Door Marga van Praag 4 mei 2015 in Nationaal Monument Kamp Vught Eigenlijk vond mijn moeder dat er na de Tweede Wereldoorlog geen Joodse kinderen meer geboren moesten worden, na alles wat mijn ouders hadden meegemaakt. Maar, zei ze er wel altijd meteen bij: “Ik hield zoveel van kinderen en ik was al zo oud na de oorlog dus ik ben egoïstisch geweest”. September 1946 kwam ik, Margaretha, vernoemd naar mijn vergaste grootmoeder. En drie jaar later mijn broer Chiel. Mijn ouders, Max van Praag en Sari Hornemann, trouwden in 1941 als een van de laatste Joodse echtparen in Amsterdam. Hun huwelijksreis was naar de Bijenkorf voor een kopje koffie, de enige plek die nog niet voor Joden verboden was. Hoe vaak hebben ze me dat verhaal niet verteld. Er ging bij ons thuis trouwens bijna geen dag voorbij of op de een of andere manier kwam die oorlog wel weer ter sprake. Bij elke tegenslag riep mijn moeder altijd: “Ik heb de oorlog overleefd, dus dit overleef ik ook wel”. Alles was minder erg dan wat er in de oorlog was gebeurd. Of ze spraken over de oorlog in de vorm van bijzondere, dan wel grappige anekdotes uit hun onderduiktijd waar je om moest lachen. Iedere verjaardag steeds weer dezelfde verhalen in dezelfde volgorde, met dezelfde stembuigingen. Het echte verhaal - over angst en het gevoel dat je te inferieur was om te mogen bestaan - bleef verborgen. Zo was er het verhaal over verzetsman Haitze Wiersma, hoofd van de plaatselijke Ondergrondse in het Zuidhollandse Boskoop. Een man die zich voor de Duitsers schuilhield in hetzelfde hokje waar ook mijn ouders zaten. Honderden keren heb ik het gehoord, of ik er zelf bij geweest ben. Op een morgen zegt mijn vader tegen hem: “Haitze je hebt gisteren een distributiekantoor overvallen”. Haitze wordt helemaal wit en vraagt aan mijn vader: “Hoe weet je dat?’ “Nou”, zegt mijn vader, “je droomt hardop in je slaap”. Vanaf die dag droomt Haitze nog steeds hardop in zijn slaap - alleen mijn ouders verstaan er niks meer van. Haitze is een Fries en vanaf die dag droomt hij in het Fries. Succesverhaal op elke verjaardag. Ik heb, echt waar, tot mijn 37ste gedacht dat het hele leven in Nederland tot stilstand was gekomen tijdens de oorlogsjaren. Mijn ogen werden geopend op het moment dat ik de schrijver dichter Remco Campert ging interviewen over de laatste oorlogswinter 1944 -1945. Remco was als jongen van 15 geëvacueerd vanuit Den Haag naar Epe op de Veluwe. Daar was het leven EEN spannend jongensboek. Lekker vrij van school. Die school werd tijdens de hongerwinter gesloten wegens brandstof gebrek. Joepie, de hele dag ravotten met vrienden in het bos. Hè, dacht ik toen, dat is toch de zelfde tijd, dat mijn ouders in doodsangst ondergedoken zaten? Dat is dezelfde tijd dat een deel van mijn familie al vergast was? De Tweede Wereldoorlog is er bij mij stevig ingeramd door mijn ouders. Ze overleefden door onder te duiken in Boskoop, Zuid-Holland. De ouders van mijn vader en zijn zusje zaten ook ondergedoken in Boskoop. Zij werden verraden en vergast in Auschwitz. De broer van mijn moeder en zijn vrouw kwamen ook in Auschwitz om. Mijn moeder had een enorm schuldgevoel na de bevrijding. Dat zij het had overleefd, en de ouders en zusje van mijn vader en haar broer niet. Schuldgevoel en dankbaarheid, daar draaide het om bij mijn ouders. Dus gingen we zo vaak mogelijk naar Boskoop, op bezoek bij al die dappere mensen die met gevaar voor eigen leven mijn ouders gered hadden. Keer op keer, mijn hele jeugd lang. Als we