Inleiding tot het recht

advertisement
1
Inleiding tot het recht
Algemene inleiding
1.
Wat is recht
Subjectieve rechten
→ De bevoegdheden om over middelen te beschikken, die kunnen afgeleid
worden uit gedragsregels.
Algemeen is het recht de geïnstitutionaliseerde ordening van het menselijk handelen in de samenleving.
2.
De indelingen van het recht
Basisindeling:

Privaatrecht
Publiekrecht

Nationaal recht
→
→
Internationaal recht
2.1
Nationaal recht
2.1.1
Privaatrecht
Regelt de verhouding tussen de burgers onderling.
Regelt de verhouding tussen burgers en overheid en de verhouding
tussen staten.
→ Recht dat enkel binnen de grenzen van een staat geldt.
Bevat alle rechtsregelen uitgevaardigd door een bevoegde
politieke instelling.
→ Juister: grensoverschrijdend recht.
Omvat alle rechtsregelen uitgevaardigd door supranationale
politieke instellingen.

Regelt de verhouding tussen de burgers onderling door hun subjectieve rechten te bepalen.

Bevat regelen waarbij bepaald wordt welke subjectieve rechten burgers toekomen of zij
kunnen verwerven.

In principe beschikken de burgers en de rechtspersonen over de vrijheid om naar hun
goeddunken over hun subjectieve rechten te beschikken.

De vrijheid van burgers en rechtspersonen om over hun subjectieve rechten te beschikken is
niet onbeperkt.
De overheid stelt beperkingen aan deze vrijheid → regelen van dwingend recht.
Omvat volgende takken:

Burgerlijk recht → Regelt zowat de meest elementaire verhoudingen tussen de burgers.
O.m. het statuut van de persoon, het huwelijk, statuut van de goederen, ..
Voornamelijk vervat in het Burgerlijk Wetboek.

Handelsrecht
→ Regelt het statuut van de handelaren en de commerciële activiteiten.
Objectieve handelsdaden
Subjectieve handelsdaden
Handelaars
Economisch recht
in het Wetboek der Koophandel opgesomd.
alle rechtshandelingen die gesteld worden door
handelaars in verband met hun bedrijf.
alle personen die beroepshalve handelsdaden
stellen.
regelt vooral het overheidsingrijpen in het
economisch leven.
2

Vennootschapsrecht → Bevat het geheel van regels die van toepassing zijn op alle
vennootschappen of die van toepassing zijn op een vennootschap in
het bijzonder.
* naamloze vennootschap (NV).
* besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA).
* coöperatieve vennootschap (CV).
* vennootschap onder firma (VOF).

Sociaal recht
Omvat het arbeidsrecht en het sociaal zekerheidsrecht.
Arbeidsrecht
Collectief arbeidsrecht
Sociaal zekerheidsrecht
regelt de verhouding tussen werkgevers en
werknemers.
vertegenwoordigers van werkgevers- en
werknemersorganisaties (C.A.O.).
regelt de verplichte sociale verzekeringen voor
werknemers en voor zelfstandigen.

2.1.2
Privaatrechtelijk procesrecht → Regelt de inrichting en de bevoegdheid van de
privaatrechtelijke rechtscolleges en het verloop van
privaatrechtelijke processen.
Publiek recht

Omvat de regelen m.b.t. de bevoegdheid en de samenstelling van de overheidsorganen en de
regelen m.b.t. de verhouding tussen burger en overheid, waarbij deze laatste een bevoorrechte
positie inneemt.

De overheid beschikt binnen een bepaald grondgebied en ten aanzien van bepaalde personen
over het monopolie van geweld.

Voor zover de overheid gebruik maakt van deze privileges, die steunen op haar
geweldmonopolie, zijn de relaties tussen overheid en burger van publiekrechtelijke aard.

De overheid heeft ook de mogelijkheid om bepaalde doelstellingen te bereiken via
privaatrechtelijke technieken. Wanneer de overheid afstand doet van haar geprivilegieerde
positie zijn haar verhoudingen met de burgers of met andere overheidsinstanties van zuiver
privaatrechtelijke aard.
Omvat volgende takken:

Grondwettelijk recht → Omvat alles wat in de grondwet geregeld wordt
Het regelt de inrichting van de staat, de basisstructuur van de
politieke en de gerechtelijke instellingen evenals hun fundamentele
bevoegdheden.
Bevat tevens bepalingen die de fundamentele rechten van de
burgers erkennen.

Administratief recht → Regelt de inrichting en de werking van de administratie
(uitvoerende macht).

Fiscaal recht

Strafrecht → Bepaalt welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen daarop van
toepassing zijn.
In ons land zijn handelingen pas strafbaar als op het ogenblik van de feiten een
wet bestond die deze handeling strafbaar stelde en slechts tot beloop van de
maximumstraf die deze wet voorzag.
→ Bepaalt hoe de overheidsinkomsten worden gevormd en geïnd.
Grotendeels vervat in het Strafwetboek.
3

Strafprocesrecht → Regelt de inrichting en de bevoegdheid van de strafrechtscolleges
evenals de procedure in strafzaken.
Grotendeels vervat in het Wetboek van Strafvordering.
2.2
Grensoverschrijdend recht
2.2.1
Internationaal privaatrecht

Uit te maken welke nationale wetgeving van toepassing is op een rechtsverhouding waarin
elementen voorkomen uit verschillende staten.
Dit gebeurt door verwijzingsregels of conflictregels.
De regeling zelf is zuiver nationaal recht.
2.2.2
Internationaal publiek recht of Volkenrecht

Regelt de betrekkingen tussen de staten onderling en tussen de staten en internationale
instellingen.
Regelt de inrichting en de werking van internationale instellingen of diensten.
3.
De bronnen van het recht
3.1
Internationale rechtsbronnen

Bepaalde rechtsregelen van internationale aard kunnen geldingskracht hebben binnen het
Belgisch grondgebied en voor Belgische onderdanen
Dit is vooreerst het geval wanneer de Belgische staat een verdrag sluit met één of meer andere
staten dat een weerslag heeft op binnenlandse materies.
3.2
Belgische federale wetgeving
3.2.1
hiërarchie binnen de federale wetgeving






Grondwet
Wet
Besluit van een gewest- of gemeenschapsregering
Provinciaal reglement
Ministerieel besluit
Gemeentelijk reglement

Grondwet → Grondwetswijziging, het parlement duidt aan welke artikelen voor herziening
in aanmerking komen. Nadien wordt dit parlement ontbonden en verkiezingen
uitgeschreven. Het nieuwe parlement is dan een constituante of een parlement
met de bevoegdheid de Grondwet te wijzigen. Wijziging wordt goedgekeurd
mits 2/3 meerderheid in Kamer en Senaat. Vervolgens dienen de gewijzigde
artikels door de Koning te worden bekrachtigd en afgekondigd en gepubliceerd
in het Belgisch Staatsblad.
Decreet - ordonnanties
Koninklijk Besluit
In sommige gevallen voorziet de grondwet dat bepaalde, voornamelijk
communautaire problemen door een Bijzondere wet moeten geregeld worden.
* wijziging van de taalgrens.
* instelling van het Arbitragehof.
* bevoegdheden voor en de samenstelling van de Gewestraden.
De goedkeuring en de wijziging van een dergelijke Bijzondere wet dient
eveneens te geschieden met 2/3 meerderheid. Bovendien moet er een gewone
meerderheid zijn in elke taalgroep van kamer en Senaat.
4

Wet

Decreten → Uitgevaardigd door de Vlaamse Raad, de Franse gemeenschapsraad, de Waalse
Gewestraad en de Duitstalige Gemeenschapsraad.
Ze moeten in de betrokken raad worden goedgekeurd bij gewone meerderheid
en bekrachtigd en afgekondigd door de overeenstemmende gewest- of
gemeenschapsregering en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
→
Worden uitgevaardigd door goedkeuring bij gewone meerderheid in de Kamer,
bekrachtigd en afgekondigd door de Koning en publicatie in het Belgisch
Staatsblad.
Ordonnanties → Uitgevaardigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.
Bij gewone meerderheid worden goedgekeurd, nadien bekrachtigd en
afgekondigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en gepubliceerd
worden in het Belgisch Staatsblad.

Koninklijk Besluit → Uitgevaardigd door de Koning als hoofd van de uitvoerende macht en
gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Ministerieel Besluit → Uitgevaardigd door een minister en gepubliceerd in het Belgisch
Staatsblad. Meestal verdere detaillering van bij Koninklijk Besluit
uitgewerkte regelen.
Ministeriële omzendbrieven zijn geen formele rechtsbron.
3.2.2

Besluit van gewest- of Gemeenschapsregering → Uitgevaardigd door:
* de Vlaamse Regering.
* de franse gemeenschapsregering.
* de Waalse Gewestregering.
* de Duitse gemeenschapsregering.
* de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.
Gepubliceerd in Belgisch Staatsblad.

Provinciaal reglement → uitgevaardigd door de provincieraad en gepubliceerd in het
bestuursmemoriaal van de betrokken provincie.

Gemeentelijk reglement → uitgevaardigd door de gemeenteraad en bekendgemaakt door
aanplakking in de gemeente.
Publicatie van de wetgeving

Belgisch staatsblad, wettekst wordt van kracht 10 dagen na publicatie.

Bestuursmemoriaal, provinciale vorderingen en besluiten krijgen dwingende kracht 8 dagen na
publicatie.

Aanplakking, gemeentelijke vorderingen krijgen dwingende kracht 5 dagen na hun
bekendmaking.
5
Structuren en instellingen
1.
Inleiding
1.1
Rechtsstaat
1.2
1.3

De voornaamste taak van de overheid bestond erin de persoonlijke rechten van alle burgers te
beschermen. Dit zowel tegen aantasting vanwege medeburgers, als tegen agressie van
buitenlandse mogendheden.

Grondrechten van de Belgen:
* persoonlijke vrijheid.
* gelijkheid voor de wet.
* vrijheid van meningsuiting.
* vrijheid van eredienst.
* vrijheid van onderwijs.

Door de talrijke reglementaire beperkingen wordt de persoonlijke vrijheid van de burger sterk
ingeperkt. Dit brengt mee dat eerder van een wetsstaat dan van een rechtsstaat moet gesproken
worden.
Democratie

De overheidsactiviteit moet er op gericht zijn de rechten en de belangen van alle burgers te
beschermen en te dienen.

Door de invoering van het algemeen stemrecht hebben partijen, verbonden met
arbeidsorganisaties, aan invloed gewonnen.
Dit vertaalde zich in een grotere wetgevende activiteit op het vlak van de sociale wetgeving, de
staatsinmenging in het economisch leven, de uitbreiding van openbare diensten en van een
semi-politieke rol van sociale organisaties en belangengroepen.
Scheiding der machten

Wetgevende functie
→ het recht formuleren in klare en gesanctioneerde wetteksten.

Rechterlijke functie
→ het recht, zoals in wetten geformuleerd, toepassen op het gedrag der
burgers.

Uitvoerende functies → het bestuur van de overheidsadministratie.

De functies het best door verschillende, van elkaar onafhankelijke, instanties uitgeoefend.
* wetgevende functie door een verkozen parlement.
* rechterlijke functie door onafhankelijke en onafzetbare rechters.
* uitvoerende functie door de Koning.
2.
De politieke instellingen in het federale België
2.1
De federale wetgevende macht: het parlement

2.1.1
Bezit de meest uitgebreide bevoegdheid om juridische regels tot stand te brengen, te wijzigen
of af te schaffen.
Samenstelling

Kamer van Volksvertegenwoordigers → Samengesteld uit 150 volksvertegenwoordigers die
om de 4 jaar rechtstreeks verkozen worden door alle
burgers van Belgische nationaliteit die ten minste 18
jaar oud zijn.
6
2.1.2
2.1.3

Senaat

Men kan niet tegelijkertijd lid zijn van Kamer en Senaat.

De rechtstreeks verkozen parlementsleden worden verkozen volgens het stelsel van de
evenredige vertegenwoordiging.

Parlementaire onverantwoordelijkheid → Een parlementslid om het even welk standpunt
mag innemen in het parlement zonder het risico te
lopen hiervoor strafrechtelijk vervolgd of
veroordeeld te worden.

Parlementaire onschendbaarheid → Een parlementslid voor om het even welk misdrijf niet
aangehouden of vervolgd kan worden gedurende de
periode waarin het parlement zitting heeft.
De Kamer waartoe het parlementslid behoort kan wel
diens parlementaire onschendbaarheid opheffen wanneer
het parket daarom verzoekt.

Parlement verkozen voor een periode van 4 jaar. Deze periode noemt legislatuur.
Elke legislatuur wordt onderverdeeld in zittingen of parlementaire werkjaren.
→ Samengesteld als volgt:
* 40 rechtstreeks verkozen senatoren.
* 21 senatoren aangeduid door en uit de gemeenschapsraden.
* 10 gecoöpteerde senatoren.
* de senatoren van rechtswege (kinderen van de Koning).
Bevoegdheden van Kamer en Senaat

Kamer en Senaat gelijk bevoegd voor:
* de verklaring tot herziening van de Grondwet en de herziening zelf van de Grondwet.
* de fundamenten van de Belgische Staat en de verhouding tussen de federale overheid, de
gemeenschappen en de gewesten.
* de instemming met verdragen.
* wetten op de Raad van State en de organisatie van de hoven en rechtbanken

De Kamer is exclusief bevoegd voor:
* het stemmen van moties van vertrouwen en wantrouwen.
* de wetten betreffende de burgerrechtelijke en strafrechterlijke aansprakelijkheid van
ministers.
* de begroting en rekeningen.
* de naturalisaties.
* de vaststelling van het legercontingent.

De Senaat is exclusief bevoegd voor:
* de regeling van belangenconflicten op het niveau van de gemeenschaps- en gewestraden.
Deze bevoegdheid is slechts adviserend.

Kamer en senaat zijn alternerend bevoegd voor de voordracht van kandidaten voor het
Arbitragehof, het hof van cassatie en de Raad van State.
Wetgeving: de parlementaire procedure

Wetgevend initiatief → Initiatief om een wet tot stand te brengen kan uitgaan van
individuele parlementsleden in de Kamer en senaat (wetsvoorstel)
of van de regering (wetsontwerp).
Zodra één kamer het voorstel heeft aangenomen, wordt het ook
wetsontwerp genoemd.
Bij wetsontwerpen moet en bij wetsvoorstellen kan het advies van
de Raad van State worden gevraagd.
7
Wetsontwerpen of wetsvoorstellen worden neergelegd bij het
Bureau van de Kamer of Senaat.
In een 1ste fase moet de kamer waar het wetsvoorstel werd
neergelegd oordelen of het voorstel in overweging genomen zal
worden.

Rol van Kamer en Senaat → Wetsvoorstel of wetsontwerp werd neergelegd bij de kamer.
De Kamer zal dit eerst behandelen en na goedkeuring ervan
overzenden naar de Senaat.
Op verzoek van minstens 15 leden onderzoekt de Senaat het
wetsontwerp. Dit verzoek tot onderzoek (evocatierecht) moet
geschieden binnen de 15 dagen na ontvangst van het
wetsontwerp. Binnen de 60 dagen na het verzoek kan de Senaat
het wetsontwerp amenderen.
Indien de Senaat niet heeft geamendeerd of gebruik heeft
gemaakt van zijn evocatierecht, dan zendt de kamer het
wetsontwerp door naar de Koning.
Wetsvoorstel werd neergelegd bij de Senaat.
De Senaat zal dit eerst behandelen en na goedkeuring ervan
overzenden naar de Kamer. De Kamer moet binnen een termijn
van 60 dagen definitief beslissen het wetsontwerp te verwerpen
of aan te nemen.
Als de Kamer het wetsvoorstel amendeert, wordt het
teruggezonden naar de Senaat, die omtrent het wetsontwerp
zijn evocatierecht mag uitoefenen. Nadien neemt de Kamer een
definitieve beslissing.

Parlementair commissies → Wordt het ontwerp of voorstel van wet door de betrokken
Kamer in overweging genomen, dan wordt het niet meteen
door deze kamer in algemene vergadering besproken, maar
eerst verzonden naar de bevoegde parlementaire commissie.
De behandeling in deze commissies laat toe de grondige
bestudering en bespreking van de ontwerpen en voorstellen van
wet over te laten aan een beperkte groep van parlementsleden
die in de betrokken materie min of meer gespecialiseerd zijn.
Zowel de Kamer als de Senaat zijn ingedeeld in een aantal
vaste commissies.
Naar gelang de noodzaak worden ook nog bijzondere
commissies opgericht.
Wanneer de bespreking van het ontwerp of voorstel van wet in
de parlementaire commissie afgerond is, wordt een verslag
opgemaakt, dat gepubliceerd wordt in de Gedrukte Stukken.

Plenaire vergadering → Alle parlementsleden ontvangen het verslag van de betrokken
parlementscommissie m.b.t. het ontwerp of voorstel van wet dat ter
bespreking naar de plenaire vergadering van Kamer (of Senaat)
wordt doorgezonden.
Algemene bespreking, tijdens deze bespreking worden vaak
amendementen (voorstellen om de tekst te wijzigen of er iets aan
toe te voegen) ingediend.
Wanneer alle artikels zijn goedgekeurd, wordt er nog eens over het
wetsvoorstel of wetsontwerp in zijn geheel gestemd.
8

Bekrachtiging → Is de instemming die de Koning betuigt met het door de Kamers
goedgekeurd wetsontwerp.
Door deze goedkeuring is het wetsontwerp wet geworden.
Afkondiging
→ Is niets anders dan een plechtige formule (Kondigen deze wet af, bevelen
dat zij met’s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch
Staatsblad zal worden bekendgemaakt).
Bekendmaking → Voor de burger wordt de wet pas bindend na de bekendmaking in het
Belgisch Staatsblad.
2.1.4
Controle op de regering

Vermits elke politieke of juridische daad van de Koning door één of meer ministers moet
worden meeondertekend, kan men stellen dat uiteindelijk de regering verantwoordelijk is voor
alle politieke of juridische daden van de uitvoerende macht.

Bij de controle op de staatsuitgaven en op de staatsinkomsten wordt het parlement bijgestaan
door het Rekenhof.

De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers kunnen de politieke
verantwoordelijkheid van een minister of van de regering ter discussie stellen.
Een interpellatie houdt in dat een minister door het parlement ter verantwoording geroepen
wordt over zijn beleid of een onderdeel ervan.

De federale regering kan slechts tot ontslag gedwongen worden wanneer de Kamer ofwel een
motie van wantrouwen aanneemt, ofwel een motie van vertrouwen verwerpt, en tegelijkertijd
een nieuwe eerste minister voor benoeming aan de Koning voordraagt.

