1 DE BIJBEL VERKEND De verhaallijn van het eerste testament De geschiedenis die beschreven wordt in het Oude Testament (OT) is het resultaat van vele eeuwen. Het is het verhaal van het oude Israël dat doorheen de tijden werd opgeborgen in een hele bibliotheek van boeken. We schetsen hiervan de belangrijkste pijlers. Van Abraham tot Mozes Het verhaal begint met de roeping van Abraham (ca -1800). Abraham woonde in de stad Oer (gelegen in het huidige Irak). Hij weet zich door God opgeroepen om zijn land te verlaten en met zijn familie naar Kanaän uit te wijken (700 km westwaarts). De Hebreeën gaan op weg. Zij ervaren God als degene die bijstand biedt voor onderweg. Hij trekt mee, en is niet aan een vaste plaats gebonden. Na Abraham komen de aartsvaders Isaak en Jakob. Zij leven als een zwervend herdersvolk. Door hongersnood is het volk genoodzaakt om uit te wijken naar Egypte (ca -1700). Zij verblijven er meer dan 400 jaar. Farao Ramses II verplicht hen echter tot dwangarbeid. Onder leiding van Mozes slagen zij erin Egypte te verlaten (ca -1250). Zij trekken door de woestijn. In deze uit- en doortocht ervaart het volk de reddende hand van de God van hun vaderen. Mozes noemt deze God van de vaderen bij naam: JHWH1 of ‘Ik zal met jullie zijn’. In de Sinaï-woestijn bij een berg sluiten zij een verbond met deze God en wordt de wet afgekondigd. De HEER is de God die uit slavernij leidt, bevrijdt en meetrekt met zijn volk. Hij roept op tot solidariteit met de medemens. De tijd van rechters, koningen en profeten Uiteindelijk vestigen zij zich opnieuw in Kanaän (ca -1200). In de daaropvolgende tweehonderd jaar veranderen zij van herders in landbouwers. De tentbewoners van weleer vestigen zich in dorpen en steden. Israël is op dit moment nog geen hechte natie, maar eerder een los verbond van twaalf stammen. Bij gevaar treden rechters op, bijvoorbeeld Gideon, Simson en Samuël. Stilaan groeit het verlangen om een koninkrijk te stichten. Samuël zalft de eerste koningen (ca -1000), eerst Saul en daarna David. Koning David verenigt de twaalf stammen van Israël in één koninkrijk en maakt van Jeruzalem de politieke en religieuze hoofdstad van het land. De jonge natie kent een periode van grote bloei. Davids zoon Salomo is de bouwer van de eerste tempel. De ark van het verbond uit de woestijntijd krijgt er een vast onderkomen. De HEER is de God van Jeruzalem, de God van de regen, zaad en oogst. Hij is de garantie voor politieke stabiliteit en de heersende macht. Toch slaat de verloedering toe. De rijkdom valt slechts een kleine minderheid te beurt. De vruchtbaarheidscultus van Baäl krijgt steeds meer aanhangers. De profeten echter roepen op zich te keren tot een heer die niet kiest voor macht, maar voor de zwaksten. Na de dood van Salomo (-931) valt het rijk uiteen in twee delen. Het noordrijk Israël weigert de zoon van Salomo als koning te erkennen en verkiest Jerobeam, de zoon van Nebat. De latere koning Omri sticht Samaria als hoofdstad. Het zuidrijk Juda blijft trouw aan het koningshuis van David. Rechabeam wordt er koning met als hoofdstad Jeruzalem. In -721 wordt het noorden veroverd door de Assyriërs. Het grootste gedeelte van de bevolking wordt weggevoerd in ballingschap. Over hen vernemen we niets meer in het OT. De verdere geschiedenis wordt geschreven door Juda. Nog meer dan anderhalve eeuw kan Juda weerstaan aan de Assyrische overheersing. Uiteindelijk wordt Jeruzalem in -587 onder de voet gelopen door de Babyloniërs. De tempel 1 In de herziene editie van de Willibrordvertaling wordt deze godsnaam vertaald met HEER. Omdat de godsnaam in het rabbijnse jodendom niet uitgesproken mocht worden, voorzag men de vier hebreeuwse medeklinkers JHWH van de klinkers van het Grieks woord adonai (= Heer). CCV Vlaams-Brabant en Mechelen 2 wordt verwoest en de leiders van het volk worden weggevoerd naar Babylon. Dit betekent het einde van de politieke en religieuze macht van het zuiden. De Babylonische ballingschap In een vreemd land, zonder