendeel van deze cliënten blijkt dan sprake te zijn van meer problemen. “Schuldhulpverlening speelt in dat plaatje een belangrijke rol. Er zijn een heleboel mensen die niet zo goed in staat zijn om de inkomsten en de uitgaven op elkaar af te stemmen, dat het gewoon 45 Intermezzo 1 een puinhoop wordt, in de zin van dreigende huisuitzetting, allemaal dat soort zaken. Een woningbouwvereniging constateert op een gegeven moment dat iemand zijn huur een maandje niet betaald heeft, dan komt er zo’n briefje, als je het dan overmaakt, niets aan de hand, maar als er een tweede achterstand ontstaat, dan is dat voor de woningbouwvereniging een reden om met ons contact op te nemen. We hebben het X-project [naam project]. Dat betekent dat de woningbouwvereniging bij ons kan aanbellen en dat wij dan gaan kijken wat er allemaal verder nog speelt, en wat we misschien nog op de rails kunnen krijgen. Soms is dat een gedwongen situatie hoor, dat een woningbouwvereniging zegt ‘beste huurders, we zetten u op straat, tenzij u bereid bent om onder begeleiding van die mensen te accepteren dat u’, enzovoorts. Dan kom je in een soort gedwongen hulpverlening. Dan kunnen de mensen wel ‘nee’ zeggen, maar dan gaat de woningbouwvereniging door met uitzetting.” R04LD Indien er via een traject een mogelijkheid bestaat voor zelfstandig wonen van de cliënt wordt er in overleg met verschillende woningbouworganisaties een woning gezocht. Twee woningbouwverenigingen die in het onderzoek zijn betrokken stellen woningen beschikbaar voor daklozen. In de sociale pensions, ten slotte, verblijven cliënten die langdurig – soms hun leven lang - afhankelijk zijn van deze vorm van hulpverlening. “Het sociaal pension is bedoeld als plek waar permanente begeleiding is, waar mensen tot hun dood kunnen wonen. Daar wonen mensen waarvan je zegt, dit is het. Zelfstandiger dan dat, zal nooit lukken. Dus een soort eindstation. Dat bedoel ik niet vervelend, maar meer zelfstandigheid dan dat zullen ze niet aankunnen.” R04LD Problemen en dilemma’s in de hulpverlening Het zou onjuist zijn om te concluderen dat met deze vier vormen van opvang een dekkend en toereikend stelsel is ontwikkeld voor de verschillende groepen daklozen. In de gesprekken met de respondenten zijn drie belangrijke problemen ten aanzien van de hulp aan daklozen naar voren gekomen. 46 De opvang van daklozen Capaciteitsproblemen Ten eerste wijzen instellingen op een groei van het aantal daklozen (apart van de toename van het aanbod van vreemdelingen zonder verblijfsstatus). Over de omvang van die toename bestaan echter geen betrouwbare cijfers (vgl. ook Van Doorn 2002: 21, Deben en Greshof 1997). Die toename leidt er toe dat er soms een tekort is aan opvangmogelijkheden. Een voorbeeld: “De politie is naarstig op zoek naar plekken. Het gebeurt wel eens dat er ’s avonds om elf uur of in het weekend iemand wordt opgepakt en dat er eigenlijk geen sprake is van strafbare feiten. De politie kan de betreffende persoon niet vasthouden, het is ook niet iemand waar een verplichte, gedwongen opvang in een psychiatrische inrichting aan de orde is, maar het is ook niet iemand om zo weer op straat te zetten, want dat is ellende en overlast en waar moet de politie nu met zo iemand naar toe? Toen zijn we bij elkaar geweest en heeft men bedacht dat voor dat soort mensen een plek moet zijn. Maar fysiek zijn die plekken er op het moment niet. Dus dat is gewoon een probleem. De politie leurt met die mensen en dat is doffe ellende.” R04LD Met name het gebrek aan opvang voor mensen met een meervoudige problematiek brengt eigen problemen met zich mee. Uit overzicht 1 (vormen van hulp voor daklozen) blijkt bijvoorbeeld dat er maar twee organisaties zijn die zich uitsluitend richten op de groep met een meervoudige problematiek, veelal een psychiatrische achtergrond. Psychiatrische patiënten kunnen nergens meer terecht en komen dan op straat te staan. Zo ontstaat een nieuwe zeer marginale groep binnen de maatschappij. “Je krijgt een groep die in de maatschappelijke opvang de verkommerden en de verloederden genoemd wordt. De sociaal zeer devianten en die groep kan ook nergens terecht want die zijn of te agressief of te gedragsgestoord. Daar kun je niets mee. En de psychiatrische ziekenhuizen hebben ook hun asielfunctie verloren. Vroeger had je grote chronische paviljoens op psychiatrische ziekenhuisterreinen waar chronici konden wonen, maar dat moest allemaal weg. Dus de mensen die het meest zorg nodig hebben, krijgen het minst. Daar komt het een beetje op neer. Dat is bij deze mensen ook. Deze mensen hebben echt niets, dat is ook aantoonbaar, maar ze worden toch op straat gezet.” R26DH 47 Intermezzo 1 Geringe doorstroming naar vormen van verdergaande opvang Naast capaciteitsproblemen zien we, ten tweede, dat vaak te lang opvang geboden wordt aan mensen die eigenlijk al langere tijd in aanmerking zouden moeten komen voor verdergaande opvang. Maar de doorstroming naar dergelijke projecten verloopt moeizaam. Dat is soms te wijten aan het beleid van instellingen zelf en heeft ook te maken met de hoge eisen die binnen dergelijke projecten aan mensen worden gesteld (zie selectie en reïntegratie). Anderzijds is men afhankelijk van de medewerking van cliënten. Veel instellingen worden geconfronteerd met cliënten die kiezen voor zelfstandigheid, maar daar (nog) niet aan toe zijn. “Soms zie je ook wel eens trieste gevallen. Als mensen bij ons wonen, proberen we ze toch te begeleiden, en dan zie je dat sommige mensen toch op een gegeven moment weer een eigen woning aanvragen, terwijl ze bij wijze van spreken nog niet eens hun eigen schoenveters vast kunnen maken. Dan maak je soms hele trieste gevallen mee. Dat was laatst ook. Een vrouw, een alcoholiste, die hier jarenlang prima heeft gewoond tot op een gegeven moment ze een eigen woning is gaan zoeken. Drie maanden later vonden ze haar dood in de woning. Dood gezopen. Maar goed, mensen zijn vrij dus kunnen ze gaan en staan waar ze willen. Dat vind ik toch wel eens jammer, ze denken dat het allemaal wel weer gaat.” R27DH Selectie en reïntegratie Ten derde zijn er problemen die betrekking hebben op processen van selectie en reïntegratie van daklozen. Het hoogste doel van diverse instellingen is reïntegratie van daklozen. Men tracht door middel van ‘zorg op maat’ mensen weer in de samenleving te laten functioneren. Zo zijn er binnen de maatschappelijke opvang en binnen organisaties voor vrouwenhulp diverse hulpprogramma’s en trajecten om die reïntegratie te bevorderen. Duidelijk is echter dat daarbij specifieke eisen aan cliënten worden gesteld. “Ze moeten mee willen werken aan de hulpverlening, zich houden aan afspraken. Ik ben de trajectleider van de vrouwenopvang, iedereen heeft een mentor. Je zet een paar weken een traject uit van waar je aan wilt werken in de tijd dat je hier bent. Schuldsanering moet opgelost zijn, want anders schiet het niet op als je weer een nieuw huis hebt en er is niks aan gedaan. Dan vraag ik ook geen voorrangsverklaring aan, dat zit er allemaal aan vast, 48 De opvang van daklozen anders zie je ze na een jaar weer terugkomen en blijven ze in die cirkel zitten.” R16DH Men tracht de cliënten via specifieke programma's een doel in het leven te geven of het leven zodanig te structureren dat bindingen met de samenleving worden verstevigd. Veel van de cliënten vallen echter na een korte of langere periode in de maatschappij weer terug op de hulpverlening. Van belang is daarom dat cliënten langdurig worden ondersteund, ook in de periode dat ze een instelling hebben verlaten. Vergelijk het volgende voorbeeld uit de vrouwenopvang. “Ze krijgen bemoeizorg en met een heleboel gaat het ook heel goed. Er is bijvoorbeeld een vrouw die is hier tien jaar geleden weggegaan en die werkt nu hier. Die doet de sociale activering en die doet nu een HBO-opleiding en die zat hier met drie kinderen toen. Dus je ziet ook de positieve dingen en een heleboel redden het wel en een heleboel hebben nog een steuntje nodig en die krijgen bemoeizorg van hieruit één keer in de week of eens in de twee weken. Ze komen hier zelf naar toe. Ze worden nog gebudgetteerd, komen hier hun geld halen, hun leefgeld en de rest wordt allemaal voor ze betaald en zo redden ze het dan net.” R16DH Verschillende organisaties geven tevens aan dat het voor sommige cliënten steeds moeilijker wordt om terug te keren in de maatschappij. De maatschappij stelt steeds hogere eisen aan arbeidscapaciteiten en het juiste woongedrag. Die hogere maatschappelijke eisen worden mede weerspiegeld in de selectiecriteria die sommige instellingen zelf hanteren om groepen te helpen. Instellingen die betrokken zijn bij huisvestingsprojecten gaan alleen in zee met cliënten die een goede kans hebben om te kunnen ‘slagen’. De ‘reguliere’ daklozen en mensen met een meervoudige problematiek vallen daardoor buiten de boot. Zo ontstaat het probleem dat de moeilijke en zware gevallen - de mensen met een meervoudige problematiek - van instantie naar instantie worden doorgestuurd, omdat zij niet ‘in de trajecten passen’ of niet tot 'de doelgroep' van instellingen worden gerekend. Het gevolg is vaak dat zij nergens terechtkunnen. Een volgend verhaal is daarvan een illustratie. “Vroeger, toen wij net waren begonnen, kwamen mensen nog wel eens van de straat. Dus zwervers die klopten aan en die mochten ook altijd overal slapen in zo’n [instelling R21DH]. Nu we ook kinderen hebben, is onze verantwoordelijkheid groter. Want de problematiek van de straatmensen is zo zwaar en zo complex. Door de dubbele verslavingen en de psychische nood zijn ze door ons niet 49 Intermezzo 1 meer te helpen. En het is zelfs zo dat we hier twee keer iemand in huis hebben gehad. Die ik heel erg op het pad heb gezet van het [instelling R15DH], of [instelling R04DH], of het RIAGG. En dat die allemaal zeiden, ja maar die is te zwaar voor ons. En dan denk ik die is te zwaar voor jullie! Die zot zit wel bij ons in huis hoor, dat kan toch niet! En dat is onverklaarbaar idioot. Om dat voor onszelf een beetje behapbaar te houden, heb ik liever dat ze via een instantie binnen komen bij ons. Want dan kan ik zeggen als het niet lukt: 'het gaat niet, hier is die meneer weer'. Dan heb ik een soort achterklep. Ik ben hier niet voor opgeleid. Ik doe dit ook maar omdat ik dacht dat het goed was. Want ze zijn heel zwaar die jongens van de straat. Dat kunnen wij gewoon niet aan. Net als alcoholisten en drugsverslaafden, ze jatten alles aan alle kanten weg. En hier is altijd alles open, dat willen we ook zo houden, dat die sfeer ook goed blijft. Kinderen moeten ook veilig zijn.“ R21DH Als het gaat om de hulpverlening aan zware gevallen stuit men al snel op het bekende dilemma van gedwongen zorg versus eigen verantwoordelijkheid van mensen. Daarbij geven sommigen aan dat de politiek een zorgtaak heeft en voor maatschappelijke orde moet zorgen, maar dat zij deze taak te vrijblijvend tot uitvoering brengt: “Als ik nou vanuit hier naar het stadhuis toe loop, dan heb je de Hema daar heb je zo’n heel groot open stuk en als je daar op een mooie zomerdag komt, dan zie je daar een stuk of twintig, dertig van die gasten zitten, met een flesje bier en dan wordt er aan ons gevraagd wat wij daaraan doen, maar zo werkt het niet. De gemeente heeft daar een taak, die wet bestaat nog steeds. Je kan ze oppakken als je dat zou willen, maar dan moet je er gedwongen iets mee doen. Maar wat moet ik daar doen? Moet ik er naartoe lopen en zeggen ‘jongens...’ Dan zeggen ze ‘ja maar ik ga bij jou niet wonen, want dan moet ik mijn hele uitkering afstaan.’ Daar ligt natuurlijk ook een spanning in, maar goed dat mag je niet altijd hardop zeggen. Dat is lastig. R27DH Conclusies Onze analyse van de problematiek rondom ‘reguliere’ daklozen leidt tot de volgende constateringen. Ten eerste zien we dat er, in tegenstelling tot de opvang van vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus, sprake is van een 50 De opvang van daklozen meer dichtgeknoopt vangnet van voorzieningen voor daklozen. Niettemin is ook dit vangnet niet altijd toereikend. Het zou echter onjuist zijn om te stellen dat er sprake is van een grote toename van reguliere daklozen binnen Leiden en Den Haag. Ten tweede worden instellingen in toenemende mate geconfronteerd met cliënten met een meervoudige problematiek waarop zij vaak geen goed antwoord hebben. Ook worden ze geconfronteerd met sociale problemen (vrouwenhandel, gedwongen prostitutie) die op lokaal niveau zeer moeilijk zijn te bestrijden. Ten derde blijkt maar een deel van de daklozen te worden geselecteerd voor bepaalde programma’s gericht op meer fundamentele hulpverlening en reïntegratie. Ten vierde wijzen de resultaten uit het Haagse en Leidse onderzoek op de noodzaak van preventie. Sommige preventieprogramma’s blijken succesvol te zijn. Voor de toekomst van de Haagse en Leidse daklozenzorg zouden wij daarom willen aansluiten bij sommige van de aanbevelingen van Van Doorn (2002: 397-398) gebaseerd op langlopend onderzoek in de gemeente Utrecht. Haar aanbevelingen ondersteunen onze bevindingen en bevestigen de relevantie van Haagse en Leidse initiatieven die al in gang zijn gezet: (1) Focussen op preventie en reïntegratie. Probeer dakloosheid te voorkomen en probeer zo realistisch mogelijke reïntegratieprojecten te ontwikkelen. Daartoe is langdurige begeleiding van groot belang; (2) Breng meer variatie in woonstandaarden aan via het creëren van een ruimer aanbod aan de onderkant van de woningmarkt; (3) Creëer sociale steunsystemen rondom (ex-)daklozen. Die sociale steun kan door professionals worden gegeven, maar ook door vrijwilligers. Het kan variëren van maatjes- en dagbestedingprojecten tot sociale restaurants, waardoor een alternatief gecreëerd wordt voor ‘de straatcultuur’. Daarnaast zal een antwoord moeten komen op de problematiek van daklozen met psychische stoornissen en verslavingsproblemen. Dwangmaatregelen gericht op gedwongen zorg en hulpverlening zullen daar onderdeel van uit dienen te maken. 