Elk parlementslid heeft het recht aan een minister vragen te stellen.
De schriftelijk gestelde vragen en het antwoord erop worden gepubliceerd in het Bulletin van
Vragen en Antwoorden.
2.2
De federale uitvoerende macht: Koning en regering
2.2.1
De Koning

De koninklijke functie
→ De koning is zowel lid van de wetgevende macht als hoofd van
de uitvoerende macht.toch heeft hij als persoon geen enkele
politieke macht.
Politiek onbekwaam: elke akte die van hem uitgaat moet worden
meeondertekend door één (of meer)
minister(s).
Politiek onverantwoordelijk: het is de minister die de akte
meeondertekend, die er de volledige
politieke verantwoordelijkheid van
draagt.
Koninklijke onschendbaarheid is (anders dan bij parlementsleden
of ministers) absoluut.
Ze geldt op juridisch als op politiek gebied.
Om zijn functie te vervullen beschikt de Koning over een aantal
raadgevers die samen het kabinet van de Koning vormen.
9

Bevoegdheden van de Koning → Vermits de Koning zijn bevoegdheden uitoefent onder
ministeriële verantwoordelijkheid, zijn de bevoegdheden
van de Koning in feite de bevoegdheden van de regering.
Hij heeft het recht om bij het parlement wetsontwerpen in
te dienen, hij bekrachtigd de wetten en bij
grondwetsherzieningen beslist hij, in overeenstemming
met de kamers, welke grondwettelijke bepalingen voor
herziening vatbaar zijn.
Hij kondigt de wetten af en maakt ze bekend.
Hij heeft het recht de kamers in buitengewone zitting
bijeen te roepen, ze te verdagen of te ontbinden en hij sluit
de zittingen.
Heeft enkel het recht om de kamer van
Volksvertegenwoordigers te ontbinden wanneer een motie
van wantrouwen door een meerderheid wordt aangenomen
of een motie van vertrouwen door een meerderheid wordt
verworpen en de Kamer er niet in slaagt een nieuwe Eerste
minister voor benoeming aan de Koning voor te dragen.
Hij benoemt en ontslaat zijn ministers. Hij verleent de
graden in het leger en benoemt de ambtenaren bij het
algemeen bestuur en bij de buitenlandse betrekkingen.
De Koning voert het bevel over de krijgsmacht, verklaart
de oorlog en sluit vredesverdragen.
2.2.2
De Belgische federale regering

Samenstelling → De regering wordt geleid door een Eerste Minister.
Naast de eerste minister zijn er ook één of meer vice-eerste ministers.
De ministers zijn volwaardige leden van de regering, die in de regel een
bepaald departement (ministerie) hebben. Is dit niet het geval, dan spreekt
men van ministers zonder portefeuille.
De staatssecretarissen hebben tegenover het publiek en tegenover het
parlement dezelfde bevoegdheden als een minister.
Ze beheren hun departement niet volledig zelfstandig, maar onder het
gezag van en minister aan wie ze zijn toegevoegd.
De ministers en staatssecretarissen worden benoemd door de Koning.
De Koning moet eerst de coalitiemogelijkheden onderzoeken.
Daartoe stelt hij in een 1ste stadium een informateur aan.
Meent de Koning op basis van de informatie die de informateur hem
verschaft dat een bepaalde coalitievorming een reële kans op slagen heeft,
dan stelt hij een formateur aan, die tot taak heeft een regering te vormen.
Worden de pogingen van de formateur met succes bekroond, dan wordt hij
normaal gezien de eerste minister van de nieuwe regering.

Structuur → De belangrijkste vergadering is de ministerraad, die samengesteld is uit alle
ministers.
Deze ministerraad bepaalt het algemeen beleid van de regering en coördineert
de werking van de verschillende ministeries.
Evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden op de eerste minister na.
10
Vergadering waarin de ministers en de staatssecretarissen zitting hebben noemt
men de regeringsraad.
Deze regeringsraad heeft geen specifieke rol en wordt ook niet zo vaak
bijeengeroepen.
Om het beleid van aanverwante departementen te coördineren en de
beslissingen van de ministerraad of de regeringsraad voor te bereiden worden
er binnen de regering beperkte ministercomités gevormd.
De ministeriële kabinetten zijn geen vergaderingen van ministers. Het is een
groep persoonlijke medewerkers die elke minister en staatssecretaris heeft.
Het zijn geen ambtenaren, maar partijpolitiek gebonden medewerkers die het
persoonlijk vertrouwen van de minister genieten.

Bevoegdheden van de regering
1ste bevoegdheid:
→ Vermits het parlement de volheid van bevoegdheid
heeft, zijn de bevoegdheden van de regering beperkt tot
diegene die haar uitdrukkelijk zijn toegekend door de
Grondwet of door bijzondere wetten.
Uitvoering van de wetten.
De overgrote meerderheid van rechtsnormen wordt in
ons land uitgevaardigd door de regering onder de vorm
van koninklijke besluiten en ministeriële besluiten.
Koninklijke besluiten worden ondertekend door de
Koning en door één of meer ministers en zijn
ondergeschikt aan de wetten.
Ministeriële besluiten worden enkel door één of meer
ministers ondertekend en zijn ondergeschikt aan de
wetten en aan de koninklijk besluiten.
Kaderwet legt een aantal beginselen vast en bepaalt
hierbij uitdrukkelijk dat het aan de regering
wordt overgelaten om de verdere regeling bij
koninklijk besluit uit te werken.
Gewone opdrachtwet geeft aan de regering de
bevoegdheid om bij koninklijk
besluit een materie te regelen die
normaal tot de bevoegdheid van
de wetgever behoort.
Koninklijke besluiten, genomen op grond van
kaderwetten of gewone opdrachtwetten, kunnen geen
wettelijke bepalingen opheffen of wijzigen. Dergelijke
koninklijke besluiten kunnen steeds door een ander
koninklijk besluit gewijzigd worden.
Volmachtenwet
verleent aan de regering de
bevoegdheid om over een bepaalde
materie, die normaal tot de
bevoegdheid van de wetgever behoort,
en voor een bepaalde periode,
wetgevend op te treden.
Koninklijke besluiten genomen op grond van een
volmachtenwet, kunnen vroegere wetgeving opheffen of
wijzigen.
11
Dergelijke koninklijke besluiten kunnen slechts
gewijzigd worden door een ander koninklijk besluit op
grond van een volmachtenwet of gewone wet.
2de bevoegdheid:
Ook los van de eigenlijke uitvoering van wetten beschikt
de regering over een beperkte zelfstandige verordenende
bevoegdheid, o.m. voor de handhaving van de openbare
orde.
3de bevoegdheid:
Beheer van de openbare diensten met, in het kader
hiervan, de benoeming van ambtenaren, magistraten, e.a.
4de bevoegdheid:
Buitenlands beleid.
De verdragen met het buitenland worden door de
regering (de Koning) gesloten.
Deze verdragen hebben pas gevolg nadat zij de
instemming van de kamers hebben gekregen.
Verdragen die betrekking hebben op aangelegenheden
die tot de bevoegdheden van Gemeenschappen of
Gewesten behoren, worden gesloten door de
deelregeringen en behoeven de instemming van hun
Raad.
Na die goedkeuring worden de verdragen door de
Koning bekrachtigd.
Deze bekrachtiging of ratificatie is de rechtshandeling
waarbij de regering de internationale overeenkomst
bevestigd die gesloten werd door de daartoe bevoegde
ambtenaren.
Een verdrag dient bekendgemaakt te worden.
Politieke verantwoordelijkheid: De ministers dragen de volle politieke
verantwoordelijkheid van alle ministeriële of
regeringsbeslissingen.
Strafrechtelijke onschendbaarheid: Een minister kan niet zomaar vervolgd
worden.
Dit is enkel mogelijk nadat de Kamer van
Volksvertegenwoordigers hem in staat van
beschuldiging heeft gesteld.
Enkel het hof van cassatie kan een
uitspraak over hen doen.
2.3
Gemeenschappen en Gewesten
2.3.1
Structuren

4 taalgebieden: Nederlands.
Frans.
Duits.
Tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Deze taalgebieden zijn territoriaal afgebakend: elke gemeente valt in 1 en slechts 1 taalgebied.

3 gemeenschappen:
Vlaamse gemeenschap.
Waalse gemeenschap.
Duitstalige gemeenschap.
Zijn territoriaal afgebakend.
Zij zijn persoonsgebonden voor zover ze het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad omvatten.
12
2.3.2

3 gewesten: Vlaams gewest.
Waals gewest
→ dat zowel het Franse als Duitse taalgebied omvat.
Brussels gewest → met het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

Per taalgebied zijn er geen politieke structuren voorzien. Dit is wel het geval voor de gewesten
en voor de gemeenschappen.

Vlaanderen
* De gemeenschapsbevoegdheden en de gewestelijke bevoegdheden worden door dezelfde
instelling uitgeoefend.
→ Vlaamse Regering op uitvoerend vlak.
→ Vlaams Parlement op wetgevend vlak.

Wallonië
* De gewestelijke bevoegdheden.
→ Waalse Gewestraad op wetgevend vlak.
* De gemeenschapsbevoegdheden.
→ Franse Gemeenschapsraad op wetgevend vlak.
→ Franse gemeenschapsregering op uitvoerend vlak.

Brussel is een hoofdstedelijk gewest.
* De gewestelijke bevoegdheden.
→ Brusselse Hoofdstedelijke Raad op wetgevend vlak.
→ Brusselse Hoofdstedelijke Regering op uitvoerend vlak.

Duitstalige Gemeenschap
* De gemeenschapsbevoegdheden worden uitgeoefend door de rechtstreeks verkozen Raad
van de Duitstalige Cultuurgemeenschap.
Bevoegdheden en werking

Gemeenschapsbevoegdheden van het Vlaams Parlement.
* Culturele aangelegenheden.
* Persoonsgebonden aangelegenheden.
* Onderwijs, behoudens de regeling inzake begin en einde van de leerplicht.
* De samenwerking tussen de gemeenschappen en de internationale samenwerking
betreffende culturele en persoonsgebonden zaken.
* Het taalgebruik in bestuurszaken, in het onderwijs en in de sociale betrekkingen in het
bedrijfsleven.
* De verdragen die op deze bevoegdheden betrekking hebben.

Gewestelijke bevoegdheden van het Vlaams Parlement.
* Ruimtelijke ordening, leefmilieu, landinrichting, natuurbehoud, huisvesting, water- en
energiebeleid, monumenten en landschappen.
* De relaties met ondergeschikte besturen.
* Het toegepast wetenschappelijk onderzoek.
* Het economisch beleid → uitz.: muntbeleid, financieel beleid, prijs- en inkomensbeleid,
mededingingsrecht, arbeidsrecht en sociale zekerheid.
* Openbare werken.
* Financiering van gemeenten en provincies.
* De verdragen m.b.t. deze bevoegdheden.
* Het landbouwbeleid.

Impliciete bevoegdheden.
→ Decreten kunnen bepalingen bevatten in aangelegenheden waarvoor het Vlaams Parlement
strikt genomen niet bevoegd is, maar die noodzakelijk zijn om de eigenlijke bevoegdheden
van het Parlement te kunnen uitoefenen.
13

Voor al die materies kan het Vlaams Parlement decreten uitvaardigen, die de kracht van wet
hebben.
Decreten zijn de wetgeving op Vlaams niveau
→ In de hiërarchie van de rechtsnormen zijn ze niet ondergeschikt aan de federale wetgeving
maar staan ermee op gelijke voet.

Zowel de gemeenschapsministers als de leden van de raad kunnen een wetgevend initiatief
nemen.
In het Vlaams Parlement wordt ook gewerkt met parlementaire commissies.
Eenmaal de decreten zijn goedgekeurd door het Parlement moeten ze enkel nog worden
bekrachtigd en afgekondigd door de Vlaamse Regering.
→ Worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
2.4

De Vlaamse Regering heeft een uitvoerende bevoegdheid.

De gemeenschapsministers zijn verantwoording verschuldigd aan het Vlaams Parlement.

Een motie van wantrouwen tegen de Vlaamse regering kan slechts worden neergelegd indien
er een wisselmeerderheid is die meteen een nieuwe regering kan installeren.
Het provinciaal niveau

De provincieraad is het provinciaal parlement.
→ Rechtstreeks verkozen voor een termijn van 6 jaar door de inwoners van de provincie.
→ Het aantal leden van de provincieraad is afhankelijk van het aantal inwoners van de
provincie.
→ Heeft op provinciaal niveau de volheid van bevoegdheid voor alles wat van “provinciaal
belang” is.

De provinciale verordeningen mogen echter geen betrekking hebben op onderwerpen die reeds
zijn geregeld door wetten, decreten of verordeningen van algemeen bestuur.

De bestendige deputatie is de regering van de provincie.
→ Gouverneur is de voorzitter.
→ Telt naast de gouverneur 6 leden, verkozen uit de provincieraad.
Men noemt ze bestendig afgevaardigden of bestendig gedeputeerden.
→ De bestendige deputatie moet zo zijn samengesteld dat ieder arrondissement erin
vertegenwoordigd is.
→ Beslist over alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de provincie behoren.

De gouverneur wordt door de Koning benoemd en is diens vertegenwoordiger in de provincie.
→ “Eerste minister” van de provincie, voorzitter van de bestendige deputatie, die belast is
met de uitvoering van de beslissingen van de provincieraad en de bestendige deputatie en
met de handhaving van de openbare rust en orde.
→ Politiek ambtenaar, benoemd voor het leven, die vooral het administratief toezicht
uitoefent op de provincieraad, op de bestendige deputatie en op de gemeenten die in de
provincie liggen.

De provinciegriffier is de eerste ambtenaar van de provincie.
→ Staat aan het hoofd van de administratie en is de rechterhand van de gouverneur.
→ Wordt door de provincieraad benoemd.

Een bestuurlijk arrondissement is een administratieve onderverdeling van het land, zonder
eigen belangen, zonder autonomie en zonder politieke vertegenwoordiging.
→ Voor 1 of meer administratieve arrondissementen is er een arrondissementscommissaris,
die toezicht uitoefent op de gemeenten.
14
2.5
Het gemeentelijk niveau
2.5.1
De gemeenteraad
2.5.2
2.5.3
2.5.5

De gemeenteraad wordt verkozen voor een vaste termijn van 6 jaar.

De gemeenteraad vergadert wanneer dit nodig is.
→ Wordt bijeengeroepen door het college van burgemeester en schepenen.
→ De burgemeester is voorzitter van de gemeenteraad.
→ De vergaderingen zijn openbaar en worden gehouden in het gemeentehuis.
→ Gemeenteraad heeft de volheid van bevoegdheid op gemeentelijk vlak.
→ Bevoegd om rechtsregels uit te vaardigen voor alles wat van gemeentelijk belang is.
→ Kan op eigen initiatief alle zaken regelen die belang hebben voor de gemeente.
→ De beslissingen van de gemeenteraad zijn wel onderworpen aan het administratief toezicht
van de hogere overheid.
Het college van burgemeester en schepenen.

De schepenen worden uit de gemeenteraadsleden verkozen voor een termijn van 6 jaar.

Samen met de burgemeester vormen zij de gemeentelijke “regering”.
→ Zij kunnen enkel gezamenlijk optreden en beslissingen nemen als college van
burgemeester en schepenen.

Het college dient ook de nationale, regionale en provinciale wetten en besluiten uit te voeren.

De vergaderingen zijn niet openbaar, tenzij de wet het uitdrukkelijk verplicht stelt.
De burgemeester

Vertegenwoordiger van de regering en vertegenwoordiger van het volk

Benoemd door de koning, op voordracht van de gemeenteraad.
→ Ambtstermijn van 6 jaar.

Is de voorzitter van → de gemeenteraad.
→ het college van burgemeester en schepenen.
Hoofd van → de gemeentelijke administratie
→ de gemeentepolitie.
Ambtenaar van de burgerlijke stand.
Intercommunale verenigingen

Verschillende provincies of verschillende gemeenten kunnen met elkaar overeenkomsten
sluiten of onderling verenigingen oprichten om zaken van provinciaal of van gemeentelijk
belang gemeenschappelijk te regelen en te beheren.

Heel wat voorzieningen en organisaties overstijgen de grenzen en/of de financiële
mogelijkheden van vele gemeenten.
Om dit efficiënt en rationeel te organiseren kunnen deze gemeenten zich in intercommunale
verenigingen organiseren.
Voorwaarden bepaald in de wet op de Intercommunales
→ Verscheidene gemeenten kunnen verenigingen met welbepaalde oogmerken van
gemeentelijk belang oprichten.
Wanneer privé-bedrijven en /of privé-personen deel uitmaken van de vereniging spreekt men
van een gemengde intercommunale.
Is dit niet het geval, dan spreekt men van een zuivere intercommunale.
15

2.5.6
Statuten moeten in overeenstemming zijn met de wetgeving op de handelsvennootschappen of
op de verenigingen zonder winstoogmerk.
Volksraadpleging

Een referendum kan worden georganiseerd hetzij op initiatief van de gemeente zelf, hetzij op
vraag van de inwoners.

De uitslag is niet bindend voor de gemeentelijke beleidsorganen.
2.6
De controlerende instellingen
2.6.1
De Raad van State

Afdeling Wetgeving
→ Speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van de federale en
de regionale wetgeving.
→ Geeft advies over de tekst van ontwerpen of voorstellen van wet of
decreet, en over de tekst van amendementen.
* Dit advies kan steeds gevraagd worden door de voorzitter van d
Kamer, de Senaat of de Vlaamse Raad en door de nationale of de
gemeenschapsministers.
* Dit advies moet worden gevraagd door de betrokken ministers
voor alle voorontwerpen van wet of decreet vooraleer zij bij het
parlement of de Vlaamse Raad worden ingediend.
* De voorzitters van Kamer, Senaat of de Vlaamse Raad zijn
verplicht het advies te vragen wanneer 1/3 van de leden erom
vraagt voor zover het gaat om voorstellen van wet, decreet of om
amendementen op ontwerpen of voorstellen van wet, decreet.
→ De adviezen van de Raad van State zijn niet bindend.

Afdeling Administratie → Hoogste administratief rechtscollege in ons land.
→ Bevoegdheid is driedelig.
* Als annulatierechter voor administratieve rechtshandelingen.
* Als cassatierechter voor beslissingen van lagere administratieve
rechtscolleges.
* Als rechter in hoger beroep voor een aantal door de wet
bepaalde gevallen.
→ Kan slechts akten en reglementen, uitgaande van administratieve
overheden vernietigen. Zij kan geen wettelijke beschikking of
decreet vernietigen, wegens strijdigheid met de Grondwet.
→ Vooraleer de eiser zich tot de afdeling Administratie kan wenden,
dient hij evenwel alle wettelijke georganiseerde administratieve
rechtsmiddelen te hebben gebruikt.
→ De afdeling Administratie kan een akte of reglement van een
administratieve overheid slechts vernietigen wanneer er sprake is
* van een rechtstreekse schending van de wet.
* van een overschrijding van bevoegdheid.
* van een niet naleving van vormvereisten die substantieel zijn of
op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven.
* van machtsafwending (administratieve overheid is binnen de
wettelijke grenzen van haar bevoegdheden gebleven, maar deze
bevoegdheden heeft aangewend voor een onwettig doel).
16
→ De tenuitvoerlegging van een administratieve beslissing
schorsen.
* Dit is mogelijk wanneer de eiser ernstige argumenten aanvoert
die de vernietiging van de administratieve beslissing kunnen
verantwoorden en wanneer de onmiddellijke tenuitvoerlegging
van deze beslissing aan de eiser een moeilijk te herstellen
ernstig nadeel zou berokkenen.
* De Raad van State kan hiervoor een uitspraak doen in kort
geding.
2.6.2
2.6.3
Het Arbitragehof

Conflicten regelen tussen wetten en decreten en tussen decreten onderling.

Bevoegdheden:
* Het regelen van conflicten tussen wetten en decreten en tussen decreten onderling.
* De toetsing van de wetten en decreten aan de artikelen 10, 11 en 24 GW.
→ Gelijkheid van de Belgen voor de wet.
→ Gelijkheid van de Belgen inzake het genot van rechten en vrijheden.
→ De vrijheid van onderwijs.

Het Arbitragehof kan bij wege van arresten, wetten en decreten geheel of gedeeltelijk
vernietigen of schorsen.
Dit kan gebeuren op verzoek van → ministerraad of van de gemeenschaps- of
gewestregering.
→ voorzitters van de wetgevende vergaderingen wanneer
2/3 van hun leden hierom vraagt.
→ elke natuurlijke of rechtspersoon die doet blijken van
een belang.