koning en zonder tempel lijkt ook de HEER afwezig. Toch groeit deze ballingschap uit tot een periode van heroriëntering. Profeten zoals Jeremia, Ezechiël en een tweede Jesaja2 hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Zij leerden dat de HEER niet aan de macht van een koning of een vaste verblijfplaats in de tempel vasthangt. De HEER heeft deze ballingschap niet uitgedacht als straf. Ook in deze catastrofe blijft hij bij de gekwetsten. Los van land en tempel ontstaan ‘leerhuizen’ waar de oude verhalen nieuw en opnieuw worden verder verteld. In -539 verslaan de Perzen de Babyloniërs. Koning Cyrus laat de joden naar Jeruzalem terugkeren. De stad en de tempel worden terug opgebouwd. Vele joden blijven echter in Babylon of verspreiden zich over het Perzische rijk en de rest van de wereld. Dit is de zgn. joodse diaspora. Het verdere verhaal Na de terugkeer in Jeruzalem leeft de joodse gemeenschap voortdurend onder een wisselende vreemde overmacht. Na de Perzen komen de Grieken (-333), na de Grieken de Romeinen (-63). Toch behouden de joden op religieus gebied een sterke onafhankelijkheid en bouwen ze hun religieuze tradities verder uit. De regering van de Griekse koning Antiochus IV Epifanes vormt hierop de enige uitzondering. Antiochus wou de joden volledig vergrieksen. Hiervoor zette hij in de tempel te Jeruzalem een altaar voor Zeus. Dit leidde tot hevig verzet van de joden, de zgn. opstand van de Makkabeeën. De joden haalden het en onder Simon de Makkabeeër verkregen zij zelfs opnieuw een zekere politieke onafhankelijkheid. Deze periode wordt de dynastie van de Hasmoneeën genoemd (-143 tot -63). Hieraan komt een einde met de komst van de Romeinen. Van -37 tot -4 wordt Herodes de Grote aangesteld als ‘koning van de joden’. Hij restaureert onder andere de tempel te Jeruzalem. Met hem wordt de OT-tijd afgesloten en de overgang gemaakt naar het NT. Het verhaal op schrift In een tijd van ultramoderne communicatiemogelijkheden is het haast niet meer voor te stellen dat verhalen de ronde doen louter via het gesproken woord. Nochtans was dit eeuwenlang de feitelijke situatie voor het doorvertellen van de verhalen van het OT. De nomadenvolken kennen enkel de mondelinge overlevering. Zij vertrouwen uitsluitend op wat in het geheugen van opeenvolgende generaties vast bleef hangen. Het is pas in de koningstijd (ca -1000) dat de materiële middelen voorhanden zijn om de eigen geschiedenis ook aan het papier toe te vertrouwen. Het mondeling doorvertellen blijft evenwel minstens even belangrijk. In deze periode worden voor het eerst de oude verhalen en liederen opgeschreven. De komst van de profeten vóór en tijdens de ballingschap (ca -740 tot -538) is een tweede fase in het opschrijven van teksten. De profeten hekelen het machtsmisbruik van de koningen en het zich afkeren van de leefregels van de HEER. Vanuit dit oogpunt herschrijven zij de geschiedenis van het volk van God vanaf de intocht in het beloofde land tot aan de ballingschap. De neerslag hiervan vind je terug in de boeken Deuteronomium, Jozua, Rechters, Samuël en Koningen. De terugkeer naar Jeruzalem door een kleine rest is een volgende stap in het tot stand komen van geschreven verhalen. Hier spelen de priesterlijke kringen rond de nieuwe tempel van Jeruzalem een 2 De ‘tweede’ Jesaja of Deuterojesaja is verder onbekend. Hij treedt op als profeet rond het einde van de ballingschap. Van zijn hand zijn de hoofdstukken 40-55 van het Boek Jesaja. CCV Vlaams-Brabant en Mechelen 3 doorslaggevende rol. In deze fase krijgt de Tora haar definitieve vorm. De geschiedenis van het joodse volk wordt afgerond en herschreven vanuit de ervaringen van ballingschap en terugkomst. Dit vind je vooral in de boeken Kronieken, Ezra en Nehemia. Ook vele psalmen, spreuken en wijsheidsliteratuur worden op schrift gezet. ‘Heilige’ schrift zijn deze verhalen nog niet. Pas op het einde van de eerste eeuw na Christus kunnen we spreken van een definitieve canon van het joodse testament. De