51 Hoofdstuk 3 3.1 Problemen en dilemma’s in de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus Inleiding In hoofdstuk 2 zijn de vormen van hulp en de motieven van waaruit de hulp wordt geboden besproken. Hiermee blijft echter nog een belangrijk aspect onderbelicht, namelijk de keerzijde van het bieden van hulp aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus voor instellingen en/of particuliere hulpverleners. Zoals uit paragraaf 3.2 zal blijken, brengt de opvang namelijk bepaalde problemen met zich mee. Deze problemen kunnen (deels) worden opgelost middels het maken van bepaalde keuzes ten aanzien van de opvang, maar hierdoor worden de vertegenwoordigers van de instellingen voor lastige dilemma's gesteld (zie paragraaf 3.4). 3.2 Problemen bij het bieden van opvang en ondersteuning Op basis van de afgenomen interviews zijn er vier soorten problemen te onderscheiden. Deze problemen zullen afzonderlijk besproken worden, waarmee overigens niet wordt gesuggereerd een volledig overzicht van alle problemen die de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus met zich meebrengt, te geven. Het zijn echter de problemen die door verschillende vertegenwoordigers van instellingen herhaaldelijk zijn genoemd. Financiële problemen Eén van de problemen, die door vrijwel iedere vertegenwoordiger van de instelling is genoemd, zijn - in meerdere of in mindere mate- financiële problemen. Deze problemen doen zich bijvoorbeeld voor bij instellingen die (langdurige) hulp bieden aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus zonder dat hier subsidie voor beschikbaar is: 53 Hoofdstuk 3 “Het is niet eens zo’n probleem, het [naam instelling] wil best één à twee vrouwen illegaal opvangen, maar het volgende punt is, ze moeten ook kleding hebben. Waar halen we dat geld vandaan? Dus de verblijfskosten op zich voor één vrouw in de hele groep, dat kan dan wel tijdelijk, hoewel we dan ook tegen dingen aan lopen zoals geen sigaretten kunnen kopen, kleding, maar na een aantal weken wordt het al een probleem en na een aantal maanden helemaal.” R16DH De onderstaande respondent wordt met hetzelfde probleem geconfronteerd: “Als iemand moet bevallen dan krijgen ze wel medische zorg, maar er zijn ook andere vormen van medische zorg die mensen moeten hebben, die dan niet betaald worden. Ze hebben dan geen geld voor verblijf hier, dus moeten wij dat uit eigen zak betalen als je het niet krijgt van de gemeente.” R02LD Veelal wordt vanuit deze instellingen gezocht naar manieren om de ondersteuning alsnog te kunnen financieren. Dit kan bijvoorbeeld via eigen middelen, het aanschrijven van fondsen, het houden van collectes en in een heel enkel geval 'creatief boekhouden'. De onderstaande respondent schrijft regelmatig fondsen aan om opvang te kunnen bieden aan illegale vrouwen met enig perspectief op het verkrijgen van een verblijfsstatus: “Die vrouwen komen niet in aanmerking voor een woning, ze krijgen geen geld, dus dat drukt op je eigen budget. Wat ik doe, ik schrijf wel eens fondsen aan, omdat we heel bewust omgaan met mensen die we opvangen, en telkens weer naar mogelijkheden kijken om toch die vrouwen te kunnen helpen, om extra geld te krijgen voor de doelgroep. En daar creëren we hier en daar wat potjes voor, zodat we die vrouwen toch op kunnen vangen.” R02LD Wanneer echter de (financiële) middelen formeel wel beschikbaar zijn, zoals in het geval van de gezondheidszorg, kunnen zich eveneens financiële problemen voordoen. Zo laat de uitbetaling van de declaraties bij Stichting Koppeling volgens sommige respondenten lange tijd op zich wachten: “Ik ga wel over de rekeningen, ik maak ook een aparte rekening aan vervolgens stuur ik deze naar de GGD. Alleen de betaling ligt heel slecht. Het duurt eeuwen voordat je je geld uitbetaald krijgt.” R07DH Ook bij de onderstaande respondent, een tandarts in Den Haag, verloopt het declareren van de gemaakte kosten moeizaam: “Als ze [vreemdelingen zonder verblijfsstatus] wel kunnen betalen, dan betalen ze gewoon het volle tarief. Voor trekken of zoiets. Zo 54 Problemen en dilemma’s in de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus niet, dan betalen ze een tientje en dan proberen we de rest bij de GGD te krijgen, via dat fonds. Maar de betaling is wel moeizaam. Ze beloven dat ze ons betalen, maar tot nu toe gaat het innen wel moeilijk.” R09DH Bovendien kunnen bepaalde gezondheidsinstellingen, zoals tandartsen of fysiotherapeuten, niet alles vergoed krijgen. Zij kunnen slechts tot een bepaald vastgesteld bedrag hun kosten declareren. Wanneer dit bedrag overschreden wordt, zijn de kosten voor de hulpverlener. Instellingen die financiële middelen van de gemeente ontvangen voor de (nood)opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers kunnen eveneens met financiële problemen te maken krijgen. Deze ontstaan bijvoorbeeld doordat hulpbehoevenden langer van de voorziening gebruik maken dan in eerste instantie was voorzien: “De laatste tijd, of het laatste halfjaar ongeveer hebben we gezien hoe onze uitgaven heel erg gingen stijgen en dat was wel te verwachten omdat er steeds meer mensen op straat staan en een beroep op ons doen, maar ook omdat de procedures zo lang duren dat we mensen echt geruime tijd moeten ondersteunen, het komt echt wel voor dat we mensen twee à drie jaar onderhouden daar moeten we dan echt wel intensief met de gemeente over overleggen dat dat zo is.” R01LD Duur van beroep op voorziening Het vorige citaat is niet alleen een illustratie van de financiële problemen waarmee instellingen te maken kunnen krijgen, maar geeft eveneens het tweede probleem aan dat door verschillende instellingen wordt genoemd. Dit is het probleem dat hulpbehoevenden langer een beroep doen op een bepaalde voorziening dan eigenlijk bedoeld. Dit kan verschillende redenen hebben, maar meestal is voor uitgeprocedeerde asielzoekers het wachten op een (herziene) uitspraak betreffende de verblijfsstatus de oorzaak. Zo vertelt een respondent ons: “Mensen met een status, die hebben een gemiddelde verblijfsduur van zes maanden, met uitschieters naar beneden en boven. Mensen die geen status hebben die zitten heel lang. Ik heb er nu eentje zitten en die zit er nu al drie jaar. We zijn nog steeds aan het procederen.” R02LD Indien hulpbehoevenden langer aanspraak maken op een voorziening dan was voorzien, kan dit buiten de financiële problemen, ook tot bepaalde 55 Hoofdstuk 3 onbedoelde gevolgen leiden. Zo maakt het onderstaande citaat duidelijk dat de hulp aan andere doelgroepen hierdoor in de verdrukking kan komen: “I: En de huisvesting, wat is de gemiddelde duur dat mensen daar zitten? R: Wat wij willen is zes maanden, maar wat gebeurt is veel langer. Een jaar, soms nog langer en dat is ook een probleem. We hebben niet zo’n behoefte om mensen er uit te zetten, maar het is wel iets waar we het nu steeds meer met de mensen over gaan hebben van ‘we zijn een organisatie en we willen ook weer andere daklozen helpen.” R22DH Een ander gevolg van een langer beroep op de voorziening is dat de doorstroom in de opvang kan stagneren: “Wat we wel hebben is een beleid waarbij we zeggen ‘we moeten er niet echt heel veel van hebben [uitgeprocedeerde asielzoekers], dat kan ook niet, maar we vangen ze wel op, tot een maximum van twee of drie personen. En vervolgens is dan het probleem dat we ze er bijna niet meer uit krijgen. Of heel lang bij ons zitten zodat de doorstroom verstopt raakt.” R02LD Een oplossing is (op korte termijn) vaak niet voorhanden, omdat het voor veel instellingen moeilijk is om de hulp(voorziening) te beëindigen. Zo zegt een respondent tijdens het interview: ‘Je zit aan die mensen vast. Je kunt ze er ook niet gaan uitkieperen omdat de situatie niet veranderd is.' R01LD Toegang tot voorziening Een derde probleem dat vooral door gezondheidsinstellingen wordt genoemd, betreft de toegang tot de geboden voorziening. Formeel hebben vreemdelingen zonder verblijfsstatus recht op gezondheidszorg. Verschillende medische hulpverleners geven echter aan dat de drempel om een beroep te doen op de gezondheidszorg voor sommigen te hoog is, waardoor pas te laat de hulp van bijvoorbeeld een huisarts of fysiotherapeut wordt ingeroepen, hetgeen schadelijke gevolgen voor de geboden opvangvoorziening kan hebben: “R: Maar het probleem is dat je heel graag kwaliteit wilt leveren en goed onderzoek wilt doen, en dat dat bij illegale mensen veel moeilijker wordt. I: Vind je dat de kwaliteit van de hulp die geboden wordt, minder is? R: Ik denk van wel. Ook omdat mensen later komen, of minder het gevoel hebben dat ze gewoon binnen kunnen stappen.” R10DH 56 Problemen en dilemma’s in de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus Daarnaast worden vreemdelingen zonder verblijfsstatus van bepaalde vormen van medische hulp uitgesloten. Zo geeft de stichting voor psychische zorg in Den Haag in het overleg 'Netwerk Illegalen Gezondheidszorg' aan dat zij chronisch zieke, illegale patiënten moet afwijzen omdat een deel van de hulp die zij biedt niet wordt vergoed, waardoor illegale vreemdelingen verstoken blijven van de psychische zorg: “Ze komen überhaupt niet in aanmerking voor indicatie. Ze zijn niet verzekerd en de zorgverzekeraar die kent ze dan niet. Ik ken situaties in Den Haag waar iemand langer dan een half jaar heeft gelegen op een afdeling in het ziekenhuis voordat hij werd opgenomen in het verzorgingscircuit. Dan zeg ik spijtig, zo was één cliënt in de procedure gezet om op humanitaire grond een verblijfstitel te verkrijgen omdat hij hier familieleden had die hier wel legaal waren. Dat vind ik schrijnend want de zorg die in een ziekenhuis geboden wordt, is gelijk veel duurder, maar tegelijkertijd van mindere kwaliteit. Je gaat iemand die uitbehandeld is niet nog een keer de behandelingen geven die eigenlijk niet noodzakelijk zijn. Dus het is alleen maar eten en een schoon bed en dat kost je behoorlijk wat geld. En aan de andere kant heb je wel instellingen die dat wel makkelijk kunnen doen, die ook kwalitatief betere zorg kunnen bieden, maar die zeggen ‘sorry, ik wil ze wel, maar ik mag ze niet opnemen’.” R06DH Maar ook wanneer illegale vreemdelingen wel een beroep op de voorziening mogen en durven doen, betekent dit niet altijd dat de hulp daadwerkelijk verleend wordt. Zo vertellen verschillende respondenten dat vreemdelingen zonder verblijfsstatus al bij het ‘eerste loket’ geweigerd kunnen worden: “Maar wat je nu als knelpunt ziet, is het eerste loket van mensen die zich aanmelden, dat daar al ‘nee’ wordt verkocht. En dan zeg ik ‘nou ja, waar ligt dan de bevoegdheid van het eerste loket om de verwijzing van de eerste lijn, van de huisarts, te negeren?” R06DH “Er gaan nog wel eens wat dingen mis, dat mensen voor bloedonderzoek worden doorgestuurd en dan bij de balie te horen krijgen dat ze eerst moeten betalen en dan heeft de directie gezegd ‘dat is niet zo’ en uiteindelijk worden ze toch weggestuurd.” R10DH Overbelasting instellingen en/of particuliere hulpverleners Een vierde en laatste probleem dat door verschillende hulpverleners is genoemd, is een (te) grote druk op bepaalde instellingen en/of particuliere 57 Hoofdstuk 3 hulpverleners. Zo heeft de onderstaande respondent een tandartsenpraktijk met ruim vijfduizend patiënten en daarnaast helpt hij dagelijks een aantal illegale vreemdelingen: “Een jongen met weinig geldmiddelen, die heeft kiespijn, maar die wil per se gevuld worden. Je kan wel proberen een zenuwbehandeling uit te voeren, maar je hebt daar geen tijd voor en ze hebben geen geldmiddelen.” R09DH In Leiden zijn er twee huisartsen die, onder andere vanwege hun bekendheid in de stad, overvraagd lijken te worden. Een respondent vertelt hierover: “Ze kunnen het gewoon niet aan met z’n tweeën. De één heeft een knallende praktijk en hij wil wel eens tussen twee boterhammen door iemand zien, maar hij kan het echt niet aan. En de ander is erg ziek geweest en die is aan het afbouwen, het groeit haar boven het hoofd. Het is niet de bedoeling dat alle huisartsen meedoen, maar wel dat het GIL wordt opgerekt.” R01LD Het bovenstaande citaat maakt duidelijk dat de druk veroorzaakt kan worden door een te beperkt netwerk van hulpverlenende instanties. Uitbreiding van een netwerk is dan ook noodzakelijk om de druk op bepaalde instellingen of particuliere hulpverleners weg te nemen. Maar, ook in het geval van een uitgebreider netwerk, zijn er altijd bepaalde zorgverleners op wie vaker en gemakkelijker een beroep wordt gedaan: “Er wordt een lijst opgesteld van de zorgverleners die in het netwerk zitten. Die lijst wordt regelmatig uitgebreid, regelmatig geactualiseerd. Elke sociale kaart heeft een tijdelijke werking. En op een gegeven moment ben je gewend om Pietje Puk steeds te benaderen met probleempje X. En dat blijf je doen. Je pakt die sociale kaart niet om te kijken of er iemand anders is bij gekomen en als je het doet, doe je het één keer en vervolgens is het 'o ja Pietje Puk doet het altijd'. I: Totdat Pietje Puk zegt ‘nu is het echt te veel’. R: Ja, maar Pietje Puk zegt dat nooit, want die is loyaal en solidair met je activiteit en die accepteert het en gaat gewoon door. Zo werkt dat ‘ons kent ons’. Het is een wereld die elkaar goed kent, want Pietje Puk weet ook dat je hem niet alleen illegalen verwijst, maar je verwijst hem ook particulier verzekerden en ziekenfondspatiënten.” R06DH Het bovenstaande citaat illustreert overigens eveneens dat humanitaire en instrumentele motieven tegelijkertijd een rol kunnen spelen in het bieden van opvang aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus (zie hoofdstuk 2). 58 Problemen en dilemma’s in de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus Om de in deze paragraaf beschreven problemen tegen te gaan, moeten er door de vertegenwoordigers van instellingen (lastige) keuzes gemaakt worden in het bieden van opvang aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus die, zoals uit de volgende paragrafen zal blijken, bepaalde dilemma’s met zich meebrengen. 