De schorsing van wetten en decreten is enkel mogelijk wanneer de onmiddellijke uitvoering
van de aangevochten wet of het aangevochten decreet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel
zou kunnen berokkenen.

Ontstaan er in het kader van een geding voor een rechtbank of een hof een betwisting die onder
de bevoegdheid valt van het Arbitragehof, dan moet het betrokken rechtscollege hieromtrent
een prejudiciële vraag stellen aan het Arbitragehof.
Het arrest van het Arbitragehof waarbij de prejudiciële beslissing wordt gegeven, is bindend
voor alle rechtsmachten die in het lopend geding uitspraak doen.
Het Rekenhof

Het rekenhof vervult het technisch controlewerk dat het parlement in staat moet stellen zijn
algemene controle uit te oefenen op de begroting en de boekhouding van de Staat.

Het Rekenhof oefent toezicht uit op de inkomsten en uitgaven van de Staat, de
gemeenschappen, de gewesten, de provincies en de belangrijkste instellingen van openbaar nut
maar niet van d gemeenten.
Het Rekenhof is ook bevoegd voor de controle op het financieel beheer van bepaalde
internationale en supranationale instellingen.

Taak is drievoudig:
* gerechtelijk
→ waar het als rechtsmacht optreedt tegenover al wie voor staatsgelden
verantwoordelijkheid draagt.
* informatietaak → zijn bevindingen aan het parlement rapporteert of, bij dringende of
belangrijke zaken, via “bijzondere mededelingen”.
* controletaak → heeft betrekking op de uitvoering van de begroting door de betrokken
overheidsdiensten.
17

Door een onderzoek van de voorgelegde bewijsstukken onderzoekt het Rekenhof of een
uitgave werkelijk gebeurd is.
De wettelijkheidscontrole houdt in dat nagegaan wordt of een uitgave aangerekend wordt op
een daartoe bestemd begrotingskrediet en binnen de grenzen van dit krediet.
De controle op de regelmatigheid van de verrichtingen betstaat erin na te gaan of de wetten
van de rijkscomptabiliteit werden nageleefd.
2.6.4
De Hoge Raad voor de Justitie

3.
2 functies:
→ Geeft adviezen aan de minister van Justitie voor de benoeming van rechters en
parketmagistraten en voor de aanwijzing van korpschef.
De minister si door deze adviezen niet gebonden. Hij mag er slechts op een gemotiveerde
wijze van afwijken.
Uitgeoefend door de Benoemings- en Aanwijzingscommissie in de Hoge Raad.
→ Bevoegdheid advies te verlenen omtrent wetgeving die de werking van de rechtelijke orde
aanbelangt, klachten van burgers omtrent de werking van het gerecht te onderzoeken, en
een bijzonder onderzoek in te stellen naar eventuele disfuncties in het gerecht.
De adviezen hebben ook betrekking op de opportuniteit van de wetsontwerpen en –
voorstellen.
Uitgeoefend door de Advies- en Onderzoekscommissie in de Hoge Raad.
De supranationale instellingen
De rechtsordes in de wereld zijn in wezen statelijke rechtsordes.
De internationale rechtsorde is weinig ontwikkeld.
Al de structuren blijven voor het grootste deel overlegorganen voor staten.
We staan voor een veelheid van rechtsordes. Geen enkel daarvan overkoepelt alle staten.
3.2
De Raad van Europa

Heeft als doelstelling enkele gemeenschappelijke waarden in Europa in de hand te werken.

Belangrijkste verwezenlijking is het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de
Fundamentele Vrijheden.
Dit verdrag voorziet tevens in de oprichting van het belangrijke Europese Hof voor de Rechten
van de Mens.
Het verdrag regelt ook de structuur en de werking van dit hof.
3.2.1
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Het Hof is bevoegd voor de interpretatie en de toepassing van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en de aanvullende protocollen, gesloten
tussen de landen die lid zijn van de Raad van Europa.

Zowel de lidstaten als niet-gouvernementele organisaties, particulieren en verenigingen van
particulieren kunnen rechtstreeks een zaak aanhangig maken bij het Hof, mits vooraf alle
nationale rechtsmiddelen werden uitgeput.
18
3.3
De Europese Unie
3.3.3
De Europese politieke instellingen

Het Europees Parlement → Bevoegdheden zijn erg beperkt.
Het parlement stelt na elke verkiezing een ombudsman aan,
waarbij de burgers van d Unie hun beklag kunnen maken over
wanbeheer bij het optreden van communautaire instellingen of
organen.

De Raad van de Europese Unie → Belangrijkste beslissingsorgaan.
Verordeningen hebben een algemene draagwijdte. Zij
zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks
toepasselijk in de lidstaten.
Richtlijnen zijn verbindend ten aanzien van het te
bereiken resultaat, voor elke lidstaat waarvoor zij
bestemd zijn.
Beschikkingen zijn verbindend in al hun onderdelen,
maar slechts voor degenen tot wie zij uitdrukkelijk
gericht zijn.

De Europese Raad →
 Raad van de Europese Unie!!
Moet een motor vormen voor de ontwikkeling van de Unie en dient de
algemene politieke beleidslijnen vast te stellen.
Deze raad brengt verslag uit aan het Europees Parlement.

De Europese Commissie → Permanent orgaan.
De leden werken als “Europese commissarissen”.
Treedt op als college.
Werkt onafhankelijk van de nationale regeringen.
Het nemen van wetgevende initiatieven en het uitwerken van de
ontwerpteksten.
Belangrijkste controlerende instelling van de Unie.
3.3.4
De Europese gerechtelijke instellingen

Het Europees Gerecht van Eerste Aanleg → Hoger beroep tegen beslissingen van het
Gerecht van Eerste Aanleg is mogelijk bij het
Europees Hof van Justitie, doch enkel voor
rechtsvragen, niet voor feitelijke kwesties.

Het Europees Hof van Justitie → Het Hof oordeelt waar het Gerecht van Eerste Aanleg niet
bevoegd voor is.
Als rechtsmacht in hoger beroep doet het hof uitspraak
over hogere beroepen tegen beslissingen van het Europees
Gerecht van Eerste Aanleg.
Het waken over de uniforme interpretatie van het recht van
de Europese Unie in alle lidstaten ervan.
Gebeurt vooral door het beantwoorden van prejudiciële
vragen. Deze worden door een nationale rechtbank of hof
gesteld aan het Europees Hof van Justitie.
19
Het hof doet geen uitspraak over de concrete feitelijke
betwisting, doch enkel over de vraag m.b.t. het Europees
recht.
4.
De Belgische gerechtelijke instellingen
4.1
Algemene beginselen
4.1.1
De eenheid van de rechtspraak

Er is een zekere coherentie gewenst
→ Dat de interpretatie en toepassing van de wetgeving
niet al te veel verschilt van rechtbank tot rechtbank.
Gerechtelijke organisatie is piramidaal opgebouwd.

4.1.2
Eén hoogste gerechtshof → Het Hof van Cassatie.
De dubbele aanleg

Elk geschil in hoger beroep kan in hoger beroep een 2 de maal volledig opnieuw behandeld
worden voor een andere rechtsmacht.

Eerste aanleg → zaak voor de 1ste maal behandeld.
Tweede aanleg → zaak behandeld in hoger beroep.
Een derde aanleg is niet mogelijk.
4.1.3
Specialisatie van de rechtbanken

Voor een aantal domeinen van het recht bestaan eigen rechtbanken of eigen afdelingen binnen
een zelfde rechtbank.
Domeinen zijn
4.1.4
→ Het strafrecht
Het jeugdrecht
Het handelsrecht
Het sociaal recht
Het burgerlijk recht
Het militair (straf)recht
Territoriale organisatie van de rechtbanken

Materiële bevoegdheid
→ elke rechtbank is slechts bevoegd voor geschillen in een
bepaald domein van het recht.
Territoriale bevoegdheid → elke rechtbank is slechts bevoegd voor een bepaald
grondgebied.

De gerechtelijke organisatie is dan ook territoriaal gestructureerd.

1ste niveau
De laagste rechtbanken zijn bevoegd voor een kanton.
* vredegerecht
2de niveau
Arrondissement.
* politierechtbank
* rechtbank van eerste aanleg
* correctionele rechtbank
* jeugdrechtbank
* arbeidsrechtbank
20
* rechtbank van koophandel
* arrondissementsrechtbank
3de niveau
Provincies.
* assisenhoven
4de niveau
Hoven van beroep en de arbeidshoven.
* Belgisch grondgebied in 5 delen verdeeld
5de niveau
Hof van cassatie.
* bevoegdheid over gehele Belgische grondgebied
4.3
Samenstelling en bevoegdheid van de rechtbanken en hoven op het nationale niveau
4.3.1
Burgerlijke en handelszaken

De vrederechter → Per gerechtelijk kanton is er één vrederechter.
De vrederechter is bevoegd voor alle burgerlijke en handelsrechtelijke
geschillen waarvan de waarde niet meer dan 75 000 BEF bedraagt.
Bevoegd voor bepaalde geschillen (ongeacht de waarde van het geschil)
i.v.m. de familie en met onroerende goederen.

De rechtbank van eerste aanleg
→
De jeugdrechtbank.
* Bevoegd voor de meeste burgerlijke en strafzaken
in verband met minderjarigen.
De burgerlijke rechtbank.
* Bevoegd voor alle geschillen waarvoor de
wetgever niet uitdrukkelijk een andere rechtbank
bevoegd heeft verklaard.
Volheid van bevoegdheid.
Bevoegd om in hoger beroep uitspraak te doen over
burgerlijke zaken met en waarde van meer dan
50 000 BEF die in eerste aanleg door de
vrederechter behandeld werden.

De arrondissementsrechtbank → Heeft als enige taak uitspraak te doen in
bevoegdheidsgeschillen, namelijk wanneer de partijen in
een geding het er niet over eens zijn welke rechtbank
bevoegd is om over hun geschil uitspraak te doen.

Het Hof van beroep
→ Elk hof heeft kamers * voor burgerlijke en handelszaken.
* voor jeugdzaken.
* voor strafzaken.
Elke kamer bestaat uit 1 of 3 raadsheren.
Tegen vonnissen die in eerste aanleg geveld werden door de
rechtbank van koophandel of de rechtbank van eerste aanleg kan
hoger beroep worden ingesteld.

Het hof van cassatie → Het hoogste rechtscollege binnen ons grondgebied.
Bevoegd voor * burgerlijke en handelszaken.
* sociale zaken.
21
* strafzaken.
Het is geen derde aanleg.
Het hof onderzoekt enkel of de wet juist werd geïnterpreteerd en
toegepast, of er geen procedurefouten gemaakt werden, …
Het hof van cassatie beoordeelt vonnissen en arresten en niet het
conflict dat het voorwerp vormt van deze vonnissen en arresten.
Wanneer het hof van cassatie schendingen van de wet of
procedurefouten vaststelt, verbreekt het het aangevochten vonnis of
arrest en verwijst het de zaak naar een zelfde rechtscollege als
datgene dat het verbroken vonnis of arrest geveld heeft.
Dit laatste rechtscollege behandelt en beoordeelt de zaak dan weer
ten gronde.
4.3.2
Arbeidszaken

De arbeidsrechtbank → Bevoegd voor sociaalrechterlijke geschillen.
Uitgesproken vonnissen zijn steeds vatbaar voor hoger beroep.
4.3.3

Het arbeidshof

Het hof van cassatie
→ Oordeelt in hoger beroep over alle zaken die in eerste aanleg door de
arbeidsrechtbank beslecht worden, ongeacht de waarde van het geschil.
Fiscale zaken

De fiscale rechtbank → Bevoegd voor alle geschillen betreffende de toepassing van de
belastingswet, op voorwaarde dat de voorafgaande administratieve
procedure is uitgeput.
Uitgesproken vonnissen zijn steeds vatbaar voor hoger beroep.

4.3.4
Het hof van beroep
→ De fiscale kamers van de hoven van beroep oordelen in hoger
beroep over alle belastinggeschillen waarover de fiscale rechtbank
in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan, ongeacht de waarde van het
geschil.
Strafzaken

De politierechtbank

De correctionele rechtbank → Bevoegd om in eerste aanleg te oordelen over gewone
misdrijven.
→ Bevoegd voor kleine misdrijven en voor alle misdrijven betreffende
het wegverkeer, ook al zijn ze samenhangend met zwaardere
misdrijven.
Tevens oordeelt de correctionele rechtbank in hoger beroep
over misdrijven die in eerste aanleg door de politierechtbank
gevonnist werden.

4.4
Het hof van beroep
→ De strafkamers van de hoven van beroep oordelen in hoger beroep
over de misdrijven waarover de correctionele rechtbank in eerste
aanleg uitspraak heeft gedaan.
De administratieve en tuchtrechterlijke rechtscolleges
22

Administratieve rechtscolleges zijn enkel bevoegd om uitspraak te doen over geschillen
omtrent politieke rechten, en alleen voor zover zij door de wet uitdrukkelijk hiertoe bevoegd
werden verklaard.
Burgerlijke rechten → zijn alle rechten die de burger tegenover zijn medeburger, als privépersoon, kan uitoefenen.
Politieke rechten

→ zijn de rechten die de burger, als lid van de natie, kan laten gelden
tegenover de overheid.
Tuchtrechtelijke rechtscolleges zijn enkel bevoegd om uitspraak te doen omtrent overtredingen
van deontologische regelen van bepaalde beroepen.
Beroepscorporaties, waarvan het lidmaatschap een voorwaarde is voor de uitoefening van het
beroep, hebben tuchtrechterlijke colleges.
4.5
Arbitrage

Arbitrage komt het meest voor in geschillen tussen handelaars.

Om tot een gedwongen uitvoering van een scheidsrechterlijke beslissing te kunnen overgaan,
moet die beslissing evenwel nog uitvoerbaar verklaard worden door de voorzitter van de
rechtbank van eerste aanleg.
Die goedkeuring noemt men exequatur.

Er is geen beroep mogelijk. Een dergelijke uitspraak kan slechts worden bestreden door een
vordering tot nietigverklaring.
23
Privaatrechtelijk procesrecht
1.
Procedure
1.1
Eerste aanleg
1.1.1
Dagvaarding

Dagvaarding → Akte van een gerechtsdeurwaarder.

Betekening → De deurwaarder overhandigt persoonlijk de dagvaarding aan de verweerder,
die tekent voor ontvangst.
Het is niet noodzakelijk dat de betrokkene zelf voor ontvangst tekent.

1.1.2
Inleidende zitting

1.1.3
1.1.4
1.2
Wanneer een eiser en verweerder persoonlijk op de inleidende zitting aanwezig zijn, kan de
zaak in bepaalde gevallen meteen t§en gronde worden behandeld, of verdaagd op een vaste
datum om te worden gepleit.
Besluiten

Zo de zaak op de inleidende zitting niet behandeld werd of er niet op vaste datum werd
verdaagd, zetten de procespartijen hun argumentatie schriftelijk uiteen in zogenaamde
besluiten.

Blijft één der partijen in gebreke om bij wijze van besluiten te antwoorden, dan kan de andere
partij de zaak echter niet zonder meer laten pleiten.
Zij dient de andere partij te dwingen tot het opstellen van besluiten.
Pleidooien

1.1.5
Tussen de betekening van de dagvaarding en de datum waarop men voor de rechtbank dient te
verschijnen moeten minstens 8 dagen liggen.
Voor sommige geschillen dient het openbaar ministerie na de pleidooien van de partijen een
advies uit te brengen.
Vonnis

Elk vonnis doet eerst uitspraak over de ontvankelijkheid van de eis en nadien over de
gegrondheid van de eis.

De eis ontvankelijk verklaard → Er wordt niet eens onderzocht welke partij gelijk heeft
maar wordt de vordering meteen afgewezen.

De eis ontvankelijk verklaard → Zegt nog niets over het gelijk van de partijen.

Vordering gegrond verklaard → De eiser wint het proces.

Vordering ongegrond verklaard → De verweerder wordt gelijk gesteld.
Rechtsmiddelen

Al naar gelang van het geval kan de verliezende partij tegen de rechtelijke beslissing vrijwel
steeds één of meer rechtsmiddelen aanwenden.
24

Rechtsmiddel → Procedure die wordt ingesteld tegen een rechterlijke beslissing om deze
beslissing ongedaan te maken en/of te wijzigen in het voordeel van degene
die het rechtsmiddel aanwendt.
*
*
*
*
*
*
*
verzet.
hoger beroep.
cassatie.
derdenverzet.
verzoek tot herroeping van gewijsde.
verhaal op de rechter.
intrekking.

Rechtsmiddelen kunnen aangewend worden tegen eindvonnissen en tussenvonnissen.

Tussenvonnis → Kan door de rechter worden geveld om een onderzoeksmaatregel te nemen
of om de toestand van de partijen voorlopig te regelen.
Over de eigenlijke betwisting wordt nog geen beslissing genomen, of
hoogstens een gedeeltelijke beslissing.

Eindvonnis

Rechtsmiddelen kunnen niet (meer) worden aangewend:
→ Noemt men de beslissing die “de rechtsmacht van de rechter over het
geschil uitput”.
De rechter heeft over alle aspecten van het geschil een beslissing
genomen.
* na het verstrijken van de wettelijke voorziene termijn.
→ de door de wet voorziene rechtsmiddelen moeten steeds binnen een bepaalde termijn
worden gesteld.
→ verzet en hoger beroep: 1 maand.
→ cassatie: 3 maand.
* na het sluiten van een akkoord tussen de partijen.
→ akkoordvonnis
wanneer de partijen een overeenkomst sluiten ter oplossing van het
geschil dat bij de rechter aanhangig werd gemaakt, kunnen zij aan
de rechter vragen hiervan akte te nemen in een vonnis.
* na berusting door de partijen.
→ bij berusting doet een partij afstand van de rechtsmiddelen die tegen alle of sommige
punten van een beslissing kunnen worden aangewend.
→ deze berusting kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
* bij bepaalde louter procedurele beslissingen.
→ sommige tussenvonnissen die enkel de procedure regelen, zijn niet vatbaar voor de
aanwending van rechtsmiddelen.

1.2.1
Rechtsmiddelen kunnen slechts worden ingesteld door de verliezende partij en elk van de
partijen kan dit slechts doen voor haar eigen belangen.
Verzet

Verstekvonnis

De verweerder kan tegen een verstekvonnis steeds verzet aantekenen.
De zaak wordt opnieuw voor dezelfde rechter gebracht.
→ Wanneer de verwerende partij niet op de inleidende zitting verschijnt,
kan de eiser een verstekvonnis bekomen.
De rechter doet dan uitspraak zonder de verweerder gehoord te hebben.
25
1.2.2
Hoger beroep

Tegen elke beslissing die in eerste aanleg gewezen werd, kan hoger beroep worden ingesteld.

Er kan geen hoger beroep worden aangetekend:
* tegen vonnissen van de vrederechter waarbij uitspraak wordt gedaan over minder dan 50 000
BEF.
* tegen vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en de rechtbank van koophandel waarbij
uitspraak wordt gedaan over minder dan 75 000 BEF.
* tegen beslissingen van de arrondissementsrechtbank.
1.2.3
1.2.4
Cassatie

Cassatieberoep kan enkel worden ingesteld tegen beslissingen die in laatste aanleg gewezen
werden.

