Therapietrouw verbeteren bij osteoporose

advertisement
ICHO VZW
Interuniversitair Centrum voor HuisartsenOpleiding
Kapucijnenvoer 33 - Blok J - bus 7001
3000 Leuven
MaNaMa-project 2009-2011
Therapietrouw
verbeteren bij
osteoporose
Auteur: Dr. Laurys Ine
Promotor: Prof. Dr. De Cort Paul
Co-promotor: Prof. Goedhuys Jo
Praktijkopleider: Dr. Nijns Linde
Abstract
Context
In de toekomst zullen huisartsen steeds vaker geconfronteerd worden met stille, chronische
aandoeningen. Nierinsufficiëntie, hypertensie, hypercholesterolemie en ook osteoporose zijn
aandoeningen waar de patiënt initieel niet veel hinder van ondervindt, maar waar het wel belangrijk is
dat de medicatie goed wordt ingenomen. Therapietrouw is dus in gevaar wanneer de patiënt niet voelt
of de medicatie goed is ingenomen.
Onderzoeksvragen
Zijn osteoporosepatiënten in onze praktijkpopulatie therapietrouw? Kunnen we therapietrouw bij
osteoporose verbeteren?
Methode
Eerst wordt in de literatuur gezocht welke factoren therapietrouw bepalen, en of er interventies zijn die
therapietrouw kunnen verbeteren.
Aan de hand van een vragenlijst wordt gepeild of osteoporosepatiënten in onze praktijk therapietrouw
zijn. Tegelijkertijd vindt een motivational interview plaats, wordt een patiëntenbrief meegegeven en
eventueel de therapie aangepast. Een drietal maanden later vindt hetzelfde interview plaats, en kan er
vergeleken worden of therapietrouw verbeterd is. Twee maanden later is er telefonisch contact waarin
het onderzoek wordt geëvalueerd.
Resultaten
Therapietrouw voor osteoporose bedroeg in onze praktijk 53% voor bisfosfonaten en 26% voor calcium
en vitamine D; wat overeenkomt met de cijfers uit de literatuur. Het effect van vier interventies
(motivational interviewing, patiëntenbrief, dosisaanpassing en telefonische recall) was een verbetering
in therapietrouw: 66% voor bisfosfonaten en 86% voor calcium en vitamine D.
Conclusies
Met een toekomst waarin chronische aandoeningen een steeds groter aandeel vormen, is het belangrijk
dat de huisarts aandacht heeft voor therapietrouw. Therapietrouw kan verbeterd worden, maar
interventies dienen rekening te houden met zowel de patiënt, de ziekte als therapiegerelateerde
factoren. Ook de gezondheidszorg en sociaal-economische factoren spelen een rol.
De huisarts is de aangewezen persoon om therapietrouw op te volgen. Met de juiste
gesprekstechnieken, een patiëntenbrief, therapieaanpassing en af en toe een herinnering is het mogelijk
om therapietrouw te verbeteren.
2
Inhoudstafel
I.
Inleiding........................................................................................................................................... 5
A.
Aanleiding.................................................................................................................................... 5
B.
Doelstelling .................................................................................................................................. 5
C.
Onderzoeksvragen ....................................................................................................................... 5
II.
Literatuurzoektocht ......................................................................................................................... 6
A.
Osteoporose ................................................................................................................................ 7
1.
Wat is osteoporose? ................................................................................................................ 7
2.
Wat is de juiste behandeling voor osteoporose? ...................................................................... 8
B.
Therapietrouw ........................................................................................................................... 10
1.
Waarom therapietrouw? (Health economics) ......................................................................... 10
2.
Adherence, compliance en persistence. ................................................................................. 11
3.
Hoe wordt therapietrouw gemeten? ...................................................................................... 11
4.
Hoe therapietrouw verbeteren? ............................................................................................. 11
5.
Therapietrouw bij osteoporose .............................................................................................. 12
C.
Motivatie, motiverende gesprekstechnieken ............................................................................. 14
1.
De vijf A’s: .............................................................................................................................. 14
2.
FRAMES: ................................................................................................................................ 14
3.
Probleem-oplossende therapie .............................................................................................. 15
4.
BATHE .................................................................................................................................... 15
5.
Het transtheoretisch model van Prochaska en Di Clemente. ................................................... 16
6.
Motivational interviewing ...................................................................................................... 17
3
III.
Methode .................................................................................................................................... 20
A.
B.
IV.
Hoe therapietrouw in onze praktijk optimaliseren?.................................................................... 20
1.
Hoe therapietrouw in onze praktijk meten? ........................................................................... 20
2.
Welke interventies toepassen? .............................................................................................. 20
3.
Hoe worden de vijf domeinen van therapietrouw betrokken in de interventies? .................... 21
Patient recruitment ................................................................................................................... 22
Resultaten ................................................................................................................................. 23
A.
Peilen naar therapietrouw ......................................................................................................... 23
B.
Peilen naar ideas, concerns en expectations (ICE) ...................................................................... 25
C.
Overlopen van patiëntenbrief .................................................................................................... 28
D.
Gedragsverandering en dosisaanpassing bespreken................................................................... 28
E.
Telefonische recall ..................................................................................................................... 29
V.
Discussie ........................................................................................................................................ 30
A.
Bespreking van de resultaten. .................................................................................................... 30
B.
Evaluatie van de interventies ..................................................................................................... 31
C.
Minpunten van het onderzoek ................................................................................................... 32
D.
Reacties van de patiënten .......................................................................................................... 32
E.
Veranderingen in de praktijk ...................................................................................................... 32
F.
Enkele opmerkelijke resultaten .................................................................................................. 33
VI.
Conclusie ................................................................................................................................... 34
VII.
Referenties ................................................................................................................................ 35
VIII.
Bijlagen……………………………………………………………………………………………………………………………………..37
4
I.
Inleiding
A.
Aanleiding
Steeds vaker wordt de huisarts geconfronteerd met ‘stille chronische aandoeningen’: ziektes waar de
patiënt weinig hinder van ondervindt, maar die op lange termijn heel wat schade kunnen berokkenen.
Klassiekers als hypertensie en hypercholesterolemie zijn gekend en richtlijnen zijn duidelijk over de
behandeling. Zo ook met osteoporose. Maar hoe kunnen we patiënten overtuigen hun medicatie goed
in te nemen, hoewel ze niet meteen het effect ervan voelen?
B.
Doelstelling
Met osteoporose als vertrekpunt werd er op zoek gegaan naar de factoren die therapietrouw bepalen.
Van hieruit werd gezocht naar strategieën om therapietrouw al dan niet te verbeteren.
C.
Onderzoeksvragen
Zijn osteoporosepatiënten in onze praktijk therapietrouw?
Kan therapietrouw verbeterd worden bij osteoporosepatiënten?
5
II.
Literatuurzoektocht
MeSH termen: Medication adherence (compliance, non-adherence, non-compliance, medication
persistence, treatment refusal), Osteoporosis, Motivation, Primary care (general practice physician,
family physician)
Via CEBAM:
-
-
-
Quaternaire bronnen
a. NHG Standaarden, CBO, RIZIV: Zoekterm osteoporose: Richtlijnen en juryrapport over
consensusvergadering: Drie bronnen weerhouden;
b. Domus Medica: E-learning gedragsverandering;
c. WHO: Adherence, Osteoporosis: Twee rapporten weerhouden,
d. EBM-guidelines: Zoekterm adherence: 15 artikels, één weerhouden op basis van de titel;
e. NGC : Geen resultaten weerhouden, gezien geen meerwaarde ten opzichte van
gevonden artikels, op basis van onderwerp;
f. Guidelinefinder UK: Zoekterm osteoporosis: 25 artikels, waarvan één weerhouden op
basis van titel en publicatiedatum.
Tertiaire bronnen
a. Cochrane Library:
i. Zoekterm osteoporosis: 51 Cochrane reviews; waarvan vijf
weerhouden op basis van titel en abstract;
ii. Zoekterm adherence: 102 Cochrane reviews; twee weerhouden;
iii. Zoekterm osteoporosis AND adherence: Eén artikel;
b. Embase: Zoekterm osteoporosis AND adherence: Drie artikels weerhouden;
c. Clinical Evidence: Eén artikel werd weerhouden. Voor adherence geen enkel artikel,
omdat de artikels te specifiek zijn toegepast op HIV, TBC, diabetes, psychotrope
medicatie en cardiovasculaire medicatie.
Secundaire bronnen
Pubmed en OVID: Reviews, RCT’s en meta-analyses. Engelstalig, 2000 – current:
Zoektermen osteoporosis AND adherence, motivational interview, motivational
interview AND primary care, adherence AND health economics: 13 artikels weerhouden.
6
A.
Osteoporose
1.
Wat is osteoporose?
Osteoporose is een metabole aandoening van het skelet waarbij de botdichtheid te laag is en de
microarchitectuur verstoord is.1 Hierdoor is het risico op fracturen sterk verhoogd, voornamelijk ter
hoogte van de ruggenwervels, polsen en heupen.
In gezond bot wordt oud bot continu afgebroken en nieuw bot weer opgebouwd. Bij osteoporose is dit
evenwicht verstoord. Rond 25-30 jarige leeftijd wordt de piekbotmassa bereikt. Daarna begint het
verlies met ongeveer 1% per jaar. Factoren die dit verlies verergeren, zijn onder andere: hogere leeftijd,
familiale voorbeschiktheid, ernstige immobiliteit, ondervoeding, oestrogeentekort in de menopauze,
verhoogd cortisonegebruik,... Oestrogeentekort leidt tot verlengde osteoclastactiviteit en verminderde
levensduur van osteoblasten. Dit houdt in dat na de menopauze het botverlies stijgt tot 4% per jaar.
Daarbij vertrekken vrouwen al met een lager ‘startkapitaal’ dan mannen. Natuurlijk speelt ook het
valrisico een grote rol in de berekeningen van fractuurrisico’s.
Tot nu toe werd de diagnose gesteld door een botdichtheidsmeting van wervels en heup met een Dual
Energy X-ray Absorptiometrie (DXA). De dichtheid wordt dan vergeleken met die van jong volwassenen.
Hieruit wordt de T-score berekend. Ligt de score meer dan 2,5 standaarddeviaties onder de dichtheid
van jong volwassenen, wordt er van osteoporose gesproken.2 Een T-score tussen de 1 en 2,5
standaarddeviaties wordt beschouwd als osteopenie. De Z-score geeft weer hoe groot het verschil in
dichtheid is in vergelijking met gezonde leeftijdsgenoten. De score wordt vooral gebruikt bij patiënten
ouder dan 70 jaar. Er is sprake van verminderde botdichtheid bij een Z-score lager dan of gelijk aan -1.
