PIKETPAALTJES PROJECT ‘NATURALISME EN DE MOGELIJKHEID VAN THEOLOGIE’ Invulling door Taede A. Smedes, Atomiumberaad 4 januari 2011 Groep I: Naturalisme 1. Hoe luidt uw definitie of omschrijving van naturalisme, zo mogelijk met nadere toelichting of argumentatie? In het algemeen onderscheid ik twee hoofdvormen van naturalisme, te weten methodisch en metafysisch naturalisme.1 Methodisch naturalisme is de (impliciete) veronderstelling die vooral gangbaar is binnen de natuurwetenschappen, dat iedere empirisch waarneembare stand van zaken een noodzakelijke en voldoende natuurlijke, d.w.z. binnen-wereldlijke of immanente oorzaak heeft. Bovendien wordt die oorzaak meestal geformuleerd in termen van efficiënte oorzakelijkheid. Met andere woorden: zoals een detective die heeft vastgesteld dat er een moord begaan is, uitgaat van een menselijke moordenaar met een specifiek motief (tenzij deze detective een figuur is in een fantasy-roman of film waarin ook vampiers en geesten actoren zijn), zo gaan natuurwetenschappers ervan uit dat empirisch waarneembare standen van zaken door processen van natuurlijke oorzaken kunnen worden verklaard. De veronderstelling van het methodisch naturalisme behoort tot de zogenaamde tacit knowledge (cf. Polanyi2) van de natuurwetenschappers en komt bijvoorbeeld tot uiting in het idee dat wanneer de verklaring voor een stand van zaken onbekend is, dat dan verder gezocht moet worden, net zolang tot de oorzaak gevonden is. Dat wil zeggen dat de meeste natuurwetenschappers 1 Nadat deze tekst al geschreven was, ontdekte ik dat Mikael Stenmark eenzelfde onderscheid hanteert in zijn boek Scientism: Science, Ethics and Religion, Aldershot: Ashgate 2001. Stenmark stelt: Metaphysical naturalism maintains, roughly, that matter or physical nature alone is real and that everything that exists (life, mind, morality, religion and so on) can be completely explained in terms of matter or physical nature. These claims, however, are not scientific theories or assertions. They do not belong to biology, chemistry, physics or psychology. Methodological naturalism, on the other hand, is, roughly, the view that scientific explanations are to be in terms of only natural entities and processes. It says that scientists should seek naturalistic explanations of all natural events (96). Stenmerk stelt terecht: Methodological naturalism does not entail metaphysical naturalism. One can accept the former but reject the latter without logical inconsistency. Furthermore, methodological naturalism is the only form of naturalism science needs to work. That is to say, it is sufficient that only natural entities and processes will enter into the theories and explanations given by science for this enterprise to be successful; no further commitments about whether or not there exist objects and properties other than natural ones is required. Therefore, science is not a priori committed to a form of naturalism which excludes religion and which refutes the theological explanation. (96-97) 2 M. Polanyi, Personal Knowledge: Towards a Post-Critical Philosophy, Chicago/London: The University of Chicago Press 1962, en The Tacit Dimension, Chicago/London: The University of Chicago Press 1966. 1 ervan uitgaan dat de natuurlijke oorzaak in principe kenbaar is, hetzij door nu grondiger onderzoek te verrichten, hetzij in de toekomst wanneer nauwkeuriger instrumentarium is ontwikkeld. Metafysisch naturalisme is een inductieve extrapolatie van het methodisch naturalisme tot een wereldbeeld met universele pretenties, waarin de werkelijkheid als (efficiënt) causaal gesloten wordt beschouwd, en op grond waarvan het bestaan van mogelijke niet- of bovennatuurlijke oorzaken a priori wordt ontkend. Zo wordt bijvoorbeeld het bestaan van een onstoffelijke ziel ontkend door metafysisch naturalisten, omdat ze menen dat het gedrag van mensen voldoende kan worden herleid tot neuronale processen in de hersenen (reductionisme); bovendien zijn dergelijke processen deterministisch, zodat ook de menselijke vrije wil kan worden ontkend ten gunste van een universeel determinisme.3 2. Welke kritiek op en twijfel inzake uw eigen positie m.b.t. naturalisme hebt u? Ik heb geen enkel probleem met methodisch naturalisme en vind bijvoorbeeld bewegingen als Intelligent Design, die proberen het methodisch naturalisme onderuit te halen, onzinnig. Methodisch naturalisme is een uitermate succesvolle wetenschappelijke strategie gebleken en verdient alle lof. Ik zie echter wel problemen met het metafysisch naturalisme. Het grootste probleem met het metafysische naturalisme is dat het niet-wetenschappelijk is, maar een metafysisch systeem dat pretendeert wetenschappelijk te zijn. Metafysisch naturalisme past wellicht bij de wetenschappelijke data, maar is een positie die niet noodzakelijk volgt uit de data. Zoals iedere filosoof weet is er een verschil tussen wetenschappelijke data en de interpretatie(s) daarvan. Een bepaalde interpretatie van de data wordt niet afgedwongen door de data zelf. Zo hebben neurowetenschappers vastgesteld dat er correlaties zijn tussen hersenprocessen en bewustzijnstoestanden. Betekent dat nu dat ons bewustzijn niets meer is dan wat er zich in onze hersenen afspeelt? Metafysisch naturalisten beamen dat, maar daarmee overspelen ze hun hand. Immers, een correlatie zegt op zich nog niet zoveel. William James’ meende dat de hersenen fungeren als een soort ‘radio-ontvanger’, en dit is een verklaring voor bewustzijn die net zo goed bij de data past als een materialistisch-reductionistische verklaring.4 Dat veel mensen geneigd zijn om James’ verklaring van bewustzijn niet-plausibel te vinden komt voor rekening van de indoctrinerende werking die er uit gaat van metafysisch-naturalistische claims in onze cultuur. Met indoctrinerend bedoel ik dat de meeste invloedrijke neurowetenschappers, alsook de journalisten die erover schrijven, het metafysisch-naturalistische wereldbeeld delen. Zowel de populairwetenschappelijke boeken van Dick Swaab en Victor Lamme, als de artikelen over neurowetenschappen die in De Volkskrant en NRC Handelsblad verschijnen zijn gestoeld op dit metafysisch naturalisme. En als iets maar vaak genoeg door experts gezegd wordt (ook al hebben de experts in dat geval een metafysische pet op), wordt het vanzelf door lezers en luisteraars zonder die expertise als waarheid aangenomen. Let wel: ik zeg niet dat bewustzijn niets met de hersenen of met het lichaam te maken heeft, maar dat het voorbarig is om bewustzijn en fysische processen te identificeren. 