Wordt het cassatieberoep afgewezen, dan wordt de bestreden beslissing meteen definitief.
Derdenverzet

1.2.5
Wie geen partij is bij en geding kan derdenverzet aantekenen tegen elk vonnis dat zijn rechten
benadeelt.
Herroeping van het gewijsde

Wanneer een vonnis niet meer vatbaar is voor verzet of hoger beroep, heeft dit vonnis kracht
van gewijsde.
De beslissing staat onherroepelijk vast voor de bij het geding betrokken partijen, behoudens
eventuele verbrekingen in cassatie.
1.3
Enkele bijzondere procedures
1.3.1
Kort geding

Bij sommige vorderingen dient men zeer dringend een beslissing, of minstens bepaalde
maatregelen te nemen, zodat men onmogelijk het verloop van een normale procedure in eerste
aanleg kan afwachten.
Kort geding wordt altijd door de voorzitter van de normaal bevoegde rechtbank gebracht, die
dan alleen zetelt.
De dagvaardingstermijn bedraagt 2 dagen.

1.3.3
Beslissingen in kort geding noemt men “beschikkingen”.
Deze beschikkingen zijn onmiddellijk uitvoerbaar, ondanks verzet of hoger beroep.
Verzoening

Bij sommige vorderingen verplicht de wet de partijen voorafgaandelijk een
verzoeningsprocedure te volgen om te pogen een minnelijke schikking te bereiken.
Daarbuiten kan de eiser ook op vrijwillige basis een verzoeningsprocedure instellen.
Het mag evenwel niet gaan om aangelegenheden van openbare orde.
26
1.3.4
Bevoegdheidsbetwisting
Regels inzake bevoegdheid zijn:

Materiële bevoegdheid → Onderwerp van de vordering.
→ Waarde van de vordering.
→ Spoedeisend karakter van de vordering.
→ Hoedanigheid van de partijen.

Territoriale bevoegdheid → Elke rechter is slechts bevoegd binnen de grenzen van het
rechtsgebied dat hem door de wet is toegekend.
Eiser heeft keuze tussen:
* de rechter van de woonplaats van de verweerder.
* de rechter van de woonplaats die gekozen werd voor de
uitvoering van de akte.
* de rechter van de plaats waar de verbintenis is ontstaan, wordt of
moet worden uitgevoerd.
Meent de verweerder dat de rechtbank waarvoor hij gedagvaard
werd onbevoegd is, dan dient hij de onbevoegdheid op te werpen
vóór elk ander verweermiddel.
De eiser kan op 3 manieren reageren:
* hij aanvaardt de stelling van de verweerder.
* hij vraagt de verwijzing naar de arrondissementsrechtbank.
* hij laat de beslissing over aan de rechtbank.
Zo de eiser de stelling van de verweerder over de bevoegdheid van
de rechtbank betwist, kan hij vragen dat de zaak naar de
arrondissementsrechtbank wordt verwezen.
Neemt de eiser geen stelling in, dan beslist de rechtbank zelf over
haar bevoegdheid.
1.3.5
Tussenvordering

Tussenvordering → Vordering die in de loop van het geding wordt ingesteld.
Heeft als doel de oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe
vorderingen tussen de partijen in te stellen.

1.3.6
Tegenvordering → Is een tussenvordering waarbij de verweerder een tegeneis instelt tegen
de eiser en dus diens veroordeling vraagt.
Tussenkomst

Tussenkomst

Vrijwillige tussenkomst

Gedwongen tussenkomst → de 3de wordt in de loop van het geding gedagvaard door één of
meer partijen.
→ Procedure waarbij een 3de persoon, die oorspronkelijk niet bij het proces
betrokken was, partij wordt in het geding.
→ De 3de neemt zelf het initiatief om zijn belangen te verdedigen.
27
1.3.8
1.3.9
1.3.11
De uitvoering van een vonnis

Wanneer men als eiser een gunstig vonnis heeft bekomen, dan betekent dit nog niet dat men
daadwerkelijk in handen krijgt wat in het vonnis werd toegekend.

Uitvoering van een vonnis is slechts mogelijk op overlegging van de uitvoerbare uitgifte van
het vonnis.
Uitvoerbare aangifte is een kopie van het vonnis, voorzien van een formule van
tenuitvoerlegging.

Het vonnis wordt eerst betekend aan de tegenpartij om de termijnen te laten lopen voor het
aanwenden van eventuele rechtsmiddelen.
Na het verstrijken van deze termijn, wanneer het vonnis definitief is, betekent de deurwaarder
aan de verweerder een bevel tot betaling.

Behoudens een aantal wettelijke uitzonderingen kan de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging
van zijn vonnis toestaan, mits dit door de betrokken partij werd gevraagd.
Rechterlijke beslissing moet vooraf aan de tegenpartij betekend worden.

Kantonnement
→ De schuldenaar kan het uitvoerend beslag bij voorlopige
tenuitvoerlegging tegenhouden door de gelden te blokkeren bij een 3 de,
volgens een vastgelegde procedure.
Het beslag

Iedere schuldeiser kan in spoedeisende gevallen bij verzoekschrift aan de rechter de toelating
vragen om bewarend beslag te leggen op de goederen van zijn schuldenaar.
Het is de schuldenaar dan verboden deze goederen te verkopen, weg te schenken e.d.

Beslag is mogelijk op roerende en onroerende goederen.
Gezien de specifieke aard van de onroerende goederen, is er voor onroerend beslag wel een
eigen procedure voorzien.

Onder bepaalde voorwaarden kan men ook bewarend of uitvoerend beslag leggen onder
derden.
De schuldeiser legt beslag bij een schuldenaar van zijn schuldenaar.
Samenloop van strafvordering en burgerlijke vordering

In principe wordt een vervolging wegens strafbare gedragingen voor een strafrechtscollege
gebracht.
In de praktijk kan dit problemen stellen wanneer dezelfde feiten aanleiding vormen voor zowel
een strafvordering als een burgerlijke vordering.

Om dit te vermijden voorziet de wetgeving dat strafrechtscolleges terzelfder tijd over de
burgerlijke vordering uitspraak kunnen doen in het kader van het strafproces.

Er is slechts samenloop tussen burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid wanneer
een strafbare daad tevens oorzaak is van schade aan derden.

In geval van vrijspraak zal de burgerlijke vordering door de strafrechter als onontvankelijk
worden afgewezen.

De burgerlijke vorderingen wordt voor de strafrechter aanhangig gemaakt door een burgerlijke
partijstelling.

Indien het parket niet vervolgt, kan men eventueel als slachtoffer de strafprocedure in gang
zetten door zich burgerlijke partij te stellen bij de onderzoeksrechter.
28
Koppelen van de burgerlijke vorderingen aan de strafvorderingen
partij:
 2 voordelen voor burgerlijke

De procedure is goedkoper → o.m. kosten van dagvaarding worden uitgespaard.

Bewijslast m.b.t. de aansprakelijkheid van de beklaagde zal voor een groot deel door het parket
voor zijn rekening worden genomen.
2.
Bewijs
2.1
De bewijslast

Bewijslast
→ De vraag wie het bewijs van bepaalde beweerde feiten moet leveren.
Het gebeurd regelmatig dat geen van beide partijen zijn gelijk kan bewijzen.
Het zal dan diegene zijn op wie de bewijslast rust die in het ongelijk zal
worden gesteld.
2.2
De rechter blijft passief bij het zoeken naar de juiste toedracht.
De rechter neemt geen initiatieven om de waarheid te achterhalen en de
partijen moeten zelf het bewijs leveren.
De rechter beperkt zich tot het beoordelen van het bewijsmateriaal.
2de regel:
Wie iets beweerd moet dit bewijzen.
Bij deze bewijslast moet rekening worden gehouden met eventuele
wettelijke vermoedens, die een omkering van de bewijslast inhouden.
3de regel:
Bewijslast beperkt zich tot het bewijs van feiten en van rechtshandelingen.
Het bestaan van rechtsregels moet nooit worden bewezen.
Evenmin moet men “algemeen bekende feiten” bewijzen.
Bewijsmiddelen

2.2.1
1ste regel:
Bewijs is steeds onsplitsbaar → Elk geleverd bewijs moet in zijn geheel worden genomen
en dat men niet naar eigen goeddunken bepaalde
elementen ervan mag aanvaarden en andere verwerpen.
Algemene bewijsmiddelen

Het schriftelijk bewijs
Bij rechtshandelingen:
Niet-ondertekende documenten
Onderhandse akten
→ Kunnen in bepaald
gevallen en eventueel
onder bepaalde
voorwaarden als
schriftelijk bewijs gelden.
→ Geschriften die uitgaan van één of
meer personen, die door deze personen
eigenhandig zijn ondertekend, en
waarin het bestaan van één of meer
feiten, toestanden of verbintenissen
bevestigd worden.
Authentieke akten → Akten die een specifieke, door de wet
voorziene vorm zijn opgemaakt door
daartoe speciaal bevoegde openbare
ambtenaren.
29
* Bewijskracht tussen de partijen.
De authentieke akte levert tussen de contracterende partijen een
volledig bewijs op van de overeenkomst die erin vervat is.
Wanneer bv 2 personen een authentieke verkoopakte laten
opmaken, maar , buiten medeweten van de notaris, tevens een
onderhandse akte opstellen waarin bepaald wordt dat het in
feite om een schenking gaat en de koopprijs dus niet betaald
moet worden, dan zal de onderhandse akte als “tegenbrief”
kunnen gelden tegen de inhoud van de authentieke akte.
Om geldig te zijn moeten onderhandse akten die wederkerige
overeenkomsten bevatten, opgemaakt zijn in zoveel originelen
als er partijen zijn met een verschillend belang.
Eénzijdige onderhandse akte waarbij slechts één enkele partij
zich ertoe verbindt om aan een andere partij(en) een geldsom of
een waardeerbare zaak te betalen, moet in principe volledig
geschreven zijn met de hand van de ondertekenaar, of toch
minstens het bedrag of de hoeveelheid voluit in letters en
voorafgegaan door “goed voor” of “goedgekeurd voor”.
Ook sommige niet-ondertekende stukken kunnen als schriftelijk
bewijs gelden.
Dit is in het bijzonder het geval voor de boekhouding van
handelaren.
Ook facturen zijn niet-ondertekende geschriften met een zekere
bewijswaarde.
Een aanvaarde factuur kan enkel worden ingeroepen tegen een
handelaar.
Beantwoordt een document niet aan alle regelen om als
schriftelijk bewijs te worden aanvaard, dan kan het gelden als
“begin van schriftelijk bewijs”.
In dit geval zal een aanvulling van het bewijs via andere
bewijsmiddelen noodzakelijk zijn.
* Bewijskracht ten aanzien van derden.
De feiten en handelingen die de openbare ambtenaar bij het
opmaken van authentieke akten zelf heeft verricht, vastgesteld
of kan vaststellen, kunnen ook door derden slechts betwist
worden via een valsheidsprocedure.
Partijen kunnen op hun onderhandse akte steeds een datum
stellen, die ouder is dan de werkelijke datum van de
rechtshandeling.
Dit noemt men antidateren.
Op die wijze zouden zij tegenover derden bedrog kunnen
plegen.
Een onderhandse akte krijgt een vaste datum door:
- registratie.
- overlijden van één der ondertekenaars van de akte.
- de opname van de inhoud van de akte in een authentieke
akte.
30
- publiciteit in de registers van de hypotheekbewaarder, voor
vervreemdingen van onroerende goederen en vestigingen van
hypotheken.
Bij feiten:


Feiten kunnen doorgaans niet door een geschrift bewezen
worden, maar slechts door getuigen, vermoeden, e.d.
Het getuigenbewijs → Een getuigenverhoor kan slechts toegelaten of bevolen worden door
een rechter.
Wordt een getuigenverhoor toegestaan of bevolen, dan kan de andere
partij steeds een tegenverhoor vragen.
De vermoedens → Vermoedens zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit
een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.
Wettelijke vermoedens zijn door de wet voorziene gevolgtrekkingen uit
bepaalde handelingen of feiten, die degene in wiens voordeel deze
gevolgtrekkingen uitvallen niet meer moet bewijzen.
Wanneer tegenbewijs niet mogelijk is
Wanneer tegenbewijs wel mogelijk is
→ vermoeden juris et de jure.
→ vermoeden juris tantum.
Feitelijke vermoedens zijn op geen enkele wijze wettelijk vastgelegd en
worden overgelaten aan het oordeel van de rechter die ze naar eigen
goeddunken al dan niet kan aanvaarden.

2.2.2
De buitengerechtelijke bekentenis → Wanneer de bekentenis niet voor de rechter maar
buiten een procedure wordt afgelegd.
In dit geval zal men echter de bekentenis eventueel
moeten kunnen bewijzen wanneer men ze later voor
een rechter inroept.
Procedurele bewijsmiddelen

Zowel de algemene als de procedurele bewijsmiddelen zullen uiteindelijk door een rechter
beoordeeld moeten worden wanneer er onder de partijen onenigheid over blijft bestaan.

Gerechtelijke bekentenis → Wordt gedaan in het kader van een procedure.
De bekentenis wordt voor de rechter gedaan, zodat ze niet meer
bewezen zal moeten worden door de partij die er zich op
beroept.

Deskundig advies
→ Diverse betwistingen hebben betrekking op technische kwesties, die
de rechter als leek in het betrokken vakgebied doorgaans moeilijk kan
beoordelen.
De rechter dient in dergelijke gevallen dan ook een beroep te doen op
een onafhankelijke deskundige die voor hem bepaalde vaststellingen
kan doen of een technisch advies kan geven.
De rechter is niet gebonden door het deskundig verslag.
Het blijft steeds een advies, dat de rechter geheel of ten dele naast
zich kan neerleggen.

Verhoor van de partijen → In de regel laten de procespartijen zich voor de rechtbank
vertegenwoordigen door een advocaat.
De rechter kan steeds, op vraag van een partij of ambtshalve, de
partijen of één bevelen om in persoon voor de rechtbank te
verschijnen.
31
Van de verklaringen van de partijen wordt proces-verbaal
opgemaakt, dat dan nadien kan gelden als schriftelijk bewijs.

Plaatsopneming → In sommige gevallen kan het voor de rechter nuttig zijn zich ter plaatse
van de situatie te vergewissen.
Hij kan dan ambtshalve of op vraag van één der partijen en
plaatsopneming bevelen.
De partijen krijgen de gelegenheid op dit plaatsbezoek aanwezig te zijn
en er hun opmerkingen en bedenkingen te maken.
Zo nodig kan de rechter hen bevelen om in persoon aanwezig te zijn.
32
Burgerlijk recht
1.
Algemene begrippen
1.1
Subjectief recht en rechtssubject

Subjectief recht → Als een in het rechtssysteem erkende bevoegdheid om naar eigen
goeddunken bepaalde handelingen te stellen.
Subjectieve rechten worden geput uit regelen waarin de inhoud, de wijze
van totstandkoming en van verdwijning, het bewijs en de bescherming
van deze rechten worden bepaald.

Rechtssubject
→ Heeft betrekking op de persoon of op de groepering van personen in
wiens hoofde subjectieve rechten en juridische plichten kunnen bestaan.
* Natuurlijke personen.
Mensen van vlees en bloed.
* Rechtspersonen.
Groeperingen, instellingen en stichtingen, die, zoals natuurlijke
personen, titularis zijn van bepaalde rechten en plichten.
1.1.1
1.1.2
Politieke rechten

Subjectieve politieke rechten, zijn rechten die de burger tegenover de overheid kan uitoefenen.

Politieke vrijheden → Verlenen aan de burgers een onaantastbare vrijheidssfeer.
Plicht van de overheid zich te onthouden van elke wetgevende,
administratieve of feitelijke handeling, die een inmenging in deze
vrijheidssfeer inhoudt.

Participatierechten → Verlenen aan de burgers de mogelijkheid tot participatie in het
overheidsbeleid.

Sociaal-economische rechten → Verlenen aan de burgers een vordering op de overheid tot,
het verstrekken van financiële tegemoetkomingen of van
bepaalde diensten.
Civiele rechten

Subjectieve civiele rechten zijn de rechten die de burger tegenover medeburgers kan
uitoefenen.

Persoonlijkheids- en familierechten

Persoonlijkheidsrechten

Familierechten
→ De rechten die betrekking hebben op de beschikking
over de eigen persoon wat betreft de fysische en
psychische integriteit en op de staat van de persoon
binnen de familie.
→ * Het recht op het eigen lichaam, ook tot na de dood.
* Het recht op zedelijke integriteit wat betreft de naam.
de eer.
de privacy.
→ * Rechten die voortvloeien uit het huwelijk.
uit de afstamming.
uit het ouderschap.
uit de voogdij.
33
1.2

Van extra patrimoniale aard.
Deze rechten hebben geen betrekking op economische, in geld waardeerbare goederen, die niet
verhandelbaar zijn.

Zakelijke rechten

Vorderingsrechten → Rechten die de bevoegdheid verlenen om van iemand anders de
uitvoering van één of meer verbintenissen te eisen.

Intellectuele rechten → Rechten die een heerschappij verlenen op een intellectueel concept,
los van de materiële uitdrukking ervan.

Patrimoniale of vermogensrechten.
Deze rechten hebben betrekking op economische, in geld waardeerbare goederen, die
verhandelbaar zijn.

De som van de patrimoniale rechten van een persoon, verminderd met diens patrimoniale
verplichtingen vormen samen het “patrimonium” of het “vermogen” van deze personen.
Rechtsfeit

1.3
→ De rechten die een heerschappij toekennen op een goed.
Heerschappij kan volledig zijn of gedeeltelijk.
Een rechtsfeit is elk feit waaraan door het objectief recht rechtsgevolgen gekoppeld worden.
Deze rechtsgevolgen zijn niets anders dan het tot stand brengen, wijzigen of laten verdwijnen
van subjectieve rechten.
Rechtshandeling

Een “rechtshandeling” is elke handeling die bewust gesteld wordt met het oog op de
rechtsgevolgen die er door het objectief recht aan verbonden worden.

Onbewust uitgevoerde handelingen zijn steeds “rechtsfeiten”.
Ook sommige bewust uitgevoerde handelingen zijn rechtsfeiten.
1.3.1
Indeling naar de auteurs van de rechtshandeling

Aard van de auteurs → Publiekrechterlijke rechtshandelingen worden gesteld door een
openbaar orgaan of door een ambtenaar of een magistraat in de
uitoefening van zijn ambt.
* normerende rechtshandelingen.
* individuele rechtshandelingen.
* gerechtelijke rechtshandelingen.
Privaatrechterlijke rechtshandelingen gaan uit van personen die
niet tot de overheid behoren of minstens niet handelen in een
hoedanigheid van overheidsorganen.

Aantal betrokken partijen → Voor éénzijdige rechtshandelingen volstaat de wilsuiting van 1
persoon.
Voor meerzijdige rechtshandelingen is de
wilsovereenstemming tussen 2 of meer personen noodzakelijk.
Niet zozeer het aantal personen is doorslaggevend maar wel het
aantal partijen met een onderscheiden belang.
34
1.4
Geldigheid en nietigheid van rechtshandelingen
1.4.1
Geldigheid van rechtshandelingen

Wilsuiting
→ Een rechtshandeling steunt op 1 of meer uitingen van een werkelijke wil om
rechtsgevolgen tot stand te brengen.
Deze wil moet reëel zijn
* Dwaling
→ Is een verkeerde voorstelling van de zaken
Zelfstandigheid van de zaak → Elke hoedanigheid die de betrokken
partij op het ogenblik van het sluiten van
de overeenkomst of bij het aangaan van
de verbintenis als essentieel beschouwde
en waarvan zij het sluiten der
overeenkomst afhankelijk wilde maken.
Dwaling omtrent de persoon → Heeft enkel invloed wanneer het gaat om
een rechtshandeling waarbij de identiteit
van de betrokken persoon belang heeft.
De dwaling moet “doorslaggevend” zijn geweest en niet louter betrekking
heeft op bijkomstigheden.
Tevens moet de dwaling “verschoonbaar” zijn.
* Bedrog → Is het opzettelijk in leven roepen van een dwaling.
Ook bedrog moet een doorslaggevende invloed hebben gehad op de
totstandkoming van de rechtshandeling.
Bedrog is slechts een grond tot nietigheid wanneer kan bewezen worden
dat de bedrogen partij de rechtshandeling niet had gesteld zonder het
bedrog van de andere partij.
Is dit niet het geval, dan geeft het bedrog slechts aanleiding tot een
aanpassing van de rechtshandeling.
* Geweld → Kan van fysieke of van morele aard zijn.
Het is irrelevant door wie het geweld gepleegd wordt.
De rechtshandeling is ongeldig, ook al is degene die het geweld pleegt
volkomen vreemd aan de aldus afgedwongen rechtshandeling.
- Het geweld moet doorslaggevend zijn.
- Het moet op een redelijk mens indruk maken.
- Het moet een onmiddellijke vrees voor een aanzienlijk kwaad doen
ontstaan.
- Het moet onrechtmatig zijn.

