SYMFONISCHE VARIATIES 73 zijn te vinden, zoo kan het ook niet zoo bezwaarlijk zijn op een gegeven melodie een aantal varianten te maken. Oppervlakkig bezien is tegen deze opvatting niets in te brengen en verscheidene muzikale handwerkslieden hebben dan ook variatie-werken geschreven, welke —• zooals Matthijs Vermeulen deed— het best te vergelijken zijn met een soort charade-spelletje. Doch, hoe paradoxaal het ook moge klinken: het geheim van een goede variatie-kunst schuilt niet in het vinden van min of meer aantrekkelijke „varianten". Het gaat niet om de veranderingen, welke de uiterlijke kenmerken eener melodie betreffen, doch het gaat om de metamorphose, de gedaante-verandering, welke van het wezen eener melodie niet is te scheiden. De schrijver van een goed variatie-werk tapt niet eenige malen achtereen een soortgelijk melodietje van het oorspronkelijke af. Neen, hij neemt de melodie, waarop hij zich voorstelt het variatie-werk te bouwen, eerst volkomen in zich op. Hij voelt de muzikale energie, waaraan deze melodie haar ontstaan te danken heeft, als het ware door zich heen stroomen en op dit veld van krachten ontstaan dan de nieuwe melodieën. Zij zijn dus niet ontleend of afgeleid, doch zij ontspringen aan dezelfde bronader. Wat mij in het werk van Henk Badings dikwijls is opgevallen is dit: hij kent aan zijn muzikale invallen een groote mate van autonomie toe. Zij komen tot zoo sterken bloei, omdat zij door den componist nimmer van hun inspiratieve bron worden afgesneden. Men ervaart in de muziek van Badings niet zoozeer den componist, die met zijn thema's „werkt", dan wel: de muzikale gestalten, welke hun eigen gang bepalen, onder hoede van den componist, die zich tot op zekere hoogte door de opgeroepen muzikale energieën laat hanteeren en die krachten richt. Tot een dergelijke, evenzeer ongedwongen als bedwongen werkwijze is alleen een superieur klankvinder in staat. Badings heeft met zijn „Symfonische Variaties" een werk verricht van magistrale muzikale ordening, dat hem inderdaad een plaats aanwijst onder de weinige superieure klankvinders van dezen tijd. Zijn variaties zijn op twee thema's gebaseerd. Dit is op zichzelf niet zoo bijzonder, immers reeds in de variatie-werkjes welke in de muziekgeschiedenis tot de oudsten gerekend worden, die uit de „Parthenia" (1611) komt men b.v. bij Orlando Gibbons reeds de combinatie van twee melodische gegevens tegen, uit wier tegenstelling de componist profijt trekt. De twee thema's van eigen vinding, welke Badings gebruikt, worden echter grootendeels t e g e 1 ij k e r t ij d gevarieerd; hierdoor — en ook door den symfonischen vorm, welke uit de grondgegevens op zeer natuurlijke wijze resulteert — zijn deze „Symfonische Variaties" van een geheel andere orde dan de gebruikelijke variatiespelletjes, waarin de componist steeds weer van voren af aan begint en hetzelfde verhaaltje met andere woorden vertelt. Door Bading's grootsch variatie-werk loopt een enorme stuwkracht. Wat contrapuntische kennis, durf en ambitie betreft, staat dit werk zeker niet ten achter bij het eerste van Schönberg's „Orchesterstücke". Doch de technische fantasie overheerscht hier niet de muzikale gedachte. Daarom ontvangt ook de leek, die de technische doortastendheid van deze compositie niet eens opmerkt, van dit stuk een sterken indruk. De keeren, dat ik dit stuk onder Prof. W. Mengelberg gehoord heb, is het mij opgevallen, dat het publiek door de gevoelswaarde van deze compositie kennelijk werd getroffen. Men liet het stuk niet over zich heen gaan, als het zooveelste experiment, doch onderging er de eruptieve kracht van, onberedeneerd en spontaan. WOUTER PAAP