Bedrijfseconomie voor de manager Hoofdstuk 1 Bedrijfseconomie

advertisement
Bedrijfseconomie voor de manager
Hoofdstuk 1 Bedrijfseconomie




Welke instrumenten worden er gebruikt
Wat is de betekenis daarvan
Welke concepten en instrumenten ondersteunen het management
Welke functionarissen zijn erbij betrokken
Doel en bestaansrecht organisatie: ·Van winstmaximalisatie naar maximalisatie van welvaart of zelfs geluk
MVO: 3 P’s: people planet en profit
Om organisatiedoel te bereiken moet organisatie waarde toevoegen voor de klant
Als dat lukt zijn processen en producten en dus organisatie effectief en efficiënt.
Inrichting en uitvoering van de waardeketen moet efficiënt = doelmatig blijven
Bedrijfsfuncties die waarde toevoegen:
1. Onderzoek en ontwikkeling
2. Design productie
3. Marketing
4. Distributie
5. Klantenservice
Ondersteunende functies voegen geen waarde toe maar zorgen ervoor dat de activiteiten in de waardeketen
goed verlopen.
Besluitvormingsproces 5 stappen:
1. Identificeer het probleem en de onzekerheden
2. Verzamel informatie
3. Beslis en implementeer
4. Evalueer en leer
Bedrijfseconomische concepten:
 Demingcirkel
 Risicomangement
Goede hulpmiddelen om gevolgen van beslissingen te beheersen
Management:
Verantwoording afleggen =bedrijfseconomie
Beslissingen nemen
Drie vakgebieden bedrijfseconomie:
1. Financial accounting
2. Management accounting
3. Finance
Functies:
Registreren
Informeren
Adviseren
Functionarissen:
Administrateur
Registeraccountant
Controller
Chief finance officer
1.2
Bestaansrecht is hoogste doel van en organisatie
Van winst maximalisatie naar maximalisatie van welvaart of zelfs geluk
MVO: ·
People: ·medewerkertevredenheid: ··arbeidsomstandigheden
Geen kinderarbeid
klanten en hun tevredenheid
imagoverlies
planet: duurzaamheid/milieu
profit: maximaliseren van het rendement
1.2.1 Efficiënt en effectief
Efficiënt=
doelmatig niet onnodig mensen/middelen gebruiken
Effectief=
doel dat je nastreeft bereiken
Inefficiëntie=
Ineffectief=
kostprijs is te hoog in relatie tot de verkoopprijs
afmeer vindt product niet lekker of ongezond
Middelen -------------product-----------------doelstelling
Efficiency
effectiviteit
1.2.2. Value chain
Effectiviteit heeft grotere invloed op het voortbestaan dan efficiency
Effectief=
weten wat de klant wil
Producten ontwikkelen en produceren en verkopen waar behoefte aan is.
Primaire proces: voegt waarde toe aan het eindproduct
Afdelingen die betrokken zijn bij het primaire proces vormen de waardeketen =>value chain=> bedrijfsfuncties
1. Onderzoek en ontwikkeling:research development:ontwikkelen van nieuwe
goederen/diensten/processen
2. Design: andere vorm geven aan een product of de gedetailleerde uitwerking daarvan
3. Productie: inkoop grondstoffen/werven personeel/produceren/assembleren
4. Marketing: voeren van promotieactiviteiten en verkopen van producten
5. Distributie: leveren van producten aan afnemers
6. Klantenservice: after sales/helpdesk/garantie
Waarde toevoegende functie bepaalt het succes van de organisatie
Primaire functies moeten over goede voorzieningen beschikken:
 Goed/veilig gebouw
 Goede/veilige inrichting
 Goede ICT faciliteiten
Ondersteunende afdelingen:
 Facilitaire dienstverlening
 Personeelszaken
 Juridische zaken
 Administratie
 Controller
 Voegen geen waarde toe=smeerolie
1.2.3 Rol van de manager:
Functies voor bedrijfskundigen:
1. Management functies, leidinggevenden, resultaatverantwoordelijke functie
2. Management ondersteunende functies: auditor/planner/adviseur
3. Adviserende functies: consultant bij overnames/reorganisaties of betreden nwe markten
Integrale benadering:
Rekening houden met verschillende facetten: ·Juridisch kader, financiële consequenties, organisatiestructuur en
cultuur begrijpen, goed met mensen om kunnen gaan, weten hoe bedrijfsprocessen in elkaar steken.
1.3 Besluitvormingsproces 5 stappen:
1. Identificeer het probleem en de onzekerheden
2. Verzamel informatie
3. Maak toekomstscenario’s
4. Beslis
5. Implementeer, leer en evalueer
1.3.1
Plan:



Do:
Check:
doelen voor het proces definieren
Resultaten
Beschikbaarheid van middelen
Belangen van stakeholders
proces uitvoeren/resultaten meten
gemeten resultaten vergelijken met de doelen
Act:
indien nodig acties uitzetten om de resultaten te verbeteren
1.3.2 Risk management
 Gevolgen van beslissingen beheersen
 Verzekerbare risico’s
 Fraudebestrijding
 Grote afhankelijkheid van beperkt aantal klanten of leveranciers
 Kans op reputatieschade
Instrumenten ontwikkelen die bijdragen aan het beperken of vermijden van risico’s
4 stappen:
Risico inventarisatie
juridisch
Technisch
Risico analyse
wat is de kans, gevolg impact
Kwantitatieve beoordeling van risico’s: waarde?
Optieanalyse
beheersingsstrategieen:vermijden/verminderen/overdragen/accepteren
1.4 Betekenis van de bedrijfseconomie:
Organisatie blijft een bron van inkomsten voor de stakeholders
Stakeholders zijn belanghebbenden zoals klanten, werknemers, aandeelhouders of eigenaren, banken,
leveranciers.
Doel bedrijfseconomie:
Bijdragen aan de financiële gezondheid van de betrokkenen bij een organisatie door:
Bedrijfsadministratie
registeren financiële gegevens
Financial accounting
externe betrokkenen informeren
Management accounting
management adviseren; interne verslaglegging
Finance
aantrekken en beheersen van het vermogen van een organisatie om de
gewenste activiteiten financieel te kunnen uitvoeren
Zorgen dat een organisatie op het juiste moment over voldoende financiële middelen beschikt
Zorgen dat de risico’s in kaart worden gebracht zodat het management maatregelen kan nemen om dit risico
te vermijden, beperken of verzekeren.
1.4.1 Functie bedrijfsadministratie
Voorheen registreren van allerlei financiële gebeurtenissen= boekhouden
Nu vakgebied is uitgebreid met niet financiële gebeurtenissen: ziekteverzuim/verkoopaantallen
Administrateur is verantwoordelijk
1.4.2 Financial accounting
Verslaglegging extern, financiële informatie voor bv aandeelhouders → willen weten of een bedrijf winstgevend is.
Registeraccountant=externe deskundige controleert de informatie vanuit de organisatie
 Bezittingen
 Kosten
 Omzet
 Schulden
=getrouw beeld van de werkelijkheid, niet op de euro nauwkeurig
Naast aandeelhouders ook anderen die willen weten hoe de organisatie ervoor staat bv overheid tav bedrijven
die zij subsidieert
banken ivm verstrekken leningen
klanten en leveranciers
jaarverslag → deponeren bij de KvK
Normen om informatie te beoordelen en controleren, wettelijke richtlijnen waaraan de informatie moet voldoen:
IFRS/BW
Informatie vanuit het verleden : in het voorjaar het jaarverslag over het afgelopen jaar
1.4.3 Management accounting
Interne verslaglegging
Ondersteuning bij financieel economische beslissingen → signalen en analyses FE ontwikkeling
Instrumenten om kansen en bedreigingen te signaleren, verschillende bedrijfsopties te analyseren en managers
van advies te dienen
 kostprijsberekeningen
 budgetten
door controller en assistent controller = intern financieel adviseur
corporate policeman: controleert of de beslissingen die managers nemen in het belang van de organisatie zijn.
1.4.4 Finance
Financiering van de organisatie
 Hoeveel geld is er nodig voor groei = vermogensbehoefte
 Vaststellen van de bronnen van het vermogen
Credit management:
Cash management:
Investeringsselectie:
korte leningen, benodigd geld bij een bank lenen → rente
failliet: niet doordat er geen winst gemaakt wordt, maar doordat de organisatie niet aan
zijn betalingsverplichtingen kan voldoen
doorrekenen van de financiële aspecten van een mogelijke nieuwe investering
Uitgaven en ontvangsten met elkaar vergelijken
Ook niet financiële zaken spelen een rol
Credit management
Cash management
Investeringsmanagement
1.4.5
Administrateur
Registeraccountant
Controller
treasury
registreert wat er nu gebeurd
controleert het verleden
adviseert over toekomstige beslissingen
3 financiële functionarissen
Hoofdstuk 2 Werking van drie financiële overzichten
Balans:
Resultatenrekening:
Kasstroomoverzicht:
inzicht in de samenstelling en het aanwenden van vermogen
opbrengsten en kosten over een bepaalde periode → inzicht in de
verandering in omvang eigen vermogen
geldontvangsten en gelduitgaven over een bepaalde periode
Inzicht in de verandering in de omvang van de liquide middelen=voorraad geld
Basale output van de administratie die tot taak heeft alle financiële gevolgen van gebeurtenissen in een
organisatie te registreren= instrument om grip te krijgen op de financiële risico’s van een organisatie.
Doel van de informatie bepaalt de inhoud
2.2 Indeling van organisaties
Organisatie(onderdeel) is een informatieobject: omvang en aard van de organisatie spelen een rol.
2.2.1 Typologiemodel van Starreveld
Voor de markt producerende organisaties indelen in 5 categorieën/typologieën
1.Handelsorganisaties:
sprake van een goederenbeweging waarin omzettingsproces ontbreekt
2.Productieorganisaties:
technisch omzettingsproces
4.Dienstverleningsorganisaties:
driedeling:
zekere mate van goederenbeweging: restaurant/veiling
Beschikbaar stellen van ruimte: hotel/zwembad
Verkopen van uren: advocaat/adviesbureau
Deze indeling gaat uit van primaire processen irt de waardekringloop.
Doel was te komen tot een standaard controleaanpak in de accountantswereld
2.2.2 Profit vs non –profit organisaties
Profit:
doel = behalen en uitkeren van winst + MVO 3 P’s
Winst uitkeren mag niet ten koste van continuïteit gaan
Non Profit:
evt winstwaarde wordt niet uitgekeerd aan eigenaren of aandeelhouders maar geïnvesteerd in haar
maatschappelijke doel te bereiken
Specifieke wet- en regelgeving van toepassing
Verschil tussen prof en non profit organisatie wordt steeds kleiner door marktdenken non profit.
2.2.3 Rechtsvormen
Met wie doen de Stakeholders zaken?
Wie is er verantwoordelijk voor de betaling van de geleverde goederen? = afhankelijk van de rechtsvorm van de
organisatie: bepaalt de aansprakelijkheid
soort en hoogte te betalen belastingen
zeggenschap binnen de organisatie
kapitaalinbreng
Eenmanszaak
BV
NV
Oprichting
Kapitaalinbreng
Bestuur
Andere organen
Geen eisen
Geen eisen
Eigenaar
Geen
Aansprakelijkheid
Zakelijk en privé 100%
Belastingen
Inkomstenbelasting
Vrijstellingen/aftrekpo
sten
Sociale zekerheid
MKB winstvrijstelling,
ondernemersaftrek
Geen recht op
werknemersverzekerin
gen
Notariële akte
€ 18.000
Directie
Aandeelhouders soms
RvC
In principe alleen BV
aansprakelijk
Vennootschapsbelasti
ng plus
inkomstenbelasting
over salaris en
dividend
n.v.t
Notariële akte
€ 45.000
Directie
Aandeelhouders en
RvC
In principe alleen NV
aansprakelijk
Vennootschapsbelasti
ng plus
inkomstenbelasting
over salaris en
dividend
n.v.t
DGA heeft geen recht
op
werknemersverzekerin
gen
DGA heeft geen recht
op
werknemersverzekerin
gen
BV mag uitsluiten aandelen op naam uitgeven, aandelenbezit wrdt geregistreerd door de notaris
NV mag groot deel ban de aandelen uitgeven aan toonder, er wordt niet bijgehouden wie de aandelen bezit→
hierdoor zijn aandelen sneller en goedkoper verhandelbaar.