3 Ik denk hier in het bijzonder aan de posities die recentelijk verdedigd zijn door hersenwetenschappers Victor Lamme (De vrije wil bestaat niet: Over wie er echt de baas is in het brein, Amsterdam: Bert Bakker 2010) en Dick Swaab (Wij zijn ons brein: Van baarmoeder tot Alzheimer, Amsterdam: Contact 2010). 4 Zie http://tasmedes.web-log.nl/tasmedes/2008/07/william-james-o.html. Het gaat om het artikel ‘Human Immortality: Two Supposed Objections to the Doctrine’ van James. 2 Een ander groot probleem dat ik heb met metafysisch naturalisme, is dat het onze huidige wetenschappelijke kennis als ultiem lijkt te beschouwen. De conclusies die Swaab en Lamme uit hun onderzoek trekken, zijn groots en meeslepend, maar als wetenschapper moet je erkennen dat ze tegelijkertijd ook erg beperkt en voorlopig zijn. Daar komt nog bij dat er een oeverloos vertrouwen (grenzend aan religieus geloof) in de potentie van natuurwetenschap zit, en dat er een rotsvaste overtuiging is dat alle vragen die er nu zijn in de nabije of verre toekomst door de natuurwetenschap beantwoord zullen worden. De bescheidenheid ten aanzien van (de voorlopigheid van) wetenschappelijke kennis die wetenschappers zou moeten kenmerken, herken je vaak niet bij diegenen die een metafysisch naturalisme verdedigen. 3. Vermijdt of aanvaardt u de ‘metafysische verdubbeling’, met welke argumenten? Een metafysische ‘verdubbeling’ impliceert m.i. dat er toch een uiteindelijk dualisme tussen deze werkelijkheid en een ‘aan gene zijde’ zou zijn. Zoals ik vanaf vraag 6 zal betogen, vermoed ik dat het denken in termen van dualismen uiteindelijk niet werkt als het aankomt op het nadenken over de aard en structuur van de werkelijkheid als geheel, en dat een ‘holistische’, meerdimensionale benadering wellicht adequater is. Ofschoon ik het begrip ‘transcendentie’ lief heb, geef ik dat een andere invulling dan de ‘metafysische verdubbeling’ zoals die in het Westerse denken ingesleten is geraakt. 4. Vat u de werkelijkheid op als een open of een gesloten werkelijkheid? Dit is voor mij een niet te beantwoorden vraag. Ik vermoed dat de achtergrond van de vraag te maken heeft met het idee dat in een (causaal) gesloten werkelijkheid echte ‘vernieuwing’ of ‘nieuwheid’ (novelty) niet echt mogelijk is, dat het gaat om reconfiguraties van bestaande elementen, en dat een dergelijke werkelijkheid derhalve deterministisch is. Dat alles geloof ik niet, en het is wetenschappelijk ook niet aantoonbaar dat onze werkelijkheid zo in elkaar zit. Toch is ook niet wetenschappelijk aan te tonen dat echte ‘nieuwheid’ wél mogelijk is. Met andere woorden: of de werkelijkheid open of gesloten is, is domweg een kwestie van smaak. Persoonlijk ga ik er vanuit, en ik vermoed dat de meeste mensen ook zo leven, dat onze werkelijkheid open is, creatief is en derhalve gekenmerkt wordt door verrassingen en nieuwheid. 5. Hoe beoordeelt u het onderscheid tussen enerzijds een naturalisme waarin werkelijkheid samenvalt met voor de wetenschappelijke operaties toegankelijke werkelijkheid, en anderzijds een naturalisme waarin de opvatting van werkelijkheid niet zo strak gebonden is aan wetenschappelijke kenbaarheid? Ik ga ervan uit dat met ‘wetenschappelijke operaties’ bedoeld wordt natuurwetenschappelijke operaties. Wat betreft de eerste vorm van naturalisme, zou ik zeggen dat dit een reductionistische visie betreft, waarin alleen werkelijk is wat voor wetenschappelijke operaties toegankelijk is. Dit is een vorm van sciëntisme die de Zweedse filosoof Mikael Stenmark ontological scientism noemt.5 5 M. Stenmark, Scientism, 7v. Stenmark definieert ontological scientism als: ‘The view that the only reality that exists is the one science has access to’, hetgeen impliceert dat: ‘Reality is what science says it is. Only entities, causes or processes with which science deals are real, period. If science cannot grasp something, it has no reality. It is only fiction’ (8). Stenmarks gebruik van de term ‘scientism’ is veelal van toepassing op sterke vormen van naturalism, zodat zijn boek als een analyse van (metafysisch) naturalisme kan worden gelezen. 3 Stenmark stelt dat ontologisch sciëntisme tevens epistemic scientism impliceert,6 aangezien we niets kunnen weten over wat niet bestaat. Met andere woorden, ontologisch sciëntisme (of naturalisme) maakt tevens een (impliciete) claim over kenbaarheid; andersom hoeft dat niet het geval te zijn. Wat betreft de tweede vorm van naturalisme, zou ik zeggen dat ik niet helemaal begrijp waarom deze visie nog ‘naturalisme’ genoemd wordt, tenzij hiermee wordt bedoeld de (metafysische) stelling of aanname dat de werkelijkheid causaal gesloten is, ook al kunnen we nooit alle causale geschiedenissen kennen. Stenmark geeft overigens een prima definitie van metafysisch naturalisme, wanneer hij schrijft: … we could say that scientists adhere to ontological and epistemic Scientism when they present the scientific account as complete. No further explanation beyond the scientific one is necessary or even possible.7 Mijn persoonlijke visie is dat een reductie van ‘werkelijkheid’ tot dat domein wat voor natuurwetenschappelijke operaties toegankelijk is of tot het domein van wat wetenschappelijk kenbaar is, een verlies van werkelijkheid oplevert. De geobserveerde werkelijkheid wordt dan op een Procrustesbed gelegd en er is geen dwingende reden om ‘werkelijkheid’ op die manier te reduceren, al helemaal niet vanuit de natuurwetenschappen zelf. Met andere woorden, het impliceert een metafysische beslissing. Wanneer iemand een dergelijke reductie wel accepteert, is dat puur uit persoonlijke (subjectieve) motivaties. Groep II: Kennis en werkelijkheid 6. Hoe ziet u de verhouding subject-object met zijn connotaties: ziel-lichaam, geest-stof, bewustzijn-materie? Steeds meer begin ik te vermoeden dat het denken en spreken in termen van dichotomieën of dualismen een product is van onze geest (dus biologisch verankerd), dat het in onze Westerse cultuur met name opgang heeft gedaan sinds de Verlichting (vooral ook door de invloed van Descartes) en vooral ook in taal tot uiting komt. We zijn geneigd om voortdurend een scheiding te maken tussen verschillende tegenpolen, terwijl dat afwezig is in meer mystieke denkwijzen en met name in Oosterse culturen, waarin veel meer sprake is van ‘holistisch’ getinte denkwijzen waarbij tegenpolen hooguit twee aspecten van hetzelfde aanduiden (zoals binnen het Taoïsme yin en yang). Onze werkelijkheid vertoont dus wellicht ‘duale’ of ‘polaire’ aspecten, maar geen dualismen of dichotomieën. Als het dus gaat om subject en object, dan kunnen die weliswaar los van elkaar gedacht worden (dus conceptueel onderscheiden), maar ik raak er steeds meer van doordrongen dat subject en object 6 Stenmark definieert epistemic scientism als ‘The view that the only reality that we can know anything about is the one science has access to’ (Scientism, 4). En hij vervolgt: ‘The idea is that what lies beyond the reach of scientists cannot count as knowledge. The only sort of knowledge we have is the scientific kind of knowledge. There are no other valid (non-reducible) epistemic activities apart from science’ (4-5). 