Sinds 1 augustus 2010 zijn er duidelijke terugbetalingscriteria voor botdensitometrie.3 Er is terugbetaling
eens om de vijf jaar. Patiënten moeten aan één van de volgende criteria voldoen:
•
•
Vrouwen ouder dan 65 jaar met een familiale voorgeschiedenis van osteoporose, i.e. een
heupfractuur bij familie van eerste of tweede graad;
Ongeacht leeftijd of geslacht indien één of meer van volgende risicofactoren:
o Niet-oncologische lage-impact wervelfractuur;
o Antecedent van perifere lage-impact fractuur (met exclusie van fractuur ter hoogte van
vinger, tenen, schedel, gelaat of cervicale wervelzuil);
o Patiënten met voorgeschreven corticotherapie van meer dan 3 opeenvolgende
maanden, aan een equivalent van > 7,5 mg prednisolone per dag;
o Oncologische patiënten onder anti-hormonale therapie of in menopauze als gevolg van
de oncologische therapie;
o Ongeacht leeftijd of geslacht met minstens één van de volgende risico aandoeningen:
Reumatoïde artritis
Evolutieve niet behandelde hyperthyreoïdie
Hyperprolactinemie
7
Langdurig hypogonadisme (inclusief therapeutische orchidectomie of langdurige
behandeling met GnRH-analoog)
Renale hypercalciurie
Primaire hyperparathyreoïdie
Osteogenensis Imperfecta
Ziekte van Cushing
Anorexia nervosa met BMI < 19 kg/m2
Vroegtijdige menopauze ( < 45 jaar)
Screenen naar osteoporose is niet nuttig gebleken.4 Botdensitometrie heeft een lage sensitiviteit voor
het detecteren van latere breuken. Tot 75% van de breuken treden op bij mensen met een T-score
boven - 2,5 standaarddeviaties. Toch gaat het om een ‘dure’ aandoening. Voor ons land wordt de kost
van een heupfractuur geschat op 16.579 tot 20.306 euro, een vertebrale fractuur rond 2.429 euro. De
jaarlijkse kost van een fractuur schommelt rond 1.102 euro in de leeftijdscategorie van 60-90 jaar en
3.392 euro tussen 90 en 99 jaar. Al in 2000 werden de jaarlijkse kosten als gevolg van
broosheidfracturen voor de volksgezondheid in België geschat op 150.000.000 euro (RIZIV).
Initieel werd de diagnose uitsluitend gesteld op basis van de resultaten van de botdichtheidsmeting.
Dankzij uitgebreide klinische studies werd duidelijk dat niet alleen de botdichtheid, maar ook andere
factoren het risico op fracturen bepaalden. De WHO ontwikkelde daarom het FRAX-instrument, waarbij
op basis van een aantal gegevens het tienjaars fractuurrisico wordt berekend. Uiteraard wordt er
rekening gehouden met de resultaten van de botdichtheidsmeting, maar daarnaast worden ook de
volgende gegevens in rekenschap gbracht: leeftijd, gewicht, geslacht, lengte, vroegere fracturen,
heupfracturen bij verwanten tot de tweede graad, roken, gebruik van corticosteroïden, reumatoïde
artritis, secundaire osteoporose, en gebruik van meer dan drie eenheden alcohol per dag. Op basis van
het tienjaars fractuurrisico bepaalt men of terugbetaling van medicatie nuttig is. Ook voor België werd
zo een instrument ontwikkeld.5 Iedereen kan zijn of haar risico berekenen via
www.sheffield.ac.uk/FRAX. Interessant zou zijn om het concept FRAILTY hierbij te betrekken.
2.
Wat is de juiste behandeling voor osteoporose?
De behandeling situeert zich op drie vlakken: niet medicamenteus (beweging), voeding (calcium en
vitamine D) en medicamenteus. 6 De effectiviteit van elke behandeling kan verschillen tussen de
verschillende subgroepen (osteoporose wegens menopauze versus corticoidgebruik, vrouwen versus
mannen,...). Om het overzicht te bewaren is hier geen onderscheid in aangebracht.
•
Beweging
Wat betreft beweging heerst er de laatste jaren wat controverse over de effectiviteit bij osteoporose. Er
werd aangenomen dat beweging enkel effect had op de piekbotmassa, en dus enkel premenopauzaal
nuttig was. Daarnaast is het effect erg afhankelijk van voedingsstatus. 7 Toch kon in een Cochrane review
8
een effect op de botdensiteit van wervels en heup worden weerhouden, na twee jaar aerobics,
wandelen, gewichtsoefeningen en weerstandsoefeningen. De studies waren echter van slechte
kwaliteit. 8 Bovendien is er nog steeds geen consensus over het soort bewegingsoefeningen, de duur en
de intensiteit. In de huidige studie werd toch gekozen om beweging toch bij de behandeling te
betrekken, gezien haar belangrijk effect op valrisico. 9
•
Calcium en vitamine D
Hierover bestaat weinig discussie. Doelgroepen waarin substitutie noodzakelijk en bewezen is, zijn:
patiënten met bewezen osteoporose die onder anti-osteoporotische medicatie staan, patiënten onder
glucocorticoïdtherapie, en ouderen boven 75 jaar. 10 Belangrijk is dat calcium en vitamine D
gecombineerd worden gegeven, aan het juiste patiëntenpubliek, in de juiste dosering. De optimale dosis
bedraagt 800 IE vitamine D en 1000 tot 1200 mg calcium per dag.
Waarom calcium en vitamine D? De combinatie van verminderde calciumopname uit de darm door
vitamine D-gebrek en onvoldoende calciuminname via voeding, leidt tot vrijstelling van het
parathormoon. Dit draagt bij tot de leeftijdsgebonden botafbraak.11 Daarnaast zijn er argumenten die
wijzen op spierzwakte door vitamine D-gebrek, en zo ook indirect op een verhoogd valrisico. 12
Ook binnen de substitutie is therapietrouw een moeilijk gegeven. 10 Gastro-intestinale nevenwerkingen
zijn een boosdoener. Hier wordt uiteraard later op teruggekomen. Recent verscheen een publicatie van
een Nieuw-Zeelandse groep, waarin gewezen werd op een mogelijk verhoogde kans op cardiovasculaire
aandoeningen bij inname van calciumsupplementen.13 Dit werd tot nog toe niet verder onderzocht of
bevestigd. Echter, in talloze studies met calcium èn vitamine D werd geen verhoogd risico vastgesteld.
•
Medicatie
De volgende grote groepen maken deel uit van de medicamenteuze behandeling van osteoporose: (1)
bisfosfonaten (alendronaat, etidronaat, ibandronaat, risedronaat en zoledronaat), (2) selectieve
oestrogeen receptor modulator (Raloxifene), en (3) het recombinant parathormoon (Teriparatide). Bij
de oudere bevolking, 80-plussers, is (4) strontiumranelaat een vaak gebruikt product.
Bisfosfonaten nemen de belangrijkste plaats in. Raloxifene en strontiumranelaat schrijft men meestal in
de tweede lijn voor, en teriparatide zien we enkel bij falen van de overige therapieën, aangezien het een
duur product is en enkel effect heeft op vertebrale fracturen.14
Bisfosfonaten zijn derivaten van pyrofosfaat.15 Het verschil tussen de verschillende bisfosfonaten zit in
de variabele groepen op positie R1 en R2 in de basisstructuur P-C-P (fosfaat-koolstof-fosfaat). R1 staat in
voor de binding van het bisfosfonaat aan botmineraal, en de affiniteit kan hierin verschillen. R2 bepaalt
de biologische activiteit en antiresorptie capaciteit van het product. Kort samengevat zorgen
bisfosfonaten voor een lagere bot-turnover en voor een verbeterde mineralisatie van het bot.
Concreet werden voor alendronaat, het best gekende bisfosfonaat, de volgende resultaten berekend.16
9
Indien 10 mg per dag, of 70 mg per week wordt ingenomen, stijgt de botdichtheid van de lumbale
wervelzuil met 7,48% na twee tot drie jaar behandeling, de botdichtheid van de heup met 5,60% en de
botdichtheid van de voorarm met 2,08%. In secundaire preventie, dit wil zeggen nadat osteoporose is
vastgesteld, werd een significante vermindering van het aantal fracturen in de wervelkolom, heup en
pols vastgesteld.
Alendronaat en risedronaat verminderen het risico op niet-vertebrale fracturen met 14% en 19%.2 Ze
zijn dus beiden vergelijkbaar qua reductie van het fractuurrisico, maar met alendronaat worden betere
BMD scores vastgesteld. Risedronaat blijkt dan weer minder gastro-intestinale nevenwerkingen te
geven.
Orale bisfosfonaten zijn veilige producten. Wel moet er rekening gehouden worden met irritatie van de
slokdarm. Om het risico op oesofagitis te beperken, dient het op een correcte manier ingenomen te
worden. Of ook het risico op oesofagale kanker verhoogd is, wordt druk onderzocht. 17
Redelijk nieuw op de markt is intraveneuse toediening van zoledronaat. Er werd een significante risico
reductie van all-cause mortaliteit van 28% vastgesteld. Net na de toediening kunnen gripale klachten
optreden. Daarnaast was er een frequentere melding van VKF, maar dit kon niet bevestigd worden.
Meer bekend is de vrees voor osteonecrose van het kaakbeen. Onderzoek wees uit dat dit waarschijnlijk
enkel in een subgroep van patiënten voorkwam, namelijk die met gekende maligniteit.15
Er zijn geen klinische studies die blijvende fractuurpreventie aantonen na een behandeling langer dan
drie tot vijf jaar.2 Van alendronaat s geweten dat dit minstens tien jaar veilig kan gegeven worden, maar
fractuurgegevens zijn beperkt tot een therapieduur van drie jaar. Het advies luidt daarom na vijf jaar de
behandeling individueel kritisch te overwegen en eventueel een therapievrije periode in te bouwen.
B.
Therapietrouw
1.
Waarom therapietrouw? (Health economics)
Zonder therapietrouw, geen optimale klinische uitkomsten. Slechte therapietrouw geeft frustraties bij
de patiënt en bij de huisarts. Therapietrouw is bepalend op individueel niveau, maar ook op metaniveau waar de kosten worden berekend. Goede therapietrouw leidt bijvoorbeeld tot minder
exacerbaties van astma, minder complicaties van diabetes mellitus en AIDS, minder heupfracturen... Het
heeft ook zijn impact op resistentie van bacteriën en virussen tegen antibiotica en antivirale middelen.
Nader onderzoek naar de determinanten voor therapietrouw is zeker aangewezen. Onderzoek naar
allerlei therapieën voor verschillende ziektes vormen de laatste decennia het hoofddoel van
wetenschappelijk onderzoek. Maar zolang er niet in therapietrouw wordt geïnvesteerd, kunnen zelfs de
nieuwste technieken niet de maximale vooruitgang boeken. Therapietrouw voor acute ziektes lijkt een
minder grote uitdaging. Bij chronische ziektes zakt therapietrouw gemiddeld vanaf zes maanden
10
therapie.18 Nu we meer en meer zullen geconfronteerd worden met chronische aandoeningen, zal
therapietrouw een steeds grotere rol gaan spelen.
2.
Adherence, compliance en persistence.
Deze drie termen worden vaak door elkaar gebruikt. Toch is het belangrijk hierin een onderscheid aan te
brengen. Compliance houdt in dat de patiënt de instructies voor inname volgt die gegeven zijn door de
voorschrijver. Persistence wordt beschreven als het volhouden van de therapie. Adherence beoogt
beiden. Vaak wordt bij de term compliance te veel nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de
patiënt. Adherence dekt meer de complexe samenhang van gedeelde verantwoordelijkheid en
langetermijnvisie. De WHO nam de volgende definitie over: the extent to which a person’s behaviour –
taking medication, following a diet and/or executing lifestyle changes, corresponds with agreed
recommendations from a health care provider.19 Het gaat dus niet alleen over het innemen van
medicatie, maar ook over veranderingen in levensstijl.
3.
Hoe wordt therapietrouw gemeten?