3.3 Wat is een dilemma? In een studie van Aarts, De Jong, Van der Veen en Wagenaar (1995: 262) worden verschillende dilemma’s van sociaal beleid behandeld. Een dilemma is volgens hen: “Onder een dilemma verstaan we een situatie waarin gekozen moet worden uit twee alternatieven die beide ongewenste neveneffecten hebben. Dilemma's bieden geen ontsnappingsmogelijkheid. Men zit letterlijk vast in de tang van de twee ongewenste oplossingen.” Een grotendeels vergelijkbare typering van het begrip dilemma wordt door Teulings, Van der Veen en Trommel (1997:17) gegeven in hun studie over veranderingen in de sociale zekerheid: “Een dilemma is per definitie onoplosbaar. Door het stelsel meer te richten op de minimalisering van het ene probleem komt onontkoombaar het andere probleem pregnanter naar voren.” Vervolgens is het de vraag hoe besluitnemers of uitvoerders omgaan met dilemma's. Volgens Aarts et al. (1995) zijn er drie reacties op een dilemma mogelijk. Allereerst ontkenning. Hierbij wordt één van de ongewenste neveneffecten genegeerd. In dit geval ontkent de beslisser het bestaan van een dilemma. Daarnaast kan een dilemma leiden tot een pijnlijke keuze. 'Hierbij is de beslisser zich bewust van het dilemma, maar wordt gedwongen een keuze te maken voor één van beide handelingsalternatieven' (p. 263). Als derde reactie wordt het compromis onderscheiden. Hierbij wordt het dilemma erkend, maar hoeft de besluitvormer niet één van beide alternatieven te kiezen. In de nu volgende paragraaf wordt uiteengezet welke dilemma's zich voordoen binnen de lokale opvang voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus en op welke wijze(n) hierop wordt gereageerd. 59 Hoofdstuk 3 3.4 Dilemma's en reacties op dilemma’s in de opvang Tijdens de gesprekken met vertegenwoordigers van verschillende instanties is gevraagd naar de dilemma’s waarmee zij te maken krijgen in het bieden van opvang voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus. Op basis van deze antwoorden zijn drie soorten dilemma's te onderscheiden. Selectiviteit versus responsiviteit Ten eerste is er de (noodzakelijke) keuze voor veel instellingen aan wie wel en aan wie geen hulp wordt geboden. Dit dilemma doet zich op verschillende manieren voor. Allereerst ‘aan de poort’. Wie wordt, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsstatus, direct weggestuurd, en wie komt wel in aanmerking voor de opvang of ondersteuning. Dit dilemma zou aangeduid kunnen worden als het dilemma van 'selectiviteit (uitsluiting) versus responsiviteit (insluiting)'. Het onderstaande fragment is afkomstig uit een interview dat is afgenomen met de (plaatsvervangend) directeur van een koepelorganisatie die een groot deel van de maatschappelijke opvang in Nederland vertegenwoordigt: “Het belangrijkste dilemma voor onze instellingen is wel of niet opvangen. Als je niet opvangt, dan houd je een stukje dakloosheid in stand, want dan stuur je mensen de straat op. Als je wel opvangt, wie vang je dan wel op en wie niet? Hoe weet je of iemand nu wel of niet terecht een beroep doet op je opvang aan de deur.” R01U Zo is ook voor de onderstaande respondent selectie 'aan de poort' noodzakelijk: “Vanmiddag staat er een Algerijnse man, die man is puur illegaal binnengekomen en dan denk ik, meld je maar bij een asielzoekerscentrum. Ga de procedure maar aan, maar wij gaan er niet aan beginnen, ook niet omdat je achter elkaar de mond-opmond reclame krijgt, dat gaat razendsnel.” R13DH Soms is selectie nodig vanwege de beperkte opvangcapaciteit en/of om de eigenlijke doelgroepen van de organisatie niet in de verdrukking te laten komen. Zo vertelt respondent R09LD over een daklozen project dat binnenkort van start gaat in Leiden: “Daar zit je ook met de vraag, van laat je dan illegalen toe ja of nee. Kijk wij rekenen op maximaal dertig mensen, nou die heb je zo binnen. Die dertig mensen kunnen dan hun kleding wassen, want er zijn wasmachines, er zijn douches, ze krijgen daar een warme 60 Problemen en dilemma’s in de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus maaltijd. Maar de bedoeling van het programma is om die dak-en thuislozen en de verslaafden echt een stapje hoger te krijgen, ze structuur in hun leven te geven. Het mooiste zou zijn als ze op een gegeven moment uitstromen naar gesubsidieerde arbeid of zo. Kijk met die illegalen, kan dat niet. Dus dan moeten we op een gegeven moment daar toch een besluit over nemen van laat je die mensen wel of niet toe. Dat is natuurlijk heel triest. Maar als je ze toelaat, ja dan kom je aan de gewone doelgroep niet meer toe. Dan zit je zo vol.” Wanneer organisaties besloten hebben om geen opvang of ondersteuning te bieden aan illegale vreemdelingen moeten sommige organisaties dit herhaaldelijk aan hulpbehoevenden duidelijk maken, hetgeen niet altijd even gemakkelijk is: “We zijn keihard, we zeggen gewoon 'ga die krant maar verkopen, meer kunnen we niet doen'. En dat is vaak ook voor helpers een dilemma van wanneer laat je je hart spreken en wanneer niet.” R12DH Maar niet alleen 'aan de poort' doet zich dit dilemma voor. Ook wanneer duidelijk is aan wie de hulp geboden wordt, zijn de middelen veelal beperkt en moet er ook bij de toewijzing van bepaalde hulp besloten worden aan wie wel en aan wie geen ondersteuning kan worden geboden. Het onderstaande citaat dient hiervoor als illustratie. “R: Ja, wie geef je onderdak. Dat is een probleem. I: En dan met name eerst vrouwen en kinderen? R: Ja, maar er zit ook wel een aantal mannen. Een probleem is, als er een kamer vrij is, is dat moeilijk, aan wie ga je die geven? Er zijn altijd een hoop mensen die onderdak nodig hebben. Dat is lastig.” R22DH Voor de onderstaande respondent is de toewijzing van de middelen eveneens een lastige keuze en hij heeft er dan ook zijn eigen oplossing voor bedacht: “Het dilemma vind ik de keuze die je moet maken om soms wel of niet toe te kennen. Dat is een hele moeilijke keuze. Ik heb gelukkig ook nog een andere pot vanuit de kerk en een diaconale pot. Dan zeg ik ‘hier heb je honderd gulden en kom maar niet meer terug’. Zoals die Italiaan gisteren, die heb ik niet vanuit dit geld betaald, die heb ik vanuit een diaconale kas geld gegeven, dus in die zin moet je dat onderscheiden." R13DH 61 Hoofdstuk 3 Zoals het bovenstaande illustreert zijn vertegenwoordigers van instellingen onder andere vanwege het beperkt aantal plaatsen binnen de opvangvoorziening en het grotendeels ontbreken van financiële middelen om illegale vreemdelingen zonder enig perspectief op te kunnen vangen (zie paragraaf 3.2) genoodzaakt keuzes te maken aan wie wel en aan wie geen hulp wordt geboden. Deze keuze kan echter zoals uit onderstaande blijkt, ook uit andere afwegingen voortkomen. Humaniteit versus realiteitszin Een tweede dilemma voor instellingen die hulp en/of ondersteuning bieden aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus is dat de hulp veelal geboden wordt vanuit gevoelens van humaniteit en/of compassie met de hulpbehoevenden (zie paragraaf 2.4 'motieven voor verlenen van hulp'). Maar tegelijkertijd beseffen veel hulpverleners dat de hulp die zij bieden beperkt is en bij sommigen onterechte hoop en verwachtingen kan wekken. Dit dilemma zou het dilemma van 'humaniteit versus realiteitszin' genoemd kunnen worden. Het onderstaande citaat is afkomstig uit een interview met een pater die zich op verschillende manieren inzet voor de opvang en ondersteuning van vreemdelingen zonder verblijfsstatus: “Ik vraag dikwijls aan illegalen 'ben je al voorbereid om terug te gaan naar je land?' Met die vraag moeten ze geconfronteerd worden. We moeten ze niet aan het lijntje houden en geld geven, is in feite aan het lijntje houden. Dus dat is dikwijls een zeer dubieus middel. We zouden het zelfs heel slecht doen op het moment dat we een charitatief imago krijgen die hen voor altijd en eeuwig in leven houden terwijl er geen enkel perspectief is, dat mag je met die mensen niet doen.” R19DH Ook voor de onderstaande respondent is het bieden van hulp een afweging tussen humaniteit en realiteit: “Een ander dilemma is op het moment dat mensen al lang in Nederland zijn, in ROA-huizen hebben gezeten of in aanmeldcentra of opvangcentra, die hebben bijvoorbeeld al een paar maanden geleden te horen gekregen dat ze op straat komen te staan en dan komen ze bij ons, maar dan hebben ze gewoon sociaal wel opvang nodig, maar wat dan? Een rotsituatie, maar stap je daar in als tijdelijke noodopvang, dan kan je twee maanden iets doen, of drie maanden, maar je helpt ze niet.” R12DH Een directeur van een middelbare school in Den Haag wordt eveneens met dit dilemma geconfronteerd: 62 Problemen en dilemma’s in de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus “Een ander dilemma is ‘wat na ons?’ Je kan een kind formeel opleiden tot een havo diploma, maar zijn verdere toekomst in Nederland houdt op. Hij kan niet legaal werken of verder studeren of wat dan ook dus dan houdt het op en dat is vaak een dilemma wat ook toch wel intern wordt besproken, van bied je leerlingen niet iets wat je niet kan waarmaken?” R03DH Eigen verantwoordelijkheid versus beleidsverantwoordelijkheid Een derde en laatste dilemma dat kan worden onderscheiden is dat instellingen vaak, onder andere vanwege de financiering, (deels) gebonden zijn aan het gemeentelijk of landelijk beleid ten aanzien van de opvang voor illegale vreemdelingen. Vervolgens is het voor instellingen de vraag of ze dit beleid volgen, of eigen verantwoordelijkheid nemen. Dit zou als het dilemma van ‘eigen verantwoordelijkheid versus beleidsverantwoordelijkheid’ aangeduid kunnen worden: “De gemeente of centrale overheid zet de mensen als ze uitgeprocedeerd zijn op straat, in de hoop dat mensen weggaan, maar die gaan niet weg. Dat zou jij ook niet doen. Maar tegelijkertijd als je die mensen op zou vangen dan haal je dat beleid direct onderuit, dus je kan eigenlijk geen kant op. Als je ze wel opvangt doe je het fout en als je ze niet opvangt eigenlijk ook, want je bent er toch voor om dak- en thuislozen op te nemen, maar de centrale overheid geeft ons er geen geld voor.” R26DH Een medewerker van een kerkelijke instantie in Den Haag verwoordt het dilemma van de eigen verantwoordelijkheid als volgt: “Het principiële dilemma heeft betrekking op het feit of de kerken het verlengstuk mogen worden van de overheid? Of erger nog: mag de kerk gebruikt worden door de overheid?” R14DH Ook de onderstaande respondent wordt met dit dilemma geconfronteerd. Vanuit haar instelling worden Nederlandse taallessen verzorgd voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus. Aan de ene kant wil zij graag middels subsidie professionaliseren, maar beseft tegelijkertijd dat hiermee een groot deel van de zelfstandigheid verloren gaat: “Wij willen eigenlijk een subsidie aanvragen, maar dat betekent dat er vragen gesteld worden over de Koppelingswet, of wij daar aan voldoen. Dan denk ik van, dat wordt nog een discussie. I: En zou die financiering dan bestemd zijn voor het materiaal? R: Ja of om het ietsje te professionaliseren. Je wilt wel geld om meer dingen te kunnen doen, want je hebt nu vrijwilligers die hier al 63 Hoofdstuk 3 meer dan tien jaar vrijwillig lesgeven, ik heb zelfs een vrijwilliger die achttien jaar lesgeeft. Maar de prijs die voor het verkrijgen van subsidie betaald moet worden [het mogelijk geen les meer kunnen geven aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus], dat is weer de keerzijde van de zaak.” R01DH Wanneer tot slot van deze paragraaf wordt gekeken naar de reacties van instellingen, aan de hand van de driedeling van Aarts et al. (1995), op de dilemma’s waarmee zij te maken krijgen, dan is er bij instellingen zowel sprake van ontkenning, pijnlijke keuze(s) als het compromis. Het compromis zien we bijvoorbeeld terug bij de respondent R13DH die vanuit de ontvangen gemeentelijke subsidie geen ondersteuning aan illegale vreemdelingen kan en mag verlenen, maar hiervoor af en toe zijn eigen middelen gebruikt. De ontkenning zien we zowel terug bij daklozeninstellingen die geen ondersteuning aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus bieden als bij instellingen die dit wel doen. In het eerste geval wordt het dilemma genegeerd door simpelweg te stellen dat er geen hulp kan worden geboden, omdat er geen middelen voor zijn. De verantwoordelijkheid voor de consequentie(s) van dit standpunt wordt bij de centrale overheid gelegd, zoals door de onderstaande respondenten. De één is directeur van een sociaal pension in Den Haag, de ander van een dak-en thuislozeninstelling: “Het houdt vaak op. We hebben van de week nog iemand hier gehad, die was uitgeprocedeerd, die kwam ook uit een asielzoekerscentrum geloof ik. Maar ja, daar hebben we ook tegen gezegd ‘we kunnen je niet opnemen, want er is ook geen financiële bron voor.” R26DH31 “Heel simpel, we zijn een gesubsidieerde instelling. Dus ik heb heel simpel tegen wethouder mevrouw Klijnsma gezegd dat zij het maar moet zeggen. Als zij wil dat wij ze opnemen, dan moet ze ook zorgen dat er geld voor komt. Den Haag zegt gewoon ‘je mag ze niet opnemen. Ze zijn illegaal, ze horen hier niet thuis’. Daar ben ik het ergens ook wel mee eens, maar goed we kunnen nog uren over die hele wetgeving gaan praten, maar daar begin ik niet over, maar voor ons is het gewoon helder.” R27DH Anderzijds zijn er instellingen die de hulp wel bieden, en eventuele ontstane tekorten of andersoortige praktische problemen negeren: “Je hebt geheid de discussie van nemen illegalen terecht of onterecht de plaats in van iemand die buiten loopt, dan denk ik van 64 Problemen en dilemma’s in de opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus 'ja dag!' Wat zou de krant schrijven als hier voor de deur iemand dood gaat, omdat het tien graden onder nul is? En wat zegt de gemeente dan? Moet ik dan zeggen van 'beste Jetta Klijnsma, het landelijk beleid is, niemand treedt binnen. Maar ja hij is toevallig bij ons voor de deur dood gegaan.” R04DH Tot slot hebben we gezien dat instellingen als reactie op bijvoorbeeld de dilemma's van humaniteit versus realiteit en afwijzing versus realiteit, soms pijnlijke keuzes in het bieden van opvang moeten maken. Zo zijn verschillende instellingen vanwege de beperkte middelen genoodzaakt bepaalde criteria te stellen voor wie wel en wie geen aanspraak kan maken op de geboden opvang. 