Lief mobieltje - Paul van Loon ‘Wedden dat je niet durft, Martijn.’ ‘Puh, waarom zou ik niet durven? Zo’n oud huis is toch helemaal niet eng!’ Martijn, Dennis en Letitia stonden onder de straatlantaarn voor het oude vervallen huis met de dichtgetimmerde ramen. Een afgelegen huis aan het eind van de bochtige oude dorpsstraat, afgeschermd door hoge bomen, al jaren onbewoond en vergeten. De tuin stond vol onkruid, op de daken groeide mos en de ruiten zaten onder een dikke laag stof. Zelfs de straatlantaarn leek oud en vermoeid, want hij knipperde voortdurend. ‘Nou, ik ben benieuwd. Jij zei dat je in je eentje daar naar binnen durfde als het donker was.’ Dennis keek naar de lucht. Wolken verschoven, de maan kwam tevoorschijn. Vogels vlogen met klapperende vleugels weg in het opkomend duister. ‘Bewijs het maar eens,’ ging Dennis verder. ‘Je weet dat er geesten in dit huis wonen. Minstens drie mensen hebben hier zelfmoord gepleegd in de vorige eeuw. Kinderen zijn verdweenen en nooit meer teruggevonden.’ Letitia knikte. ‘Ze zeggen dat er mensen begraven liggen in de tuin. Dat er zombies en vampirs wonen. ‘s Nachts klinken de vreselijkste geluiden. Geheimzinnig gekreun, zielig gehuil, harde slagen, schuifelende voetstappen.’ M artijn haalde luitruchtig zijn neus op. ‘Pff, praatjes! Wie gelooft die onzin nou? Ik durf best naar binnen te gaan.’ Hij keek Dennis en Letitia uitdagend aan. ‘Weet je wat, ik zet mijn mobieltje aan en vertel jullie wat ik zie. Dan ben ik jullie eigen verslagever.’ ‘Goed idee,’ zei Letitia. ‘Handig, zo’n mobieltje. Speciaal wanneer je je vrienden wilt laten meegenieten van een wandeling door een spookhuis.’ Martijn grijnsde. ‘Wat krijg ik als ik het doe?’ ‘Hoeveel beltegoed heb je nog?’ vroeg Dennis. ‘Ongeveer dertig minuten.’ ‘Die zul je allemaal nodig hebben als je door het hele huis wilt lopen. Als je dat durft, tenminste.’ ‘Natuurlijk durf ik dat, dufkop. Dat zeg ik toch steeds. Met mijn mobieltje durf ik overal heen.’ ‘Oké,’ zei Letitia. ‘Dan krijg je van ons eh... voor tien euro beltegoed voor jouw mobieltje als je terugkomt. Goed, Dennis?’ ‘Mij best, maar dan moet je echt overal in dat huis gaan kijken, van de kelder tot de zolder.’ Martijn haalde zijn schouders op. ‘Fluitje van een cent. Ik zal jullie per mobiel alles vertellen over de zombies en geesten die ik tegenkom.’ ‘Doe ze maar onze hatelijke groeten,’ grinnikte Dennis. ‘Zal ik zeker doen. Ik zal ze meteen jullie adressen geven.’ Letitia zette grote ogen op. ‘Als je dat maar laat! Mijn ouders discriemineren heel erg. Ze hebben een hekel aan zombies.’ Martijn barstte in lachen uit. ‘Kijk nou! Wie is er hier eigenlijk bang!’ ‘Ik niet,’ zei Dennis. ‘Ik voel me vijlig bij Letitia.’ ‘Vast wel,’ zei Martijn. ‘Maar is zij ook veilig bij jou als ik er niet ben?’ Letitia bloosde en stompte Dennis tegen zijn schouder. ‘Doe niet zo raar, jullie.’ Martijn haalde zijn Nokia 7000 Uit de binnenzak van zijn jasje en zette hem aan. Inmiddels was het helemaal donker. In de huizen verderop in de straat brandde licht. Alle lantaarns waren aan. Geen ervan flakkerde. ‘Goed dan. Ik zal jullie maar alleen laten. Eens kijken of ik binnen kan komen. Tot later.’ Hij liep het tuinpad op. ‘Hopenlijk!’ zei Dennis. Terwijl Martijn achter het huis verdween, haalde Dennis zijn mobieltje te voorschijn, een Nokia 5000. Hij schrok toen onmiddelijk zijn ringtone klonk. Hij hield het toestel tegen zijn oor. ‘Ja, hallo?’ Even was het stil. Toen klonk er een akelige lach. ‘Wie... wie is daar?’ fluisterde Dennis. Letitia keek hem een beetje vreemd aan. ‘Hé sukkel, Martijn hier, versta je mij? Ik wilde jouw zenuwen even testen. Schrok je? Ha ha!’ ‘Wat? Nee natuurlijk niet, geit! Ik wist wel dat jij het was. Waar ben je?’ ‘Achterkant van het huis. Ik sta in de tuin. Ik ga nu het ruitje van de keukendeur inslaan, anders kan ik niet naar binnen. Wel handig, zo’n mobieltje. Jullie kunnen alles volgen.’ Dennis keek Letitia aan. ‘Hij gaat een ruit breken. Is dat wel verstandig? Ik denk...’ Uit het mobieltje klonk gerinkel van glasscherven. ‘Ik ben al binnen. Het is hier stikdonker. Gelukkig heb ik een zaklamp meegenomen.’ ‘Zie je al iets engs, Martijn? Bloedvlekken op de muur, of zo? Of een mand met vuile was?’ Dennis knipoogde naar Letitia. Zij glimlachte en raakte even zijn hand aan. ‘Nou, eerlijk gezegd ruikt het hier niet al te fris, Dennis. Ik hoop dat ik niet over een lijk struikel zo dadelijk.’ ‘Vergeet niet hem naar zijn lijkbewijs te vragen! Dat hij wel een echt lijk is bedoel ik.’ Dennis grinnikte. Een poosje was het stil. Letitia rilde. ‘Koud.’ Ze ging iets dichter tegen Dennis aan staan en pakte zijn hand met het mobieltje. ‘Laat mij eens luisteren.’ Dennis hield zijn mobieltje tegen haar oor, terwijl ze nog steeds zijn hand vasthield. ‘Hoor je iets?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Laat mij nog eens.’ Dennis luisterde, maar hij hoorde alleen een zacht geruis. ‘Martijn, waar ben je nou?’ Een keiharde kreet sneed door Dennis’ oor. Bijna liet hij het toestel vallen. ‘Ah, dat deed pijn aan mijn trommelvlies, man!’ ‘Martijn, wat gebeurt er?’ riep Letitia. De stem van Martijn klonk zacht. Dennis drukte het toestel weer tegen zijn oor. Letitia hield haar wang bijna tegen die van Dennis om mee te kunnen luisteren. Hij voelde haar warme adem in zijn hals. ‘Ik sta nu in de hal van het huis. Het is stikdonker en ik heb hier een grote passpiegel ontdekt. Hij zit vol stof en vuile vegen, maar in het licht van mijn zaklamp zie ik een schim in die spie gel. Een vage gedaante, die steeds duidelijker wordt.’ ‘Hoe kan dat, Martijn. Wat zie je dan?’ ‘Ah, nou zie ik hem duidelijker. Handig, zo’n mobieltje, want ik kan precies beschrijven wat ik zie. Het is een fantastisch knappe, goddelijke jongeman. Hij kijkt mij strak aan met zijn doordringende, lichtblauwe ogen. Hij... hij komt steeds dich- terbij.’ ‘Is het.., zie je een... geest, Martijn?’ De stem van Dennis trilde. Even was het doodstil, toen klonk er achter hem een ingehouden geproest. Uit de Nokia kwam een schaterende lach. Dennis begreep er niets meer van. ‘Wat gebeurt er? Waarom lachen jullie?’ Letitia gaf hem een zachte mep tegen zijn achterhoofd. Hij keek haar verbaasd aan. ‘Wat? Wat dan?’ ‘Snap je het niet, Dennis? Hij ziet zichzelf in de spiegel, de opschepper! Dat is alles.’ Dennis werd rood. ‘Bedoel je... Oooh, nou snap ik het.’ Hij hield de Nokia met twee handen vast, vlak voor zijn mond. ‘Dat is flauw, Martijn. We zijn hier met een serieus onder zoek bezig. Anders ga ik naar huis, hoor.’ ‘Geintje, Dennis. Gewoon even kijken of jullie wel goed opletten en niet stiekem staan te zoenen. Nu zal ik je niet meer voor de gek houden, dat beloof ik. Ik ga nu eerst naar de kelder.’ Er klonk een piepend geluid. ‘Dat was de kelderdeur, Dennis. Ik loop nu het stenen trapje af.’ Ze hoorden voetstappen en de ademhaling van Martijn. ‘Zo zeg. Koud hier. Ik had beter een dikke jas aan kunnen doen.’ ‘Wat zie je in de kelder?’ vroeg Letitia. ‘Liggen er misschien een paar lijken die jou aankijken,’ vroeg Dennis. Hij was nog steeds een beetje boos. ‘Kartonnen dozen. En kisten, er staan hier kisten.’ ‘Wat voor kisten?’ ‘Weet ik niet. Langwerpige kisten. Drie. Volgens mij komen ze uit het buitenland. Er staan dingen op geschreven in een vreemde taal. Egyptisch of Chinees of zo.’ ‘Egyptisch of Chinees? Dat is nogal een verschil, Martijn. Zit je soms in de kelder van de afhaal-Chinees? Zit er bami in die kisten? Ruik je loempia’s?’ ‘Leuk, Letitia. Ik bedoel dat het een onbegrijpelijke taal is voor mij. Het kan van alles zijn. Japans of misschien wel Belgisch. Of Fries. ‘Doe niet zo dom, Martijn.’ ‘Geintje! Ik kan het echt niet lezen. In elk geval krijg ik die kisten niet open. Veel te zwaar, die deksels. Ik weet niet wat ze hierin vervoerd hebben, maar... Hè, da’s raar!’ ‘Wat?’ Even hoorden ze alleen Martijns ademhaling. ‘Hier is een gat in de grond. Er ligt een hoop aarde naast. Net of ze kortgeleden iets opgegraven hebben. Of dat er iets uit de grond gekropen is.’ Letitia trok haar wenkbrauwen op, terwijl ze Dennis aankeek. ‘Bedoel je een mol, Martijn?’ ‘Nou, dan is het wel een gigantische mol geweest, een reuzen mol, want het gat is groot genoeg voor een mens.’ Ze hoorden hoe Martijn luid snoof. ‘Bah, het stinkt hier ook nog. Ik ga maar eens boven kijken en op de zolder. Hier is verder niets interressants.’ Even hoorden ze wat geschuifel en geschuur. Toen weer voetstappen. ‘Zo, Dennis en Letitia. Ik loop nu weer de trap op. Gelukkig doet mijn lamp het nog goed. Het is hier echt stikdonker. Aah. Shit!’ “Wat is er, Martijn?’ riep Dennis. ‘Er kroop iets over mijn voet.’ ‘Ja, dat zal wel.’ Dennis grinnikte. ‘Jij blijft geinen, Martijn.’ ‘Nee echt, een rat of zo.’ ‘Een rat?’ riep Letitia. Dermis schudde zijn hoofd. ‘Schei nou uit, Martijn. Je houdt ons niet meer voor de gek.’ ‘Oeps, hoorden jullie dat?’ ‘Wat? Waar heb je het over, Martijn?’ ‘Dat geluid. Het kwam van boven. Alsof er een kast omviel, of een stoel. Is er nog iemand in het huis?’ Even was het stil. ‘Getver, daar streek iets langs mijn gezicht. Ik kon niet zien wat het was. Een groot spinnenweb. Of misschien wel een vleermuis.’ Letitia trok een gek gezicht naar Dennis en ging dichter tegen hem aan staan. Martijn deed wel erg overdreven. Ja hoor, Martijn. Het stikt daar vast van de vleermuizen. Misschien is dit het huis van Batman en loop je nu rond in de Batgrot. Als je niet meer durft, kom je maar naar buiten...’ ‘Natuurlijk durf ik wel! Ik...’ Er klonk een vreemd geluid uit Dennis’ mobieltje. Toen was het stil. Alleen maar geruis en een hijgende ademhaling. ‘Martijn, zeg eens wat. Waar ben je nu?’ Geen antwoord. Alleen zwaar gehijg. ‘Martijn?’ ‘Ja, ik ben er nog, Dennis. Ik ben zojuist de kelder uit gelopen. Maar.., het vreemde is...’ Het leek of Martijns ademhaling stokte. ‘Wat is er vreemd, man?’ ‘Nou, de hal ziet er nu anders uit. Net of de deuren op andere plekken zitten. Of alles verplaatst is. Alsof ik opeens in een ander huis ben. Ik ben blij dat ik met jullie kan praten zeg, anders zou ik het wel eng vinden.’ ‘Klets geen onzin, Martijn. Ga nu maar verder met je onder zoek, anders krijg je geen beltegoed van ons.’ Letitia keek Dennis aan en glimlachte. ‘Ziezo, nou is dat gezeur misschien afgelopen.’ Het leek of Martijn Letitia niet gehoord had. ‘Hoorden jullie die klap ook? Dat was weer boven. Of houden jullie mij voor de gek? Zijn jullie stiekem het huis in gegaan?’ ‘Natuurlijk niet. Wij staan nog steeds hier bij die knipperende lantaarn,’ zei Dennis. ‘Dennis, Letitia. Ik hoor jullie niet. Zeg eens iets! Waarom zeggen jullie niets meer?’ ‘Wij zijn hier!’ riep Letitia. ‘Ben je doof of zo?’ ‘Nou ja, dat heb ik verdiend, denk ik. Jullie zwijgen natuurlijk omdat ik je net voor de gek gehouden heb. Dat zal ik niet meer doen.’ Even was het stil. ‘Willen jullie nou alsjeblieft iets zeggen?’ ‘Laat je oren uitspuiten, dove kwartel!’ schreeuwde Dennis. ‘Of is dit weer zo’n raar spelletje van jou?’ ‘Dan niet! Zeg maar lekker niks. Ik ga gewoon verder hier. Oei! Daar klinkt weer zo’n harde dreun boven. Ik vraag me af wat dat toch is.’ Even klonk alleen het geluid van voetstappen uit het mobieltje. ‘Oh, ik schrok. Dacht dat er iemand aankwam, maar het is die spiegel weer in de hal. Dus dit moet toch hetzelfde huis zijn. Stomme opmerking. Dat kan ook niet anders. En die gedaante die ik zie is natuurlijk mijn spiegelbeeld. Het is hier ook zo donker en de batterij van mijn zaklamp begint op te raken.’ Weer was het een poos stil. Letitia wees met een ongeruste blik naar het mobieltje, alsof Martijn daarin zat. ‘Wat doet hij nou? Zit hij ons te stangen, of...’ Dennis haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Het lijkt of hij ons echt niet meer hoort. Misschien is er iets met zijn mobieltje aan de hand. Storing, of zo. Ik denk...’ Martijns stem galmde uit de Nokia. ‘Shit! Ik schrik me lam. Wat is dat?’ ‘Wat gebeurt er, Martijn. Wat zie je? Kun je ons horen?’ ‘Dennis! Letitia! Waarom zeggen jullie niets meer? Is jullie batterij op of zo? Shit, ik zie in die spiegel iets anders dan mijn spiegelbeeld. Een of andere vage figuur. Hij heeft een grijs gewaad aan. Dat ben ik niet. Dat weet ik zeker. Het lijkt een ouwe kerel. Of vrouw. Dun, lang grijs haar.’ ‘Leuk, Martijn,’ riep Letitia. ‘Maar nu moet die grap afgelopen zijn.’ Martijns stem klonk weer en het leek of hij trilde. ‘Ah, gatver. Hij heeft geen ogen! Ingevallen wangen. Net een doodskop met haar. Dat moet een of andere filmtruc zijn. Misschien staat hier ergens een projector. Of is het helemaal geen spiegel? Is het een raam? Shit, mijn zaklamp valt uit. Ik zie niets meer. Er klonk wat getik en geritsel uit de Nokia 5ooo. Dennis en Letitia luisterden ademloos. Wat gebeurde daarbinnen? Letitia kneep in Dennis zijn bovenarm. ‘Je hebt gelijk, Dennis. Hij hoort ons echt niet, geloof ik. ‘Nou goed dan. Zeg maar niks meer, als jullie niet willen. Ik vertel wel wat ik zie, als een goede verslaggever. Gelukkig, mijn lamp doet het weer. Ik moet me vergist hebben, want in die spiegel is niets te zien. Ja, ik zie mezelf. Geen ouwe man met een doodskop. Natuurlijk niet. Allemaal verbeelding. Dat krijg je als je in je eentje ‘s nachts een oud huis binnengaat. En jullie zeggen nog steeds niets, Dennis en Letitia. Lief mobieltje, ze willen niet meer met me praten. ‘Jawel, jawel, wij schreeuwen zo hard als we kunnen, kwartel!’ Martijn haalde keihard zijn neus op. ‘Volgens mij is dit een complot. Jullie proberen mij bang te maken door niets te zeggen. Lopen er soms anderen uit de klas rond in dit huis? Is dit de ‘laten-we-Martijn-erinluizen-dag’? Volgens mij wel. En morgen met z’n allen mij uitlachen op school. ‘Nee Martijn, heus niet!’ riep Dennis. ‘Er is niemand anders in dat huis. Dit is geen complot. ‘Nou, denk maar niet dat ik me laat kisten door watjes als jullie. Bam! ‘Horen jullie dat? Daarboven is toch iemand, Ik ga meteen kijken. Wedden dat het Ramon is, of Jesaja. Wacht maar tot ik ze te pakken krijg, dan zal ik ze. Er klonken harde voetstappen en Martijns hijgende ademhaling. ‘Ik ben nu halverwege de trap, Dennis. Ik weer zeker dat er boven mensen zijn. Ik hoor stemmen, gemompel. Ze denken zeker dat ze mij bang kunnen maken. Mooi niet. Ik ga erop af en ik zal ze.’ Letitia keek Dennis aan. Haar gezicht was bleek geworden. Ze rukte de Nokia uit Dennis’ hand. ‘Niet doen, Martijn!’ riep ze. ‘Ga niet naar boven! Het is niemand van ons. Ik weet niet wie er wel is. Ga weg uit dat huis.’ ‘Ziezo, ik ben boven. Eens even kijken... Oh, dag meneer. Ik schrok. Ik had u niet gezien.’ ‘Tegen wie heeft hij het?’ vroeg Dennis. ‘Weet ik toch niet! Misschien zit er wel een engerd in het huis. Een of andere zwerver, of een crimineel die zich verstopt voor de politie. Of misschien probeert Martijn ons weer voor de gek te houden, omdat hij denkt dat wij hem voor de gek houden. Denk ik. Hoop ik.’ Dennis knikte en schudde vervolgens zijn hoofd. Hij wilde iets zeggen, maar zweeg toen Martijns stem uit de Nokia klonk. ‘Wie bent u? Woont u hier? Bent u misschien ziek of zo? U ziet zo bleek! En u heeft wel opvallende tanden!’ Martijns stem klonk schril. ‘Oh, daar is nog iemand. Een kennis van u zeker. Heeft hij een zwaar ongeluk gehad? Dat moet wel. Een ski-ongeluk misschien? Waarom zit hij helemaal in het verband, hi hi. Alles gebroken, zo lijkt het. Die lappen zien er wel vuil uit hoor, die moeten nodig eens verwisseld.’ ‘Martijn, kom naar buiten,’ riep Dennis. ‘Sta daar niet met rare gasten te praten!’ ‘Vlucht, Martijn!’ riep Letitia. Ze greep Dennis bij zijn bovenarm en kneep er hard in. ‘Hij moet weggaan, Dennis.’ Martijn hoorde hen nog steeds niet. ‘Wat zegt u? Naar de kelder? Waarom? ik wil niet naar de kelder. Daar hen ik al geweest. Ik... Ho, niet duwen. Blijf van me af Au! Uw nagels z. . . ijn .. .art.tikke scherp! La.. .ij .os.’ Er klonk luid gestommel, onverstaanbaar gegrom en een luide kreet. ‘I. wil .ie .aa. de .elde.’ Toen alleen maar gekraak en geruis. ‘Shit, de verbinding valt weg.’ Dennis schudde zijn Nokia, alsof dat zou helpen, maar gelukkig klonk Martijns stem opeens weer luid en duidelijk. ‘Ga weg. Au. Shit, ik ben van die stomme keldertrap gevallen. Blij dat ik niets gebroken heb. Dennis, Letitia, waar zijn jullie? Zeg eens wat. Oooh, lief mobieltje, laat Dennis en Letitia nou door alsjeblieft. Ook handig, zo’n mobieltje als je geen ant- woord krijgt! Oh, daar komt die kerel met die rare tanden weer. En die andere, die van top tot teen in het verband zit. Ik moet hier wegwezen. Ik... Shit. Wie is dat nou weer? Pa... pardon, me... me... neer. Oh, uw gezicht! Nog nooit heb ik zoiets... Uw kleren zijn helemaal gescheurd en kapot. Hoe... Gatsie, een worm uit uw neus. Ik... Wat zegt u? Nee, ik wil niet in die kist. Waarom moet ik...’ Plotseling was het doodstil. ‘Of Martijn kan heel goed acteren, of er is iets heel vreemds aan de hand,’ fluisterde Dennis. ‘We moeten gaan kijken.’ Letitia knikte. ‘Het klonk wel heel erg echt! Alsof hij doods bang was.’ ‘Kom mee.’ Dennis pakte Letitia bij de hand en samen renden ze naar de achterkant van het huis. Er lagen glasscherven op de grond. De achterdeur stond open. Daarachter was het donker. Ze luisterden. Er klonk geen geluid. ‘Martijn!’ riep Dennis. ‘Kom nou maar naar buiten. Het is genoeg geweest. Je hebt je beltegoed verdiend hoor.’ Geen antwoord. Het huis leek gevuld met zwarte, doodse stilte. Dennis krabde zenuwachtig in zijn haar. ‘Wat nu?’ ‘We moeten binnen gaan kijken. Als hij inderdaad van de trap is gevallen, ligt hij misschien daar met een gebroken been, of een gekneusde neus of zo.’ ‘En als dat niet zo is? Moeten we dan niet eerst de politie waarschuwen?’ ‘Geen tijd.’ Letitia schudde haar hoofd. ‘Het ergste wat ons kan overkomen is dat Martijn ons staat op te wachten en ons heel hard uitlacht. Dat risico moeten we maar nemen.’ ‘Toch vertrouw ik het niet helemaal, Titia. Ik vind het raar dat hij ons niet meer kon horen. En tegen wie sprak hij eigen lijk?’ Letitia haalde haar schouders op. ‘ ik niet, Ik denk dat... ‘Help! Help me.’ De stem kwam uit Dennis’ mobieltje. ‘Help! Help!’ Zachtjes nu. ‘Martijn!’ riep Dennis. ‘ ben je?’ ‘Help!’ Een zachte, smekende stem. ‘In de kelder. Help me!’ De stem viel weer weg. ‘We moeten naar binnen,’ zei Letitia. Ze stak haar hand in haar jaszak. ‘Ik heb een aansteker. Blijf maar dicht bij me.’ Ze klikte het vlammetje aan. Voorzichtig liepen ze hand in hand het huis in. Letitia hield de aansteker boven haar hoofd, als een Olympische fakkeldraagster met een piepkleine vlam. Dennis keek achterdochtig om zich heen. Het leek of er elk moment iets uit het duister te voorschijn kon springen. Hij wilde er niet aan denken. Ze gingen de keuken door, de hal in, langs de spiegel die Martijn beschreven had. In het glas bewoog een vage schim, maar Dennis durfde er niet naar te kijken. Stel je voor dat hij iemand anders dan zichzelf zag. Letitia bleef zo plotseling staan dat Dennis schrok. ‘Daar is de deur van de kelder.’ Letitia bukte en raapte iets op. ‘Wat is dat, Titia?’ vroeg Dennis. ‘Een zaklamp. Letitia keek Dennis zorgelijk aan. ‘Die is van Martijn.’ ‘Is hij zonder lamp de kelder in gegaan?’ Letitia knikte. ‘Waarom?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Ik was er niet bij, Dennis.’ Ze drukte op het knopje en een zwakke lichtbundel scheen uit de lamp. ‘Kijk, hij doet het nog. Hebben wij in elk geval wat meer licht.’ Ze drukte de klink van de kelderdeur omlaag. De deur zwaai de piepend open. Koude lucht stroomde hen uit het duister tegemoet. Voetje voor voetje daalden ze de stenen trap af. Letitia scheen met de zaklamp in de ruimte die voor hen lag. In de lichtcirkel stonden drie kisten, precies zoals Martijn ze beschreven had. Naast een van de kisten lag een bergje aarde. Letitia kreeg een akelig gevoel. Ze keek om naar Dennis, pakte zijn arm stevig beet en ging dicht tegen hem aan staan. ‘We moeten gaan, Dennis. Weg hier. Het is genoeg geweest. Eerst was het een spelletje maar nu vind ik het niet leuk meer.’ Ze wilden de trap weer op lopen, toen Martijns stem uit Dennis’ mobieltje klonk. ‘Help me, haal me eruit.’ ‘Martijn? Waar ben je dan?’ ‘In de kelder. In de kist. Red me.’ Letitia liet het licht van de lantaarn over de kisten schijnen. ‘Welke kist bedoelt hij?’ Aarzelend liep Dennis naar de eerste kist. Voorzichtig stak hij zijn hand uit en klopte zachtjes op het deksel. ‘Martijn, zit jij in deze kist?’ fluisterde hij. Er kwam geen antwoord. Dennis probeerde het deksel open te krijgen, maar het was te zwaar. Hij liep naar de tweede kist en klopte op het deksel. ‘Martijn, ben je...’ Ineens klapte het deksel van de derde kist open. Dennis gilde en sprong achteruit. Uit de kist kwam langzaam een gedaante omhoog. ‘Handig, zo’n mobieltje,’ zei hij, met de Nokia 7000 tegen zijn oor gedrukt. Zijn stem klonk een beetje slaperig. ‘Martijn!’ riep Letitia. ‘Ik wist wei dat je ons voor de gek hield, stommerd. Ik dacht dat er iets vreselijks met je gebeurd was. Dat je dood was of zo.’ Martijn gaapte een keer en stapte langzaam uit de kist. ‘Boe! Heb ik jullie mooi te pakken.’ Dennis ontplofte haast van woede. Hij wilde nu alleen nog maar weg uit dit huis. ‘Dit hadden we niet afgesproken. Wij maken ons doodonge rust terwijl jij op je gemak ligt te pitten in die kist. Naar dat beltegoed kun je fluiten, etterbak. Ga mee, Letitia.’ Letitia keek naar Martijn, schudde haar hoofd. Martijn zei niets en glimlachte alleen maar toen Dennis en Letitia naar de trap liepen. In het duister klonk ineens een krakend geluid. Dennis en Letitia keken verschrikt om. Het deksel van de eerste kist ging open. Bijna op hetzelfde moment klapte ook het deksel van de tweede kist omhoog. Letitia richtte de zaklamp. Het licht was veel zwakker geworden. Toch konden ze in het schijnsel de twee figuren zien die uit de kisten omhoogkwamen. De eerste was wasbleek, had bloedrode ogen en lippen, waar scherpe hoektanden overheen staken. De andere was van top tot teen in vuile lappen gewikkeld. Dennis en Letitia stonden een moment roerloos. Ook Martijn bewoog niet en keek alleen maar naar de twee gedaantes. Op hetzelfde moment kwam er iets uit de berg aarde naast de kist. Vingers kronkelden als wormen. Handen kwamen te voorschijn, armen, een gelig gezicht met ingevallen wangen, spierwitte ogen. Houterig werkte de gedaante zich uit de grond omhoog. Hij gromde onverstaanbare klanken. ‘Oh shit, het is allemaal echt waar,’ zei Dennis. Hij staarde vol ongeloof naar de drie angstaanjagende verschijningen die hem met dode ogen aankeken. Het leek of hij zich niet kon verroeren. Letitia schudde hem door elkaar. ‘Niet naar ze kijken Dennis. Wegwezen. Martijn, kom mee.’ ‘Ja, ja,’ riep Dennis. Hij schudde zijn hoofd en keek Letitia aan. ‘We gaan. Nu.’ ‘Laten we bij elkaar blijven,’ zei Martijn met een rustige stem. ‘Handen vasthouden om elkaar niet kwijt te raken. Dit huis is groot en vreemd.’ Hij stak zijn handen uit. Dennis en Letitia knikten. Ze gaven Martijn een hand. Samen renden ze de trap op. Achter hen klonken grommende en sissende geluiden. Letitia trapte de deur open en ze stonden in de gang. Hijgend keek Dennis om zich heen. Het was of er een ijsklomp in zijn maag lag. ‘Welke kant op? Waar is de voordeur, of de achterdeur?’ Letitia keek naar links en rechts. Overal waren deuren. Ze leken allemaal op elkaar. Die waren er niet geweest toen ze de kelder in gingen. ‘Geen idee. Martijn?’ Martijn schudde zijn hoofd. ‘Alle gangen lijken hier op elkaar. En ze veranderen steeds in andere langere gangen.’ ‘Wacht!’ riep Dennis opeens. ‘Ik ben mijn mobieltje kwijt.’ ‘Wel handig, die mobieltjes,’ zei Martijn. Uit de kelder kwamen geluiden van voetstappen en onverstaanbaar gegrom. ‘Rennen!’ Letitia sleurde de andere twee mee de gang in. In de duisternis leken schaduwen te bewegen. Deuren flitsten langs hen. Gezichten staarden hen aan vanuit stoffige spiegels. Spinnenwebben streken langs hun haren. Telkens opnieuw renden ze hoeken om. Er kwam geen einde aan de gangen. Ze leken inderdaad allemaal op elkaar. Het huis was een doolhof geworden. ‘We moeten de uitgang kunnen vinden,’ zei Letitia. ‘Zo groot is dit huis toch niet?’ Ze bleef staan om even uit te hijgen. Dennis steunde met zijn handen op zijn knieën. Hij hijgde alsof hij de marathon gelopen had. ‘Ik kan niet meer. Het lijkt wel of we steeds in een rondje lopen. Shit, en mijn mobieltje ben ik dus echt kwijt.’ Hij leunde tegen een deur, die onmiddellijk openzwaaide. ‘Gelukkig, dat is de keuken met de achterdeur. We zijn gered.’ Hij schrok toen Martijns mobieltje plotseling rinkelde. Martijn drukte de Nokia 7000 tegen zijn oor. ‘Ja, hallo.’ Hij luisterde. ‘Wat? Nu?’ Hij knikte. ‘Aha, ik snap het... Ja, het was leuk, maar nu heeft het lang genoeg geduurd. Ze zijn moe.’ Letitia en Dennis keken elkaar verbaasd aan, maar Martijn knipoogde geruststellend. ‘Wat? Oké, hier is hij. Tot zo.’ Martijn gaf het mobieltje aan Dennis. ‘Voor jou.’ Verbaasd pakte Dennis het toestel aan. ‘Voor mij? Wie...’ Martijn glimlachte. ‘Wees blij. Ze hebben jouw mobieltje gevonden.’ Uit de Nokia klonk luid en duidelijk een grafstem: ‘Wij komen eraan. We zijn zo bij je.’ Letitia deed snel een stap in de richting van de keuken. Daar achter was de uitgang, de redding. Vier stappen van hier. Maar Martijn was sneller en trok de deur dicht. Letitia en Dennis waren een moment verdoofd van verbazing. ‘Martijn, wat is er met jou aan de hand. Waarom doe je zo?’ Martijn haalde zijn schouders op. ‘Jullie waren te laat. Zij waren eerder bij mij.’ In het laatste straaltje licht van de zaklamp zagen ze zijn half geopende mond. Het viel nu pas op hoe spits zijn hoektanden waren geworden. Op dat moment begaf de lamp het helemaal. Achter hen klonken slepende voetstappen. Letitia sloeg haar armen om Dennis heen. In het donker klonk de fluisterstem van Martijn traag en stroperig. ‘Het spijt me, Dennis, Letitia. Maar wel erg handig, zo’n klein, lief mobieltje...’