verhaallijn van het tweede testament In het Nieuwe Testament (NT) staat de figuur van Jezus van Nazaret centraal. Christenen geloven dat hij de zoon van God is. Hij is de lang verwachte Messias3 uit het OT. Doorheen Jezus komen we een aantal accenten op het spoor die ons kunnen helpen om de verhouding tussen God en mens beter te zien: • Jezus laat God vooral zien in de manier waarop hij naar de mensen toegaat. Menselijk opzicht is voor hem vreemd, behalve misschien in zijn onmiskenbare voorkeur voor alles wat zwak, klein, gebroken of gekwetst is (de zgn. minste broeders). Woorden zijn voor hem maar een begeleidend instrument van de verkondiging. Je laat meer van God zien in wat je doet. • Een tweede houding van Jezus is deze van vergevingsgezindheid. Tot zeventig maal zeven keer toe, raadt hij Petrus aan om zijn broeder te vergeven. Vergeven is een attitude waaraan je moet werken. Het gaat om een stuk verlies van jezelf om leven bij te winnen. • Jezus biedt de mensen die op zijn weg komen (nieuw) leven aan. Hij doet dit vanuit zijn unieke verbondenheid met God die hij Vader noemt. In dit begrip komen alle werkwoorden samen die God duiden als een God van leven. Jezus gebruikt nergens het OT-ische Jahwe, maar wel Vader. Het leven dat deze God schenkt heeft ook een toekomst. Zelfs over de dood heen. Dat leven krijg je vanzelf als je de werkwoorden van God in jouw leven tracht te realiseren. Al te vaak werd ons voorgehouden dat het NT een weg toont die ook wij te gaan hebben, met name de weg van Jezus. Hij is de weg, de waarheid en het leven. Als Jezus werkelijk ook de Zoon van God is, is het zeer de vraag of wij als mensen deze weg wel kunnen gaan. Misschien is het meer op mensenmaat als we de weg van de leerling proberen. Het falen, maar ook het lukken van de leerlingen biedt ons een betere kijk op onszelf. Het gaat niet om de onmogelijke opgave om gelijk te worden aan Jezus, wel om de haalbare uitdaging om leerling te zijn. Het verhaal op schrift Verkondiging in de vroege kerk De overlevering van de boodschap van het Christendom zoals we die terug vinden in het NT staat of valt uiteraard met de figuur van Jezus van Nazaret. Kort na zijn dood omstreeks het jaar 30 komt de beweging rondom zijn persoon voorgoed op gang. Op een of andere manier hebben zijn leerlingen ervaren dat Jezus nog verder leeft en dat hij hen – weliswaar op een andere manier dan tevoren – nabij blijft. Ze voelen zich gesterkt door zijn geest om zijn goede boodschap te gaan verkondigen aan alle volkeren. Deze paas- of verrijzeniservaring ligt mede aan de basis van de verdere verspreiding van het christendom. Met behulp van hun bijbel (= Oude Testament) proberen zij de betekenis van wat Jezus gezegd of gedaan had te duiden. Stilaan wordt hen duidelijk dat Jezus de langverwachte Messias is, de heer, zoon van de levende God. Jezus van Nazaret wordt Jezus Christus. Omdat de apostelen de rechtstreekse getuigen zijn geweest van Jezus' optreden krijgt hun getuigenis een bijzonder cachet. Deze apostolische traditie zal richtinggevend blijven voor de latere verkondigers en voor de vorming van de canon. Geleidelijk aan wordt de groep van leerlingen groter. Tegelijk verkleint het aantal van de oorspronkelijke ooggetuigen. De vroege kerk geraakt op zichzelf aangewezen om de boodschap verder door te geven. Er 3 Messias is afgeleid van het hebreeuws en betekent ‘gezalfde’. In het Grieks spreekt men van ‘christos’, waarvan de Latijnse vorm ‘Christus’ komt. CCV Vlaams-Brabant en Mechelen 4 groeit een vraag naar dieper inzicht in het nieuwe geloof en men gaat op zoek naar woorden en vormen om dit geloof uit te drukken en op schrift te stellen. Ook is er nood aan een bruikbare catechese om de nieuwelingen wegwijs te maken. Aangezien de eerste christenen allemaal joden zijn, blijft het OT een belangrijke duidingsbron voor het Jezusverstaan. Meer en meer zal ook geput worden uit de herinnering aan Jezus zelf. Zijn woorden worden aangehaald, van commentaar voorzien