in Boskoop waren, kwamen we ook altijd langs het huis waar de ouders en het zusje van mijn vader verraden waren. Vlak voor hij stierf, heb ik voor het Jeugdjournaal van 4 mei een portret gemaakt over Boskoop en mijn ouders. “Maar dat was toch vreselijk om langs dat huis te moeten lopen waar je ouders en je zusje verraden waren?”, zei ik tegen hem. “Ja”, zei mijn vader, “dan kreeg ik het ook altijd erg benauwd. Maar dan zag ik jou en Chiel voor me uit huppelen en dan was alles weer goed”. Wij, die het allemaal goed moesten maken voor onze ouders. Een hele generatie kinderen, geboren na de oorlog. Zelf niks meegemaakt, maar ouders die stuk voor stuk op de een of andere manier getraumatiseerd waren. Dat schept een verplichting , vind ik. Zo heb ik dat altijd gevoeld. Waakzaam zijn, goed opletten. Alert zijn op onrecht. Trouwens, mijn vader bleef er bij mijn broer en mij altijd maar op hameren: “Denk erom, als je een eigen kop hebt, volg dan nooit een andermans kop. Loop nooit achter de massa aan. Je hebt gezien waar dat toe kan leiden”. Daarom denk ik ook dat ik al die jaren bij het Journaal elk jaar opnieuw vond dat ik een onderwerp moest maken rond vier mei dat met de oorlog te maken had. Ik voelde het als mijn plicht tegenover mijn ouders, tegenover al die familieleden die de oorlog niet hadden overleefd. Ik moest ervoor zorgen dat het nooit vergeten werd. Mijn vader stierf in 1991, en mijn vaak nogal harde, rechtlijnige maar o zo geestige moeder in 2003. Daarna had ik het wel een beetje gehad met alsmaar bezig zijn met die oorlog. Het leven gaat tenslotte verder. Natuurlijk bleef 4 mei een datum die met vette letters in mijn hoofd gegrift staat. Maar ik betrapte me er ook op dat de oorlog een tijd lang een minder prominente rol leek te gaan spelen. nu mijn eigen ouders er niet meer waren. Het hier en nu : Afghanistan, Irak, Syrië , Boko Haram , Oekraïne, de bootvluchtelingen, uitgeprocedeerde asielzoekers, de wreedheden van IS. Het komt allemaal voorbij als ik met mijn Marokkaanse vriend meneer Aziz in zijn olijvenwinkel de wereld doorneem. En hoe hij als gelovig moslim lijdt onder de vooroordelen jegens moslims. We voeren lange gespreken over de verhouding tussen Joden en Moslims. Over het Midden Oosten. En toen kwamen de aanslagen in Parijs. En waren er de antisemitische spreekkoren van hooligans in het voetbalstadion. En er was een voorval dat mezelf een paar weken geleden in Hilversum overkwam. Op de fiets onderweg naar huis, met fietstassen vol boodschappen, was de straat waar ik doorheen moest afgezet door brandweer en politie. Er was een dakgevel van een winkelpand ingestort. Gelukkig was er niemand gewond geraakt. Nieuwsgierig vroeg ik de eigenaar van de Italiaanse koffiewinkel er vlakbij hoe dat gekomen was.. “Achterstallig onderhoud van de eigenaar van het pand. Die geldbeluste Jood, die boef die het pand niet heeft laten opknappen. Alleen maar bezig met geld, geld, geld, geld, die foute Jood”. Eerst dacht ik nog, ik hóór dit niet goed. Ik fietste verbijsterd via een sluiproute terug naar huis. Ik had niks tegen die man gezegd. Waarom had ik mijn mond gehouden? Waarom had ik het zo maar laten passeren? Waarom heb ik hem geen klap in zijn gezicht gegeven? Wat laf. Ik dacht meteen aan mijn vader - wat hij gedaan zou hebben. Begin jaren vijftig -ik was kind- zitten we een keer met mijn moeder en broertje aan een tafeltje in een strandpaviljoen in Bergen. Mijn vader was even weggelopen om een verkleedhokje te huren. Wij