Rechtsvormen non-profit organisaties:
Vereniging met
Beperkte rechtsbevoegdheid
Vereniging met
volledige rechtsbevoegdheid
Stichting
Oprichting
Mondeling of onderhandse akte
Notariële akte
Kapitaalinbreng
Geen minimum kapitaaleis
Geen minimum kapitaaleis
Dagelijks bestuur
Leden
Ja, verplicht
Ja, hebben inspraak via de algemene
ledenvergadering
Hoofdelijke aansprakelijkheid
bestuurders. Bij inschrijven in het
handelsregister is aansprakelijkheid
beperkt
Ja, verplicht
Ja, hebben inspraak via de
algemene ledenvergadering
Geen hoofdelijke aansprakelijkheid
bestuurders
Financiering
Contributie en evt. andere inkomsten
zoals subsidie
Contributie en evt. andere inkomsten
zoals subsidie
Mogelijkheid tot aanschaf
registergoederen
Belastingen
Nee
Ja
Notariële
akte
Geen
minimum
kapitaaleis
Ja, verplicht
Nee,
verboden
Geen
hoofdelijke
aansprakelij
kheid
bestuurders
Subsidie,
giften soms
verkoopopbr
engsten
Ja
Valt meestal niet onder een
belastingregime, zoals
vennootschapsbelasting of
omzetbelasting
Kan verplicht zijn tot het betalen van
omzetbelasting,
vennootschapsbelasting of sociale
premies
Aansprakelijkheid
2.3 Externe en interne Stakeholders
Degene aan wie de informatie wordt verstrekt, bepaald het doel van de informatieverschaffing
Tweedeling:
Externe Stakeholders:
Interne Stakeholders:
Aandeelhouders/eigenaren
management, heeft informatie nodig voor besluitvorming
2.3.1 Externe Stakeholders
Kan
verplicht zijn
tot het
betalen van
omzetbelasti
ng,
vennootscha
psbelasting
of sociale
premies
Financial accounting= externe verslaggeving = informatie verstrekken aan externe Stakeholders
2 doelstellingen:
Afleggen van verantwoording door leiding organisatie aan eigenaren over gevoerd beleid
Verstrekken van informatie aan derden over het nemen van beslissingen over het al dan niet voortzetten van de
relatie met de organisatie.
= vastgelegd in boek 2 BW = verschaffen van inzicht, ook vorm inhoud frequentie en verspreiding van informatie
van bep. rechtspersonen.
Jaarverslag=
Jaarrekening=
directie of bestuursverslag
Mededelingen over de financiële toestand op de balansdatum
Gang van zaken afgelopen jaar
Bijzondere gebeurtenissen
Verwachtingen komend boekjaar; investeringen, personeelswissel, overnames
balans, resultatenrekening, en toelichting hierop
Informatie over de vermogenspositie, resultaten en activiteiten van de organisatie
Inzicht in samenstelling en aanwending vermogen
Inzicht in verandering omvang eigen vermogen
Overige gegevens:
Kostenstroomoverzicht:
accountantsverklaring
Resultaatbestemming
Zeggenschap
Bijzondere gebeurtenissen na balansdatum
Deelnemingen
niet verplicht voor iedereen
Vaak onderdeel jaarrekening
Inzicht in verandering liquide middelen
Richtlijnen voor de jaarverslaggeving
Raad voor de Jaarverslaggeving RJ
12 leden
Uitvoerend orgaan voor de stichting voor de jaarverslaggeving
Bestuur bestaat uit div. organisaties van werkgevers/werknemers/accountants
RJ heeft 12 lede; delegaties van verstrekkers gebruikers en controleurs van externe financiële verslaggeving.
Doel stichting= kwaliteit van de externe verslaggeving, de jaarrekening, bevorderen.
Doel bereiken door:
Publiceren van stellige uitspraken en aanbevelingen inzake externe verslaggeving
Gevraag d en ongevraagd adviseren van overheid en andere regelgevende instanties op het gebied van externe
verslaggeving.
Richtlijnen voor de jaarverslaggeving zijn onderverdeeld:
1. Richtlijnen voor kleine organisaties
2. Richtlijnen voor middelgrote organisaties
3. Zorg, onderwijs, financiële instellingen hebben specifieke richtlijnen
RJ streeft naar standaardisering externe jaarverslaggeving → externe Stakeholders hebben beter inzicht
Zowel voor de vorm als de inhoud
Vorm: modellen waarin balans, resultatenrekening en toelichting moeten worden gepresenteerd
Inhoud: waardebepaling van bezittingen, schulden, tegoeden, opbrengsten en kosten
Nederlandse wet- en regelgeving is gebonden aan die van de EU.
e
4 richtlijn: verplicht alle NV’s om een jaarrekening op te stellen
e
7 richtlijn: verplicht de moederorganisatie om naast haar individuele jaarrekening een geconsolideerde
jaarrekening en jaarverslag op te stellen. Financiële situatie van een groep wordt beschreven alsof het een entiteit
betrof.
IASB International Accountings Standards Board geeft IFRS International Financial Reporting Standards.
Nederlandse richtlijnen RJ zijn gebaseerd op IFRS
US GAAP generally accepted accounting principles voor externe verslaglegging.
Problemen bij in elkaar schuiven IFRS en US GAAP:
VS is belangrijke en invloedrijke speler
IFRS is priciples based:
algemene uitgangspunten
US GAAP is rules based:
gebaseerd op regels die voor alle organisaties toepasbaar moeten zijn.
Consensus van alle partijen
Juiste gebruik van en discussie over standaarden van Financial accounting:
boekhouders
Controllers
Accountants
Van belang voor de manager:
Informatie is bedoeld om terug te kijken, verantwoording af te leggen, minder op vooruitkijken
Informatie moet betrouwbar zijn, nadruk ligt op juistheid en volledigheid, minder op tijdigheid
Informatie is globaal, heeft betrekking op hoger samengesteld niveau vd organisatie(onderdeel) onafhankelijk van
continue bedrijfsbeslissingen
Informatie wordt periodiek verstrekt min of meer onafhankelijk van beslismomenten
Informatie wordt conform wet- en regelgeving vastgesteld, minder op basis van relevante info.
2.3.2 Rol van de accountant
Externe verslaggeving, houdt zich bezig met informatie over een werkelijkheid en niet over verwachtingen
Externe accountant speelt belangrijke rol bij het weergeven van de werkelijkheid in de verslaggeving
Boek 2 BW: registeraccountant of accountant administratie consulent: organisatie moet laten onderzoeken of de
jaarrekening voldoende inzicht geeft en voldoet aan wettelijke eisen of richtlijnen.
 Rapporteert aan de RvC en RvB: bruikbaar voor de manager om beeld te krijgen van de financiële
gezondheid van de organisatie.
 Accountantsverklaring: verplicht bijvoegen bij het jaarverslag
4 typen:
1. Goedkeurende accountantsverklaring unqualified opinion → voldoet aan gestelde eisen
2. Met beperking qualified opinion: muv onder voorbehoud van bep. zaken aan de eisen voldoet
3. AV van oordeelonthouding, disclaimer of opinion: acc. Heeft geen tekortkomingen gesignaleerd
4. Afkeurende AV advers opinion: gecontroleerde jaarrekening geeft geen getrouw beeld van vermogen
en/of resultaat.
Rapport eurocommissaris Barnier: maategelen:
Meer onafhankelijkheid voor accountants
Verbod op advieswerk
Veel meer concurrentie
Opknippen van de 4 grote Europese accountantskantoren
Faillissementsrisico’s in kaart brengen
Geen partnerstructuur
Acc. Niet meer laten inhuren en betalen door org. zelf maar door een derde partij
Is de werkelijkheid te vangen in een model of stelsel van regels en afspraken? Onvermogen van de IASB en
FASB om tot een wereldstandaard voor externe verslaggeving te komen.
Boekhoudschandalen tonen zwakheid van FA.
Corporate governance:
Aan wie en op welke wijze een integer ondernemingsbestuur transparant verantwoording moet afleggen over
strategie, resultaten en risico’s.
Externe verslaglegging is een belangrijk onderdeel.
Oplossingsrichting:
1. Meer formele corporate governance met nog meer regels, toezicht en monitoring
2. Meer sturen op basis van vertrouwen: vertrouwen is goed, controle is beter.
2.3.3 Belastingdienst
= bijzondere externe stakeholder
2 belangrijke belastingen:
Omzetbelasting= BTW
Over de omzet
Volgens systeem van bruto toegevoegde waarde BTW
Organisatie berekend BTW over het totaalbedrag dat zij klanten in rekening brengt.
Verschillende tarieven afhankelijk van soort goederen of dienst
Organisatie betaalt BTW aan leveranciers: mag afgetrokken worden van BTW die organisatie betaalt over de
omzet = verrekenen van voorbelasting.
Omzetbelasting heeft geen invloed op het resultaat van een organisatie.
Non profit organisatie: activiteiten vaak vrijgesteld van omzetbelasting btw
-
Ontvangen geen btw van klanten en hoeven ook niets af te dragen aan de belastingdienst
Kunnen btw die zij aan leveranciers betalen niet terugvragen/terugkrijgen
e
Eerst btw betalen, later terugkrijgen → aangifte achteraf= 1 btw betalingen voorschieten.
Inkomstenbelasting= berekend over het inkomen van de werknemers of over behaalde winst bij een
eenmanszaak
Bij BV of NV vennootschapsbelasting over het resultaat.
2.3.4 Interne Stakeholders
Management Accounting/interne verslaglegging = informatieverschaffing aan interne Stakeholders.
Verbeteringsproces voor het continue toepassen, plannen, ontwerpen e toetsen van zowel niet financiële als
financiële informatiesystemen die toegevoegde waarde creëert.
Geeft richting aan activiteiten management
Motiveert gedrag
Ondersteunt en levert de culturele waarde die nodig zijn om de operationele, strategische en tactische
doelstellingen van een organisatie te halen.
Doel: ondersteunen van het management bij het nemen van beslissingen:
strategisch
Tactisch
Operationeel
Kunnen ook betrekking hebben op:
Planning
Uitvoering
bep. activiteiten
Evaluatie
Ondersteunen= geven van informatie
Vaak ad hoc/eenmalig bv resultaat, prognose of onderbouwing investeringsvoorstel
Management controle: structurele kant: manager wil weten of de organisatie op koers ligt
Kaplan: management accounting: information that creates value
5 belangrijkste kenmerken:
1. Informatie is bedoeld om vooruit te kijken
2. Informatie moet betrouwbaar zijn
3. Informatie meer ad hoc en continu ipv periodiek
4. Informatie is gedetailleerd
5. Informatie wordt vastgesteld op basis van relevante gegevens voor de betreffende bedrijfsbeslissing,
nauwelijks conform wet- en regelgeving.
Het verschaffen van financiële en niet-financiële informatie:
1.Gebeurtenissen en activiteiten vastleggen/registreren, eerst boekhouding, nu bedrijfsadministratie, Enterprise
Resource Planning ERP software die zorgt voor een zo volledig mogelijk geïntegreerd informatiesysteem dat alle
beslissingen in een organisatie kan ondersteunen
Input is belangrijk : garbage in, garbage out
Output van BA is beperkt tot de basis:
Registreren begint met registreren van gebeurtenissen die invloed hebben op de bezittingen en schulden
van de organisatie = wettelijk verplicht voor alle rechtspersonen en vrije beroepsbeoefenaars.
Registratie leidt tot primaire output van elke administratie → 3 financiële overzichten als basis van
interne en externe verslaggeving
1. Balans = weergave van bezit en wijze van financiering, doel is inzicht bieden in grote, samenstelling en
aanwending eigen vermogen.