7 Stenmark, Scientism, 9. 4 uiteindelijk niet los van elkaar staan, maar op een ontologisch niveau nauw op elkaar betrokken zijn of zelfs ontologisch verstrengeld zijn. In verschillende vakgebieden wordt dit zichtbaar, onder andere binnen de filosofische fenomenologie, de neurofilosofie en cognitiewetenschappen (met name binnen de fenomenologisch geïnspireerde tak van embodied cognition, soms ook situated cognition genoemd), kwantumfysica, en de informatiewetenschappen. Dit alles impliceert dat ik vermoed dat de dualismen ‘ziel-lichaam’, ‘geest-stof’ en ‘bewustzijnmaterie’ de werkelijkheid niet weerspiegelen. De werkelijkheid is volgens mij niet dualistisch, maar holistisch of een continuüm. Dit betekent dat bijvoorbeeld met betrekking tot het onderscheid tussen ziel en lichaam een substantiedualistische visie zoals die na Descartes gangbaar is geworden niet langer voldoet. Dat geldt ook voor ‘geest-stof’ en ‘bewustzijn-materie’. Zelfs de meest fervente materialist zal erkennen dat materie kan leiden tot het ontstaan van bewustzijn – onze hersenen zijn hiervoor het bewijs. Betekent dit nu dat geest tot stof kan worden herleid, en bewustzijn tot materie? Beiden hebben met elkaar te maken, dat is duidelijk, maar het blijft toch ook de vraag wat ze precies met elkaar te maken hebben. Wanneer hersenfuncties zijn aangetast, bijvoorbeeld na een ongeluk, kan het gedrag van een persoon veranderen. Maar verandert daarmee ook diens bewustzijn? Specifieke ervaringen kunnen ook worden opgeroepen door middel van bijvoorbeeld hallucinerende middelen. Die worden vaak ‘bewustzijnsverruimend’ genoemd, alsof ze het bewustzijn zelf zouden veranderen. Maar hiermee wordt meestal uitgedrukt dat de persoon in kwestie ervaringen heeft, die volstrekt anders zijn dan alledaagse ervaringen. Betekent dit werkelijk dat het bewustzijn wordt aangetast? Of worden de hersenen zo gemanipuleerd, dat er ervaringen worden gecreëerd of opgeroepen die door het bewustzijn worden waargenomen? Bestaat er bewustzijn zonder hersenen? Zijn de hersenen wellicht een filter van bewustzijn? Impliceert correlatie noodzakelijkerwijs identificatie? (Vergelijk ook mijn toelichting op vraag 2.) In de toelichting op de volgende vraag kom ik hier ook weer op terug. Overigens denk ik niet dat we ooit uit dergelijke discussies geraken. Het gaat hier vermoedelijk om fundamentele kwesties die ons denken te boven gaan. Wat betreft de verhouding tussen geest en stof, en bewustzijn en materie neig ik dus tot een agnosticisme of ‘mysterianisme’.8 7. Hoe definieert u de eigenheid van subject-kennis? Laat ik ‘subject-kennis’ definiëren als: de kennis die verkregen wordt door perceptie. Die perceptie (observatie of waarneming) kan letterlijk een kijken-naar zijn, zoals het kijken naar de kerstboom in de kamer, of een luisteren-naar, zoals het luisteren naar een praatprogramma op de radio. Maar het kan ook een ervaring zijn, zoals het ervaren van pijn na het zich prikken aan een cactus, of het ervaren van honger, of genot tijdens het luisteren naar muziek, of zelfs een numineuze of religieuze ervaring. En perceptie kan ook innerlijke zelf-observatie zijn, zoals het observeren van de eigen denkprocessen tijdens zelfreflectie of bij sommige vormen van meditatie of mindfulness. In het laatste geval wordt duidelijk dat perceptie niet altijd bemiddeld hoeft te zijn, zoals ons lichaam 8 De term mysterianism werd geïntroduceerd door de filosoof Colin McGinn, zie bijvoorbeeld zijn The Mysterious Flame: Conscious Minds in a Material World, New york, Basic Books 1999, waarin hij stelt: ‘My main theme is that consciousness is indeed a deep mystery, a phenomenon of nature on which we have virtually no theoretical grip. The reason for this mystery, I maintain, is that our intelligence is wrongly designed for understanding consciousness’ (xi). 5 (d.w.z. de zintuigen) bij andere vormen van perceptie een bemiddelende rol speelt. Met andere woorden, perceptie omvat zintuiglijke ervaringen, maar ook intuïtief weten. De vraag echter bij alle vormen van perceptie is: wie of wat percipieert? Wie neemt waar? Bestaat er een ‘ik’ dat waarneemt? Een zenmeester zei ooit: ‘Wie ben jij? Stel je voor dat voor je op tafel een fles staat met daarop je naam. In die fles stop je alles wat jou tot jou maakt: je lichaam, je kennis, je karaktertrekken, je overtuigingen, echt alles. Vervolgens kijk je in de fles en bekijkt alles wat erin zit. En degene die dat alles bekijkt, dat ben jij’. Dit verhaal geeft aan dat ook iets van onze eigen subjectiviteit ons altijd ontsnapt. Onder invloed van de natuurwetenschappen zijn veel mensen geneigd om bewustzijn te vereenzelvigen met wat er in onze hersenen plaatsvindt, met onze overtuigingen (beliefs) of met onze gedachten. William James sprak zelfs van een stream of consciousness, zoals die bij Marcel Proust op literaire wijze neerslag vond. Maar de paradoxale uitspraak van de zenmeester geeft al aan dat het de vraag blijft of dat klopt. Zijn wij onze hersenen? Zijn wij onze overtuigingen, zijn wij onze gedachten? Of hebben we overtuigingen en gedachten? Natuurlijk zijn wij óók onze hersenen, en zijn wij óók onze gedachten, maar nooit alleen. We zijn niet restloos te herleiden tot hersenprocessen of gedachten, er is iets dat daaraan ontsnapt. En datgene wat ontsnapt is bewustzijn. Nu besef ik dat ‘bewustzijn’ een gevaarlijk woord is, omdat bewustzijn in het hedendaagse neurowetenschappelijke discours veelal wordt gelijkgesteld met hersenprocessen of met het gedrag dat mensen vertonen. Maar de uitspraak van de zenmeester geeft al aan dat dit niet klopt. Bovendien lijken de neurowetenschappen ook aan te tonen dat veel van ons gedrag helemaal geen bewustzijn nodig heeft (cf. het boek van Victor Lamme). Ik stel dus dat bewustzijn in ieder geval anders of meer is dan louter lichamelijke of neuronale processen, maar tegelijkertijd stuit ik