3.5 Conclusies In dit hoofdstuk is onderzocht met welke problemen en dilemma’s instellingen te maken krijgen in het bieden van opvang voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus. Er zijn in daarbij vier soorten problemen onderscheiden. Allereerst het ontbreken van financiën om de hulp aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus te kunnen bieden. Een ander probleem is dat in een aantal gevallen de hulpbehoevenden aanzienlijk langer gebruik maken van de voorzieningen dan was voorzien. Dit kan niet alleen financiële gevolgen hebben, maar hierdoor kan ook de hulp aan andere groepen in de verdrukking komen. Een derde probleem dat met name door gezondheidsinstellingen wordt genoemd, is de hoge drempel van voorzieningen. Tot slot is door verschillende respondenten de druk op bepaalde instellingen en/of hulpverleners als probleem naar voren gebracht. Om deze problemen het hoofd te kunnen bieden, moeten vertegenwoordigers van de instellingen lastige keuzes maken, bijvoorbeeld aan wie er wel en aan wie er geen hulp wordt verleend. Deze keuzes stellen vertegenwoordigers voor lastige dilemma’s. In het hoofdstuk zijn drie dilemma’s onderscheiden, namelijk het dilemma van responsiviteit versus selectiviteit, humaniteit versus realiteitszin en eigen verantwoordelijkheid versus beleidsverantwoordelijkheid. Afhankelijk van de instelling en de betrokken hulpverlener wordt er verschillend op de dilemma's gereageerd. Zo zijn er vergelijkbare instellingen in Den Haag die onder (grotendeels) dezelfde omstandigheden besluiten om geen hulp te bieden aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus, terwijl anderen besluiten dit wel te doen. 65 Hoofdstuk 3 Het is overigens van belang om hierbij op te merken dat niet alleen instellingen te maken krijgen met de genoemde dilemma's en de vraag hoe hierop gereageerd dient te worden, maar ook de lokale overheid. Zo is het voor gemeenten de vraag of zij het rijksbeleid moeten volgen, met als consequentie dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat komen te staan, of dat zij een eigen verantwoordelijkheid nemen (oftewel het dilemma van eigen verantwoordelijkheid versus beleidsverantwoordelijkheid). In het slothoofdstuk gaan we hier nader op in. 66 Intermezzo 2: Het cliëntenperspectief Afgezien van de interviews met de vertegenwoordigers van instellingen die zich bezighouden met de opvang voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus, is eveneens gesproken met verschillende cliënten die een beroep doen op de instellingen. In totaal zijn er dertig gesprekken gevoerd met cliënten: 23 met migranten zonder geldige verblijfsstatus, waarvan zeven er nog enig zicht hebben op een verblijfsstatus, en zeven met daklozen met een geldige verblijfsstatus. Tien interviews zijn in Leiden afgenomen. Via verschillende respondenten en via de zogenaamde sneeuwbalmethode zijn we met deze cliënten in contact gekomen. Het merendeel van de cliënten was direct bereid om mee te werken aan het onderzoek. Soms was echter bemiddeling van een contactpersoon noodzakelijk. Waar de ene cliënt totaal geen moeite had om zijn of haar verhaal te vertellen was de ander wat huiverig of zag de medewerking als mogelijkheid om aan de onderzoekers een kleine vergoeding te vragen. In dit intermezzo zullen, overeenkomstig het rapport, de vreemdelingen zonder verblijfsstatus en de daklozen (met een geldige verblijfsstatus) apart worden besproken. Vreemdelingen zonder verblijfsstatus Er zijn voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus grofweg drie manieren om te kunnen overleven in Nederland. Allereerst blijkt uit eerder gevoerd onderzoek naar illegale vreemdelingen in Rotterdam (Burgers en Engbersen 1999) dat een (grote) groep op verschillende terreinen ondersteuning ontvangt van familieleden en/of vrienden. Hierbij moet met name gedacht worden aan hulp bij de overkomst naar Nederland, (kostenloze) inwoning en toegang tot de huisvestings-en arbeidsmarkt via de eigen gemeenschap. Dit laatste geldt in het bijzonder voor Turkse illegalen. Daarnaast is er een groep die deze ondersteuning (grotendeels) ontbeert. Deze groep kan in twee subgroepen worden verdeeld (Engbersen 1999: 228). De eerste subgroep is afhankelijk van formele en informele marktrelaties, waarbij het bijvoorbeeld gaat om het regelen van de overkomst via smokkelaars en het vinden van huisvesting via een pension of onderhuur. Zo 67 Intermezzo 2 blijkt uit het onlangs verschenen onderzoek van Kloosterboer et al. (2002) naar illegale Bulgaren in de Schilderswijk dat deze groep vaak niet terug kan vallen op ondersteuning van familie, kennissen of vanuit de eigen gemeenschap. Deze Bulgaren moeten daarom veelal via particuliere verhuurders aan huisvesting komen. Hierbij wordt niet zelden door de verhuurders, middels hoge huren en slechte woonomstandigheden, misbruik gemaakt van de positie van de illegale vreemdelingen. Bij de tweede subgroep gaat het om een groep die zijn bestaan gefundeerd heeft op allerlei (particuliere) hulpinstellingen (Engbersen 1999: 228). In deze paragraaf zal gefocust worden op deze laatste groep en meer in het bijzonder op de groep vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus die een beroep doet op de daklozeninstellingen. De keuze om met name de aandacht te vestigen op deze cliëntengroep komt voort uit het centrale thema van het onderzoek, namelijk het ‘nieuwe’ vangnet. Wanneer gesproken wordt over een vangnet, dan is de werking hiervan vooral van belang voor degenen die een beroep doen op een daklozeninstelling. Deze groep illegale vreemdelingen lijkt namelijk andere vormen van opvang, zoals via familie of anderszins, te moeten missen. Bovendien is over (het netwerk van) deze groep (dakloze) vreemdelingen zonder verblijfsstatus nog relatief weinig bekend. Om in contact te komen met vreemdelingen zonder verblijfsstatus die een beroep doen op een daklozeninstelling, hebben de onderzoekers een belangrijk deel van de interviews afgenomen binnen een laagdrempelige dagopvangvoorziening in Leiden (R04.1LD). In deze paragraaf zullen de uitkomsten van dit veldwerk aan de hand van verschillende cases beschreven worden. Hierbij zal getracht worden de vraag te beantwoorden wie van de dagvoorziening gebruik maakt en hoe de weg naar (verschillende) instantie(s) wordt gevonden. De eerste case betreft een Marokkaanse man die op het moment van het interview vier jaar (illegaal) in Nederland is. 68 Het cliëntenperspectief Case 132 Yusef (38 jaar) is geboren in Tétouan, Marokko. Hij verlaat Marokko om in Spanje te gaan werken. Na enige tijd in Spanje te hebben gewoond en twee maanden bij familie in Frankrijk te hebben doorgebracht, komt Yusef in Nederland terecht, waar hij vrienden heeft wonen in Leiden en een broer in Breda. Inmiddels is hij vier jaar in Nederland. Yusef is niet getrouwd en heeft ook geen kinderen. Zijn ouders wonen nog in Marokko. Zijn broer in Breda ziet hij niet vaak, aangezien het treinkaartje te duur is. Van zijn broer ontvangt Yusef alleen af en toe wat geld. Een vaste verblijfsplaats heeft hij niet en hij heeft dan ook twee jaar buiten moeten slapen. Op het moment van interview woont hij in bij een vriend. Van zijn ouders krijgt hij maandelijks een bedrag van driehonderd gulden toegestuurd, waarmee hij huur aan zijn vriend kan betalen. Yusef heeft drie jaar geleden voor het laatst in een kaasfabriek in Nederland gewerkt. Onderwijs heeft hij in Nederland nooit genoten. Het beetje Nederlands dat hij spreekt, heeft hij 'op straat' geleerd. In de dagopvangvoorziening waar Yusef dagelijks voor een gratis kopje koffie komt, komen over het algemeen veel verslaafden. Hijzelf is naar eigen zeggen niet verslaafd, maar kampt wel met andere gezondheidsproblemen. Zo heeft hij, onder andere vanwege de spanningen, erge hoofdpijnen en slaapproblemen. De vriend waar hij bij inwoont, heeft hem doorverwezen naar instelling Z. Hier hebben ze hem vervolgens doorverwezen naar een huisarts in Leiden. Via deze huisarts is hij doorgestuurd naar een ziekenhuis in Oestgeest om foto's te laten maken. Inmiddels ontvangt hij via instelling Z medicijnen tegen de hoofdpijn en loopt hij bij het RIAGG. Daarnaast krijgt hij hulp van een advocaat, met wie hij vermoedelijk eveneens via instelling Z in contact is gekomen. Zijn toekomstplannen zijn onduidelijk. Yusef wil weer een keer terug naar Marokko om zijn ouders te zien, maar daarvoor moet hij eerst een paspoort hebben. De bovenstaande casebeschrijving maakt duidelijk dat ook wanneer er familie in Nederland woont, dit niet automatisch betekent dat vreemdelingen zonder verblijfsstatus worden opgevangen. Zo heeft Yusef twee jaar op straat geleefd, ondanks het feit dat zijn broer in Breda woont, en moet hij nu betalen voor de inwoning bij een vriend. Hetzelfde geldt voor Mimoen, een Marokkaanse man, die al dertien jaar in Nederland is, maar ook ondanks het feit dat hij familieleden in Nederland heeft, op straat leeft. Aangezien Mimoen een zogenaamde witte illegaal is, en nog in de procedure zit voor het verkrijgen van een verblijfsstatus, ontvangt hij van de gemeente Leiden, net als andere daklozen, een uitkering. Hierdoor is zijn positie wat beter dan die van Yusef en is hij bijvoorbeeld in staat geld naar zijn moeder in Marokko te sturen: 69 Intermezzo 2 Case 2 Mimoen (34 jaar) is geboren in Marrakech, Marokko. Als hij negentien is verlaat hij Marokko om in Europa geld te kunnen verdienen. Zijn eerste stop is in Frankrijk. Hij woont hier van 1986-1988, maar vertrekt naar Nederland omdat het in Frankrijk moeilijk is om aan werk te komen. Zijn reis naar Nederland heeft hij deels per auto, deels lopend afgelegd. Bij aankomst in Nederland, gaat hij direct naar Leiden, waar hij wat kennissen heeft wonen. In eerste instantie krijgt hij wat ondersteuning van deze kennissen. Inmiddels woont Mimoen ruim 13 jaar in Nederland en is hij een 'witte illegaal'. Hij is niet getrouwd en heeft ook geen kinderen. Zijn moeder heeft hij al veertien jaar niet gezien. Wel heeft hij regelmatig contact met haar via de telefoon en door middel van brieven. Hij stuurt haar ook geld omdat ze, zoals hij zelf zegt, niets heeft. In Nederland heeft Mimoen neven en nichten, maar hij wil daar niet over praten, omdat hij daar, naar eigen zeggen, niets aan heeft. Mimoen heeft geen vast woonadres. Instelling R04.1LD fungeert als postadres. Over zijn leven op straat zegt hij dat het niet zo prettig is, maar dat het niet anders kan 'gewoon, zo moet ik leven'. Soms slaapt hij op straat, soms bij vrienden. In de nachtopvang wil de respondent niet slapen, omdat daar veel verslaafden zijn 'dan slaap ik beter op straat'. Sinds twee maanden ontvangt Mimoen een uitkering van 1460 gulden. In maart 2000 heeft hij een verzoek om een uitkering ingediend, maar heeft pas deze maand een uitkering ontvangen. Mimoen werkt op het moment niet, maar heeft in het verleden wel gewerkt in Nederland. Dankzij zijn sofinummer, dat hij destijds voor vijftig gulden in Den Haag had gekocht, kon hij in kassen werken en voor verschillende andere bedrijven. Om aan werk te komen, stapte hij zelf op bedrijven af. Nederlandse taallessen heeft Mimoen nooit gevolgd, maar toch weet hij zich goed verstaanbaar te maken. Naast de hulp van instelling Z en instelling R04LD heeft Mimoen hulp ontvangen van instelling R09LD en instelling R10LD. Mimoen heeft geen duidelijke plannen voor de toekomst. Hij wil gewoon leven. Zijn hoop is dat hij naar Marokko kan om zijn moeder weer te zien, maar definitief terug wil hij niet, omdat hij naar Nederland is gekomen voor een betere toekomst. De uitslag van zijn verzoek om een verblijfsstatus hoort hij binnen de zes en negen maanden. Hij verwacht dat de uitslag positief zal zijn, omdat hij meent aan alle voorwaarden te voldoen. Opvallend is Mimoens opmerking dat hij liever op straat slaapt dan in de nachtopvang waar veel verslaafden komen. Dit komt overeen met de opmerking van verschillende vertegenwoordigers van de instellingen dat de groep vreemdelingen zonder verblijfsstatus veelal niet 'thuishoort' in bijvoorbeeld de nachtopvang. “Ik denk niet dat alcohol- en drugsverslaafden deze groepen [vreemdelingen zonder verblijfsstatus] met open armen ontvangen en andersom, maar goed ik heb ook maar een fragmentarisch beeld, maar ik ken heel wat mensen die tot die groep illegalen behoren, die iets meer doorgeleerd hebben dan de gemiddelde bezoeker van de nachtopvang. Dus dat kan je die mensen ook niet aandoen. Dat combineert niet.” R04LD 70 Het cliëntenperspectief Zowel voor Mimoen als Yusef geldt dat, hoewel ze weinig ondersteuning lijken te ontvangen van familie en/of vrienden, zij wel naar Leiden zijn gekomen omdat ze hier kennissen hebben wonen. Dit geldt niet voor Ismaiel, een Iraanse vluchteling die na acht jaar nog altijd in een asielzoekerscentrum zit en op de definitieve beslissing omtrent zijn verblijfsstatus wacht. Case 3 Ismaiel (34 jaar) is acht jaar geleden om politieke redenen weg gegaan uit Iran. Ismaiel wilde naar Canada omdat hij had begrepen dat het daar gemakkelijk was om aan werk te komen. Maar eenmaal aangekomen in Nederland is zijn reisgenoot er vandoor gegaan. In Zwolle heeft hij uiteindelijk asiel gevraagd. Na een paar dagen is hij naar een AZC (asielzoekercentrum) in Meppel vertrokken, waarna hij naar een AZC in Burg Haamstede is gestuurd. Hier is hij begonnen met het gebruiken van drugs. Drie jaar lang heeft hij drugs