Ook hier bestaat geen gouden standaard voor.18 Simpelweg vragen aan patiënten en huisartsen maakt
dat therapietrouw overschat wordt. Het is bekend dat patiënten hun therapietrouw verbeteren vijf
dagen voor en vijf dagen na hun doktersafspraak; een fenomeen gekend als ‘witte-jas-adherence’.
Metingen in het bloed en urine is een dure aanpak. Er bestaan ook elektronische medicatie-monitors,
die aangeven hoe laat het medicatieflesje opengaat, hoeveel druppels er uitvallen,... Berekeningen aan
de hand van de klinische uitkomsten heeft te veel confounders. Pil count is een frequent toegepaste
manier, maar men komt niets te weten over de manier van inname. Zo wordt de adherence vaak
berekend met de MPR, Medication Possession Ratio. Hierbij wordt het aantal pillen dat voorgeschreven
werd, gedeeld door het aantal pillen dat over die tijd zou moeten ingenomen zijn.20 Men mag echter
niet in de val lopen therapietrouw als uitkomstmaat te gebruiken. Klinische uitkomsten zijn uiteraard
veel belangrijker.
4.
Hoe therapietrouw verbeteren?
Volgens het rapport van de WHO zijn de belangrijkste obstakels voor therapietrouw gebrek aan
informatie en gebrek aan vaardigheden voor selfmanagement, maar ook moeilijkheden met motivatie
en zelfdoeltreffendheid, en gebrek aan steun voor gedragsverandering. Sinds 1975 zijn wel 200
variabelen onderzocht als voorspeller van therapietrouw, maar geen enkele kon weerhouden worden.21
Determinanten van adherence/therapietrouw gaan dan ook veel breder dan of de patiënt nu wil of niet.
WHO bracht hier vijf domeinen in aan:19
1. Patiëntgerelateerde factoren: kennis, gedrag, opleidingsniveau, visie, verwachtingen,...
2. Ziektegerelateerde factoren: ernst, risico-inschatting, comorbiditeit,...
11
3. Sociaal-economische factoren: financiële toestand, steun van omgeving,...
4. Gezondheidszorggerelateerde factoren: terugbetaling medicatie, tijd doorgebracht mèt en
vertrouwen in de voorschrijver,...
5. Therapiegerelateerde factoren: complexiteit van inname, duur, voorafgaand therapiefalen,
het ervaren van de effecten van behandeling,...
Vanwege deze complexiteit is het logisch dat bij interventies de verschillende domeinen in rekenschap
moeten worden gebracht. Huisartsen moeten ook hier hun rol waarmaken.
Van geen enkele interventie kon bewezen worden therapietrouw (en dus ook klinische uitkomsten) te
kunnen verbeteren.22 Meestal was de verklaring hiervoor dat de focus van de interventie slechts op één
domein lag, namelijk patiëntgerelateerde factoren. Voor chronische ziektes blijken enkel complexe
interventies enig effect te hebben, al zijn die miniem. Een complexe interventie is de combinatie van een
aantal kleine interventies, zoals informatie geven, reminders, zelfmonitoring, counseling,
familietherapie, motivational interviewing, dosisaanpassing, selfmanagement programs,... Er konden
enkele rode draden worden weerhouden: therapietrouw was beter indien de patiënt zich meer een
partner in de behandeling voelde, bij een persoonlijk contact, een groter aantal patiëntcontacten en een
goede inschatting van de ernst van de ziekte. De interventie is ook sterk afhankelijk van het niveau van
motivatie van de patiënt. Hier wordt in hoofdstuk 3 op teruggekomen.
Er moet opgemerkt worden dat patiënten die therapietrouw zijn, vaak ook er een gezondere levensstijl
op nahouden, en daarom minder risico’s lopen, en zo uitkomsten beïnvloeden.
5.
Therapietrouw bij osteoporose
Het is interessant is om therapietrouw bij osteoporose te onderzoeken, omdat de verschillende
betekenissen ervan kunnen bestudeerd worden; medicatie-inname, manier van inname, duur van
inname, levensstijlveranderingen,... Zowel voor bisfosfonaten als voor calcium en vitamine D zijn de
adherence-cijfers bedroevend laag: 40 tot 60%.23 Therapietrouw op vlak van beweging werd nog niet
vaak onderzocht. Bijkomende uitdaging is dat osteoporose een stille ziekte is. De patiënt zal dus niet
onmiddellijk beloond worden door vermindering van symptomen.
Specifiek voor osteoporose werden de volgende redenen voor non-adherence gevonden: complexiteit
van dosisinname van bisfosfonaten, te weinig kennis over de ziekte, bezorgdheden over neveneffecten,
ingeschat risico op fractuur en twijfel over het nut van de medicatie. Dit laatste omdat ze van de inname
weinig effect merken. De kost van de medicatie bleek statistisch niet significant. Een andere review vond
ook nevenwerking en inschatting van effectiviteit en veiligheid van de medicatie als belangrijke
weerstanden.20 Patiënten met een fractuur in de voorgeschiedenis, een botdensitometrie en oudere
patiënten bleken meer therapietrouw.
Goede therapietrouw is rechtstreeks gerelateerd aan betere botdensitometrieresultaten, maar ook aan
duidelijk verminderd risico op heupfracturen in vergelijking met niet-therapietrouwe patiënten. De
voordelen worden gezien vanaf 50% adherence, maar zijn groter bij 75-80% adherence.
12
Betere therapietrouw bij osteoporose lijkt ook gerelateerd aan voordelen voor de gezondheidszorg. 24 In
een theoretisch model werd het effect van therapietrouw onderzocht op de kosten-effectiviteit. (zie
Tabel 1). De vergelijking partial versus no treatment geeft waarschijnlijk een goed beeld over hoe het er
in de realiteit aan toe gaat; full adherence wordt enkel in een clinical trial gezien. Bij gedeeltelijke
therapietrouw werd rekening gehouden met een grotere drop-out van patiënten (volledig stoppen met
medicatie) en met het feit dat deze patiënten niet van het volledige voordeel van het geneesmiddel
konden genieten. Hierdoor werd een vermindering van gewonnen Quality Adjusted Life Years (QALY’s)
vastgesteld. Elke stijging van therapietrouw houdt ook een stijging van de behandelingskosten in.
Belangrijk is dat minder QALY’s gewonnen worden bij minder goede therapietrouw. Op internationaal
niveau wordt een kost van 40.000 tot 45.000 euro per gewonnen QALY beschouwd als drempel. Onder
de drempel van 30.000 tot 35.000 euro zal de interventie worden beschouwd als zeer doeltreffend.
Tabel 1. Vergelijking kosten tussen geen behandeling, gedeeltelijke therapietrouw en volledig therapietrouw. (in euro)
No treatment
Partial
adherence
Full adherence
Difference
Partial vs no
treatment
Full vs partial
Treatment costs
0
1101
3434
1101
2333
Fracture costs
14.626
14.022
12.401
-604
-1621
Total costs
14.626
15.123
15.835
497
712
Hip fractures
0,400
0,390
0,364
-0,009
-0,027
Life-years
15,3985
15,4076
15,4289
0,009
0,021
Quality
Adjusted Lifeyears
7,7588
7,7739
7,8118
0,0151
0,0379
32.914
18.809
Costs per QALY
gained
24
Ook bij osteoporose speelt therapietrouw op verschillende domeinen, dus ook interventies dienen
hiermee rekening te houden. In elke studie waarin er toch een significante verbetering was, bleek
opnieuw het persoonlijk contact tussen patiënt en gezondheidsmedewerker terug te komen.20,23
Grootste vooruitgang werd geboekt wanneer het om multipele, persoonlijke contacten ging, waarin de
patiënt centraal stond, type motivational interviewing (cfr verder). Andere interventies met goede
resultaten zijn educatie en bespreking van de botdensitometrie. Dat minder frequente dosering
verbetering gaf, werd al onderzocht voor andere ziektes. Of bijvoorbeeld intraveneuze toediening van
13
zoledronaat in de toekomst verbeterde therapietrouw zal geven, lijkt aannemelijk maar dient te worden
onderzocht.
In 2004 werd een groots opgezette prospectieve studie gestart, waar bij huisartsen en hun patiënten
werd onderzocht hoe osteoporosemedicatie wordt genomen. De resultaten waren op het moment van
dit schrijven nog niet bekend.25
C.
Motivatie, motiverende gesprekstechnieken
Zoals eerder vermeld moeten we af van het idee dat therapietrouw enkel patiëntgerelateerd is. Zowel
de omgeving, de hulpverlener als de gezondheidszorg kunnen hun steentje bijdragen. Als hulpverlener
is het in de eerste plaats van belang aandacht te hebben voor het concept, en zo op tijd te detecteren
waar het misloopt. Pas dan kan eraan gewerkt worden. Motiverende gesprekstechnieken vragen
evenwel tijd. Op lange termijn echter kunnen goede gesprekstechnieken tijdsbesparend werken. Zeker
is dat het de patiënt ten goede komt. Hieronder wordt een synopsis gegeven van gesprekstechnieken in
de eerstelijnsgeneeskunde. 26 Ze werden voornamelijk onderzocht voor rookstop en het stoppen van
alcoholmisbruik, maar enkele technieken hebben zich ook bewezen bij therapietrouw. De belangrijkste
theorieën, transtheoretisch model en motivational interviewing, worden als laatste besproken.
1.
De vijf A’s:
• Ask: Vraag naar het probleem: Hoe vaak drink je? Hoe lang rook je al?
• Advice: Formuleer een persoonlijk advies: Ik stel voor... Als dokter zou ik je
adviseren...
• Assess: Vraag of de patiënt bereid is te veranderen. Voel je een tweestrijd, ga je
dieper in op de ambivalente gevoelens.
• Assist: Stel voor hem hierin te helpen en bedenk samen een strategie.
• Arrange follow up: Implementeer dit concreet. Maak bijvoorbeeld een afspraak
na twee weken om te evalueren.
2.
FRAMES:
Gelijkaardig aan het vorige, maar er ligt meer nadruk op het risicobesef.
• Feedback about the personal risk: Maak de patiënt bewust van het
gezondheidsrisico. Aanleiding is bijvoorbeeld gestoorde labowaarden, CAGEquestionnaire score,...
14
• Responsibility of the patient: Peil naar het besef van de patiënt dat er iets aan
gedaan moet worden. Staat hij/zij hier ambivalent tegenover, kan bijvoorbeeld
gezegd worden: Is het oké voor jou als we hier volgende keer op terugkomen?
• Advice to change: Geeft een persoonlijk advies, maar het is belangrijk dat je dit
in de ik-taal doet.
• Menu of strategies: Door de patiënt een aantal opties tot verandering aan te
reiken, wordt hij/zij onbewust gedwongen tot actieve deelname en zo tot
verantwoordelijkheid.
• Empathetic style, promote self-efficacy: Laat weten dat je beseft dat
gedragsverandering niet makkelijk is, maar moedig de patiënt aan voor het plan
dat jullie samen hebben ontwikkeld. Belangrijk is dat de patiënt vertrouwen
heeft in zichzelf in een succesvol verhaal.
3.
Probleem-oplossende therapie
Deze techniek is vooral toepasbaar wanneer de patiënt zich aanbiedt met een ingrijpende
levensgebeurtenis met een grote emotionele impact. Soms reikt de patiënt als oplossing aan dat iemand
anders moet veranderen. Dan is het de taak van de hulpverlener oplossingen aan te reiken waar de
patiënt wel controle over heeft. Een vierstappenplan:
• Definiëren van het probleem: Informeer naar de feiten, naar concrete informatie;
• Alternatieve oplossingen oproepen: Vraag aan de patiënt aan welke oplossingen
hij/zij zelf al bedacht had;
• Een beslissing nemen;
• Verhelderen en implementeren van de oplossing: wanneer de beslissing gevallen is,
kijk of de oplossing ook haalbaar is. Anticipeer op eventuele problemen.