en verzameld. Ook de daden van Jezus worden zo doorgegeven. Ze groeien uit tot geloofsverhalen van een jonge christelijke gemeente die volop op zoek is naar haar eigen identiteit, geleidelijk aan meer en meer naast de joodse godsdienst. In zoverre dit met zekerheid te zeggen is hebben Jezus, noch de apostelen ooit iets opgeschreven. Hun verkondiging gebeurde mondeling. Onvermijdelijk zal de verdere verkondiging ook schriftelijk een vastere vorm krijgen. Brieven zijn in die tijd een belangrijk verbindingselement voor de nieuwe christelijke gemeenten. Ook ter plaatse worden verschillende bouwstenen voor een goede prediking, liturgie en catechese op schrift gesteld. Het zijn fragmenten die we later in de verschillende evangelies zullen terugvinden. Van bij het begin kennen deze geschriften van de eerste schriftelijke overleveringen een ruime verspreiding. De brieven van Paulus bijvoorbeeld worden ook in andere gemeentes dan de bestemmeling voorgelezen. Maar ook het andere materiaal gaat een eigen leven leiden buiten de gemeente waarbinnen het was ontstaan. Als de historische band met de eerste leerlingen of met degenen die hen van nabij gekend hebben volledig verdwijnt groeit de noodzaak om al het circulerend materiaal te ordenen. Dit is de inzet van het ontstaan van het nieuwe testament. Het verhaal op schrift De oudste geschriften uit het tweede testament zijn de brieven van Paulus. Het evangelie van Marcus (Mc) is het eerste in zijn genre. Hij heeft stukjes mondelinge en schriftelijke overlevering aan elkaar geweven tot een samenhangend verhaal over Jezus Christus. Dit gebeurt tussen 65 en 70. Matteüs (Mt) en Lucas (Lc) schrijven, onafhankelijk van elkaar, tussen 80 en 90 hun eigen evangelie op basis van het evangelie van Mc en een andere (oudere) bron met hoofdzakelijk uitspraken van Jezus (Jezus-woorden). Deze bron wordt aangeduid met het Duitse ‘Quelle’ (Q). Het bestaan van deze bron is hypothetisch. Naast deze twee bronnen beschikken Mt en Lc nog over eigen materiaal (mondeling, schriftelijk, zelf gemaakt). De evangeliën van Mc, Mt, en Lc zijn sterk verwant met elkaar, zodat ze in drie kolommen naast elkaar geplaatst kunnen worden. Daarom noemt men ze ook de synoptische evangeliën. Toch zijn er ook heel wat verschillen: • Sommige delen beslaan de drie kolommen (drievoudige traditie), hier heeft de bron Mc als basis gefungeerd; • andere passages vind je alleen in de kolom van Mt en Lc (tweevoudige traditie); hier is Q de mogelijke bron; • ten slotte zijn er de teksten die maar in een kolom staan; dit is het eigen materiaal van de evangelist (Sondergut). Deze theorie dat Lc en Mt los van elkaar voortborduren op Mc en Q wordt de tweebronnentheorie genoemd. Tot op heden is deze theorie het meest eenvoudige werkmodel dat nagenoeg aan de hele synoptische kwestie een oplossing geeft. Het evangelie van Johannes (Joh) verschilt op het eerste zicht sterk van de drie vorige. Het vormt een samenhangend geheel, waar niet echt veel verhaalstof in zit, maar met uitvoerige toespraken van Jezus over geloven, getuigen voor de waarheid, het eschatologisch oordeel, en de unieke relatie van Jezus tot de Vader. Vertrouwde motieven en woorden van de synoptische evangeliën, zoals rijk Gods, blijde boodschap, bekering, komen bij Johannes niet of slechts uitzonderlijk voor. Ondanks deze belangrijke verschillen, zijn er toch ook grote punten van overeenkomst. Zo is de verhaalstof in Joh grotendeels terug te vinden bij de synoptici. We kunnen Joh beschouwen als de gerijpte vrucht van de evangelische traditie, als een ver doorgedreven bezinning op de betekenis van Jezus aan de hand van gegevens die de auteur vond in de andere evangeliën. CCV Vlaams-Brabant en Mechelen 5 Het boek Apokalyps of Openbaring van Johannes werd geschreven op het einde van de eerste eeuw en heeft de uiterlijke kenmerken van een brief. Gezien de grote verschillen met Joh. Is het onwaarschijnlijk dat beide boeken dezelfde auteur hebben. CCV Vlaams-Brabant en Mechelen