gebruikt. Inmiddels woont hij twee jaar in het AZC in Leiderdorp en ontvangt hij sinds twee jaar, dankzij het RIAGG, een dagelijkse hoeveelheid methadon. Zijn dagelijks leven bestaat uit ontbijten, methadon gebruiken, naar instelling R04.1LD voor een bakje koffie en weer naar zijn kamer om te wachten tot hij weer kan gaan slapen. Ismaiel is van beroep schilder en soms krijgt hij werk als schilder via het AZC. Ook werkt hij af en toe in tuinen. Maar het merendeel van de tijd heeft hij geen werk. In Nederland heeft Ismaiel geen opleiding gevolgd. Hij wilde graag Nederlandse taallessen volgen, maar hij kon alleen maar Engelse les krijgen, maar dat had hij al in Iran geleerd. Afgezien van de GGD ontvangt Ismaiel geen hulp van andere instanties. Hij is bij instelling R04.1LD terecht gekomen doordat hij op een gegeven moment langs liep en dezelfde mensen binnen zag zitten die ook de methadon kwamen halen. En aangezien hij hier gratis koffie kan krijgen, komt hij hier sindsdien dagelijks. Met zijn familie (moeder en broer) in Iran heeft hij al drie jaar geen contact meer gehad. Ze zijn verhuisd en hij heeft geen telefoonnummer meer van ze. Ismaiel ziet zijn toekomst somber in. Hij heeft geen relatie, geen woning en hij kan, onder andere vanwege de methadon waardoor hij suf is, niet veel werken, hooguit twee of drie uur per dag. Hij verwacht niet dat zijn verzoek om asiel positief uit zal pakken omdat hij al een aantal keren een negatieve beslissing heeft gekregen. Hij moet binnenkort voor de laatste beslissing bij de rechtbank verschijnen. Hij vermoedt dat hij hierna illegaal zal zijn. Hij weet eigenlijk niet wat hij dan moet doen, terug kan en wil hij niet, maar hij weet verder ook niet wat hij kan doen. Opmerkelijk in het verhaal van Ismaiel is dat hij, ondanks zijn lange verblijf in Nederland en zijn dagelijkse bezoek aan de dagopvang, nog geen idee heeft waar hij naar toe zou kunnen als hij straks echt illegaal is. De bovenstaande cases geven een beschrijving van cliënten die een beroep doen op een daklozenvoorziening die beperkt is van aard. De cliënten kunnen bij desbetreffende opvangvoorziening terecht voor een gratis kopje koffie. Zoals ook in het tweede hoofdstuk is aangegeven, zijn er echter ook vreemdelingen zonder verblijfsstatus die gebruik kunnen maken van een langdurige vorm van opvang. Ter illustratie hiervan zal tot slot het verhaal van Ivana worden beschreven: 71 Intermezzo 2 Case 433 Ivana is vanwege haar gewelddadige partner vanuit het voormalig Joegoslavië samen met haar dochter naar Duitsland gevlucht. Haar partner komt haar echter achterna in Duitsland, waarop Ivana naar Nederland vlucht. Hier komt ze in een asielzoekerscentrum terecht waar ze zich met haar dochter van twaalf erg onveilig voelt. Vanwege haar mishandelingsachtergrond komt ze met haar dochter terecht in een vrouwenopvanghuis in Leiden. Vanuit dit opvangtehuis wordt er alles aan gedaan om voor haar een verblijfsvergunning te krijgen. Maar mede doordat zij zich niet direct in Duitsland heeft aangemeld en omdat het gebied waar zij vandaan komt als veilig wordt gezien, moet ze na drie jaar in het opvangtehuis te hebben doorgebracht, Nederland alsnog verlaten. Met de Vreemdelingendienst wordt afgesproken dat Ivana en haar dochter nog drie maanden langer in Nederland mogen blijven, zodat haar dochter de middelbare school in Nederland af kan maken. Bij haar vertrek wordt er vanuit het opvanghuis voor gezorgd dat Ivana wat geld mee krijgt zodat zij als ze weer terug is in haar herkomstland niet volledig met lege handen staat. Deze vorm van langdurige opvang zoals in bovenstaande case beschreven, is echter slechts voor enkele vreemdelingen zonder verblijfsstatus beschikbaar en dan vrijwel uitsluitend voor degenen met nog enig perspectief op een verblijfsstatus. Zoals uit de casebeschrijving blijkt, houdt namelijk ook voor Ivana de ondersteuning, na de definitieve beslissing omtrent haar verblijfsstatus, na drie jaar op. Conclusie De casebeschrijvingen illustreren de diversiteit van problemen, achtergronden en rechtsposities in Nederland van de cliënten zonder geldige verblijfsstatus die terechtkomen bij een dak- en thuislozenvoorziening. Een aantal cliënten beschikt over familieleden en/of kennissen in Nederland, maar krijgt hiervan slechts in beperkte mate ondersteuning. Via de (in)formele marktrelaties slaagt deze groep vreemdelingen zonder verblijfsstatus er eveneens niet in een bestaan in Nederland op te bouwen. De verhalen van de cliënten bevestigen het beeld van de opvang zoals beschreven in hoofdstuk 2. De instellingen waar de cliënten een beroep op doen, zijn de (dag/nacht)opvang, gezondheidszorg en in sommige gevallen rechtshulp. Daarnaast betreft het veelal een opvangvoorziening die incidenteel (structureel) of tijdelijk van aard is. Voor cliënten met, in de ogen van de betrokkenen, nog enig perspectief op een verblijfsstatus, zijn meer langdurige vormen van opvang beschikbaar. Tot slot bestaat, op basis van de afgenomen interviews, de indruk dat de cliënten veelal min of meer toevallig, via derden, of via vertegenwoordigers van (andere) instanties, bij de verschillende instellingen terechtkomen. 72 Het cliëntenperspectief Daklozen met een geldige verblijfsstatus Zoals al uit het vorige intermezzo naar voren is gekomen, ontbreekt het veel daklozen niet alleen aan een dak boven hun hoofd, maar hebben zij ook te kampen met een verslavingsprobleem, psychische problemen en/of fysieke aandoeningen (zie ook Deben en Greshof 1997 en Van Doorn 2002). Ook tijdens de interviews hebben we gesproken met cliënten die kampen met meerdere problemen, zoals (forse) huurachterstanden, een alcohol-, goken/of drugsverslaving. Evenals in het voorgaande zullen ter verduidelijking cases beschreven worden van geïnterviewde cliënten. De eerste case is Martin, een jongen die al zijn hele leven in Leiden woont en inmiddels bijna zes jaar dakloos is. Tijdens de eerste ontmoeting met Martin had hij een vriendin bij wie hij sinds kort inwoonde, maar acht weken later, is de relatie uit en staat Martin weer op straat. Case 5 Martin (23 jaar) is vijf en een half jaar dakloos. Martin heeft altijd in Leiden gewoond, behalve de drie jaar dat hij vastzat. Hij vertelt dat het al fout met hem ging toen hij naar een ZMOK-school ging. Hij zat daar, zoals hij zelf zegt, tussen allemaal probleemkinderen en kwam daar alleen maar meer te weten over criminaliteit. Vanuit de ZMOK-school is hij naar verschillende internaten gegaan. Ook is hij een tijdje onder behandeling geweest bij een TBS- kliniek. Hij is naar eigen zeggen verslaafd geraakt toen hij ingeschreven werd bij instelling R04.1LD zo’n zes jaar geleden. Over de dagopvangvoorziening is Martin niet tevreden omdat hij hierdoor in een vicieuze cirkel blijft zitten. Zo vertelt hij: “Als je steelt en je wordt gepakt zeggen ze [de andere hulpbehoevenden] niet, stop er nou eens mee, maar ze zeggen: dat moet je ook zo doen, dan word je niet gepakt”. Martin slaapt bijna altijd buiten, aangezien de nachtopvang vaak vol zit. Hij was de ochtend van het interview uit een studentenflat gezet door de politie. Het sociaal pension is te duur voor hem, aangezien dat 25 gulden per nacht kost. Op het moment ontvangt hij nog geen uitkering, omdat bij de sociale dienst nog bepaalde informatie ontbreekt. Naar eigen zeggen steelt hij alles wat los en vast zit. Martin heeft op dit moment geen werk. Hij houdt ervan om te werken in de bouw, maar mag dat niet omdat hij een ongeluk met zijn brommer heeft gehad. Hij heeft drie jaar zwart gewerkt in de sloop en als stratenmaker. Via een medewerker van instelling R04LD is hij betrokken bij een project om dak- en thuislozen aan het werk te helpen, maar dit is niet gemakkelijk omdat hij geen diploma heeft. De reclassering op de Witte Singel wil hem niet meer zien. Verder heeft hij bij verschillende psychiaters en psychologen gelopen. Martin vindt dat hij eigenlijk niet in Leiden moet blijven wonen, want dan blijft hij 'ze' [de vrienden die ook in de criminaliteit zitten] zien. Zoals onder andere uit het verhaal van Martin blijkt, is het vinden van een slaapplaats vaak een probleem. De beperkte opvangcapaciteit wordt niet 73 Intermezzo 2 alleen door verschillende cliënten, maar ook door vertegenwoordigers van een aantal daklozeninstellingen als probleem ervaren. Een laatste case aan het slot van deze paragraaf, is de 37-jarige Denis uit Kongo. Sinds 1997 verblijft hij legaal in Nederland, maar enige jaren geleden is hij vanwege zijn drugsprobleem dakloos geworden. Case 6 Denis (37 jaar) is een muzikant. Hij komt uit Kongo, waar hij problemen heeft gekregen vanwege het schrijven van een democratisch protestlied. Hierdoor heeft hij in 1992 drie maanden in de gevangenis gezeten. Nadat hij uit de gevangenis kwam, is hij direct naar Nederland gegaan en heeft hier asiel aangevraagd. Dat was in december '93. De vader van zijn vrouw had de reis geregeld. Hij wist van tevoren eigenlijk niet waar hij naar toe ging. Hij arriveerde op Schiphol en merkte toen dat hij in Nederland was. Hij had ooit op school wel iets over Nederland geleerd. Denis weet niet waar zijn vrouw en twee kinderen zijn. Terug naar Kongo kan en wil hij niet, onder andere omdat zijn vader daar destijds is vermoord. Inmiddels is Denis acht jaar in Nederland. Hij heeft eerst in een AZC in Noord-Drente gezeten, daarna op de asielboot in Zwijndrecht. Vervolgens is hij naar Voorschoten gegaan en in 1994 kwam hij in een ROA huis terecht. Hier vandaan is hij, na twee jaar, naar Leiden gegaan, omdat hij een artiest is, zoals hij zelf zegt. In 1997 heeft Denis een verblijfsstatus gekregen. Op het moment is Denis dakloos. Als verklaring hiervoor geeft hij zijn drugsprobleem. In Kongo gebruikte een vriend marihuana en is hij ook gaan gebruiken. In Nederland is Denis daarnaast ook verslaafd geraakt aan cocaïne en heroïne. Het gevolg hiervan was dat hij alles deed om aan geld te komen. Hij heeft in deze periode alles verkocht inclusief zijn muziekinstrumenten en is hij ook zijn woning, vanwege huurschulden, kwijtgeraakt. Inmiddels gebruikt hij geen drugs meer. Hij is ook niet aan de methadon, maar hij heeft, zoals hij zelf zegt, gewoon op een dag besloten om er mee te stoppen. Soms gaat Denis voor één of twee dagen naar Amsterdam en verblijft daar bij een vriend. Denis heeft een uitkering aangevraagd bij de sociale dienst en via het Centrum Werk en Inkomen probeert hij nu aan werk te komen. Hij heeft al wat werkervaring in Nederland opgedaan. Zo heeft hij als schoonmaker, via een uitzendbureau, bij Rijkswaterstaat, Heineken en Akzo Nobel gewerkt. Ook in Amsterdam heeft hij een goede baan gehad, maar omdat hij na het werk de straat op ging was dit niet vol te houden. Een slechte nachtrust betekent, zoals hij zelf zegt, niet goed kunnen werken. Voordat hij een geldige verblijfsstatus had, heeft Denis niet gewerkt in Nederland, omdat hij bang was te worden opgepakt. Het liefst wil Denis geld verdienen door op straat te spelen. ‘Muziek is geld en geeft je een goed gevoel’. Dit vertelt hij de mensen van instelling R04.1LD met wie hij een band op wil richten. In Kongo is hij opgeleid tot huisschilder. Sinds een half jaar volgt hij Nederlandse taalles en kan hij zich redelijk verstaanbaar maken in het Nederlands. Via een medewerker van de afdeling Burger Zaken heeft hij het adres gekregen van instelling R04LD. Hoewel Denis zegt dat het nu een moeilijke situatie is, hoopt hij op een baan en een woning. Een groot probleem vindt Denis dat hij alleen is. Hij wil graag naar zijn vrouw en kinderen, daar denkt hij iedere dag aan, maar hij weet niet waar die zijn. De bovenstaande twee cases verschillen op een aantal aspecten van de voorgaande vier cases. Zo blijft voor degenen zonder verblijfsstatus de opvangvoorziening beperkt en in zekere zin uitzichtloos. Terwijl voor degenen die wel over een verblijfsstatus beschikken er meer mogelijkheden bestaan om via de opvangvoorziening, bijvoorbeeld via een werkproject, een stapje hogerop te kunnen komen. Daarnaast zijn de cliënten die wel over een geldige verblijfsstatus beschikken veel meer genesteld in het Nederlandse 74 Het cliëntenperspectief zorgsysteem, waardoor zij beter op de hoogte zijn en worden gesteld van de bestaande opvangvoorzieningen. Conclusie In het eerste intermezzo is aandacht besteed aan het feit dat zelfs een relatief dichtgeknoopt vangnet voor daklozen gaten kent. Dat komt ook naar voren in de interviews met daklozen. Sommigen hebben moeite een slaapplaats te bemachtigen. Tegelijkertijd is gedemonstreerd hoe complex de problemen zijn bij bepaalde groepen. Velen kampen met een meervoudige problematiek die diverse levensterreinen raakt, zoals verslaving, psychiatrische stoornissen, schulden, problemen met politie en justitie en/of relationele problemen. Daarin onderscheiden de daklozen met een geldige status zich nadrukkelijk van de daklozen die geen geldige status hebben. Die laatste groep ontbreekt het vooral aan een verblijfsvergunning. Zouden ze die wel hebben dan kunnen ze, hoewel dat niet voor iedereen geldt, vrij gemakkelijk op eigen benen staan. 