4.
BATHE
Dit wordt voornamelijk toegepast bij een psychiatrische stoornis of bij psychosociale problemen. Er
worden open vragen gesteld, en daarom lijkt het misschien dat – zeker bij een psychiatrische stoornis –
het gesprek te lang zou duren. Toch zal door de opeenvolging van de vragen het gesprek gestructureerd
verlopen, en zal de patiënt het gevoel hebben dat alles verteld is. De meeste BATHE-interviews zijn
daarom afgerond in vijf minuten. BATHE staat voor:
• Background: bijvoorbeeld: “Wat is er allemaal gebeurd sinds de laatste keer dat we
elkaar zagen?”
• Affect: “Hoe voel je je bij die situatie? Ik kan me voorstellen dat je je daarbij ...
voelt.”
• Troubles: “Wat vind je het meest vervelend aan deze situatie?”
15
•
•
5.
Handling: “Hoe ga je met de situatie om?”
Empathy: “Dat klinkt erg beangstigend.”
Het transtheoretisch model van Prochaska en Di Clemente.
Dit vormt de basis van alle motivationele gesprekstechnieken. Het model gaf inzicht in de evolutie van
gedragsverandering en bracht orde in de interventies.27 Verandering verloopt over vijf fases met
mogelijk herval: Precontemplatie, contemplatie, preparatie, actie, consolidatie en herval. Het is van
doorslaggevend belang in te schatten in welke fase de patiënt zich bevindt.
•
Precontemplatie: In deze fase is de patiënt zich nog niet bewust van het probleem. Daarom zijn
motivationele gesprekstechnieken hier cruciaal. Om hem/haar van deze fase hogerop te krijgen,
moet men als hulpverlener bij de patiënt een intern conflict kunnen oproepen door de juiste
gesprekstechnieken. Dit wordt duidelijk aan de hand van enkele voorbeelden. Bijvoorbeeld door
te vragen of drankgebruik misschien de oorzaak was van het ongeluk, of bij een gekende
verslaving vragen of hij/zij vindt dat dit drankgedrag nog past in de nieuwe levensstijl als
bedrijfsleider. Het is al duidelijk dat in deze fase het belangrijk is contact te houden met de
patiënt. Een paternalistische aanpak heeft hier vaak een averechts effect. Het bewust worden
van het probleem brengt een daling van eigenwaarde met zich mee. Daarom moet de klemtoon
vooral liggen op de voordelen van gedragsverandering.
•
Contemplatie: Hier is de patiënt bewust met het probleem bezig. Men zit in een grote tweestrijd
over het al dan niet veranderen van gedrag: men denkt erover na, maar heeft nog niet aan
concrete acties gedacht. In deze fase mag gevraagd worden naar de positieve aspecten van het
oude gedrag, en wat de patiënt verliest door het gedrag te veranderen.
•
Preparatie: Er is besloten het oude gedrag te willen veranderen. Er worden doelstellingen
vooropgesteld, en de hulpverlener helpt mee te kiezen welke veranderingsstrategie haalbaar is.
De overgang naar de volgende fase vraagt veel inspanning. De kans is groot dat de patiënt hier
afhaakt. Anticiperen op valkuilen en het doorpraten op ambivalente gevoelens kan dit
voorkomen.
•
Actie: Pas nu komen we in de actiefase en kan het gedrag gewijzigd worden. Een gekende valkuil
is deze actieverandering te vroeg in het model te implementeren. In deze fase gaat de patiënt
de confrontatie aan met de nadelen van gedragsverandering. Een goede hulpverlener weet
hierop te anticiperen.
16
•
Consolidatie: Ook deze laatste fase is arbeidsintensief. Hier wordt gewerkt aan het verhinderen
van terugval en het behoud van de reeds geleverde prestaties. Hulpverleners merken
vooruitgang op en bevestigen de patiënt in zijn/haar kunnen.
•
Herval: Patiënten lopen dit model niet lineair, maar hervallen naar vorige stadia. Herval wordt
niet gezien als falen, maar als leerervaring. Indien het herval zich voordoet in de laatste fase, de
consolidatiefase, is dit een groot verschil met herval in de loop van de andere stadia. Immers de
doorlopen contemplatie, preparatie en actie zijn niet verloren.
Kritiek hierop bestond eruit dat dit erg patiënt-georiënteerd is en er weinig duidelijkheid is over hoè de
hulpverlener een patiënt naar de volgende fase krijgt. Een drankverslaafde in de precontemplatiefase
duidelijk maken dat hij een probleem heeft, roept weerstand of ontkenning bij de patiënt op. Miller en
Rollnick grepen deze leemte aan voor hun ontwikkeling van Motivational Interviewing.
6.
Motivational interviewing
Gebrek aan motivatie werd hier niet meer gezien als een eindpunt, maar eerder als een product van de
samenwerking tussen patiënt en hulpverlener. Het is dus ‘bewerkbaar’. Het doel is de motivatie
intrinsiek bij de patiënt op te wekken, eerder dan ze van buitenaf op te leggen.28
Kernwoorden van Motivational Interviewing zijn: Collaboration in plaats van confrontation, Evocation in
plaats van education, Autonomy in plaats van authority.
-
Collaboration: Counseling houdt een samenwerkingsverband in tussen patiënt en hulpverlener.
In die samenwerking worden ervaringen en het perspectief van de patiënt gerespecteerd.
Evocation: De bron van kennis en motivatie zit in de patiënt, niet in de hulpverlener. Het
oproepen hiervan gebeurt door te vragen naar de visie, doelen en waarden van de patiënt.
Autonomy: De hulpverlener bevestigt het recht en de capaciteit van de patiënt om zelf
beslissingen te nemen. Dit wil zeggen dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor
verandering bij de patiënt ligt.
Gedurende het gesprek gelden vier grote principes:
-
Empathie uitdrukken. Aanvaard de waarden en doelen van de patiënt, ook al ga je niet helemaal
akkoord. Ambivalente gevoelens zijn een normaal onderdeel van verandering.
Discrepantie ontwikkelen. Creëer vanuit de patiënt een discrepantie tussen het huidige gedrag
en zijn bredere doelen en waarden.
Met weerstand spelen. Argumenten moeten vanuit de patiënt komen, niet vanuit de
hulpverlener. Wanneer de hulpverlener argumenteert, wekt dit weerstand op.
Zelfdoeltreffendheid ondersteunen. Zelfdoeltreffendheid is een goede voorspeller van
therapieresultaten. Ook het geloof van de hulpverlener werkt als self-fulfilling prophecy.
17
Miller en Rollnick, de ontwikkelaars van de theorie, weerhouden zich ervan om motivational
interviewing een techniek te noemen. Het gaat eerder om het creëren van een sfeer waarin
gedragsverandering makkelijker gaat. Houdt men zich daarbij aan het strak interviewschema, gaat dit in
tegen het principe om de autonomie van de patiënt te respecteren. Onderzoek heeft inderdaad
uitgewezen dat een manual voor motivational interviewing geen goed idee is.29
-
Motivational interviewing en therapietrouw
Motivational interviewing werd al toegepast en onderzocht bij therapietrouwverbetering. Specifiek
helpt motivational interviewing het verminderen van de ambivalente gevoelens ten opzichte van
therapietrouw. De studies waren zeer verschillend van opzet, vaak werd vooral de klinische uitkomst
onderzocht, er werd geen vermelding gemaakt van de opleiding in motivational interviewing van de
hulpverlener... Men is dus nog zeer voorzichtig optimistisch over de resultaten. 28
Miller en Rollnick ontwikkelden een model en interventie voor therapietrouwverbetering in het kader
van motivational interviewing. Het model peilt naar de bereidheid tot therapietrouw. Er werden twee
dimensies in aangebracht: aanvaarden van het probleem en aanvaarden van de therapie (zie Tabel 2).
Voor elke dimensie werden oorzaken van non-adherence gezocht en gesprekstechnieken om dit aan te
pakken. Om het probleem te aanvaarden is het belangrijk dat de patiënt verandering ervaart als nodig,
gewenst en bereikbaar. Eens dit niveau bereikt, moet ook de therapie aanvaard worden en haalbaar zijn.
In een eerste fase doet de hulpverlener een ‘empathic assessment’: de patiënt leren kennen en een
breder perspectief aanbieden. Er wordt een veilige sfeer gecreëerd waarin de gedachten en gevoelens
van de patiënt geëxploreerd worden, alsook zijn visie op problemen en verwachtingen omtrent
verandering.
Eens de patiënt openstaat voor therapie, kan Fase 2 ondernomen worden: onderhandelen over een
therapietrouw-verbeteringsplan. Overweeg alle mogelijke oplossingen en bespreek alle pro’s en
contra’s.
18
Tabel 2. Een exploratief kader voor therapietrouw
Motivation category
Problem acceptance
Sources of nonadherence
•
•
•
Misperceptions about significance
of the presenting problem
Fears about unintended
consequences of change
Doubts about whether change is
possible or within reach
Selected strategies
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Treatment
acceptance
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Uncertainty or ambivalence about
change
Concerns about suitability of
treatment modality offered
Misperceptions about treatment
needs
Previous negative treatment
experiences
Negative therapist or treatment
outcome expectancies
Negative general relationship
expectancies
Culture specific differences
Stigma
Mandated treatment/coercion
High barriers to care (fin.)
Low self-efficacy
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Open questions
Empathic reflection
Providing feedback
Deploying discrepancy
Normalizing unclarities
Normalizing anxiety about
change
Eliciting change talk
Exploring values
Reviewing past successes
Affirming small steps
Amplifying doubts
Persistent empathy and
nondefensiveness
Normalizing gradual
development of trust
Exploring understandings of
how treatment works
Providing information about
how treatment works
Eliciting perceptions of
treatment needs
Providing information on
treatment needs
Decisional balancing
Reviewing past treatment
experiences
Exploring and addressing
previous and future barriers to
change in treatment
Negotiating proximal goals
Communicating a
nonperfectionistic message
Recognizing nonadherence as a
sign of damaged rapport
Addressing breeches in rapport
Involving a supportive other for
motivational support
Identifying positive experiences
of receiving help
Supporting self-efficacy or
coping capacities
Displaying optimism about
treatment effectiveness
19
III.
Methode
A.
Hoe therapietrouw in onze praktijk optimaliseren?
Ten eerste willen we te weten komen in welke mate osteoporosepatiënten in onze praktijk
therapietrouw zijn. Ten tweede of interventies nuttig zijn.
1.
Hoe therapietrouw in onze praktijk meten?
Aan de hand van een vragenlijst wordt er gepeild naar therapietrouw. (Bijlage 1) Omdat er geen
duidelijke definitie bestaat voor therapietrouw, werd gekozen voor het dagelijks en op de juiste manier
innemen van de medicatie. Bij het tweede contactmoment wordt het effect van de interventies met
dezelfde vragenlijst geëvalueerd.
2.
Welke interventies toepassen?