2. Resultatenrekening= overzicht van de opbrengsten en de kosten → verschil is resultaat van de
organisatie over een bepaalde periode, doel = inzicht bieden in de oorzaken van de verandering in het
eigen vermogen tgv uitvoeren bedrijfsactiviteiten
3. Kasstroomoverzicht/liquiditeitsoverzicht: overzicht van alle geldontvangsten en gelduitgaven geurende
een bep. periode, doel= inzicht bieden in de oorzaken van veranderingen in de liquide middelen tgv het
uitvoeren van bedrijfsactiviteiten
Van wie en aan wie geld ontvangen/uitgegeven wordt
Wanneer en op welk tijdstip
2.3.5.Verwachting versus werkelijkheid
Overzichten kunnen op twee uiterste tijdstippen worden gemaakt.
e
1 moment:
voordat de beslissingen worden genomen = voorcalculatie/verwachting/begroting
2.4 balans
2.4.1
Bezittingen/activa: links
Vaste activa
bezittingen: gebouwen, inventaris, machines, voorraden, debiteuren, kas/banktegoeden
Materiële vaste activa:
> 1 productie proces
Vlottende activa: bezittingen < 1 productieproces
Mate van liquiditeit bepaalt de volgorde op de balans: meest liquide middelen onderaan: kasgeld
Minst liquide middelen bovenaan: grondstoffen, voorraden
2.4.2 Schulden/passiva: rechts
vermogensbronnen
- eigen vermogen = ingebracht door eigenaren, morele schuld
- langlopende verplichtingen > 1 jaar, aan derden bank/familie
- kortlopende verplichtingen < 1 jaar , aan derden
Eigen vermogen:
1. Geplaatst aandelenkapitaal bij NV of BV ontvangen eigenaren in ruil voor ingebracht vermogen aandelen
Deel van de aan delen dat daadwerkelijk is uitgegeven aan aandeelhouders = geplaatst
aandelenkapitaal, gewaardeerd volgens nominale waarde
2. Agioreserve: verschil tussen nominale waarde en marktwaarde
3. Ingehouden winst/winstreserve: toename eigen vermogen tgv positief resultaat
Langlopende verplichtingen:
1. Voorzieningen: gebeurtenissen die al hebben plaatsgevonden en in de toekomst tot gelduitgave gaan
leiden. – geen schuldbekentenis
Hoogte is onzeker
Wet- en regelgeving: toevoegen is strikt gereguleerd, concrete aanwijsbare risico’s en
verplichtingen op balansdatum → meerjaren onderhoudsplan.
2. Hypothecaire lening: gekoppeld aan onroerende zaak → zekerheid voor vreemdvermogen verstrekker →
bij niet terugbetalen lening bedrijfspand verkopen
3. Banklening onderhandse lening: 1 persoon/instelling
4. Obligatielening: meerdere vreemd vermogen verstrekkers tegen schuldbekentenis = obligatie
Hoofdstuk 3 Beoordeling van een investeringsvoorstel
Een investering moet extra waarde creëren, een positieve bijdrage leveren.
3 bedrijfseconomische principes spelen een rol:
1. Isoleer de investering van de reguliere geldstroom
2. Denk in geldstromen niet in winst
3. Scheid de investeringsbeslissing van de financieringsbeslissing.
Stappenplan om te komen tot een bedrijfseconomisch advies ter ondersteuning van een investeringsbeslissing:
1. Vertaal het investeringsvoorstel naar geld
2. Kies een of meerdere methode om het te beoordelen
3. Weeg het risicoaspect van het investeringsvoorstel af
4. Inventariseer de niet financiële aspecten die de beslissing beïnvloeden
5. Beoordeel de uitkomst en beslis
3.1 Omvang en samenstelling van het kapitaal bepalen de toekomstige financiële positie van een
organisatie.
Investeren is het aanschaffen van vaste activa= productiemiddelen die meer dan een productieproces meegaan.
Uitgebreider → uitbreiding vlottende activa= extract voorraad of toename post debiteuren als investering
beschouwen.
Ruimste definitie → elk soort uitbreiding/groei/ontwikkeling van de organisatie als investering beschouwen.
BE definitie: investeren is aanschaffen vast activum
Investeren = een gelduitgave doen in de verwachting dat zij in de toekomst meer geld zal ontvangen of minder
geld zal uitgeven dan zonder die investering.
2 typen:
Kostenverlagende investeringen
Omzet verhogende investeringen
3 BE principes:
1. Isoleer de investering van de reguliere bedrijfsvoering
2. Denk in geldstromen niet in winst
3. Scheid de investeringsbeslissing van de financieringsbeslissing
3.1.1
isoleer de investering van de reguliere bedrijfsvoering
Investeringsvoorstel beoordelen alsof alle andere omstandigheden niet veranderen= de investering is een op
zichzelf staand iets. Heeft geen verbinding met de rest van de organisatie.
3.1.2
denk in geldstromen
Bij een oordeel over het investeringsvoorstel is het geld bepalend → gaat over vrije kasstroom, cash flow,
niet over winst of resultaat. Investeren is nl nu veel geld uitgeven in de verwachting dit terug te verdienen met
geld dat in de toekomst wordt ontvangen.
Liquiditeiten overzicht staat centraal bij het beoordelen van een investeringsvoorstel.
3.1.3
scheid de investeringsbeslissing van de financieringsbeslissing(denk in primaire geldstromen)
Eerst beslissen of een investering bedrijfseconomisch haalbaar is. Zo ja → hoe kan het gefinancierd worden.
Reden voor scheiding is de balans:
Investering beïnvloedt de linkerkant
Financiering beïnvloedt de rechterkant
van de balans
3.2 Stappenplan om een investering BE’s wel of niet uit te voeren
Vertaal het investeringsvoorstel naar geld.
2 vragen beantwoorden:
1. Wat is de initiële investering = hoeveel geld gaat de organisatie vandaag uitgeven
2. Welke geldbedragen denkt de organisatie in de toekomst te gaan ontvangen ten gevolge van de
investering die vandaag gedaan wordt = toename cash flow/vrije kasstroom
Tijdvoorkeur voor geld = niemand heeft 100% zekerheid of een geld ontvangst in de toekomst daadwerkelijk gaat
plaatsvinden. Hoe verder weg de toekomst, hoe groter het risico op wel/niet ontvangen
Berekenen CW → wanneer vindt een geldontvangst/gelduitgave plaats = toekomstig bedrag delen door (1+i)n
i= interest percentage = vereist rendement
geldontvangst = +
gelduitgave = -/n = aantal perioden
Eerst geldbedragen schatten en vervolgens bepalen wanneer de gelduitgaven/geldontvangsten gaan
plaatsvinden.
Drie geldbedragen:
Hoeveel bedraagt de initiële waarde
Wat is de jaarlijkse toename van de vrije kasstroom
Wat is de toename van de vrije kasstroom aan het einde van de looptijd
3.2.1
bepaling initiële investering
4 componenten:
1. aanschaf = daadwerkelijke aanschafprijs+gelduitgaven= aansluiting/verbouwing/installatie
2. afname of toename nettowerkapitaal (NWC)= automatisch gevolg van de investering
omzetverhogende investering bv meer productiecapaciteit, leidt tot meer debiteuren/crediteuren en
voorraden = financiële gevolgen → financieringskosten
kostenverlagende investering kan leiden tot afname NWC → kan leiden tot minder voorraden → NWC
lager
3. opportunity cost = misgelopen geldbedragen
zouden plaatsvinden als de organisatie niet zou investeren
geldbedragen die de organisatie misloopt als de investering wel doorgaat. Bv uitgevoerd
marktonderzoek, ontwerp nieuw product dat toch niet in productie wordt genomen. Machine onderhoud
als er een nieuwe machine komt. Onzekere bedragen, lastig te bepalen!
4. Sunk cost =gelduitgaven die in ieder geval moeten plaatsvinden. Niet relevant voor de
investeringsbeslissing/beïnvloeden wel het resultaat over een bepaalde periode. Worden niet meegeteld
bij een initiële investering want de organisatie moet ze toch maken. Bv uitvoeren marktonderzoek,
inhuren bemiddelaars, ontwikkelen concepten. Goed bekend, er zijn bv al facturen.
3.2.2
Bepaling jaarlijkse toename vrije kasstroom
Jaarlijkse toename cash flow = saldo toe- afname geldontvangsten minus toe- afname gelduitgaven tgv de
investering.
Omzetverhogende investering = toename geldontvangsten tgv toename van de omzet minus gelduitgaven tgv
toename bijbehorende kosten.
Kostenverlagende investering = afname van de gelduitgave tgv de afname van kosten
Belasting = bijzondere gelduitgave
Hoger resultaat tgv de investering → fiscus heeft recht op deel daarvan = daadwerkelijke gelduitgave
3.2.3
Bepaling toename vrije kasstroom einde looptijd
Toename vrije kasstroom wijkt vaak af
2 redenen:
1. Afstoten van de investering kan leiden tot extra geldstromen
Extra geldontvangst tgv verkoop investeringen
Inruilwaarde
Sloopkosten
Kunnen ook de fiscale waarde beïnvloeden → ook belasting betalen moet meegenomen worden = extra
gelduitgave.
Boekresultaat bepalen door het opstellen van een fiscale resultaatrekening
Directe opbrengstwaarde =verwachte geldopbrengst van de verkoop minus de fiscale restwaarde op dat
moment
2. (des)investering in het NWC aan het begin van de looptijd (t=0)
Investering wordt op t=0 geïsoleerd van de rest van de organisatie en moet aan het einde van de looptijd
weer vrijvallen
Investeren is uitgave→ aan het einde ontvangst.
desinvesteren is ontvangst → aan het einde uitgave
3.3 Stap 2 kies een of meer methode om te beoordelen
Doel: vaststellen of het voorstel BE haalbaar, verstandig en rendabel is.
Gebaseerd op geschatte bedragen
Interpretatie is niet eenduidig
Er zijn div. methoden elk met voor- en nadelen
3.3.1
Boekhoudkundige terugverdienperiode BTP
Periode waarin de investering wordt terugverdiend. Uitgangspunt = hoe sneller hoe beter.
Snel verdienen is goed voor de liquiditeit en beperkt het risico.
Geldstromen onder elkaar plaatsen en in een extra kolom de cumulatieve waarde bepalen.
Hoe sneller het geïnvesteerde bedrag terugverdiend wordt, des te groter de kans dat de organisatie quitte
speelt.
Nadeel:
Houdt geen rekening met de tijdvoorkeur voor geld
Uitkomst wordt in tijd uitgedrukt → maakt niet duidelijk hoeveel waarde deze toevoegt
Toename CF telt niet meer mee na de terugverdienperiode .
Een investering moet meer waarde genereren dan hij kostte.
3.3.2
Netto contante waarde
Alle toekomstige toenames van de vrije kasstromen worden contant gemaakt naar t=0 tegen een bepaald
percentage i = vereist rendement.
NCW is een in geldwaarde uitgedrukte meetwaarde van het investeringsvoorstel.
Het voorstel met het hoogste vereiste NCW verdient de voorkeur =hoe hoger hoe beter.
Voordelen:
Houdt rekening met de tijdvoorkeur voor geld
Uitkomst is een geldbedrag
Methode heeft een vaste norm = 0
3.3.3
Interne rentabiliteit
Uitkomst is een percentage = het werkelijk te verwachten rendement op de investering
NCW gelijk stellen aan 0 → uitkomst staat vast waardoor het rendement veranderd = i
Wanneer is het verwachtte rendement voldoende?
Het management moet vooraf aan de investering de minimale eis bekend maken, rekening houden met het
investeringsrisico.
Het voorstel met het hoogste te verwachten IR verdient de voorkeur: hoe hoger hoe beter.
Uitrekenen IR = controller
IR is het percentage waarbij NCW = 0. Is NCW positief bij een bepaald rendement dan is de IR per definitie
hoger dan dat vereiste rendement.
Voordelen:
Houdt rekening met de tijdvoorkeur voor geld
Variabelen zijn bekend
Percentage kan worden uitgerekend
IR kent geen vaste norm.
3.4 Weeg het risicoaspect van het investeringsvoorstel mee
Hoe word het vereiste rendement bepaald? Tegen welk percentage worden de toekomstige bedragen contant
gemaakt.