daarmee op de grenzen van het kennen, want ik kan dat bewustzijn niet verder omschrijven. Maar ik ben wel geneigd om te zeggen dat dat bewustzijn de essentie is van wie wij zijn, de kern van een ieder van ons. Het is mijn bewustzijn, mijn ‘ik’ dat in de fles kijkt. Met andere woorden, de eigenheid van subject-kennis schuilt in het feit dat er altijd iets is dat ontsnapt wanneer we proberen onze percepties in woorden weer te geven. Het in woorden weergeven van onze observaties en ervaringen is altijd al een vorm van verobjectivering. Wanneer we spreken verpakken we onze ervaringen en observaties in de lege hulzen van consensus. We plakken er taalkundige etiketten op die voorhanden zijn. We zijn geneigd om woorden te behandelen als verwijzend naar bepaalde dingen (denk aan het spreken over ‘temperatuur’, waarover we spreken alsof het een ding is, ofschoon het om een bepaalde toestand gaat). Ook als we onze subject-kennis proberen onder woorden te brengen, scheppen we daarmee tegelijkertijd afstand van die subject-kennis door haar te verobjectiveren. Op dat moment gaat er iets verloren, namelijk de onuitsprekelijke eigenheid van onze persoonlijke percepties. Toch moeten we dat verlies voor lief nemen wanneer we onze percepties aan anderen willen communiceren. 8. Hoe oordeelt u over de grenzen van de menselijke kennis? De meest fundamentele beperking is dat onze kennis aards en biologisch verankerd is, gerelateerd is aan ons evolutionair gegroeid cognitief apparaat, en beperkt is tot de driedimensionale wereld (zie ook mijn toelichting op vraag 11). Mensen kunnen alleen kennen wat correleert met hun cognitieve systeem. Een driedimensionale kubusvorm kunnen mensen zich nog wel voorstellen, maar een vierdimensionale ‘hyperkubus’ niet meer, omdat dit een concept is dat onze driedimensionale 6 belevingswereld overstijgt. Ook het golf-deeltje-model van de kwantumfysica is tot nog toe onvoorstelbaar, evenals het dimensiemodel dat binnen snaartheorie een rol speelt. Ook de vraag naar wat bewustzijn is, blijft lastig. Zoals gezegd (toelichting op vraag 7) ben ik wat menselijk bewustzijn betreft geneigd het ‘mysterianisme’ van bijvoorbeeld Colin McGinn te volgen. McGinn schrijft over de principiële grenzen om bewustzijn te verklaren: To put it differently, the brain is just like other material things when considered perceptually, but it differs profoundly from other physical things in that it generates states of consciousness. That difference is not going to be revealed from a perceptions-based standpoint. So far as perception is concerned, the brain is just one more physical object. Yet we know from introspection that it is unique among physical objects. Perception therefore offers at best a very partial picture of the nature of the brain.9 Met andere woorden, we weten door introspectie dat de hersenen en ons bewustzijn iets met elkaar te maken hebben, maar als we de hersenen bekijken, is het gewoon een fysisch systeem zoals zoveel andere in onze wereld. Van buiten bekeken verraden onze hersenen niet dat ze bewustzijn bevatten (of: zich bewust zijn). Met andere woorden, zo stelt McGinn, the reason we cannot solve the mind-body problem is that we cannot see the mind. Nature has equipped us with self-awareness so that we know what is going on in us mentally, and it has equipped us with five senses so that we can detect what is going on in the spatial world around us. But these cognitive faculties are not designed to fathom what links mind to brain.10 Als we alleen kunnen kennen wat voor ons cognitief systeem ‘vatbaar’ is, dan is alle kennis altijd toegesneden op de menselijke maat (zoals overigens de filosoof Immanuel Kant al begreep), en als zodanig is menselijke kennis beperkt, hoewel het moeilijk is na te gaan hoever die beperktheid gaat (omdat dit zoiets is als zoeken naar je bril, terwijl je die op je neus hebt staan). Wetenschap is altijd menselijke wetenschap. Het is niet duidelijk of een buitenaards wezen, geëvolueerd in een andere biologische context, dezelfde wetenschap zou ontwikkelen, maar het zou me dus niet verbazen als dat niet zo was. Deze fundamentele beperktheid van menselijke kennis is voor mij een reden om vraagtekens te houden bij reductionistische en absolutistische posities als die van bijvoorbeeld Lamme en Swaab, en dus ook bij iedere vorm van metafysisch naturalisme. Ten slotte is het concept van ‘kennis’ filosofisch überhaupt problematisch. Wat we van de wereld in onze geest kunnen representeren, hangt af van de concepten die we hebben. Zo kan ik alleen de wereld als ‘besneeuwd’ voorstellen als ik een concept van ‘sneeuw’ heb. Onze representatie van de wereld (en dus onze kennis van de wereld) hangt dus samen met ons vermogen tot representeren. Er is derhalve een fundamentele kloof tussen gedachte en realiteit, en de vraag blijft altijd of onze kennis überhaupt de wereld representeert (en dus echt ‘kennis’ mag heten). Of om McGinn nog eens te citeren: 9 McGinn, Mysterious Flame, 50-51. McGinn, Mysterious Flame, 51. 10 7 It is because of this fundamental divide between thought and reality that human knowledge is problematic. Knowledge is the attempt by the mind to keep track of reality, to embrace it in thought. It is the mind trying to get beyond itself. This is an enterprise fraught with difficulties and pitfalls, because reality does not always yield up its secrets so easily, and the mind does not always function optimally. Knowledge is a kind of marriage of mind and world, and like all marriages it has its failures and frustrations, its disharmonies and misalignments. Knowledge is not something to be taken for granted, by any means. (…) My point is that human knowledge depends upon the right kind of mediation between world and mind. The world has to be so arranged that the mind can take in its properties. We have to be in the right relation to the facts we want to know about if we are to succeed in knowing those facts. And there is never any guarantee that the right knowledge-conferring relationship exists. Knowledge is never a foregone conclusion.11 9. Hoe uitputtend valt voor u werkelijkheid samen met voor wetenschap toegankelijke werkelijkheid en hoe dwingend maakt wetenschappelijke kenbaarheid het wezen en het bereik van menselijke werkelijkheid als zodanig uit? Ik ga ervan uit (zonder dat ik het kan bewijzen) dat de overlap tussen werkelijkheid en de voor wetenschap toegankelijke werkelijkheid groot is, en gezien de geschiedenis en de onvoorspelbare dynamiek van de wetenschap is het niet