Duidelijk is dat de interventies op verschillende domeinen moeten worden toegepast. De complexe
interventie zou bestaan uit een motivational interview, het meegeven van een patiëntenbrief, een
eventuele dosisaanpassing en telefonische recall. Bij gebrek aan tijd werd er voor drie
contactmomenten gekozen, verspreid over een achttal maanden. Bij de contactmomenten moet telkens
dezelfde onderzoeker aanwezig zijn.
a)
Motivational Interviewing
In het eerste contactmoment zou Fase 1 van het motivational interview moeten worden toegepast. Dit
wil zeggen dat het belangrijkste doel is de patiënt te leren kennen. De sessie begint met uitleg over de
reden van het contact: uit onderzoek blijkt dat therapietrouw een moeilijk gegeven is bij osteoporose.
Zo zal de patiënt weten dat hij eerlijk kan zijn over het al dan niet innemen van medicatie. Hij krijgt te
horen dat we willen weten hoe het in onze patiëntenpopulatie gesteld is, en wat we eraan kunnen doen.
Op die manier betrekken we de patiënt als partner in het onderzoek, en krijgt hij/zij niet het idee dat we
de les zullen spellen. (Collaboration)
Dan volgt een interview, waarin gevraagd wordt op welke manier en hoe vaak bisfosfonaten, calcium en
vitamine D worden ingenomen, en hoe vaak aan beweging wordt gedaan. In het tweede deel worden
open vragen gesteld naar wat de patiënt over osteoporose en de medicatie weet, wat het voor
hem/haar betekent in het leven, of hij/zij medicatie noodzakelijk acht, de reden van therapie(-on)trouw
en wie de verantwoordelijkheid draagt voor therapietrouw. Indien het moeilijk is om op de vraag te
antwoorden, zal een aantal mogelijke antwoorden worden opgesomd. Er zal ook gevraagd worden naar
ideeën, bezorgdheden en verwachtingen (Ideas, Concerns en Expectations; ICE) omtrent de ziekte en de
therapie. (Evocation) De vragenlijst werd zelf ontwikkeld, omdat we bepaalde onderwerpen wilden
aanbrengen, en toch voldoende ruimte wilden latern voor de patiënt om zelf aan te geven wat zijn/haar
visie en verwachtingen zijn. Ze zal eerst getest worden bij osteoporosepatiënten die niet in aanmerking
komen voor de studie.
20
b)
Patiëntenbrief
Pas daarna zal aan de hand van een patiëntenbrief uitleg gegeven worden over de ziekte en de therapie.
De brief was gebaseerd op patiëntenbrieven over osteoporose van de BMJ en NHG Standaarden. De
persoonlijke botdensitometrie wordt besproken. (Autonomy)
c)
Dosisaanpassing
Op het einde zal met de patiënt overlegd worden welke aanpassing in de therapie haalbaar is. Zo zal
bijvoorbeeld een minder frequente dosering de voorkeur genieten, of een andere manier om het
supplement in te nemen.
Het tweede contact zal gelijkaardig verlopen qua structuur, hoewel er meer nadruk moet gelegd worden
op de ervaring met therapieaanpassing (Fase 2 van motivational interview). Ook wordt gevraagd wat er
nog geweten is van het vorige contact.
d)
Telefonische recall
Het derde, telefonische contact geldt als consolidatie van de gedragsverandering en als gelegenheid
voor opmerkingen van de patiënt.
3.
Hoe worden de vijf domeinen van therapietrouw betrokken in de
interventies?
-
-
-
-
-
Patiëntgerelateerde factoren: Eigen kennis en visie over de ziekte en de therapie worden
bevraagd, evenals de plaats die de patiënt eraan geeft in het dagelijks leven. Niet bevraagd:
gedrag ten opzichte van andere therapieën...
Ziektegerelateerde factoren: In de patiëntenbrief staat uitleg over wat de ziekte is en waarom
het behandeld moet worden, welke risico’s aan de ziekte verbonden zijn en hoe die te
beperken. Ook wordt besproken waarom therapietrouw moeilijk is bij stille chronische
aandoeningen.
Sociaal-economische factoren: Hier wordt de vraag gesteld of de kostprijs van medicatie een
reden kan zijn voor therapieontrouw. Indien die te hoog is, kan dit aangepast worden. Er wordt
ook gevraagd of de patiënt verwacht dat de nabije omgeving hem/haar steunt in therapietrouw.
Gezondheidszorggerelateerde factoren: Vertrouwen in de voorschrijver blijkt een belangrijke
factor te zijn en wordt bevraagd. Interventies zoals terugbetaling van calcium en vitamine D
kunnen hier uiteraard niet onderzocht worden.
Therapiegerelateerde factoren: Uitleg over de complexiteit van inname, hoe de nevenwerkingen
te beperken, de frequentie van inname aanpassen, multifarmacologie als oorzaak van
therapieontrouw.
21
B.
Patient recruitment
Bij alle patiënten met een GMD in onze praktijk werd via de zoekmachine van Windoc gezocht naar
termen: osteoporose, indeukingsfractuur, alendronaat, fosamax, fosavance, bonviva, botdensitometrie
en DEXA, DXA.
Inclusiecriteria zijn:
•
Alle patiënten zijn ouder dan 45 jaar, zowel mannen als vrouwen, en;
•
Diagnose van osteoporose bevestigd met botdensitometrie in de voorbije vijf jaar, of;
•
Gekend indeukingsfractuur van de wervelkolom.
Exclusiecriteria zijn:
•
Patiënten die met andere medicatie dan bisfosfonaten werden behandeld, zoals hormonale
substitutie;
•
Ernstige comorbiditeit;
•
Wilsonbekwame patiënten;
•
Patiënten die weigeren aan de studie deel te nemen.
Met het ingeven van deze zoektermen kwamen we bij 47 namen terecht. Rekening houdend met
inclusie- en exclusiecriteria kwamen 21 patiënten in aanmerking voor deelname in de studie. De
meesten vielen uit omdat hun botdensitometrie al ouder dan 5 jaar was. Patiënten werden telefonisch
gecontacteerd en uitgenodigd voor een eerste gesprek. Vijftien patiënten konden uiteindelijk de
volledige studie meedoen. Redenen van drop out waren: weigeren van deelname, gebrek aan tijd door
ingrijpende levensgebeurtenis (verhuis, echtscheiding) en nieuwe diagnose van ernstige comorbiditeit
(slokdarmcarcinoom, pancreascarcinoom, mammacarcinoom).
22
IV.
Resultaten
Er waren in totaal 15 deelnemers, met een gemiddelde leeftijd van 63 jaar. De man/vrouw verdeling was
2/13. Voor de eerste sessie werd een klein uurtje voorzien, de tweede verliep wat vlotter en besloeg een
halfuur. Het telefonisch contact was heel erg kort, hoogstens een vijftal minuten.
A.
Peilen naar therapietrouw
Zoals vermeld werd er eerst ingegaan op het doel van het onderzoek. De volgende boodschap werd
meegegeven: “Uit internationaal onderzoek blijkt dat bij osteoporose het soms moeilijk is om medicatie
lang genoeg en goed in te nemen. Wij willen nagaan hoe het met therapietrouw bij onze
osteoporosepatiënten zit, en wat we er aan kunnen doen.” Twee elementen hierin zorgden reeds voor
een open sfeer, namelijk dat therapieontrouw een gekend probleem is, en dat ze partner zijn in het
onderzoek.
In het eerste deel van het interview werd gepeild naar therapietrouw, de eerste onderzoeksvraag. Er
werd gevraagd hoe vaak ze bisfosfonaten en supplementen innemen en op welke manier. Er werd ook
gevraagd hoe vaak ze aan beweging doen. Therapietrouw wordt hier gedefinieerd als het percentage
patiënten dat altijd zijn medicatie inneemt, en op de juiste manier.
1.
Inname bisfosfonaten:
In Figuur 1 zien we dat acht patiënten van de 15 altijd (dit wil zeggen, naargelang product: dagelijks,
wekelijks of maandelijks) de medicatie innamen. Iedereen die bisfosfonaten nam, deed dit op een
correcte manier. Na de interventie werden dit er tien van de vijftien. Vier patiënten vertelden dat zij de
medicatie bijna altijd namen. Na de interventie waren dit er nog vier, waarvan twee patiënten in de
eerste sessie slechts af en toe de medicatie namen. De patiënt bij wie in de eerste sessie een
bisfosfonaat werd gestart, was dit even later weer gestopt, omdat de omgeving waarschuwde voor
nevenwerkingen. Dit werd tijdens de tweede sessie rechtgezet en bij telefonische reminder werd
bevestigd dat zij dit nog steeds nam.
Figuur 1: Therapietrouw bij bisfosfonaten
23
2.
Inname calcium en vitamine D:
Zoals in Figuur 2 te zien is, namen bij het eerste contact slechts vier van de vijftien patiënten de juiste
dosis, maar ze namen het wel dagelijks in. Eén enkele patiënt nam een foute dosis, dit wil zeggen 500
mg calcium en 440 eenheden vitamine D. Bij 10/15 werd dus een supplement gestart, bij 1/15 de
dosering aangepast. Bij het tweede contact waren er twee patiënten die de volledige dosis niet goed
verdroegen, en uiteindelijk overschakelden naar een halve dosis (500 mg calcium en 440 eenheden
vitamine D). De overige 13 namen dagelijks hun volledige dosis.
Figuur 2. Therapietrouw calcium en vitamine D: Geen supplementen, foute dosis en juiste dosis.
3.
Beweging:
In Figuur 3 wordt weergegeven hoe intensief er aan beweging werd gedaan. Met beweging werden
activiteiten bedoeld zoals flink doorfietsen of sporten, maar ook in de tuin werken. Zes patiënten
bewogen voor de interventie dagelijks meer dan een halfuur, bij het tweede contact werden dit er
negen van de 15. Ook zes patiënten bewogen wekelijks meer dan drie keer een half uur per dag, na de
interventie werden dit er vijf. Drie patiënten bewogen nog minder. De ene patiënt die ook na interventie
minder dan drie keer per week een half uur aan beweging deed, is een patiënt met veel comorbiditeit.
24
Figuur 3. Therapietrouw beweging
Voor deze patiëntengroep bedraagt therapietrouw voor bisfosfonaten voor de interventie 53 %, en na
de interventie 66%. Voor calcium en vitamine D bedraagt dit voor de interventie 26 % en na de
interventie 86%. Beweging is moeilijk te beoordelen.
B.
Peilen naar ideas, concerns en expectations (ICE)
In het tweede deel van het interview werd er meer aandacht geschonken aan motivational interviewing.
Het tweede deel van het interview was dus een deel van de interventie. Er werd gepolst naar wat de
patiënt al wist over de ziekte en medicatie, welke plaats osteoporose in zijn leven innam, of medicatie
noodzakelijk werd geacht, wat de verwachtingen waren bij het correct innemen van medicatie. Ook de
reden van therapieontrouw werd bevraagd en wie de verantwoordelijkheid draagt. Er was ook ruimte
voor vrije opmerkingen van de patiënt.
Bij de vraag naar kennis over osteoporose werd vaak aangegeven dat dit beperkt was. Dit blijkt ook uit
de resultaten: één patiënt dacht dat deze ziekte de pijn in haar rug verklaarde, een andere patiënt zei
dat osteoporose slijtage van het bot was. Slechts de helft gaf voor de interventie spontaan aan dat het
risico op breuken een belangrijke element bij osteoporose is.