Vereist rendement bestaat uit twee componenten:
1. Een risicovrij rendement
2. Risico opslag als vergoeding voor de onzekerheid van dat voorstel
Uitgangspunten bij het meewegen risicoaspect:
Vereist rendement IV = risicovrij rendement + risico opslag
Risicovrij rendement is eenvoudig te bepalen
Risico opslag is zeer moeilijk te bepalen
Hoe hoger de onzekerheid/risico; hoe hoger het vereiste rendement
Elk IV heeft eigen risico opslag en dus vereist rendement
Andere manier om risico mee te laten wegen is de scenario analyse bv uitwerken hoog- gewoonlaagconjunctuur, worst best average case
2 manieren om risico mee te laten wegen in de beoordeling van het investeringsvoorstel:
1. Verhogen van het vereiste rendement; hoe hoger, hoe meer risico, hoe lager de NCW
2. Scenario analyse; meerdere scenario’s van een investeringsvoorstel. Nadeel is schijnnauwkeurigheid.
3.5 inventariseer de niet financiële aspecten die de beslissing beïnvloeden
-
Niet of moeilijk in geld uit te drukken aspecten:
kwaliteit
Imago
Arbeidsomstandigheden
Wetgeving
Profit:
Planet:
People:
alle aspecten die in geld uitgedrukt kunnen worden
aspecten van duurzaamheid die (nog) niet in geld uitgedrukt kunnen worden; CO2 uitstoot,
energieverbruik, afvalquota. SMART formuleren en vervolgens kwantificeren; energie labels
medewerkers/klanten en tevredenheid, bv uitbreiding helpdesk. Levert geen geld op maar wel
klantentrouw,
Minder imagoverlies. Investeren in betere arbeidsomstandigheden, mooie/betere apparatuur
3.6 Stap 5 Beoordeel de uitkomst en beslis
Doen of niet doen
NCW moet 0 of meer zijn, voegt alleen dan waarde toe aan de organisatie. Voor IR en BTP moet van tevoren een
norm of eis geformuleerd zijn.
Opstellen van een BE advies bij een investeringsvoorstel heeft toegevoegde waarde. Dwingt de manager om
doelgerichter over het IV na te denken; leidt tot dialoog en tot doordachte uitgangspunten op dieper detailniveau.
Kans op betere oplossing stijgt.
Uiteindelijke beslissing kan gemonitord worden.
Hoofdstuk 4 Keuze voor de vermogensvorm
4.1
Omvang en samenstelling van het vermogen bepalen de toekomstige financiële positie van een organisatie.
Hoe gaat een organisatie de gewenste investering financieren? Volgt op de beoordeling van het
financieringsvoorstel.
1. Is een investering bedrijfseconomisch haalbaar?
2. Hoe kan het investeringsplan gefinancierd worden?
Reden scheiding: ·investering beïnvloedt de balans
Debet
Investering links
credit
financiering rechts
Spullen aangeschaft
samenstelling beschikbaar vermogen
Schulden
4.2 Financieren met eigen vermogen
4.2.1. Intern financieren = winstreserve/ingehouden winst
Eigen vermogen is ingebracht door de eigenaar(en)
-hoeft niet te worden terugbetaald
-geen schuld of verplichting
-morele schuld aan de eigenaar
=ondernemend/risicodragend
Winstreserve voor investering moet bestaan uit liquide middelen, niet al in machines, debiteuren voorraden zitten.
4.2.2
Extern financieren
Aantrekken vermogen bij derden
Bij een organisatie zonder rechtsvorm = privé vermogen eigenaar, extern financieren =extra privé
storting
Bij organisatie met rechtspersoonlijkheid → aandelen verstrekken = aandelen kapitaal
3 Vormen van aandelenvermogen:
1. Maatschappelijk aandelenvermogen: maximale hoeveelheid aandelen die een BV of NV kan uitgeven
2. Geplaatst aandelenvermogen: deel van het maatschappelijk aandelen vermogen dat daadwerkelijk
geplaatst is bij aandeelhouders → staat geld of vermogen tegenover = aandelenvermogen op de balans
3. Gestort aandelenvermogen: deel van het geplaatste aandelenvermogen dat daadwerkelijk dor de
aandeelhouders is overgemaakt
Waarde van aandelen:
1. Nominale waarde: het bedrag dat op het aandelenbewijs of in de statuten staat; heeft slechts een
formele betekenis.
2. Intrinsieke waarde of boekwaarde: theoretische waarde = eigen vermogen delen door het aantal
geplaatste aandelen. Waardering van bezittingen of schulden bepaalt mede de intrinsieke of
boekwaarde.
3. Rentabiliteitswaarde of theoretische boekwaarde: theoretische waarde van een organisatie op basis van
toekomstige resultaten.
Aandelenemissie:
Verkopen van extra aandelen om het aandelen vermogen te vergroten
Twee manieren:
1. Onderhandse plaatsing – venture capital
Nadeel: bestaande aandeelhouders moeten veel zeggenschap inleveren
2. Openbare aandelen emissie: emissie prijs moet altijd lager zijn dan de bestaande beurswaarde van het
aandeel. Emissie prijs is niet gelijk aan nominale waarde → verschil is agioreserve
Vrije emissie: voor iedereen toegankelijk. Aantal geplaatste aandelen neemt toe, beurswaarde daalt.
Voorkeurenmissie/claimemissie: bestaande aandeelhouders krijgen voorrang = claim= gekoppeld aan bestaand
aandeel
Hoofdstuk 5 Beoordeling van de financiële gezondheid van een organisatie
Aan de hand van kengetallen:
4 begrippen:
1. Rentabiliteit : is de organisatie rendabel: verhouding tussen rendement en geïnvesteerd vermogen
2. Solvabiliteit: kunnen de schulden worden voldaan
3. Liquiditeit: kan er aan kortlopende verplichtingen worden voldaan
4. Beheer van het netto werkkapitaal NWK
-snelheid betalen debiteuren/crediteuren
-voorraaddagen
Kengetallen:
Hulpmiddel, geen doel op zich, momentopname
Voldoende, minimaal 3 waarnemingen
Zorg voor norm om te kunnen vergelijken
Geen windowdressing
Ervaringen uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst
Gebruik meerdere soorten, nadruk niet alleen op financieel
Kijk ook naar andere indicatoren, info/internet/krant
-
Eigen mening niet vergeten
5.1 kengetallen
de getallen die de verhouding tussen financieel-economische grootheden weergeven
doel = FE gedrag en financiële prestatie van de organisatie en de eigenaren beschrijven
boekhoudkundig georiënteerde kengetallen
rendement en risicogetallen
risicokengetallen: liquiditeitsradio’s
kan er voldaan worden aan kortlopende verplichtingen
graadmeter voor risico op faillissement
rendementskengetallen:
1. winstgevendheidratio: rentabiliteit, verhouding tussen rendement en geïnvesteerd vermogen
2. financiële heftboomratio’s: solvabiliteit, kunnen de schulden worden voldaan
3. activiteitenradio’s: geven aan hoe efficiënt het nettowerkkapitaal wordt beheerd
4. operationele hefboomratio’s: verhouding tussen vaste en variabele kosten = beïnvloedbaarheid
bedrijfsresultaat/bedrijfsrisico
5.2
Kengetallen zijn hulpmiddelen, indicatie over de financiële gezondheid
In perspectief plaatsen:
1. vergelijken met het verleden
2. vergelijken met andere organisaties → norm
3. verwachtingen: begrotingen, scenarioanalyses zijn belangrijker dan jaarverslagen(verleden)
4. kengetal optisch verbeteren = windowdressing, bv alle crediteuren aflossen
5. geven slechts een aspect weer van de financiële gezondheidsituatie
5.3 rentabiliteit van de organisatie\
is de organisatie winstgevend?
4 stappen:
1. welk resultaat wordt gebruikt/bedoeld?
EBIT/EAT of EBT
Eigenaar EAT
Organisatie EBIT
2. ontwikkelt de organisatie zich?
Groeiende omzet/resultaat wordt meer gewaardeerd dan de omvang
3. is het bedrijfsresultaat de moeite waard?
Omvang resultaat afzetten tegen omzet
BWM= indicator
BWM= EBIT/omzet =..%
-hoe hoger hoe beter
-stijgende lijn/trend
Kijken naar branchegegevens
4. verhouding tussen resultaat en investering vermogensverschaffers voldoende?
-rentabiliteit totaal vermogen RTV
-kostenvoet gemiddeld geïnvesteerd vermogen KVV
-rentabiliteit gem. geïnvesteerd eigen vermogen REV
EBIT =omzet minus kosten
Hoger EBIT
→ met minder kosten dezelfde omzet realiseren
→ met dezelfde kosten meer omzet genereren
= intern
= extern
5.3.1
RTV
-rendement behaald door de gehele organisatie, financiering maakt niet uit
-verhouding eigen/vreemd vermogen niet relevant
RTV= bedrijfsresultaat /gem.geinvesteerd totaal vermogen → RTV =EBIT/gemiddeld TV
EBIT- het resultaat dat beschikbaar is voor vermogensverschaffers en belastingdienst – stroomgrootheid =
waarde over bepaalde periode (da, maand, jaar)
RTV moet positief zijn, hoe hoger hoe beter
RTV positief beïnvloeden door:
-toename EBIT procentueel hoger dan toename gemiddeld geïnvesteerd vermogen
-afname gemiddeld geïnvesteerd vermogen (% groter) dan afname EBIT
Hogere RTV → hoger EBIT + hetzelfde geïnvesteerd vermogen
Hogere omzet/lagere kosten zonder extra vermogen
Verlagen geïnvesteerd vermogen door aflossingen.
5.3.2
KVV
Gemiddeld rendement voor VV verschaffer
Hoofdstuk 6 De berekening van kosten en break even analyse
Verschil tussen kosten en gelduitgaven
Indeling van kosten
Gelduitgaven tasten de hoeveelheid liquide middelen aan
Kosten beïnvloeden de winst
Betalingen zijn soms ook kosten bv salaris
6.1 Productie
Kosten
= fabricage van goederen
Diensten
= de geldwaarde van opgeofferde productiemiddelen
Activiteit leidt tot verlaging van de winst= kosten
Waardedaling = afschrijvingskosten (bv computer) = geen gelduitgave
Waardestijging= bv onroerend goed
Opbrengsten en geldontvangsten → soms wel/soms niet tegelijkertijd
Verkoop op rekening : opbrengst eerder in administratie dan geldontvangst
Rekening verstuurd
omzet geboekt
Geldontvangst
als debiteur betaald
Geldontvangsten
Gelduitgaven
kosten
opbrengsten
Samenstelling en hoogte van de kosten geeft inzicht in de efficiëntie.
Indeling in kosten:
1. Kostensoort
2. Vaste en variabele kosten
3. Directe en indirecte kosten
4. Product en periode kosten
6.2
1.
2.
3.
4.
5.
indeling naar kostensoorten: 6 stuks
kosten van
grond- en hulpstoffen
duurzame productiemiddelen
Kosten van
grond
Kosten van
diensten van derden en belastingen
Kosten van vermogen
Kostenverhogende belastingen:
Over goederen en diensten; OZB, accijns, invoerrechten,
Accijns= inkomsten verwerven
Gebruik beperken
Winstbelastingen = geen kostensoort, belastbare winst = omzet-kosten=
Winst voor belasting → bepaalt percentage
Aandeelhouders → dividend
→ winstreserve
Kosten voor vermogen:
1. Eigen vermogen: betrekking op rendement dat EV verstrekkers eisen = gewenste winst NIET als
kostensoort op resultatenrekening.
2. Interestkosten: betrekking op geleend geld → VV: verschil tussen geleende en terug te betalen geld →
dat wat er tussen zit : inter est
WEL: als kostenpost op resultatenrekening, beïnvloedt het resultaat
Indeling naar kostensoorten heeft signaalfunctie
6.3 Vaste en variabele kosten
Gedrag van de kosten wanneer de bedrijfsdrukte af- of toeneemt → bepalend voor indeling
Variabele kosten: veranderen als de bedrijfsdrukte toeneemt
Veranderen ze niet : vaste kosten
bv huur kantoorgebouw = vast
dieselkosten= variabel
6.3.1
proportioneel variabele kosten
degressief variabele kosten: kosten stijgen of dalen niet evenredig met de productie bv brandstof bij grotere
afname
progressief variabele kosten: stijgen naar mate de drukte toeneemt bv ZZP’ers
6.3.2
Discontinu variabele kosten: kosten stijgen trapsgewijs
6.3.3
Kostenbeinvloeding:
Vaste kosten: alleen reduceren door afstoten/ontslag = ingrijpend
Variabele kosten: makkelijker bv minder brandstof, minder ZZP’ers
6.3.4
Kostprijsberekening
Alle kosten dele door het aantal producten
6.3.5
Operationreel hefboomeffect
Vaste kosten:
afzet stijgt – vaste kosten blijven gelijk, winst neemt meer dan evenredig toe
Variabele kosten: afzet daalt – variabele kosten verlagen
6.4
Break even analyse
Winst noch verlies maken; bij welke productie en verkoop speelt de organisatie quitte
BEP= als de winst 0 is; opbrengsten gelijk aan de kosten
6.4.1
Contributiemarge/dekkingsbijdrage
Verkoopprijs minus variabele kosten per product = P – V
6.4.2
Vergelijkingsmarge
De mate waarin de werkelijke of te verwachten omzet boven het BEP ligt
6.4.3
Target BEP
Hoeveel moet men verkopen om een gezonde winst te maken = target BEP
Winst = pxq-vxq=CK
6.4.4
Kostenstructuur
Break even analyse geeft inzicht in gevolgen van een verandering in de kostenstructuur
Inhuren ZZP’ers heeft ook niet financiële gevolgen
-betrokkenheid
minder
-te leveren kwaliteit
6.4.5
Twee situaties om het juiste BEP te bepalen:
1. Meerdere producten met dezelfde contributiemarge; flessen wijn
2. Meerder productenverkoop in dezelfde verhouding; zoveel x + zoveel Y
6.4.6
Simulatieanalyse
Afzetverhoudingen uit het verleden en van vergelijkbare winkels → gewogen gemiddelde contributiemarge.