wijs om voorspellingen te doen over de vergroting of verkleining van de overlap. Hoe de wetenschap zich ook zal ontwikkelen, er zal altijd een aspect van werkelijkheid ontsnappen aan de wetenschap. De werkelijkheid is altijd groter en dieper dan die welke toegankelijk is voor de natuurwetenschappen. Of zoals ik het in God én Darwin verwoord: ‘De wetenschap is als een net dat over de bodem van de zee wordt getrokken. De vissen die in dat net achterblijven zijn altijd groter dan de mazen van het net. Maar het is wel een erg domme visserman die beweert dat de zee daarom allen die vissen bevat die hij met zijn net vangt’.12 Bovendien, als mocht blijken dat er hogere dimensies zijn die eventueel spiritueel van aard zijn (of in ieder geval niet energetisch-materieel zoals onze driedimensionale ervaringswerkelijkheid dat is), dan is die per definitie niet voor natuurwetenschap in onze huidige vorm toegankelijk. Mocht het zo zijn dat ons bewustzijn op een bepaalde manier wel toegang kan krijgen tot die dimensies (of misschien heeft ons bewustzijn al lang toegang tot die dimensies, bijvoorbeeld op een onbewust niveau), dan zou toch een bereik van de menselijke ervaring buiten de overlap met de voor de wetenschap toegankelijke werkelijkheid vallen. Ik denk overigens dat de wetenschappelijke kenbaarheid en het bereik van menselijke werkelijkheid niet al te veel met elkaar van doen hebben. De huidige natuurwetenschappen gaan over domeinen van het onvoorstelbaar grote – kosmologie – tot en met het onvoorstelbaar kleine – kwantumfysica – die voor de menselijke werkelijkheid alleen cognitief of instrumenteel bemiddeld toegankelijk zijn. Die domeinen maken dus strikt genomen geen deel uit van de menselijke werkelijkheid, ofschoon wetenschappers die domeinen kunnen bestuderen en anderen erover kunnen lezen en zich er op die manier een voorstelling van kunnen maken. Dergelijke domeinen van wetenschap zijn praktisch 11 12 McGinn, Mysterious Flame, 32, 35. T.A. Smedes, God én Darwin: Geloof kan niet om evolutie heen, Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2009, 110. 8 irrelevant voor ons dagelijks leven; we hoeven bij het doen van onze boodschappen geen rekening te houden met de kosmische evolutie evenmin als met het gedrag van kwantumdeeltjes. Toch is het op persoonlijk niveau (bijvoorbeeld als ‘hobby’) wel degelijk mogelijk dat iemand kwantumfysica of kosmologie hoogst relevant acht. 10. Acht u in de voor wetenschap toegankelijke werkelijkheid werkingen mogelijk die niet voor wetenschappelijke kenbaarheid toegankelijk zijn? Zo ja, zijn deze werkingen voor u slechts als subjectieve werking mogelijk of ook anderszins? Het is erg moeilijk om hier iets over te zeggen, en het komt dan ook vooral neer op persoonlijke overtuiging. Mijn persoonlijke overtuiging is dat ik werkingen die (nog?) niet wetenschappelijk kenbaar zijn voor mogelijk acht. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het fenomeen ‘ufo’s’ (unidentified flying objects), dat momenteel wereldwijd weer sterk in de belangstelling staat (behalve in de Nederlandse media). Ik ben een agnost wat betreft de (eventueel buitenaardse) herkomst van ufo’s, maar ik ben wel een voorstander van nader onderzoek, met name na een aantal belangrijke en recente publicaties die ook waarnemingen van overheids- en legerfunctionarissen betreffen.13 De meeste meldingen laten zien dat ufo’s onder intelligente controle lijken, een bijna ‘telepathische’ connectie te hebben met de waarnemer (d.w.z. ufo’s lijken soms te reageren op gedachten van de waarnemer, nog voordat de waarnemer actief reageert), en het gedrag van het fenomeen lijkt iedere natuurwet te tarten. Er zijn verschillende speculaties over de herkomst van ufo’s, van buitenaardse levensvormen tot hogerdimensionale levensvormen of zelfs bezoekers uit de toekomst. Ufo’s zijn, voor zover het nu lijkt, niet voor wetenschappelijke kenbaarheid toegankelijk. Niettemin hebben ze wel werkingen, en niet alleen objectieve werkingen (bijvoorbeeld fysieke sporen, zoals afdrukken van het landingsgestel en verhoogde radioactieve straling), maar ook subjectieve werkingen (het ‘telepathische’ contact, de verwondering en angst die bij waarnemers optreedt). Wat meer theologische onderwerpen betreft, zoals Gods handelen: ik vermoed dat hier een sterk subjectieve component een rol speelt, ofschoon ik niet kan uitsluiten dat er ook een fysieke component een rol speelt. Ik kan niet uitsluiten dat een transcendent wezen – zie voor een nadere toelichting van dit idee de toelichting op vraag 11 – in onze lagerdimensionale werkelijkheid ingrijpt op een wijze die weliswaar fysieke effecten heeft, maar die niettemin niet voor wetenschappelijk onderzoek toegankelijk is – analoog aan de effecten die een driedimensionale bol in het tweedimensionale Flatland heeft. Niettemin is dit slechts (interessante) speculatie, en heeft het christelijk geloof een dergelijke speculatie niet per se nodig – ofschoon ze in het kader van een fides quaerens intellectum wellicht nuttig is. Ik vermoed bovendien dat veel bijbelse wonderen evenals 13 Ik denk hier in het bijzonder aan het recente en belangwekkende boek van de Amerikaanse onderzoeksjournaliste Leslie Kean, UFOs: Generals, Pilots, and Government Officials Go On the Record, New York: Harmony Books 2010, en het Franse ‘COMETA-rapport’, een in 1999 gepresenteerd rapport van een onderzoek dat duurde van 1996 tot 1999, en dat door de Franse overheid en defensie was geïnitieerd. De COMETA-groep bestond uit dertien Franse topwetenschappers en legerfunctionarissen, en bestudeerde tastbare bewijzen, zoals radar echo’s, landingssporen, foto’s, elektromagnetische fenomenen, en zelfs de verandering van fotosynthese in planten. De conclusie van dit opzienbarende rapport was dat de buitenaardse hypothese als verklaring voor ufo-waarnemingen momenteel de meest plausibele is. Meer informatie over het COMETA-rapport kan hier gevonden worden: http://en.wikipedia.org/wiki/COMETA en http://www.ufoevidence.org/topics/cometa.htm. Een Nederlandse vertaling van het rapport kan hier gedownload worden: http://www.ufowijzer.nl/CometaRapport.html. 9 geloofservaringen niet zozeer stoelen op objectieve of ontologische ingrepen Gods, maar op interpretaties van bepaalde historische gebeurtenissen die als goddelijke daden geduid werden. Het gaat dus vaak vooral om een kwestie van iets ‘zien als…’ (seeing as, een concept dat ik aan Wittgenstein ontleen). Dit lijkt weliswaar een terugtrekkende beweging naar een subjectieve duiding, maar