chocomel, mijn moeder koffie. Een echtpaar gaat bij ons aan tafel zitten. Hij in een smetteloos soort van tropenpak, zij in een roze mantelpakje (met een hoedje met een voile met pitjes). Ook zij bestellen koffie. De man leest een Panorama. Mijn vader, in badbroek, schuift aan zonder een blik op het echtpaar te werpen en zegt: tegen mijn moeder: “Het hokje is geregeld” De man kijkt over zijn Panorama en zegt: “Daar moet je weer echt een Jood voor wezen om er zo bij te gaan zitten” Mijn vader zegt niks, grist de Panorama uit de handen van de man, maakt er een prop van en gooit die in het gezicht van de man. Nadat ie dat gedaan heeft zegt ie: “De tijd dat er ge-Jood werd is voorbij” En hij neemt een kop koffie van de tafel en gooit die uit over het smetteloze kostuum van de man, onder de uitroep: “Voorgoed voorbij!” En daarna kiepert ie de hele tafel met chocomel en koffie over het mantelpak en de man. Inmiddels is er een hele opstoot ontstaan op het terras aan het strand. Mensen herkennen mijn vader in die dagen een populaire zanger. Ze beginnen liedjes van mijn vader te zingen, en onder luid gejoel verlaat het echtpaar het terras. Wat was ik trots op hem en wat denk ik nu vaak aan mijn vader. Hij pikte het niet en ik fietste anno 2015 weg zonder mijn mond open te doen . IS. Opkomend antisemitisme. Discriminatie van moslims. Hooligans in het voetbalstadion die antisemitische leuzen roepen. Die voetbalhooligans. Ik vraag me trouwens af of ze wel beseffen wat ze roepen. Neem ze mee naar kamp Vught. Neem ze mee naar Auschwitz en neem dan meteen ook al die jonge moslims mee met hun vooroordelen tegen Joden en homoseksuelen. En al die mensen die op social media schelden op alles en iedereen die anders is dan zijzelf. Geef ze voorlichting en goed onderwijs op scholen. Het is een cliché dat is waar, maar je kan er niet genoeg op hameren. Hoewel ik zeg dit nu wel, maar op veel scholen is het niet eens meer mogelijk over de Shoah te spreken. Er is nog een hoop werk te doen. Waar we nu staan, waren gevangenen hun leven niet zeker. Voor de SS waren ze niet veel meer dan ongedierte. Kamp Vught, deze plek van wanhoop, lijden , van verdriet is een blijvende waarschuwing: geef het kwaad geen kans. Daarom daalt één keer per jaar heel even de stilte van collectieve bezinning neer over steden en dorpen van het drukke Nederland. Vier mei. Twee minuten stilte. Vlaggen knallen in de wind. Vaders met een kind op hun nek. Een ouder echtpaar, hand in hand. Jonge mensen met diepe ernst op hun gezicht. Twee minuten stilte. Een merel kwettert het hoogste lied. Twee minuten saamhorigheid. Zo doen we dat, jaar in jaar uit. Dat is van ons. Schrijver Arnon Grunberg deed de suggestie dat we maar beter kunnen ophouden met het herdenken, omdat we niets van de geschiedenis geleerd hebben. Daar ben ik het niet mee eens. Maar wanneer we op 4 mei blijven stilstaan bij de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, dan heeft dat alleen zin, als dat niet braaf en vrijblijvend klinkt. Dan moeten we er echt van doordrongen zijn dat we verdomd zuinig moeten zijn op onze vrijheid. Zuiniger dan ooit. Alleen dan heeft herdenken zin. Juist met die niet te bevatten geschiedenis van menselijke vernietiging in ons achterhoofd is het zaak om scherp te blijven. In deze wereld vol geweld zijn we dat verplicht aan al die doden van toen. We zijn het verplicht aan komende generaties. Aan onze kinderen en kleinkinderen. Het kan niet anders. Het mag niet anders. Geef het kwaad geen kans.