Controller kan vaste kosten achterhalen.
6.4.7
Alternatieven doorrekenen
Vaststellen waarom het ene alternatief gunstiger is dan het andere; automobilist.
6.5
Directe en indirecte kosten
Directe kosten: causaal verband met de kostendrager
Kostendrager= rekenkundig object waarvan men de kostprijs wil weten
6.5.1 toerekening en verdeelsleutel
Indirecte kosten= moeilijk een directe relatie met kostendrager te leggen
Indirecte kosten zijn al percentage sterk gestegen door grotere/complexe organisaties
6.5.2
Gemeenschappelijke kosten
Komen voor uit het productieproces/technische noodzaak om meerdere producten te maken, uit het ene
productieproces komen onlosmakelijk andere producten voort. Bv ruwe olie voor benzine levert ook vloeibaar gas
6.5.3
indirecte kosten alhoewel niet direct toewijsbaar kunnen wel als smeerolie werken. Denk aan waardeketen:
R&D→ design→ productie→ marketing→ distributie→ service
6.6.1
Kostenindeling in de praktijk
Boekhouding inrichten→ wordt bepaald door welke management info nodig is.
6.6.2
Periodekosten: kosten die naar de resultatenrekening geboekt kunnen worden; worden als kosten beschouwd in
dezelfde periode dat ze gemaakt worden, bv marketingkosten
Productkosten; producten die gemaakt worden maar niet verkocht moeten op voorraad gehouden worden.
Hoofdstuk 7 Bepaling van een integrale kostprijs
Integrale kostprijs= kosten per kostendrager = het eindproduct of het soort eindproduct
Directe kosten staan in direct/causaal verband met de kostendrager
Indirecte kosten blijven over → zijn niet direct toewijsbaar aan kostendragers
Hoe zorg je ervoor dat de indirecte kosten goed genoeg aan verschillende kostendragers worden toegerekend?
Waarom willen organisaties de integrale kostprijs van producten kennen?
1. Vanwege de strategische doelen: prijsbepaling producten
Ontwerp nieuwe producten
2. Vanwege operationele doelen:
prestatiemeting
Budgettering
3 belangrijkste doelen:
 Bepalen van de verkoopprijs

Market based:
concurrentie
georiënteerd
afnemers
rekening houden met de prijs die concurrenten vragen
Waarde die afnemers aan product hechten =perceived value
Budgettering:
Planning:
Inschatting maken obv:
te verwachten afzet
verkoopprijs
Directe en indirecte kosten
Hoe reageren de kosten op veranderingen in productie en verkoop;
deel constant
Deel variabel
Control: verschil tussen budget en de werkelijke kosten of opbrengsten vaststellen
Voorraadwaardering:
Alle gemaakte kosten, ook indirecte, moeten worden toegerekend aan de producten die geheel of half gereed
zijn.
7.2 Kostprijsmethode
Traditionele methode = productiecentramethode PCM: gericht op de verdeling van de indirecte kosten over de
kostendragers in de organisatie
Moderne methode = activity based costing
Volume/outputgerelateerde kostentoerekening= opslagmethode veronderstelt een verband tussen de directe en
de indirecte kosten van de organisatie.
Procesgebaseerde kostentoerekening: ABC en PCM
Alle methodes zijn gericht op de verdeling van de indirecte kosten over de kostendragers van de organisatie.
Kostendragers zijn calculatieobjecten = zaken waarvan je de kostprijs wilt weten= meestal eindproducten, maar
ook klanten of een afdeling
7.3 Opslagmethode
Verband tussen directe en indirecte kosten, 2 varianten:
1. Enkelvoudige opslagmethode:
totale indirecte kosten delen door een opslagbasis
Opslagbasis kiezen waar het merendeel van de indirecte kosten een
causaal verband mee heeft; die opslagbasis veroorzaakt het
merendeel van de indirecte kosten=
totale directe kosten
Directe materiaalkosten
Directe pers. Kosten
Of:
omzet
Aantal producten
Verbruikte hoeveelheid materiaal
Gewerkt aantal uren
Aantal machine uren
Strenge eis aan registratie ; moet per kostendrager inzichtelijk zijn
2.
Meervoudige opslagmethode:
totale indirecte kosten worden in twee of meer categorieën verdeeld,
elke categorie krijgt haar opslagbasis
7.3.1 stappenplan voor de opslagmethode:
1. verdeel de indirecte kosten in categorieën → niet bij enkelvoudige opslag
Elke categorie krijgt eigen opslagbasis → let op totaalcontrole
2.Kies de opslagbasis: degene die de meeste indirecte kosten veroorzaakt.
Onderliggende werkwijze en processen bepalen de aard van de onderliggende kosten.
De gekozen opslagbasis moet per eindproduct geregistreerd zijn, en dus beken.
3.bepaal het opslagtarief:
Enkelvoudig: totale indirecte kosten delen door de opslagbasis
Meervoudig: elke categorie wordt gedeeld door haar eigen opslagbasis
4.bepaal de integrale kostprijs per eindproduct
-directe kosten per eindproduct X tarief
-opslag ter dekking van de indirecte kosten per eindproduct = aantal per eenheid eindproduct X opslagtarief
5.bepaal het eindresultaat per eindproduct: eindproduct X verkoopprijzen en kostprijzen. Som van de resultaten
per eindproduct = resultaat van de organisatie
7.3.3 Voor- en nadelen van de opslagmethode
Voordeel:
eenvoud
Weinig administratieve rompslomp
Nauwelijks onderhoud
Weinig eisen aan systemen en mensen
Goedkoop en duidelijk
Nadeel: ··berekent de kostprijs niet nauwkeurig genoeg doordat indirecte kosten niet samenhangen met directe
kosten
Allocatie systeem dat de indirecte kosten verdeeld over de eindproducten
Levert nauwelijks inzicht in de oorzaken van overhead
Leveren geen bijdrage aan terugdringen of beheersen van indirecte kosten
7.4 Productie centra methode PCM
Kostenplaatsenmethode
Gaat uit van organisatiestructuur: elke afdeling is een kostenplaats
Hoofdkostenplaatsen: operationele afdelingen die direct bijdragen aan productie assemblage verkoop
Kosten operationele afdelingen zijn indirect; staan niet rechtstreeks in verband met eindproducten
(energie onderhoud-afschrijvingskosten)
Zelfstandige kostenplaatsen: activiteiten houden geen verband met de eindproducten, maar zijn ondersteunend
aan de hoofdkostenplaatsen (HRM, magazijn, administratie)
kosten worden toegerekend aan hoofdkostenplaatsen.
Kosten die niet samenvallen met werkelijk bestaande afdelingen, wel substantieel → hulpkostenplaatsen bv
huisvesting
Indirecte kosten hiervan (eerst belaste kosten) worden doorbelast naar de hoofdkostenplaats
Hoofdkostenplaatsen rekenen de kosten toe aan eindproducten
tarieven per uur
Percentage vd omzet enz.
7.4.1 Stappenplan:
1. registreer de indirecte kosten per afdeling, eerst definiëren → meestal aansluiten op organisatie
structuur
2. doorbelasten: herverdeling van de totale indirecte kosten over de operationele afdelingen
3. kies een soort opslagbasis of verdeelsleutel per operationele afdeling ; degene die in grote mate de
indirecte kosten veroorzaakt
4. bepaal het doorbelastingtarief per operationele afdeling; indirecte kosten delen door de opslagbasis=
tarief per operationele afdeling
5. bepaal de integrale kostprijs per eindproduct
6. bepaal het resultaat per eindproduct; aantal eindproduct X verkoopprijzen en kostprijzen = totaal
resultaat per eindproduct
7.4.3 voor en nadelen PCM
Voordelen:
 nauwkeurige kostprijsberekening
 door het specificeren indirecte kosten naar afdeling en het nauwkeurig intern doorbelasten obv
onderlinge leveringen
 meer en beter gekozen opslagen → meer en betere causale verbanden
 opzet en output PCM zorgen voor meer inzicht in de samenstelling en oorzaken van indirecte kosten →
beter beheersen hoogte indirecte kosten
 kostenplaatsen veelal gekoppeld aan organisatiestructuur
 methode om indirecte kosten te verdelen over managers
Nadelen:
 meer en beter registreren = kostbaar
 het gebruik van meerder opslagen en verdeelsleutels zorgt voor extra registratieperikelen
 administratie is door koppeling organisatiestructuur vaak al ingericht, beschikbaar en werkbaar
 kans op schijnnauwkeurigheid
 onnauwkeurigheden door trechterwerking
PCM
 verdelen indirecte kosten over afdelingen
 doorbelasten op basis van onderhandse leveringen
 stelt meer eisen aan registratiemethode
 indirecte kosten
 verdeelsleutels
registeren
 opslagbasissen
levert meer stuurinformatie op voor management, zowel bij gebruik als ontwerp.
7.5 Activity based costing
Organisaties werden groter → complexer door schaalvergroting → indirecte kosten nemen toe.
Concurrentie intenser tgv globalisering en wettelijke maatregelen
Gevolg: meer behoefte aan betrouwbare kostprijzen
Indirecte kosten toedelen aan activiteiten
7.5.1 Stappenplan
1. benoem de belangrijkste activiteiten = cost pool
2. verdeel de indirecte kosten over die activiteiten
costpools samenvoegen tot activity centers → alleen als de kosten van de activiteiten homogeen zijn →
dezelfde cost driver hebben.
3. Kies de opslagbasis per costpool =costdriver = kostenveroorzaker/verdeelsleutel. De gekozen costdriver
moet per eindproduct geregistreerd, dus bekend zijn.
4. Bepaal de opslagtarieven
5. Bepaal de integrale kostprijs per eindproduct
6. Bepaal het resultaat per eindproduct
7.5.3 Voor en nadelen ABC
ABC = nauwkeurig
Beter kosteninzicht, meer stuurinformatie
Door analyses kosten beter beheersen
Proces van invoering geeft aanzet tot cultuurverandering
Kwaliteit van de kosteninformatie is hoger
Nadelen:
Invoering en onderhoud:
Invoering: problemen bij de definiëring van de activiteiten → cost drivers; verkrijgen van de juiste
informatie voor dit proces
Onderhoud: weinig goede software beschikbaar, noodzakelijke aanpassingen arbeidsintensief.
Kost teveel tijd en dus geld → gebrek aan support van het management → weinig bereidheid tot
cultuurverandering bi9j alle betrokkenen.
Doordat niet voor alle costpads een goede costdriver te vinden is, is de kostprijs bij benadering, dus
onnauwkeurig.
7.6 Time driven Activity Based Costing
Bestede tijd gebruiken als verdeelsleutel om de kosten te verdelen.
ERP = enterprise resource planning
2 vragen:
1. Hoeveel tijd is er nodig om een bepaalde activiteit uit te voeren
2. Hoeveel tijd is er nodig om alle activiteiten uit te voeren tbv de
kostendragers(eindproduct/afnemer/afdeling) waarvan u de kostprijs wil weten.
Achterliggende gedachte is ABC
7.7 Keuze van een kostprijsmethode
Wat wil de manager met de kostprijs?