zoals ik al eerder aangaf, zie ik perceptie als een act waarbij zowel een subject als een object onafscheidelijk betrokken zijn. Een ‘subjectieve’ duiding is mijns inziens nooit louter subjectief, maar kan door een object worden opgeroepen of uitgenodigd in een constructief samenspel van subject en object. Met andere woorden, sommige historische gebeurtenissen roepen wellicht gemakkelijker religieuze duidingen op (of zijn wellicht ‘gepaster’ om binnen een religieus kader te duiden) dan andere. Welke gebeurtenissen dat zijn, wordt altijd pas achteraf duidelijk. Groep III: Geloof en theologie 11. Hoe zou uw verwoording van de ‘vraag naar God’ luiden? Impliceert die vraag voor u een ‘tegenover’ dat alle werkelijkheid transcendeert en impliceert zo’n ‘tegenover’ voor u een niet elimineerbare dualiteit? God blijft voor mij een geheim, een mysterie dat wij in onze menselijke taal proberen onder woorden te brengen en waarmee we jammerlijk falen, ofschoon we niet anders kunnen dan over God te spreken in onze menselijke taal. Waar ik uitermate gespitst op ben in mijn werk, is dat we voorkomen God op te sluiten of te vangen in menselijke taal, met andere woorden: dat we Gods transcendentie domesticeren tot iets wat te kennen valt en als zodanig onder controle is van ons menselijk kenvermogen. Vasthouden aan Gods transcendentie betekent voor mij ook dat het gesloten verhaal dat wij mensen altijd proberen te construeren altijd open blijft. We kunnen het nooit op één noemer brengen. Voor mij is Gods transcendentie derhalve één van de meest centrale theologische begrippen. Maar het blijft moeilijk om precies onder woorden te brengen wat we met ‘transcendentie’ bedoelen. Gods transcendentie wordt traditioneel gezien als een tegenhanger van Gods immanentie, en het is dan ook erg moeilijk om te zien hoe God als transcendent ook tegelijkertijd alomtegenwoordig immanent in de wereld kan zijn. Het lijkt tegen onze logica in te druisen; iets is of het één of het ander, maar kan niet allebei zijn. Gods transcendentie wordt vaak omschreven als een radicaal anders zijn dan de wereld, waarbij er vaak een conceptuele of ontologische ‘kloof’ tussen God en wereld wordt verondersteld. Het spreken over Gods immanentie moet dan die ‘kloof’ weer overbruggen omdat daarmee wordt uitgesproken dat God alomtegenwoordig in en bij de wereld aanwezig is. Met andere woorden: het traditionele denken over de relatie tussen Gods transcendentie en immanentie is sterk gevormd door het dualistische denken in termen van dichotomieën. Een definitie van transcendentie die mij erg aanspreekt, is die van Arjan Markus, die in zijn proefschrift Gods transcendentie omschrijft als ‘God’s being other than the universe in being beyond its limits and limitations’.14 Het woordje beyond (‘voorbij’, ‘aan gene zijde van’) is hierbij cruciaal. Het 14 Arjan Markus, Beyond Finitude: God’s Transcendence and the Meaning of Life, Frankfurt a.M.: Peter Lang 2004, 15. 10 heeft enerzijds connotaties van ‘overstijgen’, anderzijds ook iets van ‘achterlaten’, dus van transcenderen in verschillende opzichten. Het woordje beyond kan worden opgevat als God die door een ontologische kloof onderscheiden is van de schepping, maar ik ga graag met een poststructuralistische opvatting van ‘alteriteit’ mee, waarin het niet zozeer gaat over God die gescheiden is van de werkelijkheid, maar waarin het gaat over ons denken en spreken dat inadequaat is om over God te spreken. Wat impliceert dit idee van Gods transcendentie als alteriteit, als voorbij alle geschapen grenzen en beperkingen voor het denken over de relatie tussen God en wereld? Allereerst kan beargumenteerd worden dat God volstrekt anders is dan wij kunnen denken. God is dus niet alleen ‘datgene waarboven niets groters gedacht kan worden’ (om Anselmus te citeren), maar kan als zodanig niet eens gedacht worden. Ons spreken en denken is biologisch verankerd. Het menselijk cognitief systeem is gevormd in interactie met de biologische habitat waarin het wordt gebruikt. Maar als ons spreken en denken evolutionair gevormd en verankerd is, dan is wellicht ook de menselijke logica evolutionair gevormd en verankerd.15 In dat geval zouden ook Aristoteles’ logische wetten wellicht geen universele wetten zijn, maar wetten die inherent zijn aan het menselijk denken. Als logische wetten eigenlijk wetten zijn van het menselijk denken, dan impliceert dit theologisch dat logica onderdeel is van de geschapen werkelijkheid. En als God transcendent is, voorbij geschapen grenzen en beperkingen, dan zou Gods logica wel eens anders dan menselijke logica kunnen zijn, en zou God dus anders kunnen zijn dan wij überhaupt maar kunnen denken. De paradoxen waar de mystici op uitkwamen, zouden een teken kunnen zijn dat de menselijke grenzen aan het denken van God bereikt zijn, terwijl daarmee de realiteit van God nog niet eens aangeduid is. Maar dit betekent ook dat het denken in termen van dichotomieën en dualismen te beperkt is als het over de relatie tussen God en wereld gaat. Het denken over God en wereld gebeurt vaak in termen van een dualisme tussen God en wereld. Maar als God voorbij alle denken is, is God ook voorbij alle dualismen. Met andere woorden: het dualisme van transcendentie en immanentie kenmerkt ons spreken over God, maar vermoedelijk niet Gods werkelijkheid zelf. Deze relativering heeft gevolgen voor het denken over de relatie tussen transcendentie en immanentie. Het is moeilijk om je voor te stellen hoe het transcendente immanent kan zijn, want beide begrippen lijken elkaar volgens Aristoteles’ logica uit te sluiten. We moeten dan wel bedenken dat transcendentie als alteriteit impliceert dat er een ‘ontologische assymetrie’ bestaat met betrekking tot de relatie tussen God en wereld. Als God transcendent is, voorbij de grenzen en beperkingen van geschapenheid, dan is de goddelijke realiteit transcendent vanuit ons perspectief, in die zin dat Gods realiteit voorbij de beperkingen gaat die onze werkelijkheid kenmerken. Sinds wij deel zijn van die werkelijkheid, en dus gebonden zijn aan de beperkingen daarvan, betekent dit dat Gods transcendentie voor ons ontoegankelijk is. Echter, God als transcendente Schepper heeft geen probleem qua toegang tot onze werkelijkheid. Als transcendent wezen kan God onmiddellijk en alomtegenwoordig immanent aanwezig zijn en onbeperkt toegang hebben tot ieder deel van onze werkelijkheid. De grenzen die ons bestaan kenmerken om Gods transcendentie te bereiken zijn immers geen grenzen aan Gods transcendente werkelijkheid. Dus alleen een transcendent wezen is 15 Zie bijvoorbeeld William S. Cooper, The Evolution of Reason: Logic as a Branch of Biology, Cambridge: Cambridge University Press 2001. Zie ook Michael Tomasello, The Cultural Origins of Human Cognition, Cambridge, MA/London: Harvard University Press 1999, die menselijke cognitie gegrond ziet in biologie en cultuur. 