Wat weet je van osteoporose? (open vraag)
-
Sneller breuken: 8/15,
na interventie: 10/15
Pijn in de rug :1/15,
na interventie: 0/15
Broze botten: 6/15,
na interventie: 10/15
Ziekte na de menopauze: 3/15, na interventie: 2/15
Slijtage van het bot: 1/15, na interventie: 0/15
25
De kennis over medicatie was ook beperkt. Twee patiënten gaven aan er niets over te weten. De
meesten gingen ervan uit dat de medicatie het bot versterkt. Pas na de interventie gaf één derde aan
dat calcium en vitamine D een noodzakelijk onderdeel vormden van de behandeling.
Wat weet je van de medicatie? (open vraag)
-
Bot versterkt:10/15,
Niets: 2/15,
Calcium en vitamine D noodzakelijk: 1/15,
Calcium heeft vervelende nevenwerkingen: 1/15,
na interventie: 12/15
na interventie: 0/15
na interventie: 5/15
na interventie: 3/15
Plaats van osteoporose in het leven:
-
Belangrijke plaats: 5/15,
na interventie: 6/15
Geen belangrijke plaats: 10/15, na interventie: 9/15
Iedere patiënt achtte therapie noodzakelijk.
Patiënten met osteoporose worden niet rechtstreeks beloond voor therapietrouw. Daarom werd
gevraagd naar de verwachtingen.
Wat verwacht je wanneer je je medicatie goed inneemt? (open vraag)
-
Dat de botdichtheid stabiliseert, verbetert: 8/15
Dat ik niet krom ga lopen, niet kleiner worden: 4/15
Geen breuken: 3/15
Normaal kunnen functioneren: 4/15
Als reden voor therapieontrouw werd opgegeven:
-
Ik vergeet het af en toe: 7/15,
na interventie: 9/15
Bezorgd over of last van nevenwerkingen: 6/15, na interventie: 7/15
Praktisch moeilijk te organiseren: 5/15,
na interventie: 3/15
Te weinig uitleg: 4/15,
na interventie: 2/15
Ik neem al te veel medicatie in: 2/15,
na interventie: 2/15
Bezorgd over de veiligheid van de medicatie : 0/15, na interventie: 0/15
Te duur: 0/15,
na interventie: 2/15
Ik zie het nut van de medicatie niet in: 0/15
na interventie: 0/15
Ik heb onvoldoende vertrouwen in de voorschrijver: 0/15, na interventie 0/15
De materie interesseert me niet zo: 0/15,
na interventie 0/15
26
De meeste patiënten vonden therapietrouw hun persoonlijke verantwoordelijkheid, niet die van de
omgeving. Twee patiënten vermeldden extra dat indien hun verstand het niet meer zou toelaten, de
dokter meer verantwoordelijkheid kreeg.
Verantwoordelijkheid voor therapietrouw:
-
Ik verwacht van mijn arts dat hij/zij mij hierin begeleidt: 7/15,
na interventie 5/15.
Het is mijn eigen verantwoordelijkheid dat mijn medicatie correct en op tijd wordt
ingenomen: 14/15,
idem na interventie
Ik verwacht van mijn omgeving (partner, familie,...) dat ze mij ondersteunen om
mijn medicatie juist in te nemen: 0/15, idem na interventie
Er moet niets ondernomen worden om dit te veranderen: 0/15, idem na
interventie
Van de patiënten die vóór de interventie altijd bisfosfonaten innamen -dit waren er acht- namen er vier
(50%) ook dagelijks supplementen. Eén patiënt nam slechts af en toe een supplement, vooral vanwege
de nevenwerkingen. Drie patiënten (37,5%) namen nooit een supplement, als reden werd hier gegeven:
vergeten, nevenwerking en te weinig uitleg. Binnen deze groep was er één patiënt met foute kennis
over de ziekte en de medicatie. Na de interventie nam iedereen binnen deze groep dagelijks het
supplement, waarvan twee patiënten slechts een halve dosis.
Binnen de groep waar bisfosfonaten bijna altijd werden ingenomen voor de interventie -dit waren er
vier- nam niemand dagelijks een supplement (0%). Twee patiënten namen het slechts af en toe, omdat
het praktisch moeilijk te organiseren was, en twee patiënten namen het nooit, omwille van de
nevenwerkingen. Slechts twee patiënten antwoordden correct op de vraag wat er al geweten was over
de ziekte en de medicatie. Na de interventie nam slechts één patiënt van de vier dagelijks de medicatie
in (25%). De andere drie namen het bijna altijd in. Calcium en vitamine D werden na interventie dagelijks
ingenomen.
Twee patiënten namen voor de interventie af en toe bisfosfonaten in. In deze groep werden calcium en
vitamine D af en toe of nooit ingenomen, omdat het praktisch moeilijk te organiseren was, of omdat er
te veel nevenwerkingen waren. Beide patiënten hadden nochtans een goede kenis over de ziekte en de
medicatie. Na de interventie antwoordde slechts één patiënt de medicatie nu bijna altijd in te nemen in
plaats van af en toe. Supplementen werden dagelijks ingenomen.
De patiënt die geen bisfosfonaten innam, nam voor de interventie ook geen supplementen. Ook na de
eerste interventie was dit de situatie, na de telefonische recall werd dit rechtgezet. De patiënt had
nochtans een goede kennis over osteoporose en de medicatie.
27
Conclusies tweede deel interview: Therapietrouw voor calcium en vitamine D was het grootst in de
groep die ook therapietrouw was voor bisfosfonaten. Ook na interventie bleef therapietrouw voor beide
het grootst in de groepen met goede therapietrouw voor bisfosfonaten. De grootste stijging van
therapietrouw vond uiteraard plaats bij de patiënt die geen bisfosfonaat en geen supplement innam. De
kennis over de ziekte en de medicatie is eerder beperkt, maar dit werd niet gelinkt aan de mate van
therapietrouw. Vergeetachtigheid en nevenwerkingen bleken de grootste obstakels. Praktisch moeilijk
te organiseren (bijvoorbeeld door het werken in een ploegensysteem), te weinig uitleg en
multifarmacologie werden ook vermeld. De meeste patiënten vonden dat ze zelf moeten instaan voor
goede therapietrouw.
C.
Overlopen van patiëntenbrief
Eerst werd in verstaanbare taal uitgelegd wat de ziekte precies was en werd hun T-score besproken. Er
werd ook uitgelegd waarom het zo moeilijk was om de medicatie correct in te nemen.
In het deel over de medicatie werd uitgelegd waarom het werkt en hoe de nevenwerkingen konden
beperkt worden. Bisfosfonaten moeten ’s morgens een half uur voor het ontbijt met een groot glas
water worden ingenomen. Daarna mag de patiënt niet meer gaan liggen. Er werd overlegd hoe dit
praktisch haalbaar was; bijvoorbeeld, intussen de ontbijttafel klaarzetten, wassen, krant lezen,... Er werd
een weekdag uitgekozen waarop het makkelijker was om zich aan de inname te herinneren;
bijvoorbeeld, zondag voor ze naar de kerk gaan of op donderdag wanneer ze de kleinkinderen naar
school brengen. Of op de kalender de eerste week van de maand markeren. Voor calcium en vitamine D
werd aangeraden dit bij de avondmaaltijd in te nemen. Het is dan makkelijk om het doosje bij het
servies of bij de broodmand klaar te zetten.
Er werd ook veel tijd besteed aan beweging en het beperken van het valrisico. Eerst werd uitgelegd
waarom beweging het vallen beperkt, daarna wat ze er zelf aan konden doen. Bijvoorbeeld stevig
schoeisel dragen, opletten met snoeren op de vloer, zorgen voor goed zicht en goede verlichting,...
Slechts 7 van de 15 deelnemers herinnerden zich bij het tweede contact de patiëntenbrief.
D.
Gedragsverandering en dosisaanpassing bespreken
Als laatste van dit gesprek werd overlegd wat er nu ging veranderen aan de behandeling, en hoe dit
haalbaar was. Dit handelde voornamelijk over het opstarten van het juiste calcium en vitamine D
supplement en op welke manier dit niet zou worden vergeten. Er werd een volgend contactmoment
afgesproken.
Aanpassingen doorgevoerd na de eerste sessie:
-
Opstarten calcium en vitamine D: 10/15
Wijziging van tijdstip of manier van inname medicatie: 2/15
Niets: 4/15
Opstarten bisfosfonaat: 1/15
28
Niemand wenste de frequentie aan te passen, voornamelijk omdat ze niet van gewoonte wilden
veranderen.
E.
Telefonische recall
Hier werd kort overlopen hoe ze het onderzoek hadden ervaren. Er waren weinig bijzonderheden te
melden. De dosisaanpassingen aangebracht tijdens het tweede contactmoment werden goed
verdragen. Specifiek bij één patiënt werd gepolst of ze nog een bisfosfonaat nam, wat bevestigd werd.
29
V.
Discussie
Het opzet van dit onderzoek was te weten komen of de osteoporosepatiënten in onze praktijk
therapietrouw zijn, en of we hier verbetering in kunnen brengen. Het is niet nuttig om de resultaten per
interventie te evalueren, aangezien het om het complex van kleine interventies gaat, dat verbetering
kan brengen.
A.
Bespreking van de resultaten.
Het screenen naar therapietrouw is niet eenvoudig, vooral omdat er geen gouden standaard bestaat
voor het meten ervan.18 Bovendien gaat het over volhouden van medicatie, een correcte manier van
inname en een levensstijlaanpassing. Het onderzoek dient dus op drie vlakken uitgevoerd te worden.
Ook in dit onderzoek was een objectieve meting van therapietrouw moeilijk haalbaar.
-
-
-
Initieel bedroeg de therapietrouw voor bisfosfonaten 53% en voor calcium en vitamine D 26%.
Dit komt overeen met gegevens uit de literatuur, waarin wordt aangegeven dat therapietrouw
voor medicatie die frequenter moet ingenomen worden, lager ligt. Therapietrouw voor
osteoporose varieert in de literatuur van 40% tot 60%.
Na de interventie steeg de therapietrouw voor bisfosfonaten tot 66%, en voor calcium en
vitamine D tot 86%. Dat therapietrouw voor calcium en vitamine D na interventie hoger ligt dan
voor bisfosfonaten is verrassend om hoger vermelde reden. Mogelijks is de verklaring hiervoor
dat wanneer bij het eerste contact een supplement werd opgestart, therapietrouw hiervoor al
na drie maanden, bij de tweede interventie, werd geëvalueerd. Therapietrouw zakt gemiddeld
na zes maanden.
Patiënten bewogen meer in de periode van het tweede vraaggesprek dan in de eerste periode.
Hier is echter een belangrijke confounder te vermelden, namelijk dat de weersomstandigheden
in de eerste periode veel slechter waren, wat mogelijks invloed heeft gehad op beweging, zoals
vaker de auto nemen,...
De kennis over osteoporose en de therapie was voor de interventie laag. Foute antwoorden,
zoals ‘pijn in de rug’ , ‘slijtage van het bot’ en ’ik weet niets af over de therapie’ werden na de
interventie niet meer vermeld. Juiste antwoorden werden vaker gegeven. ‘Osteoporose geeft
sneller breuken’ steeg van 53% naar 66%. ‘Osteoporose betekent broze botten’ steeg van 40%
naar 66%. ‘Therapie versterkt de botten’ steeg van 66% naar 80%. Dat calcium en vitamine D
noodzakelijk zijn voor de therapie steeg van 6% naar 33%.
De kennis over osteoporose en de therapie steeg dus na interventie. Kennis is een cruciale stap
in gedragsverandering. Een juiste risico-inschatting is belangrijk voor goede therapietrouw.