1. Prijsbepaling van producten:
Bij twijfel over winstgevendheid, concurrent levert veel goedkoper of duurder → echt betrouwbare
informatie = ABC of TDABC
2. Budgettering:
Opslagmethode: geen inzicht in samenstelling indirecte kosten= niet geschikt voor planning&control
PCM geeft inzicht in de samenstelling van de overhead en splitst deze uit naar afdelingen + evt.
hulpkostenplaatsen.
TD ABC en ABC als activiteiten die in de organisatie worden verricht als uitgangspunt voor het bepalen
van verantwoordelijkheden worden genomen
3. Voorraadwaardering: alle 4 systemen geschikt, als het zo nauwkeurig mogelijk moet, dan ABC of TD
ABC
Hoofdstuk 8 Besturen van een organisatieplanning
Planning= het proces dat loopt van het formuleren van beleidsdoelstellingen, via het voorspellen van de potentiële
resultaten van alternatieve manieren om die doelstellingen te bereiken tot het kiezen van de beste manier waarop
de organisatie daadwerkelijk de doelstelling gaat nastreven.
8.1
Organisatie= samenwerkingsverband tussen meerdere personen dat erop gericht is doelstellingen te
verwezenlijken.
Control =
1. Daadwerkelijke uitvoering van de gekozen manier om een doelstelling te bereiken
2. Meten en analyseren van prestaties van de uitvoering en het geven van feed back
Doelstellingen bekend voor een goede planning
Organisatiestructuur is belangrijk instrument om doelstellingen te bereiken
Belangrijke planinstrumenten:
Budgetten = taakstellende begroting
Masterbudget= geheel van budgetten in een organisatie = resulteert in liquiditeits- en resultatenbegroting en een
voorgecalculeerde balans. Tonen aan of een organisatie financieel gezond is→ als er nog ingegrepen kan
worden.
8.2 doelstellingen
8.2.1 afgeleid van de missie van een organisatie, missie is bestaansreden van een organisatie
8.2.2 visie uitwerken van de missie in strategische, tactische en operationele doelstellingen.
8.2.3 strategische doelstellingen door topmanagement. Het coördineren van activiteiten en middelen om doelen
te bereiken= strategische planning= lange termijn planning omgezet in plannen voor de MLT = gericht op
tactische doelen, bv het aanpassen van het productie- of verkoopproces.
Operationele doelen = bv productieplanning operationele activiteiten en processen
8.3 organisatie structuur
De manier waarop de taken formeel verdeelt, gegroepeerd en gecoördineerd worden.
6 structuurelementen:
1. Taakspecialisatie: specialisten/generalisten. Als inhoudelijke kennis en vaardigheden eisen hoger =
specialisatie. Medewerkers breed inzetbaar= generalisatie. Doordat organisaties innovatiever en
flexibeler moeten zijn.
2. Afdelingsvorming: voor goede coördinatie. Afhankelijk van de aard van het product/productieproces en
de markt.
Functionele indeling= functies clusteren> personeelszaken, inkoop, productie, administratie=specialisten
bij elkaar→ schaalvoordeel→ verbeteren efficiency/effectiviteit.
Marktindeling: type klant, horeca, thuisgebruik, gemeenschappelijke behoefte en problemen snel
signaleren en erop inspelen.
Productindeling= soort eindproduct
Geografische indeling = indeling naar regio’s
8.3.3. Gezagslijnen
Beslissingen topmanagement moeten iedereen in de organisatie bereiken = strategie uitvoeren.
8.3.4. span of control
Aan hoeveel medewerkers kan een manager effectief en efficiënt leidinggeven.
8.3.5 centralisatie of decentralisatie
Gedecentraliseerde structuur: besluitvorming vindt op een punt plaats
-
Voordelen decentralisatie:
Meer oog voor specifieke omstandigheden> lagere manager is beter op de hoogte
Snellere besluitvorming → taken verantwoordelijkheden en bevoegdheden liggen lager in de organisatie
Verhoogt de motivatie → managers voelen zich meer betrokken, eigen beslissingen leiden tot succes
Goede leerschool: zelfstandige eenheden zijn goede MD instrumenten
Zorgt voor focus: de manager weet precies waar hij verantwoordelijk voor is.
Topmanagement hoeft zich niet bezig te houden met de beslommeringen van allerlei afdelingen.
Verantwoordelijkheidscentra:
Cost center
Revenue center
Profit center
Investment center
kosten maken
opbrengsten generen bep. periode/bedrag
verantwoordelijk voor bep. bedrag/perc. Winst
investeren, een vooraf bepaald rendement opleveren
Nadelen van decentralisatie:
Suboptimale beslissingen: beslissingen voor een bep. afdeling zijn niet perse optimaal voor de hele
organisatie
Meer aandacht voor eigen afdeling dan voor gehele organisatie. Verschillende afdelingen kunnen elkaar
als concurrenten beschouwen.
Toename van de kosten van informatievergaring. Managers zijn vrijer maar het topmanagement wil wel
weten of de lager managers het goed doen.
Het wiel wordt vaker uitgevonden. Per eenheid een werkgroep starten om de gevolgen van een
organisatiebreed probleem te analyseren/oplossingen te zoeken = niet efficiënt.
8.3.6 Formalisering
Sterke formalisering:
strikte procedures
Expliciete functie omschrijving
Uniforme processen/producten
= hoge mate van standaardisatie
8.4 do’s en dont’s van budgetteren
Budgetteren is een van de belangrijkste instrumenten bij het plannen
Budgetten aan financiële grenzen gebonden plannen van een actie = een taakstellende begroting
8.4.1 doelstellingen van budgetten:
Kostenbeheersing: op basis van een goede inschatting kosten beheersbaar maken. Vallen kosten hoger uit , dan
vooraf ingrijpen door bep. activiteiten uit te stellen/te reorganiseren.
Cash management: verbeteren= inschatten of de organisatie liquide genoeg is. Zo niet, dan vooraf extra liquide
middelen proberen te krijgen (bv extra bankkrediet) Niet alleen de opbrengsten en kosten, maar ook ontvangsten
en gelduitgaven waaronder investeringen.
Financiële voorspellingen: Stakeholders een prognose geven van de te verwachten financiële resultaten. Bij
jaarlijks betrouwbare voorspellingen financieel gezond en extra veel investeren = makkelijker, extra krediet.
Slagkracht: vergroot slagkracht organisatie= manager kan zelf beslissingen nemen. = motiverend
Coördinatie en communicatie: budgethouder moet weten wat het topmanagement wil. Of plannen realiseerbaar
zijn. Coördinatie verbetert door masterbudget. Maakt logische verbanden zichtbaar. Budgetteren maakt
communicatie noodzakelijk. Goede coördinatie en communicatie leiden ertoe dat de organisatie beter in staat is
haar doelstellingen te verwezenlijken. Budgetteren leidt tot betere planning en onderlinge afstemming van
werkzaamheden en activiteiten→ meer grip op bedrijfsprocessen.
Prestatiebeoordeling: kader voor te verrichten prestaties. Uitkomsten van afwijkingen analyseren→ leren.
8.4.2 budgetteren valkuilen
De invloed van budgetteren op het gedrag van de budgethouder.
Budgettary slack: een hoger(kosten) budget aanvragen dan noodzakelijk. Kosten of opbrengsten manipuleren
door te schuiven n aar een andere budgetperiode kan leiden tot sterke korte termijn oriëntatie= wie dan leeft, wie
dan zorgt.
Topmanagement: in hoeverre is de budgethouder verantwoordelijk en in staat posten (kosten/opbrengsten)
daadwerkelijk te beïnvloeden.
Budgetteren =
-
tijdrovend
Star
Eisen die gesteld worden aan informatiesystemen
Administratieve organisatie
Interne controle
Budgethouder:
betrouwbaar
Tijdig
volledig
informeren mbt tot feitelijke budgetuitputting
8.5 Verschillende budgetvormen voor- en nadelen
8.5.1 Traditionele budgettering
Budget vaststellen op basis van de veranderingen van vorig jaar
Vast: kosten hebben een constant karakter
Variabel: deel kosten vast ander deel variabel
Voordeel=
eenvoud
Snelheid
Nadeel=
organisatie reageert niet snel op veranderingen in de omgeving
Samenhang tussen bedrijfsdoel en afdelingsdoel raakt gemakkelijk zoek
Men budgetteert niet alleen kosten, maar ook opbrengsten
8.5.2 Incrementele begroting
Financiële consequenties van veranderingen bepalen de budgetaanpassingen
8.5.3 Activity based budgetting ABB
Activiteiten zijn de basis voor budgetten
-instellen van machines
-Productie uren
-Aantal inkoop orders
Welke activiteiten verwacht men dat er komende periode zullen worden uitgevoerd.
ABB verbetert de communicatie tussen verschillende afdelingen
Nadeel ABB is dat organisaties continue in beweging zijn en activiteiten steeds op een andere manier worden
uitgevoerd→ efficiënter/effectiever bv
Veranderingen hebben gevolgen voor budgetten
Brengen administratieve kosten met zich mee
8.5.4 Zero based budgetting
Budgethouder heeft niets → geen mensen/middelen → objectief vaststellen wat BH nodig heeft om klussen uit te
voeren → wat er al is is irrelevant.
8.5.5 Kaizenbudgettering
Impulsen om continue prestatieverbeteringen door te voeren.
Elke volgende periode treedt er een verbetering op
Maandelijks een iets lager budget → continue zoeken naar verbetermogelijkheden
Voordeel:
verantwoordelijke groep leert van en met elkaar
Nadeel:
voortdurende druk door het gevoel te moeten bezuinigen/meer omzet maken.
Prikkelt tot meer samenwerking met klanten en leveranciers om zaken beter op elkaar af te stemmen.
Business proces redesign: het hele proces steeds opnieuw uitvinden
8.6. Masterbudget
Controller:
inventariseren
Adviseren
tot stand komen budgetten
Analyseren
Informeren
Toekennen budgetten is taak topmanagement
Aanvragen budgetten is taak budgethouders
Top down: budgethouders nauwelijks invloed op hoogte budgetten
Voordelen:
Minimale discussie bevorderlijk voor snelheid
Minder administratieve rompslomp
Nadelen:
Kiezen voor participerende benadering; budgetgever en budgethouder met elkaar in gesprek over hoogte budget.
Voordelen:
Kennisoverdracht kan leiden tot betere budgetten
Motivatie budgethouder heeft gevoel hoogte van het budget te kunnen beïnvloeden = motiverend
Budgetteringsproces:
1. Inventariseren wensen budgethouders
-wat gaan/willen ze doen?
-tot welke kosten/opbrengsten leidt dat
Budgethouders moeten op de hoogte zijn van de strategische en lange termijnplannen van de organisatie.
Moeten weten welke gevolgen deze hebben voor de taken van de afdelingen.
 Controller heeft een ondersteunende rol.
Masterbudget: alle budgetaanvragen verwerken tot een samenhangend geheel.
Onderscheid tussen
Investeringsbudgetten:
leiden tot gelduitgaven, beperkt tot kosten
Operationele budgetten: leiden tot ontvangsten en gelduitgaven, als tot
opbrengsten en kosten
Invloed management op investeringsbudgetten is veel groter dan op operationele budgetten.
Investeringen kunnen zonder veel problemen worden vervroegd of uitgesteld. Is bij operationele budgetten
lastiger te realiseren.
Operationele budgetten: flink aantal in een organisatie
Productie van goederen en diensten
Inkoopbudgetten
Budgetten voor werving en selectie
Met welke budgetaanvraag begint de controller bij het samenstellen van het masterbudget? Maakt dat uit?
Causale verbanden tussen oparationele activiteiten ; verkopen bepalen wat er geproduceerd moet worden;
productie bepaald wat er ingekocht moet worden of wat er aan werving en selectie moet worden gedaan
VERKOOP → PRODUCTIE → INKOOP
Budgetaanvragen die geen causaal verband hebben met verkoop productie of inkoop worden zonder meer
opgenomen in het masterbudget.
Na opnemen conceptbudgetten stelt de controller 3 dingen vast:
Liquiditeit
liquiditeitsbegroting → continuïteit
Rentabiliteit
resultatenbegroting
Solvabiliteit
begrote eindbalans
Masterbudget incl. liquiditeits- en resultatenbegroting en de eindbalans worden besproken met het
topmanagement. Na akkoord budgetten vaststellen, vaak aanpassingen nodig → als begrote resultaat lager is
dan gewenst → opbrengsten verhogen/kosten verlagen.