Voorwerp → Het “voorwerp” van een rechtshandeling is het concrete rechtsgevolg dat de
handelende partij(en) tot stand wenst te brengen.
Indien aan het subjectief recht, waarop de rechtshandeling is gericht, geen
voorwerp beantwoordt, is de rechtshandeling onbestaande.
Tevens moet bij het stellen van de rechtshandeling het voorwerp voldoende
bepaald zijn.
Het volstaat dat het voorwerp bepaalbaar is.
Het voorwerp moet ook enig nut hebben.
35

Oorzaak
→ De doorslaggevende “juridische beweegreden” die 1 of meer personen ertoe
bewogen hebben de rechtshandeling aan te gaan.
De beweegreden van een rechtshandeling moet gericht zijn op het
teweegbrengen van de normale rechtsgevolgen van de rechtshandeling.
Een rechtshandeling gesteld met andere beweegredenen heeft dus geen oorzaak
of een valse oorzaak.

Bekwaamheid

Conformiteit met het imperatief recht → Rechtshandelingen als ongeldig worden beschouwd
wanneer ze in strijd zijn met gebiedend opgelegde
rechtsregelen.
* Openbare orde.
Van openbare orde zijn de rechtsregelen die de
essentiële belangen raken van de staat of van de
gemeenschap, of die, in het privaatrecht, de
juridische grondslagen vastleggen waarop de
economische of morele orde van de maatschappij
rust.
* Goede zede.
De “goede zeden” zijn de regels van sociale
moraal en maatschappelijk fatsoen die algemeen
aanvaard worden en dermate belangrijk worden
geacht dat ene overtreding ervan geen juridische
bescherming kan genieten.
* Imperatieve belangenbescherming.
Dwingend recht, die niet de fundamenten van de
samenleving raken, maar die door de wetgever
dwingend zijn opgelegd om bepaalde categorieën
van personen te beschermen.
Van regelen van dwingend recht mag men niet
afwijken.
“dwingend” of “imperatief” recht staat tegenover
“aanvullend” of “suppletief” recht.
Van aanvullend recht mag men in een
rechtshandeling afwijken.
1.4.2
De nietigheid van rechtshandelingen

De nietigheid van rechtshandelingen is de sanctie die samenhangt met de
geldigheidsvoorwaarden van rechtshandelingen.
Elke rechtshandeling die gebreken vertoont op vlak van de geldigheidsvoorwaarden is in
principe vernietigbaar.
In ieder geval dient een nietigheid door een rechtbank te worden uitgesproken.
36
Soorten nietigheid:

Absolute nietigheid.
* Ze sanctioneert de miskenning van regels van openbare orde of goede zede.
* Ze kan door elke belanghebbende ingeroepen worden.
* Ze kan in elke stand van het geding worden ingeroepen.
* De rechter kan en moet ze ambtshalve opwerpen.
* De nietigheid kan niet opgegeven worden door een bekrachtiging achteraf van de nietige
rechtshandeling.
* De nietigheid kan in principe niet worden opgegeven door het verloop van een
verjaringstermijn.

Relatieve nietigheid.
* Ze sanctioneert de miskenning van private belangen.
* Ze kan enkel worden ingeroepen door de persoon wier belangen door de wet beschermd
worden.
* De nietigheid zal in principe bij het begin van de procedure ingeroepen moeten worden op
gevaar af dat een stilzwijgen nadien geïnterpreteerd zou worden als een stilzwijgende
bevestiging van de nietige rechtshandeling.
* De rechter mag de nietigheid niet ambtshalve opwerpen.
* De nietigheid kan onder bepaalde voorwaarden worden opgegeven door een bevestiging van
de nietige rechtshandeling op het ogenblik dat de nietigheidsgrond heeft opgehouden te
bestaan.
* Verjaring.

Verplichte nietigheid → Laat de rechter geen keuze, eenmaal de nietigheidsgrond is
vastgesteld, is de rechter verplicht de nietigheidssanctie toe te
passen.

Facultatieve nietigheid → De rechter is vrij om de nietigheidssanctie niet uit te spreken, ook
wanneer de nietigheidsgrond bewezen is gebleken.
Gevolgen van nietigverklaring van rechtshandelingen:
1.6

Typisch voor de nietigverklaring van een rechtshandeling is dat zij steunt op gronden die reeds
bestonden op het ogenblik dat de rechtshandeling gesteld werd en dat zij steeds terugwerkt tot
op de dag van het stellen van de rechtshandeling.

Ten aanzien van sommige nietige rechtshandelingen heeft de wetgever uitdrukkelijk voorzien
dat onder bepaalde voorwaarden zekere rechtsgevolgen toch behouden kunnen blijven ondanks
de nietigverklaring van de rechtshandeling waarop deze rechtsgevolgen steunen.

De nietigheid van een bepaalde clausule brengt niet automatisch de nietigheid van de gehele
rechtshandeling met zich mee.
De rechtspraak heeft deze beperking van de nietigheid tot een gedeeltelijke nietigheid
uitgebreid tot alle gevallen waar de nietige clausule geen onverbreekbaar geheel vormt met de
andere clausules van de betrokken rechtshandeling.
Verjaring

Verjaring houdt in dat men door louter verloop van een zekere tijdsruimte bevrijd is van een
verbintenis of dat men bepaalde rechten verkrijgt.

De samenleving heeft er belang bij dat een feitelijke situatie die gedurende lange tijd bestaat
ook door het recht erkend wordt.

Het voorkomen van onoplosbare bewijsproblemen.

Stuiting van de verjaring → Wanneer door een bepaalde handeling of gebeurtenis duidelijk
vaststaat dat een bepaalde schuld bestaat of dat de schijnbare
37
titularis van een recht dit recht in werkelijkheid niet bezit,
vervalt de verlopen verjaringstermijn volledig.

Sommige gebeurtenissen of toestanden beïnvloeden de verjaringstermijn zonder de reeds
verlopen periode teniet te doen.
Zij schorsen enkel de verjaringstermijn, die, na het beëindigen van de toestand die tot de
schorsing aanleiding gaf, gewoon weer verderloopt.
1.7
Rechtsmisbruik
1.7.1
Definitie

Dat een op het eerste gezicht rechtmatige handelswijze dermate tegen de borst stuit dat ze en
misbruik van recht wordt beschouwd en uiteindelijk als een onrechtmatige handelwijze wordt
gekwalificeerd.

Een bevoegdheid is het recht om door een eenzijdige handeling de eigen of andermans
rechtssfeer te beïnvloeden of soms alleen maar te benutten.
Discretionair
→ Zij kan naar willekeur door de betrokkene worden uitgeoefend.
Doelgebonden → Zij kan slechts binnen enge, welomschreven grenzen worden uitgeoefend.

1.7.2
1.7.3
Vele rechten die oorspronkelijk als volledig discretionaire bevoegdheden beschouwd werden,
hebben in de loop der jaren hun discretionair karakter verloren of zijn zelfs doelgebonden
bevoegdheden geworden.
De rechtsmisbruikcriteria

Het oogmerk om te schaden → Het oogmerk om anderen te benadelen dient echter wel het
determinerende opzet te zijn.
Gaat het slechts om een bijbedoeling of om een ongewild
neveneffect, dan zal er geen sprake kunnen zijn van
rechtsmisbruik.

De afwezigheid van belang → Dit criterium wordt toegepast in situaties waarin iemand
tussen 2 of meer wijzen om een recht uit te oefenen, die
gekozen heeft die het schadelijkst is voor derden.

Overdreven verbreking v/h evenwicht tussen de betrokken belangen → De rechter doet
steeds een afweging
van de respectieve
belangen van de
betrokken partijen.

Afwijking van het doel van een recht → Met dit criterium kunnen schijnbaar rechtmatige
handelingen bestreden worden die met
onrechtmatige bijbedoelingen gesteld worden.

Schokken van legitieme verwachtingen → Wanneer men op basis van iemands gedrag
rechtmatig erop kon vertouwen dat hij van een
bepaald recht geen gebruik zou maken, worden
deze legitieme verwachtingen geschokt wanneer
dat recht toch wordt uitgeoefend.
Sancties

In principe is de sanctie een herstel in natura en zo dit niet mogelijk is, kent de rechter een
geldelijke vergoeding toe.
Maar ook andere vormen van sanctionering zijn mogelijk.
38
In bepaalde gevallen zal de sanctie eenvoudigweg een afwijzing zijn van de ingestelde
vordering die gesteund is op een recht waarvan misbruik gemaakt wordt.
2.
Personen
2.1
Natuurlijke personen
2.1.1
Bestaan van personen
2.1.2

Het bestaan van een natuurlijke persoon vangt in het beginsel aan bij zijn geboorte.
Soms wordt de ongeboren vrucht reeds als een persoon beschouwd, wanneer dit in het belang
van de toekomstige persoon is.
Er is dan wel vereist dat het kind achteraf als levend en levensvatbaar wezen ter wereld komt.

Het bestaan van een natuurlijk persoon neemt einde bij zijn lichamelijke dood.
Soms wordt een overledene nog als persoon beschouwd, wanneer dit in het belang is van
derden.

In sommige gevallen verkeert men in onzekerheid omtrent het al dan niet bestaan van een
natuurlijke persoon.
Om dit probleem te verhelpen heeft de wetgever een bijzondere procedure voorzien, met name
de procedure inzake afwezigheid.
Bekwaamheid

Rechtsbekwaamheid → Is de geschiktheid om drager te zijn van subjectieve rechten, wat
meteen de geschiktheid inhoudt om deze rechten te genieten.

Handelingsbekwaamheid → Is de geschiktheid om de rechten en plichten waarvan men
drager is zelf uit te oefenen, zonder tussenkomst van derden.
Voor het stellen van om het even welke rechtshandeling dient
men handelingsbekwaam te zijn.
Dit geldt voor * daden van beschikking.
* daden van beheer.
* daden van behoud.

Wanneer men iemand handelingsonbekwaam verklaart, dient een regeling getroffen te worden
omtrent de uitoefening van de rechten van de onbekwame.
Deze regeling komt erop neer dat de bevoegdheid om de rechten en plichten uit te oefenen,
geheel of gedeeltelijk aan derden wordt toevertrouwd.

Volledig handelingsonbekwamen worden vertegenwoordigd.
Zij kunnen zelf geen enkele handelingsbevoegdheid hebben en dat bv een voogd voor hun
rekening optreedt en zelfstandig, zonder enige tussenkomst van de vertegenwoordigde,
rechtshandelingen stelt, die de onbekwame binden.

Onbekwamen aan wie men een zekere bekwaamheid toekent, die echter niet voldoende is om
alleen op te treden, worden bijgestaan.
Zij treden zelf op om rechtshandelingen te stellen maar in aanwezigheid en met toestemming
van degene die bijstand verleent.

Wil men iemand, die in principe volledig rechtsbekwaam is, voor een bepaalde
rechtshandeling een beperkte “onbekwaamheid” opleggen, dan kan men eisen dat voor deze
rechtshandelingen vooraf, door een andere persoon of instantie, een machtiging verleend
wordt.
Deze persoon of instantie moet vooraleer de rechtshandeling gesteld wordt, er zijn instemming
mee betuigen opdat ze rechtsgeldig zou zijn.
39
2.1.3
Algemene handelingsonbekwaamheden

Minderjarigen → Worden in beginsel alle personen beschouwd die de volle leeftijd van 18
jaar nog niet hebben bereikt.
Categorieën:
* Minderjarigen beneden de leeftijd van 15 jaar.
Minderjarigen van minder dan 15 jaar zijn voor alle rechtshandelingen
onbekwaam.
Zij dienen steeds vertegenwoordigd te worden door hun ouders of
voogd.
* Minderjarigen tussen 15 en 18 jaar oud.
- Persoonlijke rechtshandelingen.
Voor persoonlijke rechtshandelingen worden wettelijk minderjarigen
volledig bekwaam geacht.
Deze rechtshandelingen kunnen niet wegens onbekwaamheid nietig
worden verklaard.
- Belangrijke en/of risicodragende rechtshandelingen.
Sommige rechtshandelingen, die in het privaatrecht als zeer belangrijk
of risicodragend worden beschouwd, zijn, indien door een wettelijk
minderjarige gesteld, zonder meer vernietigbaar wegens
onbekwaamheid.
- Andere rechtshandelingen.
De meeste rechtshandelingen van de wettelijk minderjarige zijn
slechts vernietigbaar, wanneer zij ook een benadeling van de
minderjarige inhouden.
Men spreekt van “benadeling” o.m. wanneer er een abnormaal
onevenwicht bestaat tussen de bedongen verbintenissen, of wanneer
de rechtshandeling de mogelijkheden van de minderjarige te boven
gaat.
Beheer van het vermogen van de minderjarige:
* Ouders.
Gehuwde ouders oefenen het gezag over de persoon van het kind steeds
gezamenlijk uit.
Dit is ook het geval bij feitelijk gescheiden en uit de echt gescheiden
ouders.
Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk
uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij
gezamenlijk op las zijn vertegenwoordiger.
Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet
gezamenlijk uit, dan heeft in de regel alleen de ouder die het gezag
uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind
te vertegenwoordigen.
De ouders hebben het genot van de goederen van hun kinderen tot aan
hun meerderjarigheid of hun ontvoogding.
40
* Voogdij.
- Voogdijorganen.
Voogd → Persoon die voor de minderjarige zorgt, die de goederen
van de minderjarige beheert en hem vertegenwoordigt in
het rechtsverkeer.
1 ouder overleden: de overlevende ouder wordt van
rechtswege voogd over de
minderjarige.
Beide ouders overleden: de minderjarige krijgt ofwel
- een testamentaire voogd.
- een ascendent als voogd.
- een datieve voogd.
Toeziende voogd → Persoon die de voogd in het uitoefenen van zijn
opdracht controleert.
Familieraad → Dient te beraadslagen over gebeurlijke
machtigingen aan de voogd en te waken over de
persoon en de goederen van de minderjarige in het
algemeen.
Wordt samengesteld en voorgezeten door de
vrederechter.
Rechtbank van eerste aanleg
→ Speelt vooral een rol als
homologatie-instantie van
sommige beslissingen.
Tevens doet ze als
beroepsinstantie uitspraak over
eventuele aanvechtingen van
beslissingen van de familieraad.
- Bevoegdheid van de voogd.
De voogd oefent het hoederecht uit over de minderjarige en beheert
zijn goederen.
Voor sommige verderstrekkende rechtshandelingen heeft de voogd
een voorafgaande machtiging nodig van de familieraad.
- aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, van een legaat,
van een schenking.
- het zelf huren of pachten van goederen, die an de minderjarige
toebehoren.
Voor sommige, zeer belangrijke rechtshandelingen heeft de voogd
benevens de vermelde machtiging ook de goedkeuring van de
rechtbank van eerste aanleg nodig.
- het vervreemden van een onroerend goed.
- het aangaan van een lening.
- het sluiten van een dading.
Sommige rechtshandelingen zijn voor de voogd eenvoudigweg
verboden.
41
- Aansprakelijkheid van de voogd.
De voogd heeft de plicht de goederen van de minderjarige “als een
goede huisvader” te beheren.
Komt hij hierin tekort, dan kan hij, op vordering van de gewezen
minderjarige, aansprakelijk worden gesteld wegens slecht beheer en
worden veroordeeld tot schadevergoeding.
- Ontvoogding.
De ontvoogding heeft tot doel een minderjarige gedeeltelijk
handelingsbekwaam te maken.
In de meeste gevallen neemt men zijn toevlucht tot ontvoogding on een
hinderlijke voogdijregeling bij bijna-meerderjarigen te vermijden.
De ontvoogde minderjarige moet voor sommige handelingen worden
bijgestaan door een curator.
De bijstand is nodig voor alle handeling die het louter beheer te boven
gaan.
Voor handelingen van genot of louter beheer, mag de ontvoogde
minderjarige alleen optreden.

2.1.4
Strafrechtelijke veroordeelden → Personen die tot zware straffen werden veroordeeld,
worden meteen volledig handelingsonbekwaam inzake het
beheer van hun goederen.
Zij worden vertegenwoordigd door een curator.
Beperkte handelingsonbekwaamheden

Sommige strafrechtelijk veroordeelden worden levenslang of tijdelijk ontzet uit sommige
politieke rechten en uit sommige burgerlijke rechten.

Zo hebben geneesheren, apothekers en priesters niet het recht schenkingen of legaten te
aanvaarden van personen die zij hebben behandeld of bijgestaan tijdens de ziekte waaraan zij
zijn overleden.
Curatoren van gefailleerden kunnen geen goederen kopen uit de boedel van het faillissement.
Rechters en parketmagistraten kunnen niet optreden in zaken waarbij zij persoonlijk betrokken
zijn.
2.1.5
Naam

Identiteit van de persoon → Om personen van anonieme betrekkingen te kunnen
identificeren, dringt zich derhalve een algemeen-juridische en
formele regeling op omtrent een aantal minimale
identificatiegegevens.

Aard van de naam → Naam is het woord of zijn de woorden waardoor een persoon van
andere personen in de maatschappelijke omgang wordt
onderscheiden.

Soorten → * Familienaam.
De verkrijging ervan hangt nauw samen met de afstamming van de persoon.
De geadopteerde krijgt in principe de familienaam van de adoptant.
De gehuwde vrouw behoudt haar eigen familienaam.
42
* Voornaam.
Door de voornaam worden personen binnen families van elkander
onderscheiden.
* Handelsnaam.
Is een naam gegeven aan een handelszaak of een bedrijf.
Deze naam is beschermd.
Anders de familie- en voornaam is het recht op de handelsnaam een zuiver
patrimoniaal recht.
2.1.6
Woonplaats

Begrip en belang → Is de plaats waar een persoon zijn hoofdverblijf heeft en waar hij geacht
wordt te verblijven voor het uitoefenen van zijn rechten en de nakoming
van zijn verplichtingen.

Keuze van de woonplaats → Elke persoon mag in beginsel vrijelijk bepalen waar hij zijn
hoofdverblijf neemt.
Bij betwisting over de woonplaats beslist de feitenrechter
soeverein.