75 Hoofdstuk 4 Samenvatting & beleidssuggesties Den Haag versus Den Haag Sinds het begin van de jaren negentig zijn vanuit het Haagse Binnenhof diverse maatregelen genomen om het asielbeleid efficiënter te laten verlopen en om de aanwezigheid van 'ongewenste' en illegale migranten op het Nederlandse grondgebied te ontmoedigen. Belangrijke wetten waren in dit verband de Vreemdelingenwet 2000 die twee jaar terug in werking is getreden en de Koppelingswet die twee jaar daarvoor was ingevoerd. De Koppelingswet kon worden beschouwd als het sluitstuk van een reeks van maatregelen ter ontmoediging van het verblijf van illegale vreemdelingen in Nederland. Daarnaast werd op allerlei manieren getracht het terugkeerbeleid te intensiveren. Ondanks de veelheid aan Haagse regels en maatregelen gericht op het ontmoedigen van illegaal verblijf en het effectief uitzetten van illegale vreemdelingen is de praktijk van het vreemdelingenbeleid zeer weerbarstig. Dit blijkt uit de aanwezigheid van vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus binnen gemeenten als Den Haag en Leiden, en uit de activiteiten van een reeks van instellingen die - om verschillende redenen en vanuit verschillende motieven - hulp bieden aan deze groep. Zo levert een stad als Den Haag een dubbel beeld op: enerzijds zetelt er het parlement van waaruit een restrictief vreemdelingenbeleid wordt vorm gegeven, anderzijds zijn binnen de gemeentegrenzen van Den Haag meer dan 25 instellingen en particuliere initiatieven waarneembaar die een helpende hand reiken aan illegale vreemdelingen en/ of uitgeprocedeerde asielzoekers. Deze alledaagse Haagse realiteit lijkt in strijd met de wetgevingswerkelijkheid van het Haagse Binnenhof. Een losgeknoopt vangnet De resultaten van het onderzoek 'Nieuwe vangnetten', dat is uitgevoerd in Den Haag en Leiden, bevestigen en relativeren de kloof die bestaat tussen wet en werkelijkheid. Een substantieel aantal organisaties is betrokken bij enige vorm van opvang voor vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus. In totaal is gesproken met ruim 40 vertegenwoordigers van (semi-) overheidsinstellingen, kerkelijke instellingen en particuliere initiatieven, die hulp bieden op de terreinen van onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, 77 Hoofdstuk 4 praktische hulpverlening en andere zaken. De opvang die geboden wordt, is echter vaak beperkt en het zou overdreven zijn om te spreken van een alternatief “vangnet” dat onder de bijstandswet zou zijn gespannen. Veeleer is sprake van een relatief losgeknoopt netwerk van voorzieningen dat het mogelijk maakt om specifieke vreemdelingen op te vangen. Belangrijk voor veel organisaties is daarbij de samenwerking met anderen. Door van elkaars bestaan op de hoogte te zijn en in sommige gevallen (nauw) samen te werken, kunnen veel organisaties op verschillende terreinen doorverwijzen naar andere instellingen en initiatieven en zo een hulpvraag beantwoorden en/of de druk op de eigen organisatie beperken. De betrokken instellingen stellen echter veelal ook zelf grenzen aan de hulp die zij bieden. Uitgeprocedeerde asielzoekers met perspectief versus illegale vreemdelingen Veel organisaties maken een onderscheid tussen enerzijds opvangvoorzieningen voor illegale migranten en anderzijds die voor uitgeprocedeerde asielzoekers die in hun ogen nog enig perspectief hebben op een verblijfsstatus. Zo blijkt dat langdurige opvang aan illegale vreemdelingen sec door slechts acht van de 40 organisaties geboden wordt. Twee daarvan (één onderwijsinstelling en één gezondheidsinstelling) moeten en mogen deze vorm van opvang ook formeel bieden. Vier van de resterende zes bieden langdurige opvang in de vorm van een onderwijsvoorziening. Daarnaast zijn er 27 organisaties die vormen van incidentele hulp aanbieden. Het gaat daarbij vooral om praktische hulp, doorverwijzen, noodopvang, financiële hulp en hulp op het gebied van de gezondheidszorg. Wanneer gekeken wordt naar de opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers die in de ogen van de betrokkenen nog perspectief hebben op een verblijfsstatus, dan wijkt dit beeld hier enigszins van af. Afgezien van de zojuist genoemde acht organisaties, zijn er nog elf organisaties die langdurige (meer dan drie maanden) vormen van opvang bieden aan deze groep ex-asielzoekers. Hierbij kan het gaan om hulp bij de procedure, huisvesting en/of een langdurige vorm van opvang in een vrouwenopvanghuis. Bijna iedere geïnterviewde instelling biedt daarnaast aan deze groep incidentele hulp. Tijdelijke opvang (tot drie maanden) wordt door twee organisaties geboden. De opvangmogelijkheden zijn dan ook voor deze groep aanzienlijk groter. Dit kan grotendeels verklaard worden doordat zowel de gemeente Den Haag als Leiden financiële middelen beschikbaar hebben gesteld voor de opvang van deze groep ex-asielzoekers. 78 Samenvatting & beleidssuggesties Motieven In het vangnettenonderzoek is ook gekeken naar de motieven van organisaties om hulp te bieden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen humanitaire, professionele en instrumentele motieven. De meeste geïnterviewde instellingen bieden hulp vanuit humanitaire overwegingen. De geboden hulp komt voort uit sociale normen van mededogen, solidariteit en humaniteit. Vaak spelen religieuze overtuigingen een rol, maar ook politieke overtuigingen liggen aan de basis van bepaalde vormen van hulpverlening. Sommige instellingen weigeren het juridische onderscheid tussen legaal en illegaal te erkennen. Een tweede overweging om hulp te bieden vloeit voort uit een specifieke beroepsethiek. Hierbij wordt de centrale taak van een beroepsgroep of organisatie gesteld boven de praktische omstandigheid van het illegaal en/of onverzekerd zijn van cliënten. Dit motief vinden we nadrukkelijk terug in de gezondheidszorg. Uit de interviews blijkt dat veel van de respondenten uit de sfeer van de gezondheidszorg diensten aan vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus hebben aangeboden, nog voordat de Stichting Koppeling was opgericht, of nog voordat hun gemaakte kosten gedeclareerd konden worden. Zij boden en bieden medische zorg aan deze groep vanuit hun beroepsethiek. Een derde motief is van meer instrumentele aard. Hierbij spelen vooral overwegingen van algemeen belang een rol. Handhaving van de openbare orde of handhaving van de volksgezondheid zijn daarvan twee sprekende voorbeelden. Er wordt hulp geboden vanwege de risico’s voor de lokale samenleving. Het is niet altijd gemakkelijk om de drie motieven te onderscheiden, vaak spelen ze alle drie tegelijkertijd een rol. Wel worden het professionele en het instrumentele motief vooral naar voren gebracht door professionals en functionarissen van semi-overheidsinstellingen. Problemen en dilemma's In de hulpverlening aan vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus worden vier terugkerende problemen zichtbaar. Allereerst ontbreekt het vaak aan voldoende financiën om de hulp te kunnen bieden. Een tweede probleem is dat in een aantal gevallen de hulpbehoevenden aanzienlijk langer gebruik maken van de voorzieningen dan was beoogd. Dit heeft niet alleen financiële gevolgen, maar hierdoor kan ook de hulp aan andere groepen in de verdrukking komen. Een derde probleem is de ontoegankelijkheid van bepaalde voorzieningen. Dit wordt met name genoemd door gezondheidsinstellingen, die er op wijzen dat illegale migranten vaak lang wachten met het doen van een beroep op gezondheidsvoorzieningen of dat 79 Hoofdstuk 4 zij 'aan het loket' worden weggestuurd. Tot slot is er sprake van een druk op bepaalde instellingen of particuliere hulpverleners. Dit kan ondermeer worden veroorzaakt doordat in een bepaald netwerk veelal een beroep wordt gedaan op dezelfde hulpverleners. In de problemen waarmee de onderzochte instellingen kampen, worden verschillende dilemma's zichtbaar. Het eerste dilemma is dat van responsiviteit versus selectiviteit. Dit dilemma doet zich vooral ‘aan de poort’ voor. Wie wordt weggestuurd en wie komt in aanmerking voor opvang en ondersteuning? Een tweede dilemma gaat een rol spelen indien vreemdelingen eenmaal hulp ontvangen. Hoe ver moet en kan men daarin gaan? Veel hulpverleners beseffen dat met het voorduren van hulp valse verwachtingen kunnen worden gewekt en dat het daarom verstandiger is om de hulp tijdig te staken. Dit dilemma van humaniteit versus realiteitszin keert voortdurend terug. De meerderheid van de hulpontvangers heeft immers weinig perspectief om uiteindelijk legaal in Nederland te verblijven. Een derde dilemma heeft vooral betrekking op de vraag of instellingen zichzelf een eigen verantwoordelijkheid toedichten om illegale vreemdelingen toch te helpen of die verantwoordelijkheid doorschuiven naar een hoger beleidsniveau (de gemeente, het rijk). Het onderzoek wijst uit dat er geen simpele uitwegen uit de geschetste dilemma’s zijn. Er moeten pijnlijke keuzes worden gemaakt en compromissen gesloten. Die pijnlijke keuzes betreffen vooral het uitsluiten van vreemdelingen van hulp. De compromissen worden zichtbaar in de (informele) oplossingen die bedacht worden door gemeenten en instellingen om in specifieke omstandigheden toch opvang te bieden aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus. Aanzuigende werking? Het losgeknoopte netwerk van voorzieningen dat wij in Den Haag en Leiden hebben aangetroffen maakt duidelijk dat zorgen over een aanzuigende werking van dergelijke vangnetten gerelativeerd moeten worden. Het is geen vangnet dat permanente opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus mogelijk maakt. Het is een losgeknoopt netwerk dat in de meeste gevallen een tijdelijke opvang biedt voor een beperkte en selecte groep vreemdelingen. De praktische wijsheid van lokale initiatieven Gemeenten als Leiden en Den Haag laten zien dat op een deels geïmproviseerde wijze lokale antwoorden worden gegeven voor reële 80 Samenvatting & beleidssuggesties problemen. Die antwoorden zijn vooral bottom up voortgekomen uit de lokale samenleving, anderzijds zijn zij op landelijk niveau geformuleerd (met name ten aanzien van de gezondheidszorg aan illegale vreemdelingen). Duidelijk is echter dat de Binnenhof-retoriek van ‘uitzetten en uitsluiten’ op gemeentelijk niveau op humanitaire, professionele en praktische grenzen stuit. De landelijke en de lokale politiek dienen daarvoor de ogen niet te sluiten. Elke politicus dient immers niet alleen de wet te kennen, maar ook de uitvoering daarvan. De landelijke en lokale politiek doen er verstandig aan zich te laten inspireren door de praktische wijsheid van lokale instellingen en initiatieven en op basis daarvan meer werk te gaan maken van een realistisch opvangen terugkeerbeleid. Deze praktische wijsheid is niet gebaseerd op universele principes, maar is gebaseerd op beginselen die sterk contextafhankelijk zijn. In sommige situaties en bij sommige problemen wordt hulp geboden omdat niet-optreden tot inhumane of onrechtvaardige situaties zou kunnen leiden of tot openbare orde- en gezondheidsproblemen. Beleidssuggesties De resultaten van het onderzoek over de opvang van vreemdelingen zonder geldige verblijfsstatus geven aanleiding tot drie beleidsuggesties. (1) Gemeenten moeten alert en flexibel kunnen inspelen op lokale noden. Daartoe is het niet nodig dat nieuwe vormen van bijstand worden gecreëerd onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Wel dat gemeenten mogelijkheden creëren om specifieke instellingen – ook ad hoc - financieel en praktisch te ondersteunen. Den Haag en Leiden leveren daarvan al goede voorbeelden. Die ondersteuning kan zowel betrekking hebben op particuliere instellingen, maar ook op (semi-) publieke instellingen. Met andere woorden: het losgeknoopte netwerk met zijn vrijwilligers en expertise dat nu bestaat, dient zorgvuldig te worden onderhouden. Daardoor kan ook onnodige institutionalisering en bureaucratisering worden voorkomen. Tegelijkertijd voorkomt het begrensde karakter van de hulpverlening dat daarvan een aanzuigende werking uitgaat. (2) Er dient meer werk te worden gemaakt van terugkeerbeleid. Het zou de moeite waard zijn projecten en initiatieven vanuit de nieuwe vangnetten te ondersteunen die gericht zijn op terugkeer naar het land van herkomst. Diverse instellingen pleiten daarvoor. Op dit moment worden door verschillende organisaties concrete pogingen daartoe ondernomen. Men kan daarbij ook denken aan projecten die nu binnen de afdeling terugkeer van de 81 Hoofdstuk 4 Willem II-gevangenis in Tilburg zijn opgezet voor illegale vreemdelingen die civielrechtelijk vastzitten. Een voorbeeld daarvan zijn de cursussen die in samenwerking met het Regionaal Opleidingen Centrum worden opgezet ter versterking van de arbeidskansen van migranten in eigen land. Daarnaast worden ook andere individuele methoden gebruikt om terugkeer mogelijk te maken, bijvoorbeeld het bekostigen van zaken die relevant zijn voor een succesvolle rentree op de arbeidsmarkt in het land van herkomst. De bedragen die met dit soort projecten gemoeid zijn, zo blijkt uit ervaringen binnen de Willem-II kazerne, zijn relatief beperkt. Het is van belang het huidige netwerk van vrijwilligers en expertise, dat bestaat binnen de onderzochte instellingen, te benutten voor terugkeerbeleid. Dit netwerk is immers in staat gebleken een vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen met een vreemdeling die de optie van terugkeer makkelijker mogelijk kan maken. Volledige medewerking van de vreemdeling in kwestie – vooral ten aanzien van identiteitsbepaling – is daartoe een vereiste. Tenslotte kan ook worden gedacht aan nauwere samenwerking tussen lokale asielzoekerscentra en de nieuwe vangnetorganisaties op lokaal niveau. (3) Een derde beleidssuggestie heeft betrekking op het vraagstuk van regularisatie of het toekennen van een tijdelijke verblijfsstatus. In het verleden hebben de burgemeesters van de vier grote steden een belangrijke rol gespeeld in de problematiek rond witte illegalen. Hun optreden was een fraai voorbeeld van wat wij de praktische wijsheid van het lokale hebben genoemd. Op grond van gedetailleerde dossierkennis hebben zij voorstellen gedaan voor selectieve legalisering van bepaalde groepen vreemdelingen. Naar onze overtuiging dient aan burgemeesters de mogelijkheid voorbehouden te blijven om voorstellen te doen tot selectieve legalisering van stadsbewoners. Daarbij kan het gaan om illegale vreemdelingen die door de duur van hun verblijf en hun arbeidsinzet tot reële stadsburgers kunnen worden gerekend, maar ook om illegale vreemdelingen waarvan de identiteit en nationaliteit bekend zijn, maar waarvan vast staat dat zij onuitzetbaar zijn vanwege gebleken statenloosheid of vanwege de herhaalde weigering van het land van herkomst om hen terug te nemen. 