8.8
Organisaties zoeken houvast via budgetten
Rolling forecast = voorspelling per kwartaal voor bv de eerstvolgende 12 mnd
Budgetten zijn ijkpunten om greep op de zaak te houden; geen doel op zich
Strategische doelen moeten leidend zijn.
Beyond budgetting: ipv voor het hele jaar budgetteren maar zelfsturende, resultaatverantwoordelijke teams
stellen vast wat de marktontwikkelingen zijn.
Kansen inschatten die dat biedt
Bepalen welke middelen er nodig zijn om die kansen te realiseren
Topmanagement fungeert als coach en probeert teams tot maximale prestaties te stimuleren.
Wordt door Nederlandse bedrijven niet (bewust) toegepast.
Hoofdstuk 9 Besturing van een organisatie: control
Strategie van een organisatie → plannen KT _> goed uitgevoerd? Of bijsturing = control
Control elementen:
1. Accounting control
2. Behavior control
3. Personnel control
9.1 Inleiding
Planning bepaalt welke taken moeten worden uitgevoerd, door wie en met welke middelen = plan fase
Financiële consequenties inschatten van de inzet van mensen en middelen
Hierdoor wordt vooraf inzichtelijk of de organisatie gezond blijft als de planning goed wordt uitgevoerd.
Controleren of de uitvoering conform planning is = check fase
Bijsturen is de act fase
Effectiviteit = de goede dingen doen =doeltreffend
Efficiency= de dingen goed doen = doelmatig
Operationeel plan is gedetailleerd afgeleid van het meerjarenplan.
Meerjarenplan is voor de MLT = 5 jaar = globaal = nadere concretisering van de strategie van de organisatie
Werkwijze bij planning:
Bepaal de strategie
Vertaal de strategie in tactische plannen voor de MLT
stel concrete operationele plannen op voor de KT
Werkelijke uitvoering wijkt af van de plannen:
bijsturen
uitvoering aanpassen
tactische plannen aanpassen
nwe strategie formuleren
Strategie bepaalt de techniek → bepaalt operationele plannen; kan ook omgekeerd
9.1.1 Control = beheersen
3 typen:
Accounting control: toepassen van bedrijf economische instrumenten; management kan de organisatie
beheersen.
Kostprijsberekening
Budgetten (ook planningsinstrumenten)
Behavior control: gebruikt standaardprocedures en uitvoeringsvoorschriften enz. om het gedrag van medewerkers
te beheersen → afwijkend gedrag wordt snel opgemerkt.
Personnel control: informeel, 3 instrumenten:
1. Werving en selectie
2. Training en opleiding
3. Bewaken van tradities en rituelen
2 vormen:
Self control: medewerker beoordeelt zelf de uitvoering van het werk bv omdat er geen uniforme standaarden zijn
waar het werk aan moet voldoen; management kan het werk niet beoordelen: vergt regelmatige en goede
zelfreflectie.
Peer Group control: sociale vorm van beheersen. Toetsen dmv discussies en informele contacten of het gedrag
overeenstemt met de cultuur van de groep. Zo niet dan ondernemen groepsleden corrigerende acties.
Zijn geen vormen van management control= door het te stimuleren en te faciliteren is de invloed van het
management groot.
Control proces is erop gericht om vast te stellen of er moet worden bijgestuurd. Meten of de planning is gehaald.
Cybernetisch besturingsmodel:
Doel wordt vergeleken met het werkelijk behaalde resultaat; bij geconstateerde afwijkingen onderzoekt
men of en welke maatregelen er nodig zijn.
Maatregelen worden genomen en het cybernetisch proces begint opnieuw = regelkring
Controlproces:
Meten of de planning is gehaald
Analyseren van de uitkomsten
Eventueel maatregelen nemen
Niet alles meten, alleen aspecten die succesbepalend zijn → kritische succesfactoren → bepalen of de
organisatiehaar doelstellingen haalt.
Bv
efficiency
Kwaliteit
Innovatiekracht
Flexibiliteit
Waarde voor de aandeelhouders
Zijn niet meetbaar.
Wel meetbare indicatoren/grootheden zijn prestatie-indicatoren of performance indicatoren. SMART formuleren.
Voorbeeld van PI’s voor kritische succesfactoren:
doorlooptijd in productieproces
bezettingsgraad machines
materiaalverbruik
kostprijs van producten
Vooraf normen aan koppelen en de werkelijke uitkomst meten → bepalend of er bijgestuurd moet worden.
Management by exception:
onderzoeken wat de aard van de verschillen is
onderzoeken hoe/waardoor deze worden veroorzaakt
vaststellen op welke wijze er moet worden ingegrepen =check en act fase
9.2 Accounting control
Kostenindelingen:
vaste/variabele
Directe/indirecte
Meer indelingen:
procesafhankelijke kosten: engineerd costs
 hangen samen met het productieproces
 vaak een variabel karakter
 budgetten om deze kosten te beheersen
Opstellen van budgetten(vaak variabel/flexibel)
-
te verwachten verkopen/producten/inkopen, het standaard toegestane bedrag per eenheid product bv
productie- en distributiekosten
Productiechef is verantwoordelijk.
Hoeveelheidverschil= efficiëntieverschil=financieel effect → zuiniger of minder zuinig met productiefactoren
omspringen.
Werkelijke en standaard hoeveelheden worden met elkaar vergeleken x standaardprijs
(werkelijke hoeveelheid –standaardhoeveelheid) x standaardprijs
(WH – SH) x P
Prijsverschil= werkelijke bedrag wijkt af van het standaardbedrag
Inkoper is verantwoordelijk voor prijsverschil op grondstoffen.
Taak = inkopen grondstoffen
Bevoegdheid = overeenkomsten aangaan met leveranciers
Verantwoordelijkheid = tegen de juiste prijs de juiste hoeveelheid kopen
Juiste prijs = standaardprijs
(WP-SP) xWH
Bezettingsverschil= kostprijsberekening = vaste kosten verdelen over normale bezetting
= gemiddelde afgelopen jaren
Gemiddelde verwachting komende jaren
Normale bezetting groter dan werkelijke bezetting = nadelig bezettingsresultaat
Om zinvol te kunnen bijsturen moet helder zijn wat de oorzaken van de verschillen zijn.
4 soorten oorzaken van verschillen:
1. beter of slechter functionerende budgethouder of zijn afdeling
2. fout niet bij uitvoering, maar budget cq standaard klopte niet = verkeerde standaarden
3. meet- en registratiefouten bij gebudgetteerde of werkelijke gegevens → verkeerde
grootboekrekening/project
4. toeval
oplossingsrichting
ad 1. Scholing, werkoverleg, instructie, bonussen
ad 2. Nauwkeuriger standaarden bepalen → bv inschakelen deskundigen. Deze betere standaarden gebruiken bij
budgetteren en prijscalculatie
ad 3. Betere administratieve organisatie en interne controle
ad 4. Terughoudend zijn bij het nemen van structurele maatregelen. Misschien beter niets doen.
Do’s en dont’s bij control:
Voorzichtig zijn bij het nemen van maatregelen zonder goede analyse van de oorzaken van de verschillen.
Kunnen divers zijn.
Niet altijd de budgethouder zelf→ oorzaken kunnen ook elders in de organisatie liggen. Meet- en registratiefouten
oplossen door controller ipv budgethouder. Verkeerde beslissingen van de ene budgethouder kunnen gevolgen
hebben voor de andere budgethouder.
Maatregelen:
niet alleen om in de toekomst nadelige verschillen te vermijden
ook om zaken die beter gaan dan verwacht in de toekomst structureel te behouden
kosten en te verwachten resultaten zijn essentieel bij de beslissing of maatregelen genomen moeten worden.
Meerdere partijen spelen een rol bij de besluitvorming.
1. Budgethouder
2. Staffunctionarissen
3. Pers.zaken
4. Controller
9.2.2. Capaciteitsafhankelijke kosten
Capaciteit = machines, gebouwen, inventaris
Vaste kosten: rentelasten, afschrijvingskosten, verplichte onderhoudscontracten
De invloed van het management op deze kosten is gering → toepassen van bedrijfseconomische instrumenten
heeft weinig zin. Tenzij productiemiddelen verkocht kunnen worden = management afhankelijke kosten.
9.2.3 Managementafhankelijke kosten
Worden veroorzaakt door specifieke managementbeslissingen = advertentiekosten, onderzoek en ontwikkeling,
kosten voor de afdeling administratie, facilitaire dienstverlening enz.
Kosten die niet direct samenhangen met productie- of verkoopproces = overheadkosten.
Management kan de hoogte van deze kosten wel beïnvloeden = minder adverteren, administratie uitbesteden
enz.
Deze kosten groeien mee als de productie en omzet stijgen, maar nemen niet af als de omzet daalt.
Overheadkosten zijn moeilijk te controleren en te analyseren; kosten baten analyse moeilijk
Weinig of geen prikkels om de overhead te verlagen. Zit de organisatie nog op deze dienst te wachten?
Wat kost de dienst, wat levert het de gebruiker op?
Ondersteunende diensten bouwen hun eigen koninkrijk; opstellen van uitgebreide formele processen en
uitbreiding dienstverlening zonder dat er echt vraag naar is, en zonder dat de kosten/baten vooraf
bekend zijn.
Stafafdelingen fungeren als probleemoplossers: bij problemen nwe afdeling/functionaris/management
laag in het leven roepen → niet terug brengen als het probleem is opgelost.
Belangrijkste probleem: management weet niet welke activiteiten worden uitgevoerd in de ondersteunende
processen. Lastig om de bijbehorende kosten te beheersen.
Technieken die de inzichtelijkheid kunnen verbeteren:
Activity based budgetting: management by exception ook gebruiken bij overhead, kritische kijken naar de
activiteiten van de overhead → verhoogt inzicht
Tarieven koppelen aan cost drivers → deze vermenigvuldigen met voor calculatorische tarieven =
budget
Budget vergelijken met werkelijk gemaakte kosten maakt verschillen inzichtelijk
-
Zero based budgetting: net doen of de organisatie nog niet over mensen of middelen beschikt → geeft
beeld van de optimale samenstelling van de productiefactoren en de bijbehorende kosten. Uitkomsten
vergelijken met de werkelijke samenstelling en bedragen.
Technieken om de overhead te verbeteren:
Management bij objectives: steeds verdere verfijning van de organisatiedoelstellingen. (strategische)
doelen vertalen naar doelen op MLT en KT, vertalen naar afdelingsniveau en niveau individuele
medewerker.
MBO werkt als:
SMART doelen zijn opgesteld
Doelstellingen lager in de organisatie een goede afgeleide zijn van de centrale doelstellingen
MBO levert belangrijke bijdrage aan:
Het inzichtelijk maken van de bijdrage van afdelingen en personen aan de organisatie → voorkomt
doublures
De motivatie van medewerkers → weten wat er van hen verwacht wordt
Functioneringsgesprekken: men ziet welke doelen wel/niet gehaald zijn. Is impuls voor
scholingsbehoefte/loopbaanontwikkeling enz.
MBO is een bewerkelijke methode; vaststellen van doelstellingen en het meten van daadwerkelijke uitkomsten is
tijdrovend en duur.
Overhead value analysis:
Doel is om tot een behoorlijke reductie van de overhead kosten te komen. Wordt toegepast door organisaties die
de financiële resultaten fors willen verbeteren. Toegepast op stafafdelingen die duidelijk aanwijsbare diensten
verlenen aan andere bedrijfsonderdelen.
Kostenbewustzijn verbeteren door vaststellen:
-welke diensten tegen welke kosten
-welk nut deze diensten hebben voor de gebruikers
De werkwijze:
1. Topmanagement formuleert doelstelling waarvoor overhead teruggebracht moet worden; kwaliteit
operationeel proces mag niet in gevaar gebracht worden.
2. Activiteiten stafafdelingen worden bepaald; kosten van die activiteiten worden berekend→ prijskaartje
aan activiteiten bv opstellen rapport
3. Waarde vaststellen voor gebruikers van die activiteit. Doel is het vormen van een goed beeld van de
efficiëntie/effectiviteit verschillende diensten en stafafdelingen
4. Oplossingsrichtingen formuleren:
Kosten verlagen door:
efficiënter uitvoeren activiteiten
Schrappen activiteiten
Gevolgen voor de organisatie:
-
Tijdrovend en heeft grote gevolgen voor organisatie en medewerkers; evt. reorganisaties met
gedwongen ontslagen → onrust/emoties, motivatie kan afnemen
Binnen korte tijd afronden, niet elk jaar in gang zetten
Gunstige neveneffecten:
Medewerkers denken innovatief mee
Medewerkers worden gedwongen na te denken over de kosten en het nut van de onderlinge
dienstverlening = motiverend en versterkt kostenbewust gedrag.