De vragen of osteoporose een belangrijke plaats innam in het leven, en wat de verwachtingen
waren bij een juiste medicatie-inname, brengen weinig informatie. Deze vragen werden ook
30
-
-
meer gesteld in het kader van motivational interviewing, waarin aandacht aan de visie van de
patiënt gegeven wordt. De vragen werden dus niet gesteld om vergelijkend onderzoek te doen.
Bij de reden voor therapieontrouw stijgen na interventie de volgende argumenten: ‘Ik vergeet
het af en toe’ (van 46% naar 60%), ‘Bezorgd over of last van de nevenwerkingen’ (van 40% naar
46%), en ‘Te duur’ (van 0% naar 13%). Deze laatste stijging vond plaats bij patiënten die
voordien geen supplementen namen.
Argumenten die minder vernoemd werden bij het tweede contact waren: ‘Moeilijk te
organiseren’ (van 33% naar 20%), en ‘Te weinig uitleg’ (van 26% naar 13%).
De interventie bracht dus blijkbaar beterschap in het organiseren van de medicatie-inname, en
verschafte uitleg over de reden van inname.
Bij de vraag wie de verantwoordelijkheid draagt voor therapietrouw, daalde het antwoord ‘Ik
verwacht van mijn arts dat hij mij hierin begeleidt’ van 46% naar 33%. Mogelijks brengt meer
kennis ook meer eigen verantwoordelijkheid mee.
B.
Evaluatie van de interventies
Voor interventies bestaat ook geen vaste standaard.22 Nu we sinds een aantal jaren weten dat er heel
wat meer factoren meespelen dan alleen patiëntgerelateerde, worden ook de interventies steeds
complexer. Er is dan ook van geen enkele alleenstaande interventie geweten dat het therapietrouw kan
verbeteren. Het zou zeer arbeidsintensief zijn om voor elke patiënt die chronische medicatie neemt drie
contactmomenten van 60, 40 en 5 minuten te voorzien. Wel is het haalbaar om de gesprekstechnieken
tijdens de consultaties te implementeren, een patiëntenbrief mee te geven en op tijd medicatie te
evalueren en eventueel over te schakelen op een minder frequente dosering.
-
Motivational interview: De drie kernwoorden: evocation, collaboration en
autonomy waren zeker aanwezig tijdens het interview. Er werd gevraagd wat de
patiënt al wist over osteoporose en de medicatie, de patiënt was partner in het
onderzoek en nam uiteindelijk zelf de beslissing wat er veranderd kon worden in
de therapie. Ook de vier principes werden gerespecteerd: Er werd empathie
getoond voor het feit dat het moeilijk is om medicatie vol te houden. Met de
vraag of osteoporose belangrijk was, en wat hun verwachtingen waren bij goede
therapietrouw, kon discrepantie opgewekt worden tussen wat ze deden en wat ze
verwachtten. Door te overleggen wat voor de patiënt haalbaar is qua
gedragsverandering, bevestig je hem in zijn kunnen.
-
Patiëntenbrief: Educatie blijft een belangrijk element van self-management,
zolang het niet op een paternalistische manier gebeurt. Hoewel weinig patiënten
zich de brief herinnerden, waren ze tijdens het eerste contactmoment hierin het
meest geïnteresseerd. Herhaling blijkt belangrijk bij motivatie bij chronische
ziekten.21
31
C.
-
Dosisaanpassing: Weinig patiënten verlangden dit, omdat ze zo uit hun
gewoonten moesten treden. Enkel voor calcium en vitamine D werd soms
overgeschakeld van zakjes naar kauwtabletten of omgekeerd, eerder om
praktische redenen.
-
Telefonische recall: Dit had beter tussen de twee contactmomenten in gezeten. Er
was ook geen vaste vragenlijst voorzien.
Minpunten van het onderzoek
Het recruteren van patiënten gebeurde telefonisch, waardoor enkel gemotiveerde patiënten meededen
aan de studie. Dit heeft zeker een invloed gehad op de resultaten. Het kleine aantal patiënten maakt dat
de resultaten statistisch niet significant zijn.
Daarnaast verliep de studie over acht maanden, wat te kort is om therapietrouwverbetering te kunnen
evalueren.
De berekening van therapietrouw gebeurde aan de hand van een vraaggesprek tussen de patiënt en de
behandelende arts, wat dus zeker niet objectief is. Ook hier zal therapietrouw overschat worden. De
vragen zijn niet gevalideerd, omdat dit in het kader van motivational interview niet nuttig is.
D.
Reacties van de patiënten
Alle 15 patiënten reageerden enthousiast. Bij de start werden ze bedankt voor hun deelname, waarop
hun reactie was dat ze blij waren dat we aandacht gaven aan die onbekende ziekte, en dat ze benieuwd
waren. Ook na het afsluiten van de eerste sessie zeiden ze dat er nu wat meer duidelijkheid was over de
ziekte. Het ging hen blijkbaar vooral over de praktische informatie: Wat is de ziekte? Hoe neem ik de
medicatie in? Waarom is dat belangrijk? Die boodschap werd aan het einde van het onderzoek aan mij
doorgegeven, maar ook tijdens latere consultaties bij de collega‘s. Bij de tweede sessie was het soms
iets moeilijker om patiënten te mobiliseren. Twee patiënten vroegen bijvoorbeeld of het telefonisch kon
doorgaan. Toch werd aan het einde van de sessie vaak gevraagd naar de resultaten van het onderzoek,
of er eigenlijk veel patiënten waren die niet wisten dat ze ook calcium en vitamine D moesten
innemen,...
E.
Veranderingen in de praktijk
De belangrijkste verandering is dat er nu aandacht is voor therapietrouw, en dit niet alleen bij
osteoporose, maar ook bij diabetes melitus, hypertensie, psychofarmaca,... In mijn eigen
gesprekstechnieken merk ik dat ik vaker bij de patiënt probeer los te krijgen wat ze zelf al weten. Dit is
voor mij een makkelijker vertrekpunt om te motiveren.
Specifiek voor osteoporose ligt er in de praktijk en patiëntenbrief klaar. Er wordt bij het opstarten van
therapie meer aandacht gegeven aan calcium en vitamine D. Daarbij wordt ook duidelijker vermeld hoe
32
ze dit best innemen. Wat ook vernieuwend is, is dat we nu de duidelijke terugbetalingcriteria voor
terugbetaling van botdensitometrie kunnen toepassen. Bij twee patiënten die uit de onderzoeksgroep
vielen omdat hun botdensitometrie ouder dan vijf jaar was, werd geëvalueerd of medicatie nog absoluut
noodzakelijk was.
F.
Enkele opmerkelijke resultaten
In het tweede vraaggesprek wordt bij de vraag ‘Wat weet je over de medicatie?’ vaker
geantwoord dat het nevenwerkingen heeft. Mogelijks heeft de uitleg in het eerste
contactmoment hier iets mee te maken.
Bij de vraag naar wat patiënten verwachten bij een correcte medicatie-inname, was het
opvallend hoe weinig patiënten daarin een vermindering van het aantal breuken vermeldden in
hun antwoord. De meeste patiënten gaven heel concrete zaken aan. Zo hadden veel patiënten
een moeder die krom liep, en dit wilden ze vermijden. Of ze wilden concrete cijfers zien,
bijvoorbeeld een botdensitometrie die verbetering aangaf.
Of osteoporose een belangrijke plaats inneemt in hun leven, konden de meeste patiënten maar
moeilijk beantwoorden. Enkele patiënten reageerden zeer verzekerd dat dit belangrijk was,
vooral uit angst voor de gevolgen ervan. Naar de toekomst toe zou het interessant zijn om na te
gaan of dit op een objectievere manier kan beoordeeld worden en te kijken of dit rechtstreeks
gerelateerd is aan betere therapietrouw.
Mijn persoonlijke perceptie was dat de belangrijkste reden voor therapieontrouw gebrek aan
kennis is. De meesten gaven namelijk aan dat ze niet wisten dat ze calcium en vitamine D
moesten innemen. Toch, wanneer er rechtstreeks naar gevraagd werd, gaven relatief weinig
patiënten dit als antwoord (‘te weinig uitleg’).
33
VI.
Conclusie
Therapietrouw is een onderschat probleem. Het is van belang dat voorschrijvers hier oog voor hebben.
Zeker naar de toekomst toe, wanneer chronische stille aandoeningen steeds een groter deel van de
eerstelijnsgeneeskunde zullen vormen.
Zo is voor osteoporose, een aandoening die kostbare gevolgen kan hebben, therapietrouw bedroevend
laag.
Toch kan er wat aan gedaan worden. Bij interventies dient er rekening gehouden te worden met de
patiënt, met ziektegerelateerde en therapiegerelateerde factoren. Ook de gezondheidszorg en sociaaleconomische factoren kunnen hierin een rol spelen.
Door de patiënt op een juiste manier te motiveren, is het mogelijk een gedragsverandering te
veroorzaken. Vooral hier dient verder onderzoek naar te gebeuren; bijvoorbeeld, het opstellen van een
consultatieschema specifiek voor het motiveren van therapietrouw.
34
VII. Referenties
1
WHO Scientific Group on the Prevention and Management of Osteoporosis. 2000: Geneva, Switzerland.
Prevention and management of osteoporosis: report of a WHO scientific group. (WHO technical report series; 921)
2
RIZIV. De doelmatige behandelingen voor de preventie van breuken ten gevolge van osteoporose. Juryrapport
consensusvergadering. 2005. p. 61
3
Belgisch Staatsblad augustus 2010
4
CBO. Osteoporose. Tweede herziene richtlijn. 2002. p. 156
5
H. Johansson, J. A. Kanis, E. V. McCloskey, A. Odén, J.-P. Devogelaer, J.-M. Kaufman, A. Neuprez, M. Hiligsmann,
O. Bruyere, J.-Y. Reginster. A FRAX® model for the assessment of fracture probability in Belgium. Osteoporos Int
(2011) 22:453–461
6
NHG Standaard Osteoporose. Oktober 2005.
7
Katarina T. Borer. Physical Activity in the Prevention and Amelioration of Osteoporosis in Women. Sports Med
2005; 35 (9): 779-830
8
Bonaiuti D, Shea B, Iovine R, Negrini S, Welch V, Kemper HHCG, Wells GA, Tugwell P, Cranney A. Exercise for
preventing and treating osteoporosis in postmenopausal women (Review). Cochrane Database of Systematic
Reviews 2002, Issue 2. Art. No.: CD000333
9
Domus Medica aanbeveling. Letsels ten gevolge van vallen bij 65-plussers. Mei 2001.
10
Boonen S, Vanderschueren D, Haentjens P, Lips P. Calcium and vitamine D in the prevention and treatment of
osteoporosis. J of Internal Med 2006 259: 539–552
11
Boonen S, Verbrugge F. H. Calcium en vitamine D onder de orm van supplementen in de preventie en
behandeling van osteoporose: indicatiegebied, efficiëntie en veiligheid. Tijdschr. Voor Geneeskunde, 66, nr. 24,
2010. 1161-1168
12
Opinder Sahota. Reducing the risk of fractures with calcium and vitamin D, BMJ 2010; 340:b5492
13
Bolland MJ, Barber PA, Doughty RN. Vascular events in healthy older women receiving calcium supplementation:
a randomized controlled trial. BMJ 2008; 336: 262-266
14
Rizolli R, Bruyere O, Cannata-Andia JB, Devogelaer JP, Lyritis G, Ringe JD, Vellas B, Reginster JY. Management of
osteoporosis in the elderly. Curr Med Res Opin. 2009; 25:10, 2373-2387.