11 in staat om werkelijk alomtegenwoordig immanent in onze werkelijkheid te zijn en zelfs te handelen op een voor ons onnavolgbare wijze. Dit kan verhelderd worden door de analogie van Flatland,16 maar ik zal me daar hier niet aan wagen.17 Ter conclusie: ik houd vast aan Gods transcendentie, maar ik zie Gods transcendentie niet als een ‘tegenover’ in dualistische termen. Wellicht dat mensen God ervaren als een ‘tegenover’, maar dat zegt meer over menselijke categorieën van denken en spreken dan over Gods werkelijkheid zelf. God overstijgt al onze denkcategorieën (omdat die immers behoren tot de geschapen orde), en daarmee ook iedere dualiteit. 12. Hoe ziet u in algemene, niet-inhoudelijke zin de verhouding tussen theologie en (natuur)wetenschap? Ik verwoord de verhouding tussen theologie en natuurwetenschap in het algemeen in termen van een constitutief verschil. Met de notie ‘constitutief verschil’ wordt hier bedoeld dat geloof en natuurwetenschap op een fundamenteel of wezenlijk niveau (namelijk in taal en in denken) van elkaar verschillen, zodanig dat wanneer dat verschil niet in acht wordt genomen (zoals in het geval van creationisme, maar ook in het geval van het atheïstische wetenschapsgeloof van Richard Dawkins), er allerlei ‘categoriefouten’ ontstaan en schijnbare conflicten. Ik heb dit idee uitgewerkt in een aantal boeken en artikelen en zal er hier verder niet op ingaan.18 Het voldoet om te zeggen dat ik geen rechtstreekse link zie tussen inzichten uit de natuurwetenschappen en theologische concepten. Er is wel degelijk een indirecte link, namelijk via de cultuur waarin beide liggen ingebed. (Vandaar dat ik ook geen voorstander ben van een ‘boedelscheiding’, omdat die weliswaar conceptueel, maar praktisch niet is vol te houden.) Dit betekent ook dat methodisch naturalisme voor de theologie geen directe consequenties heeft. Metafysisch naturalisme heeft dat wel, maar is, zoals ik in het voorgaande al meerdere malen heb betoogd, een specifieke interpretatie van natuurwetenschappelijke data die niet door die data zelf wordt afgedwongen. 13. Welke zijn voor u onopgeefbare elementen van christelijk geloven? Welke rol spelen voor u de religie en het christelijk geloof in hun eigen onvervreemdbaar karakter (kenmerken: personaliteit Gods, schepping, voorzienigheid, eschatologie)? Ik vind deze vraag moeilijk om te beantwoorden, omdat voor mij niet duidelijk is waar ‘onopgeefbaar’ voor staat. Dit heeft alles te maken met criteria en regels. Zoals gezegd, ik denk dat een wetenschappelijk en een religieus-theologisch discours logisch van elkaar verschillen. Het kan dus weliswaar zo zijn dat bijvoorbeeld paleoantropologie heeft aangetoond dat er geen twee eerste menselijke individuen zijn geweest, genaamd Adam en Eva. Maar een dergelijk feit toont hooguit aan 16 Edwin A. Abbott, Flatland: A Romance of Many Dimensions, New York: Dover Publications 1952 (oorspronkelijk gepubliceerd in 1884). 17 Ik werk momenteel aan een artikel over transcendentie als alteriteit en dit hyperspace-model. 18 Zie voor meer details mijn God en de menselijke maat: Gods handelen en het natuurwetenschappelijke wereldbeeld, Zoetermeer, Meinema, 2006, bijv. 25-33, en God én Darwin: Geloof kan niet om evolutie heen, Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2009. Meest recent heb ik mijn positie beknopt weergegeven in: ‘Denken over dansen: Het constitutieve verschil tussen geloof en wetenschap’, in P. Oomen en T. Smedes (red.), Evolutie, cultuur en religie: Perspectieven vanuit biologie en theologie, Kampen: Klement 2010, 123-151. 12 dat een letterlijke lezing van de Bijbel niet houdbaar is. Toont een dergelijke lezing ook aan dat ze zondeval nooit heeft plaatsgevonden? De zondeval is een theologisch begrip, en speelt dan ook geen rol binnen de biologie of paleoantropologie.19 Het is dan niet duidelijk of ook dit concept ‘opgegeven’ moet worden naar aanleiding van biologische of paleoantropologische ideeën. Zo zijn er meer voorbeelden te geven. Bijvoorbeeld ‘schepping’ kan niet gelijkgesteld worden aan ‘natuur’, zoals Dippel terecht meende (ofschoon ik twijfels heb omtrent zijn Barthiaans geïnspireerde strikte scheiding tussen de twee concepten).20 En eschatologie is niet hetzelfde als futurologie, zoals Arthur Peacocke meende en op grond waarvan hij oordeelde dat het denken over de toekomst maar beter aan natuurwetenschappers overgelaten kan worden. Met andere woorden, bij de vraag of een theologisch concept opgegeven moet worden, is voor mij altijd de vraag op grond waarvan dat moet gebeuren, en dit is altijd een kwestie die van geval tot geval moet worden bekeken. Groep IV: Mens en cultuur 14. Hoe vat u de mens als transcenderend wezen op en welke rol kent u toe aan dit kenmerk van mens-zijn? Van de mens kan gezegd worden dat het een transcenderend wezen is op verschillende wijzen en niveaus. Ik bespreek een aantal voorbeelden van menselijke transcendentie. Allereerst wordt de mens evolutionair gezien gekenmerkt door een ongekend vermogen tot ‘flexibele adaptatie’, dat wil zeggen dat de mens in staat is om zich in verschillende habitats op onvoorspelbare wijze aan te passen en zo te overleven (zowel in letterlijke zin als ook in meer metaforisch opzicht). De mens is in staat tot technologiegebruik dat ongekend is in de evolutiegeschiedenis. Ook de creatieve uitingen van de menselijke geest, wellicht bijproducten van het vermogen tot flexibele adaptatie, zijn ongekend. De mens is in dat opzicht uniek, ofschoon dit niet in een normatieve zin moet worden opgevat, in de zin van: belangrijker dan welk organisme ook. Wel stijgt de mens qua flexibele adaptatie ver uit boven andere organismen (ofschoon ik natuurlijk accepteer dat ook virussen en bacteriën op hun eigen niveau tot een ongekende flexibele adaptatie in staat zijn, getuige ook het voorkomen van bijvoorbeeld extremofielen). Ik accepteer overigens volmondig dat de mens een evolutionair opgeklommen dier is, een product van een eeuwenlang evolutieproces.21 Maar het zal wellicht niet lang meer duren – en vermoedelijk is het zelfs al lang aan de gang – dat de mens niet alleen een product van evolutie is, maar de evolutie ook zelf zal kunnen sturen door middel van technologie. Ook andere vormen van technologie, zoals protheses, zijn 19 Iemand die wel een dergelijke ‘categoriefout’ begaat, is de filosofe Patricia Williams in haar Doing Without Adam and Eve: A New Examination of the Doctrine of Original Sin, Minneapolis: Fortress Press 2001. 