82 Bijlage 1: Schema De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus Opvang Den Haag34 Initiatief (semi-) overheidsinstelling R01DH R02DH R03DH R04DH R05DH R06DH R07DH Doelgroep (en) Rol verblijfsstatus voor verstrekken van hulp35 Terreinen van hulp voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus Gebruik voorziening36 Omvang37 Bewoners buurt (2055 plus) Geen betekenis Onderwijs: Nederlandse taalles, fietslessen, opvoedingsactiviteiten Overig: Sociaal-culturele activiteiten Praktische hulp: financieel Doorverwijzen: m.n. gezondheid, onderwijs39 Onderwijs: taal- en sociale vaardigheden Doorverwijzen Overig: Sociaal-culturele activiteiten Onderwijs in brede zin en onderwijsvaardigheden gericht op terugkeer Praktische hulp: hulp bij procedure Langdurig Meerdere Incidenteel/ structureel -38 Incidenteel Incidenteel/ structureel Uitzondering Meerdere Langdurig - Incidenteel/structureel Incidenteel/ structureel - Langdurig Enkele Incidenteel/ structureel Idem40 Doorverwijzen: gezondheid, rechtshulp, huisvesting Opvang: noodopvang Opvang: structurele opvang Overig: psychische hulp Praktische hulp: zorgen voor primaire behoeften41 Hulp gezondheidszorg Doorverwijzen: rechtshulp Opvang: structurele opvang Praktische hulp: hulp bij procedure, hulp bij vinden werk Doorverwijzen: gezondheidszorg, andere opvanghuizen Indirect: coördineren netwerk, regelen uitbetaling, informatieverschaffing voor gezondheidsinstellingen42 Hulp gezondheidszorg Incidenteel/ structureel Idem Incidenteel/ structureel Langdurig Incidenteel/ structureel Incidenteel/ structureel Meerdere Meerdere Meerdere Meerdere Incidenteel/ structureel Incidenteel/ structureel Langdurig Langdurig Meerdere Meerdere Uitzondering Idem Incidenteel/ structureel Meerdere - - Incidenteel/ structureel Enkele/ Meerdere Vrouwen die niet naar school kunnen Geen betekenis Jongeren tot 18 jaar Geen betekenis Thuislozen Vrouwen in nood Hulpverleners gezondheids netwerk - Geen betekenis Perspectief op verblijfsvergunning Geen betekenis Geen betekenis 83 Bijlage 1 Initiatief Doelgroep (en) Rol verblijfsstatus voor verstrekken van hulp Terreinen van hulp voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus Gebruik voorziening Vluchtelingen Perspectief op verblijfsvergunning Praktische hulp: hulp bij procedure - Meerdere Incidenteel/ structureel Meerdere R09DH - Geen betekenis R10DH - Geen betekenis Doorverwijzen: gezondheid, huisvesting, opvang Hulp gezondheidszorg Doorverwijzen: gezondheid Hulp gezondheidszorg Doorverwijzen: gezondheid Incidenteel /structureel Incidenteel/ structureel Incidenteel/ structureel Incidenteel/ structureel Meerdere Meerdere Meerdere Meerdere Spaanstalige migranten Geen betekenis Onderwijs: Nederlandse taalles, Engelse les, naailes Overig: psychische hulp Praktische hulp: hulp bij vinden werk Praktische hulp: financieel Doorverwijzen: gezondheid Indirect: belangenbehartiging Huisvesting Langdurig Meerdere Incidenteel/ structureel Incidenteel/ structureel Meerdere Meerdere Incidenteel/ structureel Incidenteel/ structureel N.v.t. Tijdelijk Langdurig Tijdelijk Incidenteel/ structureel Meerdere Meerdere N.v.t. Meerdere Uitzondering Meerdere Incidenteel/ structureel Incidenteel en langdurig Meerdere Meerdere Arbeid Langdurig Meerdere Doorverwijzen: gezondheid, rechtshulp, arbeid Praktische hulp: hulp bij vinden huisvesting Indirect: belangenbehartiging Incidenteel/ structureel Meerdere Langdurig Meerdere N.v.t N.v.t. Opvang: noodopvang Incidenteel Enkele (semi-) overheidsinstelling R08DH Kerkelijke instelling R11DH R12DH R13DH Mensen in nood Zwakkeren in samenleving Perspectief op verblijfsvergunning Geen betekenis Geen betekenis R14DH - Perspectief op verblijfsvergunning Geen betekenis R15DH Mensen in nood Uitzondering: geen betekenis 84 Praktische hulp: financieel Doorverwijzen: rechtshulp, arbeid, huisvesting, gezondheid Doorverwijzen: arbeid Praktische hulp: financieel Omvang Bijlage 1 Initiatief Kerkelijke instelling R16DH R17DH R18DH Doelgroep (en) Rol verblijfsstatus voor verstrekken van hulp Terrein(en) van hulp voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus Gebruik voorziening Omvang Vrouwen in nood Perspectief op verblijfsvergunning Langdurig Incidenteel Incidenteel/ structureel Uitzondering Idem Meerdere Sociaal zwakkeren Perspectief op verblijfsvergunning Geen betekenis Opvang: structurele opvang Praktische hulp: hulp bij procedure Doorverwijzen: rechtshulp, (vrouwen)opvang Huisvesting Langdurig Meerdere Incidenteel/ structureel Meerdere Incidenteel/ structureel Meerdere Incidenteel/ structureel Mannen in nood Perspectief op verblijfsvergunning R19DH Zwakkeren in de samenleving Geen betekenis R20DH Moslims Geen betekenis Zwakkeren in de samenleving Perspectief op verblijfsvergunning Uitgeprocedeerde asielzoekers Perspectief op verblijfsvergunning Particulier initiatief R21DH R22DH R24DH R25DH Praktische hulp: hulp bij procedure - Enkele/ meerdere Meerdere Doorverwijzen: gezondheid, rechtshulp Indirect: zorgen voor financiën en faciliterend voor organisaties die zich inzetten voor de doelgroep, belangenbehartiging Praktische hulp: financieel Indirect: belangenbehartiging Doorverwijzen Incidenteel/ structureel Meerdere N.v.t. N.v.t. Incidenteel N.v.t Incidenteel/ structureel Meerdere N.v.t. Meerdere Opvang: inwoning (huisvesting) Langdurig Enkele Incidenteel/ structureel Meerdere Langdurig Incidenteel/ structureel Meerdere Meerdere Langdurig N.v.t. Incidenteel/ structureel Meerdere N.v.t. Meerdere Incidenteel/ structureel Meerdere Langdurig Meerdere Zwangere vrouwen - Geen betekenis Praktische hulp: zorgen voor materiële goederen Huisvesting Doorverwijzen: huisvesting, gezondheid, onderwijs Praktische hulp: hulp bij procedure Indirect: belangenbehartiging Praktische hulp: zorgen voor primaire behoeften Doorverwijzen: gezondheid, onderwijs Hulp gezondheidszorg Geen betekenis Hulp gezondheidszorg Incidenteel/ structureel Meerdere (Witte) illegalen Geen betekenis Indirect: belangenbehartiging - - Doorverwijzen: gezondheid, rechtshulp, maatschappelijk werk, onderwijs Incidenteel/ structureel Meerdere Geen betekenis R23DH Praktische hulp: hulp bij vinden huisvesting Doorverwijzen: arbeid, gezondheidszorg, rechtshulp Praktische hulp: financieel 85 Bijlage 1 Opvang Leiden Initiatief (semi-) overheidsinstelling R01LD Doelgroep (en) Rol verblijfsstatus voor verstrekken van hulp Terreinen van hulp voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus Gebruik voorziening Omvang Uitgeprocedeerde asielzoekers Perspectief op verblijfsvergunning Praktische hulp: hulp bij procedure, hulp bij vinden werk Huisvesting Doorverwijzen: gezondheid, arbeid Praktische hulp: financieel Praktische hulp: financieel Langdurig Meerdere Tijdelijk en langdurig Incidenteel/ structureel Langdurig Tijdelijk Meerdere Meerdere Meerdere Meerdere Doorverwijzen: gezondheid, arbeid Opvang: structurele opvang Incidenteel/ structureel Langdurig Meerdere Enkele Opvang: noodopvang - - Praktische hulp: hulp bij procedure - - Doorverwijzen - - Geen betekenis R02LD R03LD Vrouwen in nood Vluchtelingen Perspectief op verblijfsvergunning Indirect: belangenbehartiging N.v.t. N.v.t. Perspectief op verblijfsvergunning Huisvesting Langdurig Meerdere Praktische hulp: hulp bij procedure Langdurig Meerdere Geen betekenis Praktische hulp: financieel Incidenteel Uitzondering Doorverwijzen Incidenteel/ structureel Meerdere R04.1LD43 Dak- en/ of thuislozen Geen betekenis Opvang: dagopvang Hulp gezondheidszorg Incidenteel/ structureel Incidenteel Meerdere Meerdere R04.2LD Dak- en/ of thuislozen Geen betekenis Opvang: nachtopvang Incidenteel/ structureel Meerdere R05LD Studenten Perspectief op verblijfsvergunning Langdurig Langdurig Langdurig Enkele Idem Idem Geen betekenis Onderwijs Praktische hulp: financieel Praktische hulp: aanschrijven fondsen Overig: psychische hulp Onderwijs Incidenteel/ structureel Langdurig Idem Uitzondering Doorverwijzen Incidenteel Idem R06LD - Geen betekenis Hulp gezondheidszorg Incidenteel/ structureel Meerdere R07LD Kinderen en ouders die geen dure bijles kunnen betalen Perspectief op verblijfsvergunning Doorverwijzen: rechtshulp, maatschappelijk werk Praktische hulp: hulp bij procedure, sociale begeleiding Incidenteel/ structureel - Incidenteel/ structureel en langdurig - Geen betekenis 86 Doorverwijzen: rechtshulp Incidenteel Enkele Onderwijs voor buitenlandse vrouwen - - Bijlage 1 Initiatief (semi-) overheidsinstelling R08LD R09LD R10LD Kerkelijke instelling R11LD Doelgroep (en) Rol verblijfsstatus voor verstrekken van hulp Terreinen van hulp voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus Gebruik voorziening Omvang Woningzoekende jongeren - Indirect: faciliterend voor organisaties die zich inzetten voor uitgeprocedeerde asielzoekers N.v.t. N.v.t. o.a. dak-en thuislozen Geen betekenis Praktische hulp: zorgen voor primaire behoeften Doorverwijzen Financiële ondersteuning Praktische hulp: hulp bij procedure Incidenteel Meerdere Incidenteel/ structureel Incidenteel/ structureel Incidenteel/ structureel Meerdere Meerdere Meerdere Praktische hulp: hulp bij procedure - Meerdere Doorverwijzen: (vrouwen)opvang Incidenteel/ structureel Meerdere Indirect: initiatiefnemer, faciliterend voor organisaties die zich inzetten voor uitgeprocedeerde asielzoekers Praktische hulp: financieel Huisvesting Praktische ondersteuning: zorgen voor primaire behoeften Praktische ondersteuning: zorgen voor primaire behoeften, hulp bij procedure Huisvesting N.v.t. N.v.t. Langdurig Tijdelijk Incidenteel/ structureel Uitzondering Meerdere - - Tijdelijk Enkele/ meerdere - o.a. witte illegalen Sociaal zwakkeren Perspectief op verblijfsvergunning Perspectief op verblijfsvergunning - Perspectief op verblijfsvergunning Geen betekenis R12LD R13LD Particulier initiatief R14LD Moslims - - Perspectief op verblijfsvergunning Geen betekenis Geen betekenis 87 Praktische hulp: financieel - Opvang: dagopvang Incidenteel/ structureel Meerdere Praktische hulp: zorgen voor materiële goederen Doorverwijzen: opvang Incidenteel Meerdere Incidenteel/ structureel Meerdere Hulp gezondheidszorg Doorverwijzen: gezondheid Incidenteel/ structureel Incidenteel Meerdere Enkele Literatuur Aalberts, M. en N. Dijkhoff (1993) ‘Illegalen in de criminaliteit, criminelen in de illegaliteit’. In: Rechtshulp, 11, 24-28. Aarts, L. P. De Jong, R. van der Veen en H. Wagenaar (1995) ‘Naar een houdbare verzorgingsstaat: een beschouwing over de dilemma’s van sociaal beleid’. In: Aarts et al. (red.) Het bedrijf van de verzorgingsstaat: naar nieuwe verhoudingen tussen staat, markt en burger. Amsterdam: Boom, 260-290. Algemene Rekenkamer (1999) Aanpak van illegale arbeid. Den Haag: TK 1998-1999, 26617, 1-2. B&A Groep (2001) Evaluatie van de Koppelingswet. Den Haag: B&A Groep. Bakker, W. en F. van Waarden, red. (1999) Ruimte rond regels. Stijlen van regulering en beleidsuitvoering vergeleken. Amsterdam: Boom. Bosch, S. (1998) ‘Illegalen in Amsterdam: Hulpverlening onder druk’. In: Zonder huis of haven. Themanummer Justitiële Verkenningen, 24 (1), 31-42. Brochmann, G. (1998) ‘Controlling immigration in Europe. Nation-state dilemmas in an international context’. In: J. van Amersfoort en J. Doomernik (red.) International migration: processes and interventions. Amsterdam: Het Spinhuis, 22-41. Burgers, J. (1999) 'Illegale vreemdelingen en migratiebeleid'. In: J. Burgers en G. Engbersen (red.) De Ongekende Stad 1. Illegale vreemdelingen in Rotterdam. Amsterdam: Boom, 262-284. Burgers, J. en G. Engbersen, red. (1999) De Ongekende Stad 1. Illegale vreemdelingen in Rotterdam. Amsterdam: Boom. Collinson, S. (1993) Europe and International Migration. London: Pinter Publishers. Cornelius, W. A., P.L. Martin en J. F. Hollifield, red. (1994) Controlling Immigration: A Global Perspective. Stanford: Stanford University Press. 89 Literatuur Deben.L. en D. Greshof (1997) ‘Zwerven zonder zorg: daklozen in Nederland’. In: K. Schuyt (red.) Het sociaal tekort: veertien sociale problemen in Nederland. Amsterdam: De Balie, 81-111. Doorn, van, L. (2001) ‘Helpen zonder hulpvraag’. In: Tijdschrift voor de sociale sector, (9), 34. Doorn, van, L. (2002) Een tijd op straat. Een volgstudie naar (ex-) daklozen in Utrecht (1993-2000). Utrecht: NIZW. Doornbos, N. en K. Groenendijk (2001) ‘Uitkomsten van asielprocedures: een cohortonderzoek’. In: Nederlands Juristen Blad, (6), 1-15. Edelman, M. (1971) Politics as symbolic action. Chicago Illinois: Markham. Engbersen, G. en R. Gabriëls (1995) Sferen van integratie: naar een gedifferentieerd allochtonenbeleid in Nederland. Meppel: Boom. Engbersen, J. van der Leun en P. Willems (1995) Over de verwevenheid van illegaliteit en criminaliteit. Utrecht. Universiteit Utrecht: Onderzoeksschool AWSB. Engbersen. G. (1999) ‘Panopticum Europa: verblijfsstrategieën van illegale migranten’. In: J.Burgers en G. Engbersen (red.) De Ongekende Stad 1. Illegale vreemdelingen in Rotterdam. Amsterdam: Boom, 219- 242. Engbersen, G. en J.P. van der Leun (1999) ‘Het Nederlandse illegalenbeleid: gedogen tussen onvermogen en mededogen’. In: W. Bakker en F. van Waarden, (red.) Ruimte rond regels. Stijlen van regulering en beleidsuitvoering vergeleken. Amsterdam: Boom, 71-97. Engbersen, G, J. van der Leun, R. Staring en J. Kehla (1999) De Ongekende Stad 2. Inbedding en uitsluiting van illegale vreemdelingen. Amsterdam: Boom. Engbersen, G., R. Staring, J.P. van der Leun en J. de Boom (2002) Illegale vreemdelingen in Nederland. Erasmus Universiteit: RISBO (voorlopige gegevens, nog te verschijnen). Federatie Opvang (2000) Opvang van illegale vreemdelingen. Utrecht: Federatie Opvang. 