15
Boonen S, Vanderschueren D, Venken K, Milisen K, Delforge M, Haentjens P. Recent developments in the
management of postmenopausal osteoporosis with bisphosphonates: enhanced efficacy by enhanced compliance.
J Intern Med. 264; 315-332
35
16
Wells GA, Cranney A, Peterson J, Boucher M, Shea B, Welch V, Coyle D, Tugwell P. Alendronate for the primary
and secondary prevention of osteoporotic fractures in postmenopausal women. Cochrane Database of Systemati5c
Reviews 2008, Issue 1. Art. No.: CD001155
17
Chris R. Cardwell, PhD; Christian C. Abnet, PhD; Marie M. Cantwell, PhD; Liam J. Murray, MD. Exposure to Oral
Bisphosphonates and Risk of Esophageal Cancer. JAMA. 2010;304(6):657-663.
18
Osterberg L, Blaschke T. Adherence to medicine. N Engl J Med 2005; 353:487-97.
19
Sabate E. Adherence to long-term therapies: evidence for action. Geneva: World Health Organization, 2003.
(Accessed July 11, 2005, at http://www.who.int/chronic_conditions/en/adherence_report.pdf.)
20
Warriner AH, Curtis JR. Adherence to osteoporosis treatments: room for improvement. Curr Opin Reumatol
2009. 21: 356-362.
21
Vermeire E, Hearnshaw H, Van Royen P, Denekens J. Patient adherence to treatment: three decades of research.
A comprehensive review. J Clin Pharm Ther, 26, 331±342
22
Haynes RB, Ackloo E, Sahota N, McDonald HP, Yao X. Interventions for enhancing medication adherence.
Cochrane Database of Systematic Reviews 2008. Issue 2. Art. No.: CD000011.
23
Gleeson T, Iversen MD, Avorn J, Brookhart AM, Katz JN, Losina E, May F, Patrick AR, Shrank WH, Solomon DH.
Interventions to improve adherence and persistence with osteoporosis medications: a systematic review.
Osteoporos Int. 2009. 20: 2127-2134
24
Ström O, Borgström F, Kanis JA, Jönsson B. Incorporating adherence into health economic modelling of
osteoporosis. Osteoporos Int. 2009 Jan;20(1):23-34.
25
Barrett-Connor E, Ensrud K, Tosteson ANA, Varon SF, Anthony M, Daizadeh N, Wade S. Design of the POSSIBLE
USTM Study: postmenopausal women’s compliance and persistence with osteoporosis medications. Osteoporos Int
2009. 20: 463-472.
26
Searight R. Realistic approaches to counseling in the office setting. Am Fam Physician. 2009 Feb 15;79(4):277-84
27
Broothaerts JP, Tack M. Verslaving en motivationele gesprekstechnieken. Leuven-Apeldoorn. Garant.2001. p 209
28
Miller WR, Rollnick S. Motivational Interviewing. Preparing people for change. (Second edition). New York.
Guilford Press. 2002. P 428
29
Hettema J, Steele J, Miller W. Motivational Interviewing. Annu. Rev. Clin. Psychol. 2005. 1:91-111
36
VIII.
Bijlagen
•
Bijlage 1: Vragenlijst
•
Bijlage 2: Patiëntenbrief
37
Bijlage 1
Vragenlijst ivm de behandeling van osteoporose
Opm: Er mag meer dan 1 antwoord gegeven worden bij dezelfde vraag. De vragensteller neemt samen met de ondervraagde de
vragenlijst door en zoeken samen naar het meest aansluitende antwoord.
Patiëntgegevens:
-
Naam-Voornaam:
Leeftijd:
Geslacht:
M/V
Corticosteroïdengebruik:
ja/neen
Hoeveel?
Voorgeschiedenis van indeukingsfractuur van de wervel?
ja/neen
Bewezen osteoporose met DEXA-meting?
ja/neen
Bewezen osteopenie met DEXA-meting?
ja/neen
Verblijf in een instelling?
ja/neen
Huidige medicamenteuze behandeling:
• Bisfosfonaten: ja/neen
• Calcium:
ja/neen
• Vit D:
ja/neen
• Geen
1. Bisfosfonaten (Fosamax®, Fosavance®, Alendronate®, Bonviva®, Actonel®, Beenos®, Bonefos®, Bondronat®,
Osteodidronel®, Aredia®, Pamidrin®, Aclasta®, Zometa®)
a.
b.
c.
d.
e.
Hoe vaak neem je bisfosfonaten in?
Altijd (afhankelijk van product: 1xper dag, 1x per week, 1x per maand)
Bijna altijd (zelden vergeet ik het)
Af en toe (ongeveer de helft van de tijd vergeet ik het)
Bijna nooit
Ik neem geen bisfosfonaat in
Wanneer neem je bisfosfonaat in?
a. ’s Ochtends, een half uur voor het ontbijt
b. Tijdens of na mijn maaltijd
c. ’s Avonds
d. NVT
38
Neem je bisfosfonaat tegelijk met calcium in?
Ja/neen
2. Calcium en Vitamine D ( Cacit®, Calci-chew®, Sandoz Calcium®, Steocar®, Cacit Vit D 1000/880®, Cacit Vit D3
500/440®, CaD3mylan®, D-vital®, Sandoz Ca-D®, Steovit D3®)
Hoeveel calcium (+Vit D) neem je in?
a. < 2 zuivelconsumpties per dag
b. ≥2 zuivelconsumpties per dag
c. < 4 zuivelconsumpties per dag
d. ≥4 zuivelconsumpties per dag
e. 1 supplement Ca van 500 mg
f. 2x 500 mg Ca of 1x 1000 mg
g. 1 supplement Vit D van 440 IE
h. 1 supplement Vit D van 880 IE
i. 1 supplement van Calcium 1000 en vit D 880
Hoe vaak neem je calcium (+Vit D) in?
a.
b.
c.
d.
Elke dag
Bijna elke dag (1x in de week niet)
Af en toe (ongeveer 1x op de 2 niet)
Bijna nooit
Wanneer neem je Calcium (+ Vit D) in?
a. ’s Ochtends, een half uur voor het ontbijt
b. Tijdens of na mijn maaltijd
c. ’ s Avonds
3. Beweging
Hoe vaak doe je aan beweging?
a.
b.
c.
d.
e.
Elke dag een half uur
≥3x per week een half uur
< 3x per week een half uur
<1x per week
Nooit
39
Neemt osteoporose een belangrijke plaats in in je leven? Ja
Acht je medicatie noodzakelijk? Ja:
Neen
neen:
4. Waarom neem je de medicatie niet (altijd) in?
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
Te weinig uitleg
Bezorgd over de veiligheid van de medicatie
Bezorgd of last van nevenwerkingen
Praktisch moeilijk te organiseren (frequentie van dosering)
Te duur
Ik zie het nut van de medicatie niet in
Ik heb niet voldoende vertrouwen in de voorschrijver
Ik neem al te veel medicatie
Ik vergeet het af en toe
De materie interesseert me niet zo
5. Indien je niet altijd je medicatie inneemt, dan...
(vul in wat het beste bij je past)
a. Verwacht ik van mijn arts dat hij/zij mij hierin begeleidt
b. Is het mijn eigen verantwoordelijkheid dat mijn medicatie correct en op tijd wordt
ingenomen
c. Verwacht ik van mijn omgeving (partner, familie,...) dat ze mij ondersteunen om mijn
medicatie juist in te nemen
d. Maakt mij dat niet zo veel uit, en moet er niets ondernomen worden om dit te
veranderen
Wat weet je van osteoporose?
Wat weet je van medicatie?
Wat zijn je verwachtingen als je je medicatie goed inneemt?
Opmerkingen / toelichtingen van de patiënt:
40
Bijlage 2
Patiëntenbrief
Bron: BMJ group, NHG-Patiëntenbrieven
Osteoporose
Wat is osteoporose? Wat is osteopenie?
Osteoporose en osteopenie zijn aandoeningen waarbij het bot minder stevig is en makkelijker breekt.
Het is een vaak voorkomende aandoening, vooral bij vrouwen na de menopauze, of bij mensen die
cortisonen innemen.
In normale omstandigheden wordt er voortdurend nieuw bot aangemaakt en oud bot afgebroken.
Naarmate men ouder wordt, de menopauze intreedt of men cortisonen inneemt, gebeurt de afbraak
iets sneller dan de opbouw. Bij osteoporose en osteopenie is die afbraak nòg meer uitgesproken.
De diagnose wordt gesteld door een meting van de botdensiteit. Een T-score tussen 1 en -1 is normaal.
Tussen -1 en -2,5 spreken we over osteopenie. Is de score lager dan -2,5 heb je osteoporose.
Wat zijn de symptomen?
Zowel osteoporose als osteopenie geven geen klachten. Daarom wordt de aandoening soms laat
vastgesteld, bijvoorbeeld wanneer iemand een bot breekt. Bij osteoporose is er vaak niet veel nodig om
een bot te breken: even struikelen, zwaar materiaal opheffen of zelfs niezen kan voldoende zijn.
De botten die het vaakst breken bij deze aandoeningen zijn: de ruggenwervels, de pols en de heup.
Wat kan je eraan doen?
• Medicatie
Bisfosfonaten worden het vaakst voorgeschreven bij osteoporose. Ze zijn niet aangewezen bij
osteopenie. Alendronaat (zoals Fosamax), risedronaat (zoals Actonel) en ibandronaat (zoals Bonviva)
zijn zowat de bekendste producten. Sommige medicatie moet je elke dag innemen, andere elke week,
andere dan weer elke maand.
Bisfosfonaten dien je in te nemen een half uur voor je ontbijt, op een nuchtere maag, met een groot
glas water. Tot een uurtje nadien mag je niet meer gaan neerliggen. Bisfosfonaten kunnen wat last
geven in de maag en in de slokdarm, maar als je ze op deze manier inneemt, beperk je die last.
41
• Wat kan ik zelf doen?
-
Voeding. Gezond bot heeft nood aan calcium. Vitamine D zorgt ervoor dat je calcium uit de
voeding opneemt. Calcium vind je in melk, yoghurt, kaas, pudding en in groene bladgroenten zoals broccoli- en noten. Vitamine D haal je uit het zonlicht, uit vette zeevis -zoals zalm en
makreel- en uit margarine en boter.
Bij osteoporose volstaan calcium en vamine D uit de voeding niet meer, en dien je extra calcium
en vitamine D supplementen in te nemen.
-
Beweging. Er bestaan goede argumenten dat beweging de aanmaak van bot bevordert en het
risico op vallen verkleint. Je kan bijvoorbeeld drie à vijf keer per week een half uurtje wandelen,
zwemmen,...
Tips om het risico op vallen te verkleinen zijn: Draag goed schoeisel. Let op met tapijten en
snoeren op de vloer. Zorg voor een goede verlichting, ook als je ’s nachts opstaat.
Waarom zou ik medicatie innemen?
Een botbreuk doet niet enkel pijn; op oudere leeftijd herstel je trager, en ben je met een botbreuk meer
hulpbehoevend. Alendronaat en risedronaat zijn producten die de kans op een botbreuk door
osteoporose fors kunnen verminderen. Ze voorkomen dus veel maar niet alle botbreuken.
Heb je vragen over de behandeling van osteoporose, kan je die met je arts bespreken.
42
Download