Een groeipad voor de financiering van de

advertisement
Een groeipad voor de financiering van de onderzoekscomponent in het geacademinseerd
Vlaams Hoger Onderwijs
Uitgangspunten
In het eerste rationalisatierapport werd een analyse gemaakt van de benodigde financiële
middelen bij integratie van de geacademiseerde opleidingen in de universiteiten. Wanneer we,
op basis van de huidige deelenveloppes voor de universiteiten en het academiserend gedeelte
van de hogescholen, de 55%-45% doortrekken voor de verhouding onderwijs/onderzoek én
daarbij de huidige OBE’s constant houden, dan leert een eenvoudige berekening dat er, om de
45% onderzoeksmiddelen te voorzien voor de geacademiseerde opleidingen, een bijkomende
onderzoeksenveloppe van afgerond 130 MEUR nodig is. Indien we ervan uitgaan dat er reeds
30 MEUR hiervan voorzien is onder vorm van de academiseringsmiddelen die na 2012
blijven verder bestaan, dan is er bijgevolg nog nood aan een injectie ten belope van 100
MEUR. Dit is uiteraard in de veronderstelling dat alle te academiseren opleidingen ook
daadwerkelijk geacademiseerd worden. Indien dit niet het geval is, dan zal de behoefte aan
onderzoeksenveloppe zoals gehanteerd in deze berekening, pro rata dalen.
Het is duidelijk dat deze injectie niet in één stap moet, mag of kan gaan. Ten eerste, moeten
de geïntegreerde opleidingen zelf nog een groeipad qua onderzoeksoutput doormaken.
Vandaag moeten we immers eerder spreken van onderzoekspotentieel dan van gerealiseerde
onderzoeksoutput. Het is maar naarmate potentieel omgezet wordt in output, dat de volledige
100 MEUR dient te worden ingezet. Hierbij gaan we ervan uit dat alle te academiseren
opleidingen ook daadwerkelijk worden geacademiseerd. Ten tweede, de transformatie van
onderzoekspotentieel in onderzoeksoutput geschiedt langsheen een tijdspad. Dit tijdspad is
nodig om het vereiste onderzoeksabsorptievermogen op te bouwen en uit te bouwen. Dit kan
niet in één schok gebeuren. Vandaar een bijkomende reden tot uitbouw van een groeipad voor
de onderzoeksenveloppe.
Voorstel
De 100 MEUR wordt in een groeipad van 3 “3-jaar periodes” voorzien (bvb. I. 2013 – 2015,
II. 2016 – 2018, III. 2019 – 2021, IV. vanaf 2022). Er wordt een bijkomend bedrag voorzien
van 30 MEUR in I, 20 MEUR in II, 30 MEUR in III en 20 MEUR in IV. Aldus ontstaat
volgende opbouw:
20 MEUR schijf IV, vanaf 2022
30 MEUR schijf III, vanaf 2019
20 MEUR schijf II, vanaf 2016
30 MEUR schijf I, vanaf 2013
30 MEUR academisering
2013
2016
2019
2022
Om die opbouw te realiseren, dient men aan kwaliteitsbewaking te doen. Dit zowel voor
potentieel als voor output. Het groeipad is bijgevolg F(potentieel,output) voor de
academiserende/geacademiseerde opleidingen.
Potentieel (P) wordt bvb. gedefinieerd op basis van een weging van volgende parameters:
◦ Aantal medewerkers met doctoraat
◦ Aantal doctorerende medewerkers
◦ Aantal medewerkers promotor/co-promotor van een doctoraat
◦ Formele betrokkenheden bij onderzoeksactiviteiten aan de associatie-universiteit
(geaffilieerd onderzoeker, BOF, IOF)
◦ Formele betrokkenheden bij IWT-innovatieprojecten (Tetra, SBO, KMO,
competentiepolen, O&O-bedrijfsprojecten, …)
Output (O) wordt bvb. gedefinieerd op basis van een weging van volgende parameters:
◦ Aantal afgeleverde doctoraten
◦ Publicaties (tijdschriften, boeken en proceedings)
◦ Octrooi- en spin-off realisaties
◦ Inkomsten uit samenwerkingsprojecten & contracten met het werkveld (industrie, …)
Om de periodeovergang i naar elke injectiefase (III, IIIII, III IV) te doen, moet telkens
een minimum Norm(i) op de combinatie van beide parameters gehaald worden. Voor
periodeovergangen i wordt de Norm(i) als volgt bepaald:
Norm(i) = a.Pi + b.Oi
Met:
 Pi: streefwaarde voor onderzoekspotentieel in Vlaanderen aan de geacademiseerde
opleidingen (bvb. verwacht % doctores bij de medewerkers; verwachte betrokkenheid
bij onderzoeksactiviteiten aan de universiteit; verwacht niveau van IWTprojectbetrokkenheid)
 Oi: streefwaarde voor onderzoeksoutput in Vlaanderen (bvb. kwantitatieve drempels
voor aantal doctoraten; publicaties; octrooien & spin-offs; valorisatie-inkomsten)
 I naar II: a=0,75; b=0,25
 II naar III: a=0,5; b=0,5
 III naar IV: a=0,25; b=0,75
Voor elke periodeovergang i wordt vervolgens de reële waarde berekend volgens de formule:
Waarde(i) = a.P’i + b.O’i
Met:
 P’i: geobserveerde waarde voor onderzoekspotentieel in Vlaanderen aan de
geacademiseerde opleidingen (bvb. verwacht % doctores bij de medewerkers;
verwachte betrokkenheid bij onderzoeksactiviteiten aan de universiteit; verwacht
niveau van IWT-projectbetrokkenheid)
 O’i: geobserveerde waarde voor onderzoeksoutput in Vlaanderen (bvb. kwantitatieve
drempels voor aantal doctoraten; publicaties; octrooien & spin-offs; valorisatieinkomsten)
 I naar II: a=0,75; b=0,25
 II naar III: a=0,5; b=0,5
 III naar IV: a=0,25; b=0,75
Indien Waarde(i) > 0,9*Norm(i) dan wordt de bijkomende injectie vrijgegeven. Zoniet, wordt
slechts een deel vrijgegeven.
Download