90 Literatuur Gemeente Leiden (2002) Statistisch Jaarboek 2001. Leiden: Gemeente Leiden. Grütters, C. (2000) ‘Nieuwe Vreemdelingenwet werkt compleet averechts’. In: NRC Handelsblad 6 juni 2000. Haagse Courant (1999) ‘VVD en CDA Hulp illegalen fors bestraffen’. Haagse Courant 6 december 1999. Heese, van, R. en C. van der Laan (2002) ‘Interview Kalsbeek / Er blijven losse eindjes’. In: Trouw, 2 januari 2002. Hill, M. (1997) The policy process in the modern state. (Third edition). Harvester Wheatsheaf: Pretenice Hall. Kloosterboer, D., A. Potmis, K. Wedad, M. Terlemis (2002) We willen gewoon werken en belasting betalen. Een onderzoek onder Bulgaarse illegalen in Den Haag. Den Haag; Vakbond van illegale arbeiders. Komter, A. (1997) Het geschenk: over de verschillende betekenissen van geven. Amsterdam: Amsterdam University Press. Lahav, G. (1998) 'Immigration and the state: the devolution and privatisation of immigration control in the EU'. In: Journal of Ethnic and Migration Studies, 24 (4), 675-694. Lane, J.E. (1993) The public sector: Concept, models and approaches. London: Sage. Leun, van der, J.P., G. Engbersen en P. van der Heijden (1998) Illegaliteit en criminaliteit: schattingen, aanhoudingen en uitzettingen. Rotterdam: Erasmus Universiteit, FSW. Leun, van der, J. P. en R. Kloosterman (1999) ‘Loopbanen onder het legale plafond: de arbeidsmarktpositie van illegalen in Rotterdam’. In: J.Burgers en G. Engbersen (red.) De Ongekende Stad 1. Illegale vreemdelingen in Rotterdam. Amsterdam: Boom, 118-160. Leun, van der, J.P. (2001) Looking for Loopholes. Processes of incorporation of illegal immigrants. Rotterdam: Erasmus Universiteit, FSW, dissertatie (Handelseditie te verschijnen bij de Amsterdam University Press). 91 Literatuur Leun, van der, J.P. (2002) ‘Dilemma’s binnen de poorten. De Koppelingswet en uitsluiting van illegale migranten in de praktijk’. Te verschijnen in de Sociologische Gids. Lipsky, M. (1980) Street-level Bureaucracy; Dilemmas of the Individual in Public Services. New York: Russel Sage Foundation. Lucassen, L. (2001) ‘Een spel met valse kaarten; migratiebeleid in historisch perspectief’. In: Justitiële Verkenningen, 27 (5), 9-20. Minderhoud, P.E. (2001) Vreemdelingen en voorzieningen. De uitwerking van het koppelingsbeginsel in de Invoeringswet Vw 2000. Utrecht: Forum. Ministerie van Justitie (1999) Notitie Terugkeerbeleid. Den Haag: Ministerie van Justitie. Ministerie van Justitie (2000) Factsheet Kernpunten Vreemdelingenwet 2000. Den Haag: Ministerie van Justitie. Noord-Hollands Signaal (1995) Over illegalen gesproken. Impressies uit de hulpverlening aan illegale vreemdelingen. Haarlem: Noord Hollands Participatie Instituut. Pressman, J. L. en A. Wildavsky (1984) Implementation (Third expanded Edition). Berkeley: Oakland University Press (orig. 1973). Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling, RMO (2001) Kwetsbaar in het kwadraat. Krachtige steun aan kwetsbare mensen. Den Haag: Sdu Uitgevers, Advies 16. Renout , F. (2000) ‘Groot schaduwnetwerk illegalen’. In: Algemeen Dagblad 23 oktober 2001. Rensen, P. (2001) ‘Waarom slapen daklozen buiten?’ Sociologische Gids, 48 (1), 31-49. Sassen, S. (1999) Guests and Aliens. New York: The New Press. Schnabel, P. (1995) De weerbarstige geestesziekte. Naar een nieuwe sociologie van de geestelijke gezondheidszorg. Nijmegen: SUN. Schuyt, C. en C. Voorham (2000) Sociale uitsluiting. Amsterdam: SWP. 92 Literatuur Spijkerboer, Th. (2001) ‘Nieuwe Vreemdelingenwet gaat aan de realiteit voorbij’. In: NRC Handelsblad, 30 maart 2001. Staring, R. (2001) Reizen onder regie. Het migratieproces van illegale Turken in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis. Swaan, de, A. (1989) Zorg en de staat: welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde staten in de nieuwe tijd. Amsterdam: Bakker. Teulings. C. ,R. van der Veen, W. Trommel (1995) Dilemma’s van sociale zekerheid: een analyse van 10 jaar herziening van het stelsel van sociale zekerheid. Den Haag: Vuga. Tonkens, E. en J.W. Duyvendak (2001) ‘Paternalisme tussen verguizing en omarming; bemoeizorg en bemoeizucht van sociale professies na 1950’. In: Justitiële Verkenningen, 27 (6), 8-18. Veen, R.J. van der (1990) De sociale grenzen van beleid. Een onderzoek naar de uitvoering en effecten van het stelsel van sociale zekerheid. Leiden: Stenfert Kroese. Vereniging van Nederlandse Gemeenten (1996) ‘Justitie, gemeenten en de illegalen’. In: NG Magazine 1996, 50 (35), 12-14. Vermeulen, B.P. (2000) ‘De procedures in de Vreemdelingenwet 2000’. In: Ars Aequi, 49 (5), 74-81. Visser, J. Ph, en R.G. van Zevenbergen (2001) Illegale tewerkstelling verkend. Eindrapport. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vos, J., J. van den Heeten en S. Santokhi (1992) Eens komt de dag .... Een onderzoek naar leven, wonen en werken van Haagse illegalen. Den Haag: Gemeentelijke Sociale Dienst. VRIS- Politie Rotterdam Rijnmond (1999) Vreemdelingen in de strafrechtsketen. Rotterdam: Politie Rotterdam Rijnmond. Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, WRR (2001) Nederland als immigratiesamenleving. Den Haag: Sdu Uitgevers. 93 Literatuur Wijn-Maatman, T. (2001) ‘Falend terugkeerbeleid; de problematiek van uitgeprocedeerde asielzoekers’. In: Justitiële Verkenningen, 27 (8), 70-79. Wolf, J., E. Bransen en S. Nicholas (2001) ‘Mensen in de marge; kenmerken van sociale kwetsbaarheid’. In: Justitiële Verkenningen, 27 (6), 19-38. 94 Eindnoten 1 Lucassen (2001: 18) voegt daar aan toe: “Een dergelijk principe lijkt mij in ieder geval te verkiezen boven de huidige schrijnende situatie waarin asielzoekers vaak jarenlang wegkwijnen in troosteloze opvangkampen zonder met hun talenten te mogen woekeren, en illegalen zijn overgeleverd aan de onzekere bescherming van hun netwerken en uitbuiting door koppelbazen en werkgevers.” 2 De gemeente Den Haag stelt zich op het volgende standpunt: “Uitgangspunt is dat het vreemdelingenbeleid (inclusief het terugkeerbeleid) tot de primaire verantwoordelijkheid van het rijk behoort. Desondanks is het college van mening dat de gemeente – gezien de ernst van de problematiek – in aanvulling op het rijksbeleid ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. Duidelijk moet zijn dat de gemeente bij de invulling van deze verantwoordelijkheid afhankelijk is van de medewerking van externe partners (politie, vreemdelingendienst, IND, Belastingdienst, FIOD en OM)” (BSD/2002/284 van 5 februari 2002). 3 Er werd een enquête verstuurd aan 70 van de 100 aangesloten instellingen, waarop 52 instellingen reageerden. 4 Het zijn vooral de kamerleden Kamp (VVD) en Wijn (CDA) die hiermee regelmatig de pers halen. In 1999 bepleitten zij bijvoorbeeld dat hulp aan illegale migranten ‘fors bestraft’ zou moeten worden (Haagse Courant, 6 dec. 1999). 5 In juni 2000 eiste mw. Kalsbeek dat gemeenten zouden stoppen met noodopvang van uitgeprocedeerden. Elders erkende zij overigens dat er altijd wel ‘losse eindjes’ zullen blijven bestaan en sprak zij zich uit tegen een harde aanpak van gemeenten die hun eigen koers varen (Van Heese en Van der Laan 2002). 6 Als we de het bedoelde evaluatierapport erop naslaan, is het volgende te lezen: "In de praktijk wordt op lokaal niveau – zowel door gemeenten als door maatschappelijke organisaties – ondersteuning geboden aan vreemdelingen in humanitair schrijnende situaties. Harde gegevens over aantallen ontbreken. De indruk bestaat dat het probleem zich concentreert in de grote steden, waar het om aanzienlijke aantallen gaat. De humanitaire nood die kan volgen uit de combinatie van Koppelingswet en een falend terugkeerbeleid, leidt tot een behoefte aan instrumenten om verzachtende maatregelen te treffen." (B&A Groep 2001, 11, cursivering toegevoegd). 7 De deregulering in de uitzendbranche heeft hier overigens mede toe bijgedragen. 8 Mondelinge mededelingen van sleutelfiguren, zie ook Kloosterboer et al. (2002). 9 In hoeverre dit ook de uitkomst zal zijn valt nog te bezien. Zie bijvoorbeeld Grütters (2000) of Spijkerboer (2001) in NRC Handelsblad. 10 Met reguliere zaken wordt gedoeld op aanvragen in het kader van bijvoorbeeld gezinshereniging, arbeid of studie. 11 Zie ook bijvoorbeeld Vermeulen (2000). 12 Dezelfde auteurs merken op dat personen vaak worden uitgesloten van opvang omdat ze aan bepaalde eisen niet voldoen, maar onduidelijk is in hoeverre verblijfsstatus meespeelt daarbij. Het aantal personen zonder vaste woon- of verblijfplaats wordt momenteel geraamd op 25.000-30.000 (Wolf et al. 2001). 13 Burgers en Engbersen (1999), Engbersen et al. (1999), Van der Leun (2001). 14 De rechter toetst de vreemdelingenbewaring binnen tien dagen. Eerder was dit binnen 28 dagen. 15 Voor een overzicht van cijfers voor de jaren 1990-1998, zie Algemene Rekenkamer (1999: 13). 95 Eindnoten 16 Zie verder Ministerie van Justitie (1999). 17 Ook het officiële beleid is echter ambivalent. De vreemdelingenwetgeving stelt immers de nodige beperkingen aan staandehouding en uitzetting van illegale migranten. 18 Sinds februari 2002 demissionair. 19 Zie beantwoording schriftelijke vragen inzake uitgeprocedeerde asielzoekers: <http://www.leiden.nl/gemeente>. 20 Deze cijfers zijn op verzoek geleverd door de IND. 21 Het voert te ver om hier gedetailleerd in te gaan op de haken en ogen die aan het gebruik van deze data gebonden zijn. Het gaat hier om het geven van een ruwe indicatie van de twee regio’s in vergelijking met het overige deel van Nederland. Voor definities, details en verantwoording verwijzen we naar Van der Leun et al. (1998) en naar het nog te verschijnen rapport: Engbersen et al. (2002). 22 Totaal Nederland bij benadering: gegevens van één politieregio van de 25 ontbreken nog. 23 In de gemeenteraad zijn VVD (8 zetels) en PvdA (7 zetels) de twee grootste partijen, gevolg door het CDA en Groen Links. 24 Uitgaande van het geboorteland van een persoon en diens ouders. 25 Zo blijkt uit recente aanhoudingsdata dat in de politieregio Hollands Midden, waarbinnen Leiden valt, op jaarbasis ruwweg 300 tot 400 illegale migranten worden aangetroffen. In de regio Haaglanden, waartoe Den Haag behoort, ligt dit aantal op ongeveer 1000 (Engbersen et al. 2002). 26 Twee terreinen van hulp worden in dit hoofdstuk verder niet behandeld. Dit zijn de categorieën 'overig' en 'indirecte' vorm van hulpverlening. De opvang die onder 'overig' wordt gerekend, is een vorm van opvang die slechts door enkele instellingen geboden wordt en is dan ook te beperkt om te bespreken. De indirecte vorm van opvang betreft een vorm van hulp die veelal faciliterend (voor organisaties) van aard is, of het zijn instellingen die op komen voor de belangen van de doelgroepen. Dit is echter geen directe vorm van opvang voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus en wordt daarom eveneens in dit hoofdstuk niet verder besproken. 27 In het schema zijn slechts zes instellingen opgenomen. R19DH is hierbij niet opgenomen in het schema, maar is wel meegeteld, omdat met de respondent is gesproken over het onderwijs dat aan illegale vreemdelingen vanuit één van de zelforganisaties waaraan de respondent ruimte beschikbaar stelt geboden wordt. Met deze zelforganisatie is geen interview afgenomen, maar vanwege de verkregen informatie en de betrokkenheid van de respondent bij deze organisatie wel meegeteld. 28 Verder hebben we gesproken met twee dak-en thuislozen instellingen die eveneens vanuit de instelling hulp bieden op het gebied van de gezondheidszorg. 29 Dit betekent dat tegen de uitspraak in bezwaar kan worden gegaan. Onderzoek van Doornbos en Groenendijk (2001) wijst echter uit dat het succespercentage van in eerste instantie afgewezen asielzoekers laag is. Slechts zestien procent krijgt alsnog een status. 30 Van dit netwerk is door de onderzoekers tevens een vergadering bijgewoond. 31 26DH en R27DH zijn niet in het schema De opvang van vreemdelingen zonder verblijfsstatus opgenomen aangezien dit instellingen zijn die uitsluitend hulp bieden aan dak-en thuislozen die over een geldige verblijfsstatus beschikken. Deze instellingen zijn wel opgenomen in overzicht 1 (zie intermezzo 1). 32 Instelling ‘Z’ is een instelling in Leiden die zich actief bezig houdt met de opvang voor mensen zonder verblijfsstatus. Deze instelling wilde echter, ter bescherming van de doelgroep, niet mee werken aan het onderzoek. 33 Met ‘Ivana’ is geen interview afgenomen. Haar verhaal werd door respondent R02LD verteld. 96 Eindnoten 34 Het schema is bedoeld als praktische ondersteuning bij het lezen van het rapport. Hiermee wordt niet gesuggereerd een compleet beeld te verschaffen. De instellingen zijn door de onderzoekers gecategoriseerd op basis van de informatie die uit de interviews is verkregen. 35 Met rol verblijfsstatus voor verstrekken van hulp wordt aangegeven in hoeverre het hebben van (een perspectief op) een verblijfsstatus van belang is voor de geboden hulp. 36 Met betrekking tot gebruik voorziening wordt er een onderscheid gemaakt tussen: incidenteel beroep (eenmalig), tijdelijk beroep (tot drie maanden) en een langdurig beroep (langer dan drie maanden). Het is mogelijk dat er incidenteel een beroep wordt gedaan op een voorziening, maar dat de voorziening altijd tot de beschikking staat voor de cliënt. Dit wordt aangegeven met: incidenteel/structureel beroep 37 De omvang van de cliëntengroep wordt weergegeven door het onderscheid: uitzondering (sporadisch), enkele (één à twee cliënten) meerdere (drie of meer cliënten), enkele/meerdere (onduidelijk is of het er enkele of meerdere zijn). 38 Indien er geen gegevens beschikbaar zijn over de doelgroep, de duur, of de omvang van het gebruik van de voorziening is de betreffende cel in het schema niet ingevuld. 39 Indien respondenten bepaalde terreinen waarop wordt doorverwezen expliciet hebben genoemd, worden deze vermeld. 40 Indien er in het schema idem staat, houdt dit in dat het steeds dezelfde cliënten betreft. 41 Bij primaire behoeften gaat het om het bieden van eten en drinken. 42 Indirecte hulp duidt op die vormen van hulp waarmee de cliënt niet direct is geholpen, zoals het behartigen van belangen, maar wel van belang kunnen zijn voor de (positie van de) cliënt. 43 Bij instelling R04LD zijn twee interviews afgenomen. 97