Bijzondere gevallen
→ * Wettelijke of verplichte woonplaats.
Voor sommige categorieën stelt de wet beperkingen inzake de
vrije keuze van woonplaats.
Zo is de woonplaats van rechters en notarissen, vanaf hun
ambtsaanvaarding, de plaats waar zij hun ambt moeten
uitoefenen.
Niet-ontvoogde minderjarigen hebben hun woonplaats bij hun
ouders.
* Woonplaats “ad hoc”.
Personen kunnen onderling steeds in een overeenkomst bedingen
dat voor de uitvoering van bepaalde verbintenissen, een andere
plaats dan hun werkelijke woonplaats, als woonplaats kan
fungeren.
* De echtelijke verblijfplaats.
De echtelijke verblijfplaats is de plaats waar de echtgenoten hun
huwelijksverplichtingen jegens elkaar en jegens hun kinderen
nakomen.
De echtelijke verblijfplaats wordt door beide echtgenoten in
wederzijdse overeenstemming bepaald.
Bij gebrek aan overeenstemming bepaalt de vrederechter deze
plaats, in het belang van het gezin.
2.1.7
Nationaliteit

Een persoon die in het staatsterritorium verblijft zonder de nationaliteit van die staat te
bezitten, is een vreemdeling.

Vreemdelingen genieten in principe wel van alle burgerlijke rechten.
43
Dit is zonder enige uitzondering het geval voor vreemdelingen “gemachtigd tot vestiging” in
België.
Zo kunnen vreemdelingen verplicht worden tot borgstelling wanneer zij een vordering
instellen voor een Belgische rechtbank.
Bij toekenning verwerft men de nationaliteit door een feit of als onrechtstreeks gevolg van een
andere rechtshandeling.
De verkrijging van de nationaliteit is het gevolg van rechtshandelingen en procedures,
uitdrukkelijk gericht op het verwerven van de Belgische nationaliteit.

Toekenning van de Belgische nationaliteit:
* Toekenning op grond van de nationaliteit van vader of moeder.
De Belgische nationaliteit wordt toegekend aan alle kinderen geboren uit een Belgische
ouder.
* Toekenning op grond van adoptie.
Toekenning van de Belgische nationaliteit indien de adoptant Belg is.
* Toekenning op grond van de geboorte in België.
Aan kinderen die in België zijn geboren uit een ouder die zelf in België is geboren en die er
gedurende 5 jaar in de loop van de 10 jaar voorafgaand aan de geboorte van het kind zijn
hoofdverblijf heeft gehad, wordt tevens de Belgische nationaliteit toegekend.
Aan kinderen die in België zijn geboren en geen vreemde nationaliteit bezitten, wordt
eveneens de Belgische nationaliteit toegekend.
Mocht voordat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, aangetoond worden dat het wel
een vreemde nationaliteit bezit, dan verliest het de Belgische nationaliteit.

Verkrijging van de Belgische nationaliteit.
* Verkrijging door nationaliteitsverklaring.
- De in België geboren vreemdeling, die er sedert zijn geboorte zijn hoofdverblijf heeft.
- De vreemdeling die sedert ten minste 7 jaar zijn hoofdverblijf in België heeft gevestigd en
die, op het tijdstip van de verklaring, gemachtigd is of toegelaten werd tot een verblijf van
onbeperkte duur in het Rijk of toegelaten werd er zich te vestigen.
Deze verklaring wordt afgelegd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Afschrift wordt voor advies overgezonden aan het parket.
Procureur des konings kan binnen 1 maand een gemotiveerd negatief advies uitbrengen.
* Verkrijging door nationaliteitskeuze.
- In België geboren kinderen.
- In het buitenland geboren kinderen van wie een adoptant, op het tijdstip van de verklaring,
de Belgische nationaliteit bezit.
De belanghebbende legt een verklaring van nationaliteitskeuze af voor de ambtenaar van de
burgerlijke stand van zijn hoofdverblijfplaats.
Afschrift wordt overgezonden naar het parket bij de rechtbank van eerste aanleg.
44
* Verkrijging van de nationaliteit door de vreemde echtegenoot van een Belg.
De vreemdelingen die huwt met een Belg of met een andere vreemdeling, die gedurende het
huwelijk de Belgische nationaliteit verkrijgt, kan eveneens de Belgische nationaliteit
verkrijgen via de procedure die geldt voor de nationaliteitskeuze.
* Verkrijging van de nationaliteit door naturalisatie.
Voor de naturalisatie moet de belanghebbende 18 jaar oud zijn en sinds minstens 3 jaar zijn
hoofdverblijf in België hebben.
Het verzoek om naturalisatie wordt gericht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of aan
de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Deze laatste maakt het verzoek op haar ter advies over aan het parket van de rechtbank van
eerste aanleg, alsook aan de dienst Veiligheid van de Staat en de Dienst
Vreemdelingenzaken.
2.1.8
Burgerlijke stand

Begrip en belang → In het rechtsverkeer is het dikwijls van belang over informatie te
beschikken over de personen met wie men in relatie treedt.
Voor het verzamelen en verstrekken van bepaalde belangrijke juridische
informatie over personen en goederen, werd ook een wettelijke regeling
uitgewerkt.
Dit soort regelingen noemt men publiciteitsregelingen.
Voor de publiciteit inzake bepaalde gegevens omtrent het bestaan van
personen, hun staat en bekwaamheid, wordt verzorgd door de
“burgerlijke stand”.

Akten van burgerlijke stand → het zijn akten, opgesteld door de ambtenaar van burgerlijke
stand, om tot authentiek bewijs te dienen van rechtsfeiten of
van rechtshandelingen.
* Akten van geboorten.
* Akten van huwelijk.
* Akten van overlijden.

Publiciteit → De akten van burgerlijke stand worden gebundeld in de registers van
burgerlijke stand.
Iedereen mag uittreksels van de akten vragen.
Door de betrokkene zelf, zijn echtgeno(o)t(e), zijn bloedverwanten in opgaande
lijn, zijn erfgenamen, zijn notaris of zijn advocaat mag een eensluidend
afschrift gevraagd worden.
2.2
Rechtspersonen

Op de constructie van de rechtspersoonlijkheid wordt een beroep gedaan wanner het nuttig of
nodig blijkt een groepering of vermogen als geïndividualiseerde entiteit in het rechtsverkeer te
laten optreden.

Naast de door de wet erkende rechtspersonen bestaan er tal van verenigingen en groeperingen
die juridische geen enkele erkenning genieten.
Deze verenigingen kunnen als dusdanig geen rechtshandelingen stellen; enkel de leden zelf
kunnen dit doen en enkel in eigen naam.
45
2.2.1
Soorten rechtspersonen

Publiekrechterlijke rechtspersonen → Zijn de overheidsorganen zelf of instellingen die door
de overheid met een gedeelte van het staatsgezag
werden bekleed.
* Territoriale personen.
Oefenen het openbaar gezag uit hetzij in het gehele
staatsterritorium hetzij in een deel van het
staatsterritorium.
Het vermogen bestaat eensdeels uit het openbaar
domein, anderdeels uit goederen uit het private
domein.
* Openbare instellingen.
De bevoegdheid van deze publieke personen is niet
territoriaal bepaald, maar berust op een
dienstgewijze specialisatie.
Zij zijn bevoegd voor het leveren van een
bijzondere dienst, die van publiek belang wordt
geacht.
Deze instellingen genieten een zekere bestuurlijke
autonomie en beschikken over een eigen vermogen.
Niettemin zijn zij geplaatst onder toezicht van de
overheid en het Rekenhof.

Privaatrechtelijke rechtspersonen → Zijn groeperingen of instellingen, tot stand gekomen
door privaat initiatief.
Zij oefenen geen openbaar gezag uit en ontsnappen
derhalve aan rechtstreeks toezicht vanwege de
overheid.
* Vennootschappen.
Vennootschappen hebben de uitoefening van een
handelsactiviteit of van een burgerlijke activiteit tot
doel.
1ste geval: handelsvennootschappen.
2de geval: burgerlijke vennootschappen.
-
Vennootschap onder firma.
Naamloze vennootschap.
Commanditaire vennootschap op aandelen.
Besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid.
- Coöperatieve vennootschap.
- Vennootschap met een sociaal oogmerk.
Werd ingevoerd om een gepaste juridische vorm
te creëren voor verenigingen die een commerciële
activiteit wensen uit te voeren, maar toch geen
winst voor hun leden nastreven.
46
* Beroepsverenigingen.
Opgericht met het oog op de studie en de
bescherming van de beroepsbelangen van leden.
* Verenigingen zonder winstoogmerk.
V.Z.W.’s zijn verenigingen die zich niet inlaten met
commerciële of industriële activiteiten en waarvan
de leden geen materiële winst nastreven.
* Stichtingen.
Een stichting is een verpersoonlijkt vermogen van
een individu dat, met goedkeuring van de regering,
tot openbaar nut wordt besteed.
2.2.2
2.2.3
Gevolgen van de rechtspersoonlijkheid

Net zoals natuurlijke personen verwerven rechtspersonen een zekere staat en bekwaamheid.

Rechtspersonen bezitten een bepaalde staat in de natie.
Ze hebben een nationaliteit, een naam en een woonplaats.

Inzake handelingsbekwaamheid oefenen de rechtspersonen hun rechten uit via hun organen.
Deze organen zijn natuurlijke personen, die zich, binnen de grenzen van hun functie in de
rechtspersoon, met de rechtspersoon zelf identificeren.

Rechtspersonen kunnen strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld worden.
Einde van de rechtspersonen

Rechtspersonen sterven niet, en kunnen eeuwig blijven bestaan.

Publiekrechterlijke rechtspersonen kunnen slechts aan hun einde komen door een wettelijke of
grondwettelijke beslissing.

Privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen aan hun einde komen door een vrijwillige ontbinding
vanwege de leden of door een gedwongen ontbinding.
3.
Goederen en zekerheden
3.1
Indeling van de goederen
3.1.1
Lichamelijke en onlichamelijke goederen
3.1.2

Lichamelijke goederen → Zijn tastbare, zintuiglijk waarneembare goederen.
Dit zijn zaken waarop het zakenrecht van toepassing is.

Onlichamelijke goederen → Zijn onstoffelijk.
o.m. ideeën, scheppingen van de geest, waarop de intellectuele
rechten van toepassing zijn, of abstracte gehelen van goederen
van uiteenlopende aard.
Onroerende en roerende goederen

Onroerende goederen
→ * Onroerend uit hun aard.
Goederen die in wezen niet verplaatsbaar zijn.
47
* Onroerend door bestemming.
Goederen die uit hun aard roerend zijn, maar door de wet toch
als onroerend worden beschouwd omdat ze horen bij een ander
goed dat onroerend is uit zijn aard.
Het is noodzakelijk dat er een bepaalde economische of
materiële band bestaat tussen het onroerend goed en het
oorspronkelijk roerend goed.
Bovendien moet dezelfde persoon eigenaar zijn van beide
goederen.
* Onroerend door het voorwerp waarop ze betrekking hebben.
Zijn de rechten die betrekking hebben op een onroerend goed.
- De onroerende zakelijke rechten.
- De onroerende vorderingen.

Roerende goederen → Alle goederen die niet onroerend zijn.
* Roerend uit hun aard.
Alle verplaatsbare goederen.
* Roerend door wetsbepaling.
Alle roerende rechten en alle goederen die onroerend zouden zijn,
maar door een wetsbepaling als roerend worden beschouwd.
Groenten en fruit worden in de periode van 6 weken vóór de oogst
als roerende goederen beschouwd.
3.1.3
3.2
Gebruiks- en verbruiksgoederen

Gebruiksgoederen → Kan men meer dan éénmaal gebruiken.

Verbruiksgoederen → Verdwijnen bij het 1ste normaal gebruik.

Bij een lening zal men de verplichting hebben hetzelfde voorwerp terug te geven wanneer het
om een gebruiksgoed gaat.
Is het een verbruiksgoed, dan is teruggave van hetzelfde voorwerp in principe uitgesloten,
zodat enkel de verplichting kan bestaan om een gelijkaardig voorwerp terug te geven.
Zelfstandige zakelijke rechten

Een zakelijk recht heeft een absoluut karakter, een vorderingsrecht niet.
Een zakelijk recht is tegenstelbaar tegenover iedereen.
Een vorderingsrecht daarentegen kan men slechts uitoefenen tegen degene(n) jegens wie men
een vordering heeft

Een zakelijk recht geeft volrecht, een vorderingsrecht niet.
De titularis van het zakelijk recht kan in beginsel zijn recht laten gelden tegenover iedereen, in
wiens handen het goed zich ook bevindt.
48

Een zakelijk recht geeft voorrang op het goed, een vorderingsrecht niet.
Door het feit dat men een rechtstreekse macht heeft op het goed zal het onvermogen of
faillissement van degene in wiens handen het goed zich bevind geen invloed hebben op de
rechten van de titularis van een zakelijk recht.

Het aantal zakelijke rechten is limitatief beperkt, dat van vorderingsrechten niet.
Via overeenkomsten kunnen de particulieren vrijelijk nieuwe types van vorderingsrechten
scheppen.
Het aantal zakelijke rechten is limitatief door de wet bepaald.
3.2.1

Zelfstandige zakelijke rechten → Kunnen op zichzelf bestaan zonder enige rechtstreekse
band met een ander recht.
Het eigendomsrecht.

Zakelijke zekerheidsrechten
→ Zijn onzelfstandige rechten, omdat ze enkel bestaan als
bijkomend recht bij een ander recht, meer bepaald een
vorderingsrecht.
Eigendom

Omvang van het eigendomsrecht
→ “Het recht om op de meest volstrekte wijze van een
zaak genot te hebben en daarover te beschikken, mits
men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de
wetten of met de verordeningen”.
* Bevoegdheden van de eigenaar.
Genot
→ De eigenaar mag de opbrengsten van
de zaak innen.
Beheer → De eigenaar mag de zaak aanwenden
in functie van zijn eigen
doelstellingen.
Beschikking → De eigenaar mag zijn recht over
de zaak vervreemden en de zaak
zelf mag verbruiken en zelfs
vernietigen.
* Beperkingen van het eigendomsrecht.
- Beperkingen van privaatrechtelijke aard.
De eigenaar mag met zijn zaak geen handelingen
stellen die de rechten van andere personen
aantasten.
Evenwichtsleer
→ Een eigenaar mag bij de
uitoefening van zijn recht
geen stoornissen opleggen
aan naburige eigenaars, die
de maat van de gewone
buurschapsnadelen
overschrijden
Wel het geval: burenhinder
49
- Beperkingen van publiekrechtelijke aard.
Onteigening → De overheid kan éénzijdige
eigenaars uit hun
eigendomsrecht ontzetten.
Opeising → De overheid kan bij een
noodtoestand zowel onroerende
als roerende goederen
onmiddellijk opvorderen zonder
voorafgaande schadevergoeding.
Wetgeving op de stedebouw en de ruimtelijke
ordening legt tal van beperkingen op aan de
eigenaars van onroerende goederen.
Voor de uitbating van gevaarlijke of hinderlijke
inrichtingen is een administratieve vergunning
noodzakelijk.
De overheid kan erfdienstbaarheden van
openbaar nut opleggen aan onroerende goederen
die toebehoren aan particulieren.

Eigendomsverwerving → Afgeleide eigendomsverwerving.
Oorspronkelijke eigendomsverwerving.
* Toe-eigening.
Een aantal zaken in onze samenleving heeft geen eigenaar.
Om het even wie kan er door eenvoudige toe-eigening eigenaar
van worden.
Openbaar domein → Op sommige goederen kan geen
eigendomsrecht gevestigd worden.
De overheid kan deze goederen slechts
vervreemden nadat deze goederen
door een wettelijke beslissing werden
gedesaffecteerd uit het openbaar
domein.
De overheid kan eigendomsrechten verwerven en uitoefenen op
goederen die niet tot het openbaar domein behoren.
Dergelijke goederen behoren tot het privaat domein van de
overheid.
* Verloren voorwerpen.
Verloren voorwerpen hebben wel een eigenaar.
Worden ze gevonden in een publieke ruimte, dan dient de
vinder de gevonden zaak af te geven aan de gemeente.
Na termijn wordt de gemeente, en niet de vinder eigenaar van
de zaak.
Gevonden op private grond, dan mag de vinder de zaak in zijn
bezit houden en wordt hij er eigenaar van wanneer de
werkelijke eigenaar niet komt opdagen.
50
* Achtergelaten voorwerpen.
Dikwijls worden voorwerpen achteraf niet meer opgehaald.
In dat geval kan de persoon, aan wie het voorwerp werd
toevertrouwd na een bepaalde termijn tot een gedwongen
verkoop van het voorwerp overgaan.
De opbrengst gaat in de 1ste plaats naar de persoon aan wie de
zaak werd toevertrouwd, tot beloop van eventuele achterstallige
schuldvorderingen.
De rest wordt gestort aan de eigenaar.
* Bezit.
- Omschrijving.
Feitelijke macht van een persoon over een zaak, waarbij deze
persoon een aantal handelingen omtrent deze zaak kan
stellen met het inzicht deze feitelijke macht voor zichzelf en
voor eigen rekening uit te oefenen.
2 bestanddelen:
1 Een feitelijk, materieel bestanddeel.
2 Een intentioneel bestanddeel: de bezitter moet het inzicht
hebben de feitelijke macht over de zaak voor zichzelf en
voor eigen rekening uit te oefenen.
Hij moet de bedoeling hebben zich als eigenaar van de
zaak te gedragen.
Door dit 2de bestanddeel onderscheidt het bezit zich van de
detentie, het “houderschap over een zaak.
Een politionele functie → Wanneer een bezitter een
stabiele controle over een goed
heeft verworven, mag de
eigenaar dit niet met geweld
terugwinnen.
Dit kan enkel teruggewonnen
worden via de rechtbank.
Bewijsregels
→ De bezitter wordt over het algemeen
beschouwd als de bezitter.
Dus de persoon die het goed claimt van
de bezitter moet bewijzen dat hij de
eigenaar is.
Verwervingsfunctie
→ Wie er in slaagt gedurende een
periode bezitter te blijven van een
goed, is na die periode eigenaar.
- Bezit ter goeder en te kwader trouw.
Een bezitter is te goeder trouw wanneer hij in de overtuiging
was titularis te zijn van de zaak, door het feit dat hij de zaak
had verkregen van een derde, van wij hij redelijkerwijs
mocht vermoeden dat hij de werkelijke eigenaar was of
tenminste voor rekening van de werkelijke eigenaar werkte.
51
Een bezitter is te kwader trouw wanneer hij wist of ten
minste behoorde te weten dat hij geen titularis is van deze
zaak of de zaak verkregen had van een derde niet-titularis.
- Rechtsgevolgen van bezit van onroerende goederen.
Het belangrijkste rechtsgevolg van bezit van onroerende
goederen is de verkrijgende verjaring ten voordele van de
bezitter.
30 jaar voor de bezitter te kwader trouw.
10 of 20 jaar voor de bezitter te goeder trouw.
1
2
3
4
Het moet voortdurend zijn.
Het moet vreedzaam zijn.
Het moet openbaar zijn.
Het mag niet dubbelzinnig zijn.
- Rechtsgevolgen van bezit van roerende goederen.
Vooreerst schept het bezit van een roerend goed ook een
vermoeden dat de bezitter ook eigenaar is van de zaak.
Het bezit van een roerend goed is echter ook een wijze van
eigendomsverwerving.
De bezitter te goeder trouw van een roerende zaak verwerft
door zijn bezit ook de eigendom ervan.