20 C.J. Dippel en J.M. de Jong (red.), Geloof en natuurwetenschap. Studies over de verhouding van christelijk geloof en moderne natuurwetenschap, I: Scheppingsgeloof, natuur, natuurwetenschap, ’s-Gravenhage, Boekencentrum, 1965, 208. Voor mijn twijfel aan Dippels ‘boedelscheiding’, zie mijn God en de menselijke maat, 80-83 en ‘Denken over dansen’, 136v. en 139v. 21 Zie hiervoor ook mijn God én Darwin: Geloof kan niet om evolutie heen. 13 verlengstukken van de natuur, waarbij de technologische evolutie de natuurlijke evolutie complementeert.22 Een andere visie op de mens als transcenderend wezen is te vinden in de wijze waarop de mens in staat is tot relativeren, na te denken over zichzelf, en als zodanig tot het uitstijgen boven de eigen positie. De mens is in staat om als het ware buiten zichzelf te treden en het geheel in ogenschouw te nemen. Daardoor is de mens in staat om situaties anders in te schatten en de eigen rol daarin anders te beoordelen en/of aan te passen. Dat kan ook betekenen dat de mens over zichzelf nadenkt, en de eigen persoonlijkheid op basis van die zelfreflectie probeert te veranderen naar een situatie die gewenst is (bijvoorbeeld stoppen met roken). Naast dat vermogen tot (zelf-)relativering is de mens ook in staat om de wereld als het ware door de ogen van iemand anders te bekijken, met andere woorden het vermogen tot empathie. (Vermoedelijk is het zelfs andersom en is het vermogen tot relativeren een bijproduct van het evolutionair oudere vermogen tot empathie.) Dit idee van de mens als betrokken op de ‘ander’ en de ‘Ander’ is door bijvoorbeeld de joodse filosoof Lévinas sterk uitgewerkt. 15. Welke zijn voor U onopgeefbare elementen van cultuur? Wat zegt uw eigen positie t.o.v. naturalisme ter verklaring en overwinning van het culturele en maatschappelijke ‘naturalisme’ (cultuur, instituties, onderwijs, ethiek, politiek)? Ik kan er prima mee leven dat allerlei cultuuruitingen (zoals kunst en literatuur, maar ook religie) naturalistisch bestudeerd worden. Zoals gezegd, de mens is een evolutionair geworteld wezen met een evolutionaire geschiedenis en daarmee is duidelijk dat allerlei uitingen van de mens ook biologische wortels hebben. Het is erg interessant om te kijken welke elementen evolutionair geworteld zijn (die bovendien ook de continuïteit en verwantschap met andere organismen, met name niet-menselijke primaten blootleggen). Dat geldt wat mij betreft ook voor religie. Ik accepteer dat ook ethiek en religie evolutionaire wortels hebben, dat wil zeggen wortels in de evolutie van het menselijke cognitieve systeem (aldus de cognitive study of religion).23 Dit alles geldt echter het methodisch naturalisme. Als het erom gaat om bijvoorbeeld de evolutionaire wortels van religie bloot te leggen om bijvoorbeeld op grond daarvan te betogen dat religie een illusie is, dat is wat mij 22 Zie T.A. Smedes, ‘Denken over de mens in een technologisch tijdperk: De rol van technologie voor een hedendaagse theologische antropologie’, in Tijdschrift voor Theologie 26 (2006):3, 243-264, en ‘Technology and Imago Dei: Technology as a Focus of Theological Anthropology’, in ET-Studies: Journal of the European Society for Catholic Theology 1 (2010): 1, 25-37. 23 Sterker nog, ik heb eerder dit jaar op de ESSSAT-conferentie in Edinburgh in mijn paper ‘What Could Theologians Possibly Learn From the Cognitive Study of Religion?’ betoogd dat de cognitieve studie van religie een groot nut heeft voor de theologie, omdat het doet inzien dat menselijke wijzen om over God te spreken en te denken biologisch verankerd zijn en derhalve voortdurend theologisch gerelativeerd moeten worden. Of zoals ik het zelf stel: ‘I believe the [cognitive study of religion] is of tremendous use in that it once again confirms one of the fundamental theological notions of the Judeo-Christian tradition, viz. that if we absolutize our human language and our human images of God, we tend to domesticate God’s transcendence. God’s “otherness” or alterity which is expressed by speaking about God’s transcendence is lost when we take our human ways of talking about God too seriously.’ 14 betreft een stap te ver.24 In dat geval zitten we in de invloedssfeer van een metafysisch naturalisme dat claims maakt die ver boven wat wetenschappelijk vaststelbaar is uitgaan. Groep V: Conclusies 16. Acht u een naturalistische werkelijkheid, ook wanneer deze niet bepaald wordt door wetenschappelijke kenbaarheid, verenigbaar met een vorm van godsdienstig geloof? En omgekeerd, welke opvattingen van werkelijkheid acht u verenigbaar met de godsconcepten van de christelijke traditie? Zoals gezegd, methodisch naturalisme is volstrekt compatibel met het christelijk geloof. Metafysisch naturalisme meestal niet, al helemaal niet wanneer het gaat om een strikt reductionistisch en materialistisch naturalisme. (Ik sluit niet uit dat er concepten van metafysisch naturalisme zijn, die wel degelijk ruimte laten voor religieus geloof, maar deze vormen van metafysisch naturalisme zullen niet door alle metafysische naturalisten gedeeld worden.) 17. Welke zijn de overige consequenties van uw eigen positie t.a.v. naturalisme? Ik besef dat deze kwestie van naturalisme voortdurend onder invloed staat van nieuwe inzichten uit de natuurwetenschappen, hersenwetenschappen, en (wetenschaps)filosofie. Ook mijn eigen positie ten aanzien van naturalisme en de fundamentele vragen omtrent de aard en de structuur van de werkelijkheid is aan verandering onderhevig. Al het bovenstaande moet derhalve worden opgevat als een voorlopige stand van zaken, een reflectie van mijn denken nu, eind december 2010. Of ik er over een jaar of over vijf jaar nog zo over denk, is dus nog maar de vraag. Taede Smedes Nijmegen, Tweede Kerstdag 2010 (herzien en aangevuld op 5 januari 2011) 24 Een dergelijke claim doet bijvoorbeeld Jesse Bering (http://en.wikipedia.org/wiki/Jesse_Bering) in zijn boek The Belief Instinct: The Psychology of Souls, Destiny, and the Meaning of Life, New York: W.W. Norton 2011, dat medio 2011 ook in Nederlandse vertaling zal verschijnen. Bering meent dat geloof in God een ‘adaptieve illusie’ is, die nu niet langer een evolutionair nut vertegenwoordigt. 15