Verschillen:
OVA
Toegepast op stafafdelingen die een regelmatige,
identieke dienst verlenen
Periodiek
ABC
organisatiebreed
Continu
Integrale kostprijsberekening over eindproducten
9.3 Benchmarking
= speciale vorm van MbE
Prestaties van een bedrijf vergelijken met die van de best presterende concurrenten → verschillen analyseren →
verbetertrajecten starten.
Vier generaties:
1. Intern gericht, benchmark lag bij de prestaties van het jaar ervoor.
2. Concurrentieanalyse: oriëntatie op omgeving
3. Prestatiebenchmarking: kijken naar de uitkomsten van processen en niet naar processen zelf
4. Processen of werkmethode van de best presterende organisatie achterhalen en die in de eigen
organisatie implementeren = procesbenchmarking
BM leidt niet tot sturingsinformatie voor de budgethouder omdat deze slechts verantwoordelijk is voor enkele
activiteiten of een afdeling.
9.3.1 Functies van benchmarking
Belangrijke bijdrage aan de continuïteit van een organisatie omdat het management met de opgedane kennis de
prestaties en de processen in de eigen organisatie kan verbeteren.
Info kan ook gebruikt worden voor externe verantwoording → laten zien hoe de organisatie scoort in vergelijking
met de belangrijkste concurrenten op het marktgemiddelde.
BM kan worden gebruikt voor:
Legitimatie
Verantwoording
Beoordeling eigen kwaliteit en bevorderen van het onderscheidingsvermogen
Het ijken van de normen
9.3.2. Problemen bij benchmarking
Appels met peren vergelijken
Voorbeeld academisch tov streekziekenhuis
Relevante gegevens zijn moeilijk te achterhalen. Concurrenten zijn niet bereid deze gegevens vrij te geven.
De invloed is soms gering. Er wordt weinig gedaan met de uitkomst van het onderzoek. En ingezette
verbeteringen hadden ook zonder benchmark plaatsgevonden.
Benchmark kan leiden tot naming and shaming ipv verbetering bv beste/slechtste VWO scholen. Onderzoeken
laten alleen de uitkomsten zien en niet de achtergronden.
Kan stof tot nadenken opleveren en tot prima stuurinformatie leiden. Men moet voorzichtig zijn bij het
interpreteren van de uitkomsten.
Hoofdstuk 10 Ondersteuning en besluitvorming
Nemen van beslissingen is een van de belangrijkste taken van een manager. Hoe kan de bedrijfseconomie
ondersteunen in het nemen van deze beslissingen.
10.1 Inleiding
Goed nadenken over het besluitvormingsproces alhoewel beslissingen vaak intuïtief worden genomen.
Gestructureerd besluitvormingsproces, 5 stappen:
1. Identificeer het probleem en de onzekerheden
2.
3.
4.
5.
Verzamel informatie
Maak toekomst scenario’s
Beslis
Implementeer, leer en evalueer
Ad 1. Probleemanalyse is belangrijk→realistische kans op een adequate oplossing. Een goede
probleemformulering geeft antwoord op drie vragen:
1. Wat is het probleem
2. Waarom is het een probleem
3. Wiens probleem is het
Ad 2 en 3. Administrateurs hebben veel (financiële) gegevens in boekhouding of administratieve systemen
vastgelegd. Controllers kunnen die gegevens verwerken tot informatie → rapportages die bijdragen aan het
kennisniveau.
Ad 4. Beslissers zoeken vaak niet naar de absolute juiste keuze maar naar een acceptabele → beperkte rationele
optie. Welk besluitvormingsproces men kiest hangt af van de problematiek en van de omstandigheden. Koppeling
tussen besluitvormingssituatie en besluitvormingsproces.
10.2 Besluitvorming
Situatie; twee invalshoeken zijn belangrijk:
1. Technische complexiteit van het probleem; heeft betrekking op de vraag of het duidelijk is hoe
problemen kunnen worden opgelost. Duidelijk= lage technische complexiteit
2. Ethische complexiteit; de vraag of beslissingen politiek of moreel geladen zijn.
Reorganisatie:
gunstig voor aandeelhouders bijbedrijfseconomisch positieve gevolgen
Voor medewerkers ongunstig als er sprake is van bv ontslag
Technisch en ethisch eenvoudig: beslissingen nemen op basis van feiten
Technisch complexer → experts inschakelen, allerlei aspecten benaderen
Besluitvormingsprocessen: 2 factoren→ verloop en structurering werkwijze
= systematisch - probleemanalyse
- diagnose
lineaire besluitvorming
- oplossingen
Parallelle besluitvorming; als er van alles tegelijkertijd gebeurd:
Inzicht in haalbaarheid oplossingen
Inzicht in oorzaak problemen
Structurering= stabiliteit van de groep beslissers en Stakeholders, de bevoegdheid vd beslissers en de geldende
spelregels.
Ongestructureerde besluitvorming:
Samenstelling groep betrokkenen wisselt
Relevante beslissingen worden op veel plaatsen genomen
Steeds nieuwe informatie op tafel
Technische en ethisch eenvoudige situaties:
Systematische procesgang:
Probleemformulering
Informatie verzamelen
Toekomstscenario’s maken
Beslissen
Manager moet ervoor zorgen dat de organisatie zo is ingericht dat de medewerkers over voldoende kennis,
vaardigheden en informatie beschikken om dat proces te kunnen doorlopen.
Technisch complex/ethisch eenvoudig: niet systematisch te benaderen omdat er meerdere experts met
verschillende benaderingen bij het zoeken naar de oorzaken betrokken zijn.
Technisch eenvoudig/ethisch complex: stapje voor stapje, compromissen sluiten. Opsporen wie betrokken zijn→
wat hun verlangens zijn→ daarmee rekening houden bij de uiteindelijke beslissing.
Zeer complex technisch en ethische situatie: besluitvorming chaotisch, diverse belanghebbenden lijnrecht
tegenover elkaar in de strijd.
Beslissingen kunnen ook ingedeeld worden naar de duur van het effect van de beslissing:
Operationeel(groepsleiders/uitvoerende)
Tactisch(middle management)
Strategisch(topmanagement)
= bedrijfseconomisch van groot belang
kort
MLT
LT
rekening houden met randvoorwaarden
minder rekening houden met randvoorwaarden
10.3 Bedrijfseconomische aspecten van beslissingen
Financiële gevolgen van een beslissing zijn belangrijk voor een organisatie. Van een manager mag verwacht
worden dat hij inzicht heeft in de relevante kosten en opbrengsten van de verschillende alternatieven.
Niet alleen de financiële gegevens spelen een rol, ook niet financiële gegevens kunnen soms van
doorslaggevend belang zijn.
10.3.1 Bewerken of verkopen van grondstoffen
Manager is verantwoordelijk voor de inzet van mensen en middelen. Zodat de organisatiedoelen verwezenlijkt
worden. Doelen hebben betrekking op de continuïteit van de organisatie. Goed financieel resultaat is voor het
verwezenlijken hiervan belangrijk.
Wat te doen als er in het verleden verkeerde beslissingen zijn genomen? Alleen naar relevante kosten en
opbrengsten kijken.
10.3.2 Incidentele orders: aannemen, en zo ja, tegen welke prijs? Beschikbare productiecapaciteit is vaak groter
dan de benutte = financieel aantrekkelijk want de vaste kosten gaan gewoon door → extra opdrachten proberen
te bemachtigen, mogelijke verkoopprijs verlagen. Wat is de minimaal aanvaardbare prijs?
Eenmalige orders of ook vervolgorders?
10.3.3 Verliesgevende producten in het assortiment; houden of niet?
Bepaalde goederen/diensten binnen het assortiment zijn winstgevender dan anderen. Management heeft tot taak
een optimaal assortiment samen te stellen. Doelstellingen van de organisatie kunnen gehaald worden. Producten
met een positieve bijdrage aan het resultaat moeten in het assortiment blijven.
10.3.4 Schaarse productiefactoren zo goed mogelijk inzetten (knelpuntencalculatie)
Niet alleen kijken naar de absolute winst per product, maar ook naar de winstgevendheid irt inzet van soms
schaarse productiemiddelen. Het is niet altijd verstandig de meest winstgevende producten te produceren. Per
knelpunt naar de contributiemarge kijken (P-V=) bij complexere omstandigheden → groter assortiment → meer
knelpunten. Lineaire programmering is werk voor controller of andere specialist.
10.3.5 Zijn alle klanten winstgevend en zo nee, moeten verliesgevende klanten geweigerd worden.
Bepalen van de winstbijdrage per klant is belangrijk. Niet alle klanten leveren evenveel winst op.
225-20% regel: in extreme gevallen leveren 225 % klanten 20 % van de winst op.
De resterende 80% verlaagt de winst tot 100%
Verschil in winstgevendheid kan verschillende oorzaken hebben. Eerst de klantwinstgevendheid vaststellen; de
opbrengsten en kosten per klant. ABC = de meest geschikte methode
Redenen om verliesgevende klanten te handhaven:
Worden in de toekomst mogelijk winstgevend
Zijn erg prestigieus
Kunnen helpen bij het verbeteren; leren van klanten
Zorgen voor volume dat anders onbenut blijft
10.3.6 Uitbesteden of zelfdoen
Outsorcing→ inkopen van goederen of diensten buiten de eigen organisatie
Vraag beperkt
bv juridisch advies
Catering
CAO eigen organisatie is duurder dan die van het cateringbedrijf, administratie en
bijbehorende processen → minder rompslomp
Kwaliteit van dienstverlening kan toenemen
Invloed op risico’s die organisatie loopt:
Nemen af
* makkelijker van personeel afkomen
*evt. zelfs schadevergoeding bij wanprestatie
eigen personeel zelf aansturen, pers. van andere organisatie niet. Kan slecht zijn voor coördinatie en
communicatie en zo het eindproduct schaden.
Afhankelijkheid van andere organisatie neemt toe naarmate men meer/belangrijkere zaken uitbesteed.
Als machtpositie “onderaannemer” toeneemt zal dat tot hogere inkoopprijzen leiden.
Keuze voor in- of outsorcing altijd voor de lange termijn → strategische beslissing
10.4 Absorption costing en variabel costing
Bedrijfseconomische technieken:
Break even analyse → onderscheid tussen vaste en variabele kosten belangrijk
Kostprijsberekening: indeling in directe en indirecte kosten
Opslagmethode of ABC → om tot een kostprijs te komen.
Kosten zijn niet altijd doorslaggevend bij een beslissing. Type kosten aanpassen aan een situatie → verschillende
kosten zijn relevant voor verschillende beslissingen→ different cost voor different purposes.
Twee belangrijke manieren om de waarde van de voorraad eindproducten vast te stellen:
1. Tegen integrale kosten; bepaalt de waarde van de bezitting “voorraad gereed product”
2. Tegen variabele kosten; bepaalt de hoogte van de winst
Absorption costing = waarde van het product wordt vastgesteld tegen de integrale kostprijs.
Variabel costing= als men alleen de variabele kosten meerekent → zijn met name directe kosten die een variabel
karakter hebben(bv grondstoffen) daarom spreekt men meestal van direct costing.
Bezettingsverschil: omdat de werkelijke bezetting kan afwijken van de normale bezetting. Niet bij variabel costing
→vaste kosten gaan elke periode direct naar de resultatenrekening→ komen niet terugin de kostprijs zodat er niet
teveel of te weinig vaste kosten verantwoord kunnen zijn.
Voorraadmutatie: toe- of afname van de voorraad en C/N= het tarief van de vaste kosten per product. Als er geen
voorraadmutatie is , is de winst gelijk.
Absorption costing geeft de werkelijke waarde beter weer; men heeft ook daadwerkelijk vaste bewerkingskosten
besteed aan de producten. Waarde producten is hoger dan alleen die van de variabele loon en materiaalkosten.
Variabel costing geeft geen getrouw beeld van de werkelijkheid → is vereist bij externe verslaggeving.
Download