Mede-eigendom → Het eigendomsrecht dat door 2 of meer personen gezamenlijk op
éénzelfde zaak of geheel van zaken wordt uitgeoefend.
Mede-eigenaars bevinden zich in een toestand van onverdeeldheid.
De wetgever kent aan elke mede-eigenaar de mogelijkheid toe om via
een rechtsvordering uit de onverdeeldheid te treden.
* Vrijwillige mede-eigendom.
Ontstaat door een overeenkomst tussen de personen die in
onverdeeldheid wensen te treden.
Het verbod van eeuwige onverdeeldheid.
De partners mogen de onverdeeldheid slechts vastleggen voor een
periode van maximum 5 jaar.
1 De onverdeelde aandelen worden vermoed gelijk te zijn.
2 Elke mede-eigenaar kan vrijelijk over zijn onverdeeld aandeel
beschikken of kan het met zakelijke rechten bezwaren.
3 Elke mede-eigenaar mag daden van behoud en voorlopig beheer
stellen.
4 Elke mede-eigenaar heeft de verplichting mee te werken aan de
noodzakelijke daden van beheer en beschikking.
52
* Gedwongen mede-eigendom.
- Mede-eigendom in gebouwen.
Bij de opsplitsing van een bestaand gebouw, of bij de
samenvoeging van gebouwen, dient notarieel een basisakte en een
reglement van mede-eigendom te worden opgesteld.
Het Burgerlijk wetboek bevat een uitgebreide regeling terzake, die
van dwingend recht is.
De vereniging van de mede-eigenaars heeft rechtspersoonlijkheid
en kan dus voor de rechtbank optreden.
Het onverdeeld aandeel van elke mede-eigenaar in de collectieve
delen hoort bij het eigendomsrecht.
Het kan dus niet afzonderlijk vervreemd worden.
- Gemene muur.
Een eigenaar van een erf dat paalt aan een muur die toebehoort aan
een andere eigenaar, mag eisen dat deze muur geheel of gedeeltelijk
gemeen wordt gemaakt.
Hierdoor worden de 2 eigenaars mede-eigenaars van deze muur of
van een gedeelte ervan.
3.2.2
Vruchtgebruik

Omschrijving → Vruchtgebruik is het levenslang en volledig genotsrecht op andermans
goed onder de verplichting de zaak in stand te houden en in natura terug
te geven.
De eigenaar heeft enkel nog het beschikkingsrecht over het goed zonder
dat hij hierbij evenwel de rechten van de vruchtgebruiker kan
verminderen.
Gezien de sterke beknotting van de rechten van de eigenaar van een goed
waarop een vruchtgebruik gevestigd is, noemt men hem de “naakte
eigenaar” en het eigendomsrecht de “naakt eigendom”.

Ontstaan van vruchtgebruik → Het gebruik kan door een rechtshandeling gevestigd worden.

Verplichtingen van de vruchtgebruiker → Bij de aanvang van het vruchtgebruik moet de
vruchtgebruiker een inventaris laten opmaken van
de roerende goederen en de staat van de
onroerende goederen laten beschrijven.
De vruchtgebruiker moet een borgstelling
verlenen.

Einde van het vruchtgebruik → De maximumtermijn van het vruchtgebruik is het leven van
de vruchtgebruiker.
De dood van de naakte eigenaar of de vervreemding van de
naakte eigendom doet het vruchtgebruik niet beëndigen.
1 Het tenietgaan van het voorwerp ervan.
2 Verjaring en onbruik.
3 Vervallenverklaring.
53
3.2.5
Erfdienstbaarheden

Omschrijving → Een erfdienstbaarheid is een last die op een lijdend erf is gelegd tot
gebruik en tot nut van een heersend erf, dat aan een andere eigenaar
toebehoort.
Alle personen, die een recht uitoefenen op een erf, het “lijdend” erf,
zullen een bepaalde last moeten dulden ten opzichte van alle personen die
een recht uitoefenen op een ander, “heersend” erf.
1 Het is onroerend.
2 Het is bijkomstig.
3 Het is eeuwigdurend.

Ontstaan van erfdienstbaarheden → * Door natuurlijke ligging.
Sommige lasten van erven ten voordele van andere
erven vloeien voort uit de natuurlijke ligging van deze
erven.
* Door een wettelijke bepaling.
De wetgever stelt in functie van het openbaar nut of
van het privaat belang van sommige personen
specifieke erfdienstbaarheden in
Erfdienstbaarheden van openbaar nut.
Bij deze erfdienstbaarheden is er wel een lijdend,
maar geen heersend erf.
De overheid is geen vergoeding verschuldigd voor de
vestiging ervan.
* Door een rechtshandeling.
De eigenaars van 2 verschillende erven kunnen
vrijelijk een erfdienstbaarheid vestigen door een
overeenkomst.
Ook bij testament kan een erfdienstbaarheid gevestigd
worden.
* Door verjaring.
Wanneer de gebruikers van een erf gedurende 30 jaar
een last uitoefenen op een ander erf, dan wordt een
erfdienstbaarheid door verkrijgende verjaring
verworven.
Enkel als het zichtbaar en voortdurend is.
* Door bestemming van de huisvader.
Wanneer een eigenaar van 2 verschillende erven op 1
erf een last legt ten voordele van het ander en deze
erven komen in handen van 2 verschillende eigenaars,
dan zal deze last als erfdienstbaarheid moeten erkend
worden.
54

Einde van erfdienstbaarheden → De erfdienstbaarheid eindigt door onbruikbaarheid
wanneer de erven zich in zodanige staat bevinden dat de
last niet meer kan uitgeoefend worden.
Wanneer de eigenaar van het heersend erf ook eigenaar
wordt van het lijdend erf.
De erfdienstbaarheid eindigt door vermenging.
Ze eindigt door verjaring wanneer de last gedurende 30
jaar niet wordt uitgeoefend.
De rechter kan en erfdienstbaarheid afschaffen wanneer
deze haar nut voor het heersend erf verloren heeft.
3.2.6
3.2.7
3.3
Recht van opstal

Het recht van opstal is het recht om op andermans grond gebouwen of beplantingen in
eigendom te bezitten.

Het is een contractuele uitzondering o het recht van natrekking, volgens hetwelk de eigenaar
van de grond geacht wordt eigenaar te zijn van alles wat zich op die grond bevindt.

Een recht van opstal kan worden gevestigd bij overeenkomst of bij testament of verkregen
worden door verjaring.

Het recht wordt normaal gezien beëindigd door het verstrijken van de voorziene duur.
Erfpacht

Erfpacht of cijnspacht is een zakelijk recht (ontstaan uit een overeenkomst), afgesloten voor
een zeer lange duur, waarbij de erfpachter, tegen betaling van een jaarlijkse cijns, voor de duur
van de erfpacht het volle genot heeft van een stuk grond, zonder er eigenaar van te zijn.

De erfpachter oefent alle rechten van de eigenaar uit.

Erfpacht wordt gevestigd bij overeenkomst of testament of verworven door verjaring.

Het gaat teniet door het beëindigen van de contractueel voorziene termijn, afgezien van
mogelijke andere gevallen.
Intellectuele rechten

3.3.1
Auteursrecht

3.3.2
Het auteursrecht is het intellectueel recht op elke intellectuele of artistieke schepping met een
zekere originaliteit.
Octrooi

3.3.3
Intellectuele rechten slaan per definitie uitsluitend op een intellectuele creatie, op een idee, op
een schepping, los van de materiële verwerkelijking van dit idee.
Het octrooi is een uitsluitend en tijdelijk recht van exploitatie, verleend voor iedere uitvinding
die nieuw is, op uitvinderswerkzaamheid berust en vatbaar is voor toepassing op het gebied
van de nijverheid.
Merkenrecht

Het merkenrecht is het intellectueel recht op de benamingen, tekeningen, vormen en andere
uiterlijke kenmerken die handelswaren of hun verpakkingen van elkaar onderscheiden.
55
3.3.4
Tekeningen en modellen

3.3.5
Kwekersrecht

3.4
Het recht op tekeningen of modellen is het intellectueel recht dat het nieuwe uiterlijk van een
product met een gebruiksfunctie beschermt.
Het kwekersrecht is het intellectueel recht dat de productie voor handelsdoeleinden beschermt
van een nieuw ras in land-, tuin- of bosbouw en veeteelt.
Zekerheden

Heeft betrekking op de juridische mogelijkheden, via dewelke een schuldeiser zich kan
beschermen tegen een eventuele insolventie van zijn schuldenaar.
De meeste zekerheden bieden de betrokken schuldeiser een voorrang boven de meeste, of alle
andere schuldeisers.
3.4.1

Het bestaan van juridische mogelijkheden is essentieel voor de kredietverlening in het
economisch verkeer.

Bij de persoonlijke zekerheden stelt een 3de persoon zich met zijn vermogen garant voor de
betaling van de schuld wanneer de schuldenaar in gebreke blijft.

Bij de zakelijke zekerheden worden 1 of meer goederen uit het vermogen van de schuldenaar
zelf speciaal bestemd tot betaling van de schuld zodat de schuldeiser bij voorrang kan betaald
worden met de opbrengst van de verkoop van deze goederen.
Het bestaan van zakelijke zekerheden verbreekt aldus de gelijkheid van de schuldeisers voor
de uitvoering van hun schuldvordering.

In de zakelijke zekerheden wordt een onderscheid gemaakt → * zakelijke zekerheidsrechten
* voorrechten
Zakelijke zekerheden

Hypotheek
→ * Omschrijving.
Een hypotheek is een bij wet, bij testament of bij overeenkomst gevestigd
zakelijk zekerheidsrecht op een onroerend goed.
Hypotheken kunnen in beginsel slechts gevestigd worden op bestaande
onroerende goederen.
Het voorwerp van hypotheken dient tevens een specialiseerbaar karakter
te hebben.
* Ontstaan van hypotheken.
- Contractuele hypotheken.
Hypotheken komen meestal tot stand door een hypotheekovereenkomst
tussen een schuldeiser en een schuldenaar tot zekerheid van een
bestaande schuld.
De hypotheekovereenkomst kan echter ook reeds gesloten worden op
basis van een kredietopening alleen.
56
- Wettelijke hypotheken.
De hypotheek ten voordele van de niet-ontvoogde minderjarigen op
onroerende goederen van hun voogd voor eventuele schuldvorderingen
van de minderjarige t.o.v. de voogd.
De hypotheek ten voordele van de Staat op onroerende goederen van de
belastingplichtige voor de betaling van de inkomstenbelastingen en
interesten ervan.
- Testamentaire hypotheken.
De erflater kan in een testament een hypotheek vestigen op 1 of meer
onroerende goederen uit zijn nalatenschap tot zekerheid van de in het
testament toegekende legaten.
* Rechten en plichten van de hypothecaire schuldenaar.
De schuldenaar behoudt het beschikkingsrecht en het genotsrecht op het
onroerend goed.
Hij mag het dus verkopen e.d.
Een eventuele verkoop tast immers de rechten van de hypothecaire
schuldeiser niet aan omwille van het volgrecht dat eigen is aan zakelijke
rechten.
* Publiciteit.
Hypotheken zijn, zoals alle zakelijke rechten op onroerende goederen, pas
tegenstelbaar aan derden nadat aan de hypotheek de door de wet vereiste
publiciteit is gegeven.
Als publiciteitsvereiste geldt de inschrijving op het hypotheekkantoor van
het arrondissement waar het goed gelegen is.
De inschrijving wordt beëindigd door doorhaling vanwege de
hypotheekbewaarder.
Deze doorhaling geschiedt hetzij op verzoek van de partijen hetzij
krachtens een vonnis.
* Einde van hypotheken.
Hypotheken komen uiteraard ten einde wanneer de
hypotheekovereenkomst, die aan hun vestiging ten grondslag ligt,
tenietgaat door nietigverklaring of wederzijdse ontbinding.
- Aflossing van de schuld.
Wanneer de schuld volledig werd afgelost, heeft de daartoe gevestigde
hypotheek geen functie meer, behalve wanneer het gaat om een
hypotheek “voor alle sommen”.

Pand → * Omschrijving.
Een pand is een bij overeenkomst gevestigd zakelijk zekerheidsrecht op een
roerend goed.
Zoals hypotheken strekt het pand eveneens tot zekerheid van een bestaande
schuldvordering.
57
* De pandovereenkomst.
De pandovereenkomst is een overeenkomst waarbij een schuldenaar aan zijn
schuldeiser de zaak afgeeft tot zekerheid van zijn schuld.
Goederen die krachtens de wet niet vatbaar zijn voor overdracht, kunnen niet in
pand gegeven worden.
* Rechten en plichten van de pandhouder.
De pandhouder mag het pand in zijn bezit houden zolang zijn schuldvordering
niet integraal is voldaan.
Het pand is ondeelbaar, zelfs indien in feite een gedeeltelijke teruggave mogelijk
zou zijn.
Wordt de pandhouder niet betaald, dan kan hij niet zonder meer over het pand
beschikken.
Hij moet toelating vragen aan de rechter om het goed ofwel te mogen behouden
ofwel te mogen verkopen.
De pandhouder mag het pand niet gebruiken, enkel bewaren.

Voorrechten →
* Omschrijving.
Een voorrecht is een recht dat krachtens de wet en wegens de bijzondere
aard van de schuldvorderingen aan een schuldeiser wordt toegekend om
bij voorrang boven andere schuldeisers te worden betaald.
In de wettelijke bepalingen waarin deze voorrechten worden toegekend,
zal dus steeds omschreven worden welke schuldeisers voor welke
schulden bevoorrecht zijn, en omtrent welk deel van het vermogen van
de schuldenaar hun voorrecht geldt.
* Soorten voorrechten.
Algemene voorrechten → Hebben betrekking op het gehele vermogen
of op alle roerende goederen van de
schuldenaar.
Bijzondere voorrechten → Hebben betrekking op bepaalde roerende
of bepaalde onroerende goederen uit het
vermogen van de schuldenaar.
De voorrechten op roerende goederen zijn echter tegenstelbaar aan
derden zonder publiciteit.
Voorrechten op roerende goederen hebben geen volgrecht.
- Algemene voorrechten op onroerende en roerende goederen.
Het voorrecht voor de gerechtskosten, gemaakt door een schuldeiser
tot behoud van de goederen van de schuldenaar, is een voorrecht dat
geldt op alle goederen van de schuldenaar.
- Algemene voorrechten op roerende goederen.
1
2
3
4
5
De begrafeniskosten.
De medische kosten van de laatste ziekte voor het overlijden.
De vergoeding voor arbeidsongevallen.
De bijdragen, verschuldigd aan de RSZ.
Belastingen.
58
- Bijzondere voorrechten op roerende goederen.
1 De achterstallige huurgelden, op de inboedel van de huurwoning.
2 De kosten gemaakt tot behoud van de zaak, op deze zaak.
3 De verkoopprijs van niet-betaalde roerende goederen, op deze
goederen.
- Bijzondere voorrechten op onroerende goederen.
De prijs van niet-betaalde onroerende goederen, ten voordele van de
verkoper, op het verkochte onroerend goed.
* Rangregeling.
Bijzondere voorrechten hebben voorrang boven algemene voorrechten.
Voor de onderlinge rangregeling geldt de datum van inschrijving als
criterium van voorrang.
3.4.2
Persoonlijke zekerheden

Omschrijving → Een persoonlijke zekerheid is een bevoegdheid van een schuldeiser om een
betaling te vorderen van een 3de, wanneer de eigenlijke schuldenaar (de
hoofdschuldenaar) van de schuld in gebreke blijft.
Persoonlijke zekerheden zijn louter vorderingsrechten.
Delcredere is een overeenkomst waarbij een persoon belooft tegen een
loon, de schuldeiser schadeloos te stellen, wanneer de schuld niet betaald
wordt.
De kredietverzekering of insolventieverzekering is een overeenkomst
waarbij de verzekeraar instaat voor het verlies dat het onvermogen van de
schuldenaar aan de schuldeiser berokkent.

Borgtocht → * Omschrijving.
Borgtocht is een overeenkomst waarbij een persoon (de borg) zich jegens de
schuldeiser verbindt tot betaling van andermans schuld, wanneer de
schuldenaar zelf in gebreke blijft.
Het is een bijkomstige overeenkomst.
Het heeft tevens een éénzijdig en kosteloos karakter.
* Gevolgen van borgtocht.
- De verhouding schuldeiser – borg.
De schuldeiser mag de borg tot betaling van de schuld aanspreken van
zodra de schuld vervallen is.
- De verhouding borg – hoofdschuldenaar.
De borg kan tegen de hoofdschuldenaar verscheidene rechten laten gelden.
Vóór de betaling van de schuld mag de borg, wanneer hij aangesproken
wordt door de schuldeiser, de hoofdschuldenaar in vrijwaring roepen voor
het opwerpen van mogelijke exepties.
Na de betaling heeft de borg een verhaal op de hoofdschuldenaar.
59
* Wettelijke en gerechtelijke borgtocht.
Wettelijke borgtocht → Is de borgtocht die door de wetgever in sommige
gevallen verplicht is gesteld.
Gerechtelijke borgtocht → Is de borgtocht die in sommige gevallen, door
de wet omschreven, door de rechter mag geëist
worden.
4.
Verbintenissen

Een verbintenis is een rechtsband waarbij 1 of meer personen jegens 1 of meer andere
personen gehouden zijn iets te geven, te doen of te laten doen.

In de juridische relatie tussen personen zijn er 2 categorieën.
* Personen die recht hebben op een prestatie vanwege anderen: schuldeiser.
* Personen die een plicht hebben een prestatie tegenover anderen te leveren: schuldenaar.

Personen die buiten de juridische relatie staan en dus noch schuldeiser noch schuldenaar in
deze relatie zijn, worden derden genoemd.

Terwijl het aantal zakelijke rechten limitatief beperkt is, kunnen de vorderingsrechten en dus
ook de verbintenissen in beginsel in een onbeperkte variëteit ontstaan en voorkomen.
4.1
Soorten verbintenissen
4.1.1
Voorwaardelijke verbintenissen

Opschortende voorwaarde → De uitvoering van verbintenissen wordt afhankelijk gesteld van
een toekomstige en onzekere gebeurtenis.

Ontbindende voorwaarde → De uitdoving van de verbintenissen wordt afhankelijk gesteld
van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.

Potestatieve voorwaarde → De realisatie van de toekomstige en onzekere gebeurtenis is
afhankelijk van de wil van de schuldenaar.
Een zuivere en opschortende potestatieve voorwaarde is nietig.
Zuiver potestatief
→ Voorwaarde voor de uitvoering van de
verbintenis louter en alleen afhangt
van de wil van de schuldenaar.
Is de uitvoering van een verbintenis afhankelijk van de
wilsuiting van de schuldenaar, dan spreekt men van een
gemengd potestatieve voorwaarde.
Gemengd potestatieve voorwaarden zijn geldig.
4.1.3
Verbintenissen gebonden aan de persoon

Bij sommige overeenkomsten zijn de persoon zelf en diens hoedanigheden van
doorslaggevend belang voor de andere partij om de overeenkomst te sluiten.

Dit soort verbintenissen dooft uit bij het overlijden van de persoon die de bijzondere
hoedanigheid had om de verbintenis uit te voeren.
60
4.1.4
Splitsbare verbintenissen

4.1.5
In veel gevallen zijn verschillende personen schuldeiser of schuldenaar van éénzelfde
verbintenis.
In beginsel is elk van hen slechts schuldeiser of schuldenaar voor zijn deel.
Hoofdelijke verbintenissen

Bij hoofdelijke verbintenissen kan elke schuldeiser de totale uitvoering van de verbintenissen
eisen van elke schuldenaar afzonderlijk.
Hij kan zich wenden tot 1 van hen en van deze schuldenaar volledige betaling vragen.

De verbintenis zelf dient maar éénmaal te worden uitgevoerd.
Belangrijke verbintenissen:
4.1.6
4.2

De hoofdelijke aansprakelijkheid van echtgenoten voor huishoudelijke schulden.

De verbintenis tot schadevergoeding, ten gevolge van een misdrijf met verschillende daders.

De verbintenis tot teruggave van de geleende zaak in hoofde van leners van éénzelfde zaak.
Resultaats- en middelenverbintenissen

Resultaatsverbintenis → De verbintenis waarbij de schuldenaar er zich toe bevindt een
welbepaald resultaat te bereiken.

Middelenverbintenis → Legt aan de schuldenaar enkel de verbintenis op bepaalde middelen
of een bepaalde inspanning aan te wenden om een resultaat te
bereiken, zonder daarom te beloven dat hij daarin zal slagen.
Bronnen van verbintenissen

Rechtshandelingen → * Publiekrechterlijke rechtshandelingen.
De overheid kan éénzijdig een verbintenis opleggen aan een
categorie personen tegenover een andere categorie personen.
* Privaatrechterlijke rechtshandelingen.
- Eenzijdige rechtshandelingen.
Verbintenissen kunnen totstandkomen door een eenzijdige
wilsuiting van degene die zich verbindt.
- Meerzijdige rechtshandelingen.
(de meeste) Verbintenissen komen tot stand door een
overeenkomst.

Rechtsfeiten → * Handelingen.
Verbintenissen zijn soms het niet-bedoelde rechtsgevolg van een
handeling, namelijk een onrechtmatige daad.
* Feiten en toestanden.
Verbintenissen zijn in bepaalde gevallen het gevolg van omstandigheden,
extern aan de wil van de schuldenaar.
61
4.2.1
Publiekrechterlijke rechtshandelingen

4.2.2
Publiekrechterlijke rechtshandelingen zijn bronnen van (privaatrechterlijke) verbintenissen
wanneer ze rechtstreeks aan categorieën van personen verbintenissen tegenover andere
personen opleggen.
Rechtsfeiten

Onverschuldigde betaling → Door het loutere feit dat men een betaling ontvangt waarop
men geen recht heeft, is men verplicht wat ten onrechte
ontvangen werd terug te geven.

Zaakwaarneming → Er is sprake van zaakwaarneming wanneer iemand spontaan andermans
belangen behartigt om schade te voorkomen of te beperken of hem een
voordeel te verschaffen.
Het optreden van de zaakwaarnemer mag niet wettelijk of contractueel
verplicht en evenmin verboden zijn.
Het mag ook niet uit eigen baat gebeuren.
De zaakwaarnemer zal enkel aanspraak kunnen maken op terugbetaling
van alle “nuttige kosten”.
4.2.3
Eenzijdige wilsuiting
Dubbel juridisch belang:

Belangrijk stadium in het totstandkomen van een overeenkomst.

Beschouwd als een éénzijdige rechtshandeling, waardoor degene die het aanbod doet, zichzlf
verbindt.

Van een aanbod is pas sprake wanneer 1 der partijen een vast en duidelijk voorstel formuleert
dat alle noodzakelijke elementen van de overeenkomst bevat, zodat de andere partij enkel nog
haar instemming met dit voorstel moet betuigen opdat er een contract zou totstandkomen.

Wie een aanbod doet verbindt er zichzelf toe dit aanbod gedurende een redelijke tijd aan te
houden.
Het aanbod vervalt:

Wanneer de aanbieder het intrekt vóór het de andere partij(en) kon bereiken.

Wanneer de aanbieder zelf een vervaltermijn heeft bepaald en deze verstreken is.

Wanneer het voorwerp van het aanbod zonder fout van de aanbieder tenietgaat.

Wanneer het aanbod 1 of meer welbepaalde goederen of diensten betreft en reeds eerder door
anderen op het aanbod werd ingegaan.
4.3
De overeenkomst
4.3.1
Omschrijving

Een overeenkomst is het samentreffen van de wil van 2 of meer personen met het oog op het
doen ontstaan, het wijzigen of het doen uitdoven van verbintenissen.

De overeenkomst is een rechtshandeling omdat de betrokken partijen hierbij rechtsgevolgen
op het oog hebben, namelijk het ontstaan, het wijzigen of het uitdoven van verbintenissen.
62
Zij is meerzijdig omdat in de overeenkomst meerdere personen tegelijkertijd tegenover elkaar
en met elkaars toestemming verbintenissen tot stand brengen.
De betrokken partijen verwerven door de overeenkomst een onderscheiden belang.
Als algemeen beginsel geldt de contractuele vrijheid, ook nog wilsautonomie genoemd.
Een aantal veel voorkomende types van overeenkomsten is nochtans door de wetgever, vooral
in het B.W., geregeld.
Dergelijke door de wet geregelde types van overeenkomsten worden benoemde
overeenkomsten genoemd.
De partijen kunnen echter in de praktijk types van overeenkomsten creëren, die niet onder te
brengen zijn in de benoemde overeenkomsten.
In dit geval spreekt men van onbenoemde overeenkomsten.
4.3.2
Soorten overeenkomsten

Eenzijdige en wederkerige overeenkomsten
* Eenzijdige overeenkomsten → Worden slechts verbintenissen geschapen in hoofde van 1
partij.
* Wederkerige overeenkomsten → Verbinden beide partijen zich wederkerig en gelijktijdig
tegenover elkaar.

Consensuele, plechtige en zakelijke overeenkomsten
* In de regel zijn overeenkomsten consensueel.
Zij zijn afgesloten door een loutere wilsovereenstemming, zonder dat enige formaliteit
vervuld moet worden.
*Bij plechtige overeenkomsten is het bestaan van de overeenkomst afhankelijk van het naleven
van bepaalde vormvereisten.
* Zakelijke overeenkomsten komen pas tot stand door afgifte van de zaak waarop de
overeenkomst betrekking heeft.
4.3.3
Totstandkoming van overeenkomsten

Stadia van totstandkoming
* Aanbod en aanvaarding.
Wanneer 1 van de partijen een voorstel formuleert, waarin alle onontbeerlijke elementen
van de overeenkomst zijn vervat, spreekt men van een aanbod.
Door aanvaarding stemt de ene contractspartij toe in het aanbod van de andere
contractspartij.
Buiten de uitdrukkelijke aanvaarding, is ook een stilzwijgende aanvaarding mogelijk.
De stilzwijgende aanvaarding moet kunnen afgeleid worden uit handelingen en gedragingen
van de contractspartij.
Het louter stilzwijgen of niet reageren kan niet als aanvaarding gelden.
De aanvaarding is slechts geldig voorzover de aanvaardende partij bij haar aanvaarding in
kennis was met het aanbod.
63
* Precontractuele aansprakelijkheid.
De voorstellen, geformuleerd in de loop van de aan de overeenkomst voorafgaande
gesprekken, scheppen op zichzelf geen juridische verbintenissen.
Een partij betrokken in de voorafgaande besprekingen, mag het bij de wederpartij gewekte
vertrouwen niet op een foutieve wijze, hetzij door opzet, hetzij door nalatigheid, beschamen.
Is dit wel het geval, dan is er sprake van een onrechtmatige daad en precontractuele
aansprakelijkheid.

Geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten
* Zowel de geldigheidsvoorwaarden die verband houden met het bestaan van de
rechtshandeling als met de bekwaamheid en de conformiteit met het gebiedend recht zijn
eveneens van toepassing op overeenkomsten.
Absoluut of relatief nietig.
4.3.5
Gevolgen van overeenkomsten

Gevolgen tussen partijen → * Contractuele trouw en uitvoering te goeder trouw.
Personen hebben enerzijds de vrijheid overeenkomsten aan te
gaan, maar hebben anderzijds de plicht verbintenissen,
aangegaan in geldig totstandgekomen overeenkomsten, uit te
voeren.
Wordt de uitvoering ervan echter volstrekt onmogelijk door
omstandigheden, onafhankelijk van de wil van de
schuldenaar, dan is er sprake van overmacht.
Overeenkomsten moeten ook te goeder trouw worden
uitgevoerd.
* Vrijwillige uitvoering.
De verbintenissen die in de overeenkomst vervat zijn,
kunnen door de partijen vrijwillig uitgevoerd worden.
De wijze waarop deze uitvoering dient te gebeuren, wordt in
de allereerste plaats bepaald door de partijen zelf.
- Wie moet uitvoeren?
Behalve bij verbintenissen die gebonden zijn aan de
persoon van de schuldenaar moet niet noodzakelijk de
schuldenaar zelf zijn verbintenis uitvoeren.
Ook een medeschuldenaar of een 3de kan dit doen.
- Tegenover wie moet uitgevoerd worden?
Houdt de uitvoering de afgifte van een zaak of een betaling
in, dan kan ze slechts geldig gebeuren in handen van de
schuldeiser zelf, van zijn lasthebber of van zijn
contractuele, gerechtelijke of wettelijke
vertegenwoordiger.
is er een wijziging opgetreden sinds het ontstaan van de
verbintenis, dan kan de schuldenaar enkel geldig uitvoeren
in handen van de actuele schuldeiser.
64
- Wat moet er uitgevoerd worden?
Wanneer de te leveren goederen slechts naar hun soort
bepaald zijn, dan is de schuldenaar ertoe behouden
goederen van een gemiddelde kwaliteit te leveren.
Gaat het om een geldschuld en is de munt niet
gespecificeerd, dan dient de betaling in Belgisch geld te
gebeuren.
Is de geldschuld in een vreemde munt bedongen, dan zal
bij muntontwaarding of muntherwaardering steeds het
nominaal bedrag verschuldigd blijven.
* Sancties bij niet-uitvoering.
- Algemene voorwaarden van contractuele
aansprakelijkheid.
Wanneer een contractspartij door haar eigen fout in
gebreke blijft bij de uitvoering van haar verbintenissen,
dan is er sprake van contractuele aansprakelijkheid.
1 Afwezigheid van overmacht.
Een gebeurtenis of omstandigheid die onafhankelijk is
van de wil van de schuldenaar en die de uitvoering van
de verbintenis onmogelijk maakt, bevrijdt de
schuldenaar van deze uitvoering.
Soms is de omstandigheid die de uitvoering onmogelijk
maakt, gedeeltelijk of onrechtstreeks te wijten aan de
schuldenaar.
In deze omstandigheid zal de rechtbank overmacht niet
als een bevrijding van contractuele aansprakelijkheid
aanvaarden.
2 Aanmaning.
Wanner de schuldeiser zijn nalatige of onwillige
schuldenaar wil dwingen olm tot de uitvoering van zijn
verbintenis over te gaan, dient hij in de regel vooraf zijn
schuldenaar in gebreke te stellen.
Hij moet hem uitdrukkelijk aanmanen om zijn
verbintenis uit te voeren.
Aanmaning heeft een dubbel gevolg.
Ze verschuift het risico voor een toevallig vergaan van
de zaak, die het voorwerp vormt van de verbintenis, van
de schuldeiser naar de schuldenaar.
De schuldenaar is vanaf de aanmaning interest
verschuldigd aan de schuldeiser.
- Gedwongen uitvoering.
1 Een uitvoerbare titel.
Het in gebreke blijven van de zelfs aangemaande
schuldenaar is nog niet voldoende opdat de schuldeiser
tot gedwongen uitvoering zou kunnen overgaan.
65
Een uitvoerbare titel is een geschreven akte waarmee de
schuldeiser desnoods met behulp van de openbare macht
en met gebruik van geweld de inwilliging van zijn recht
kan afdwingen.
Ook notariële akten zijn uitvoerbare titels.
2 Uitvoering in natura.
In beginsel mag de schuldeiser dwingen de verbintenis,
zoals ze was omschreven in de overeenkomst, uit te
voeren.
In vele gevallen is deze uitvoering in natura onmogelijk
geworden, nutteloos geworden of niet toegelaten.
Onmogelijk geworden: wanneer de specifieke zaak, die
moest geleverd worden, is teloor gegaan door de fout
van de schuldenaar.
Nutteloos geworden: wanneer de prestatie binnen een
zekere termijn diende te gebeuren en de schuldenaar
deze termijn liet voorbijgaan.
Niet toegelaten: wanneer de prestatie bestaat in een
handeling van de schuldenaar.
Dwanguitvoering is immers strijdig met de persoonlijke
vrijheid.
Een belangrijk hulpmiddel wordt geboden door de
dwangsom.
Om de schuldenaar onder druk te zetten om snel tot een
rechtstreekse uitvoering van zijn verbintenis over te gaan
kan men aan de rechter vragen de niet-uitvoering te
koppelen aan de betaling van een dwangsom.
3 Uitvoering bij equivalent.
Is de uitvoering in natura, ondanks voormelde
hulpmiddelen, onmogelijk, nutteloos of niet toegelaten,
dan rest de schuldeiser nog de mogelijkheid een
vervangende geldsom te vorderen als vervangende
schadevergoedingen voor de niet-uitvoering,
wanuitvoering of laattijdige uitvoering.
1ste 2 gevallen: vervangende of compensatoire
schadevergoeding.
Laatste geval: moratoire schadevergoeding.
De partijen mogen zelf in hun overeenkomst bepalen
hoeveel de schadevergoeding bij eventuele niet-naleving
zal bedragen: schadebeding.
Schadebeding heeft vaak de vorm van een
verhogingsbeding.
- Wederkerige overeenkomsten.
Bij wederkerige overeenkomsten stelt zich de vraag in
welke mate de ene partij verplicht is haar verbintenissen na
te komen wanneer de andere partij in gebreke blijft.
66
1 Weigering wegens niet-uitvoering.
De weigering wegens niet-uitvoering van het contract is
een verweermiddel dat een partij toelaat, zonder
tussenkomst van de rechter, haar eigen verbintenissen
niet uit te voeren wanneer de andere partij in gebreke
blijft na aanmaning.
2 Gerechtelijke ontbinding.
Een beroep wordt gedaan op de rechter om een
gerechtelijke ontbinding van de overeenkomst te
bekomen, eventueel samen met en schadevergoeding.
De partij te goeder trouw kan steeds opteren voor een
gedwongen uitvoering.
In de overeenkomst kan men een uitdrukkelijk
ontbindend beding inlassen, zodat contractbreuk
automatisch tot ontbinding van de overeenkomst leidt
zonder de tussenkomst van de rechter.

Gevolgen tegenover derden → * De betrekkelijkheid van overeenkomsten.
Erfgenamen en rechtverkrijgenden onder algemene titel
worden niet als derden beschouwd.
Onder erfgenamen verstaat men diegenen die tot de erfenis
geroepen worden in het kader van wettelijke erfopvolging.
Onder rechtverkrijgenden ten algemene titel verstaat men
de legatarissen aan wie ofwel het geheel van de erfenis
werd toebedeeld (algemene legataris), ofwel een abstract
deel van de erfenis werd toebedeeld (legatarissen ten
algemenen titel).
De rechtverkrijgenden onder bijzondere titel blijven
vreemd aan de contractuele rechten en plichten van de
erflater.
* Uitzonderingen op de betrekkelijkheid van
overeenkomsten.
- Het beding ten gunste van een derde.
Een partij kan in een overeenkomst de verbintenis
aangaan om ten gunste van een 3de een prestatie te
leveren, wanneer de wederpartij aan haar een
wederkerige prestatie levert.
- De rechtstreekse vordering.
De rechtstreekse vordering is de bevoegdheid, toegekend
aan een persoon, om in eigen naam en voor eigen
rekening, tegen de schuldenaar van zijn schuldenaar een
rechtsvordering in te stellen, teneinde de
schuldvorderingen van zijn schuldenaar te innen.
De rechtstreekse vordering geldt enkel in de gevallen
door de wet bepaald.
67
* De tegenstelbaarheid van overeenkomsten.
Derden moeten de overeenkomsten, door partijen gesloten,
als een feit erkennen.
Overeenkomsten zijn dus, wat hun bestaan betreft, in
beginsel tegenstelbaar aan derden.
* Uitzonderingen op de tegenstelbaarheid van
overeenkomsten.
- Formaliteiten voor tegenstelbaarheid.
In sommige gevallen geldt de tegenstelbaarheid van de
overeenkomst tegenover derden niet automatisch, maar
zijn er bepaalde formaliteiten vereist.
1 De overeenkomsten waarbij zakelijke rechten op
onroerende goederen worden overgedragen of
gevestigd.
2 Een echtscheiding door onderlinge toestemming is,
wat de vermogensrechtelijke aspecten betreft, slechts
tegenstelbaar aan derden na overschrijving in de
registers van burgerlijke stand.
3 Huurovereenkomsten omtrent onroerende goederen
zijn slechts tegenstelbaar aan de derde-verkrijger van
het gehuurde goed, wanneer de huurovereenkomst
werd geregistreerd vóór de overdracht van het
gehuurde goed.
- De pauliaanse vordering.
Heeft de schuldenaar handelingen gesteld die de rechten
van de schuldeisers bedrieglijk benadelen, dan kunnen
zij in eigen naam hiertegen opkomen.
1 De bedrieglijke rechtshandeling dateert van na het
ontstaan van de verbintenis jegens de schuldeiser.
2 De schuldeiser is benadeeld door een verarming van
de schuldenaar.
3 De schuldenaar heeft bedrieglijk gehandeld.
4 De derde waarmee de schuldenaar heeft gehandeld is
medeplichtig.
Hij was op de hoogte van het abnormaal karakter van
de rechtshandeling.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan zal de rechter de
bedrieglijke rechtshandeling niet-tegenstelbaar
verklaren ten opzichte van de benadeelde schuldeiser.
Dit houdt in dat de rechtshandeling tussen de betrokken
partijen wel geldig blijft maar dat de schuldeiser er geen
rekening mee hoeft te houden.
68
4.3.6
Tenietgaan van overeenkomsten

Het tenietgaan van overeenkomsten
 De rechtsgrond verdwijnt voor alle verbintenissen,
die uit de overeenkomst voortvloeien.
Tenietgaan van de overeenkomst brengt
automatisch het tenietgaan van de verbintenis mee.

Nietigverklaring

Ontbinding  De ontbinding van de overeenkomst kan het gevolg zijn van verschillende
omstandigheden.
* De contractuele ontbinding: nauw hierbij is de ontbinding die het gevolg
is van een ontbindend beding.
* De gerechtelijke ontbinding.
* De ontbinding door overmacht.

Eenzijdige opzegging  * De overeenkomsten van onbepaalde duur.
* De aannemingsovereenkomsten.
* De lastgeving.
4.4
De onrechtmatige daad
4.4.1
Algemene regel van de foutaansprakelijkheid

Algemene regel van de foutaanspraakelijkheid
In het maatschappelijk verkeer kunnen de handelingen van de enen belangrijke neveneffecten
teweegbrengen op de toestand van anderen.
Het aansprakelijkheidsrecht is voornamelijk betrokken op de vraag wanneer schadelijke
neveneffecten aanleiding kunnen geven tot een verbintenis om de schade te herstellen of te
vergoeden.
Het belangrijke criterium voor aansprakelijkheid die leidt tot schadevergoeding.
Elke daad van de mens waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt verplicht degene
door wiens schuld de schade is ontstaan deze te vergoeden.

Uitzonderingen op de foutaansprakelijkheid
In sommige gevallen kan niet alleen de veroorzaker van de schade zelf, maar ook een 3 de voor
de schedevergoeding aangesproken worden: samengestelde aansprakelijkheid.
In sommige gevallen moet het slachtoffer helemaal geen bewijs van een fout in hoofde van de
veroorzaker te leveren en volstaat het bewijs van schade en oorzaak van de schade: objectieve
aansprakelijkheid.

Foutaansprakelijkheid en contractuele aansprakelijkheid
Deze aansprakelijkheid is steeds het gevolg van een niet-uitvoering, wanuitvoering of
laattijdige uitvoering van contractueel aangegane verbintenissen, die te wijten is aan een fout
vanwege een contractspartij.
Pas wanneer de fout los staat van elk contract kan men zijn vordering op de
foutaansprakelijkheid steunen.
69
Een vordering gesteund op de foutaansprakelijkheid is wel toelaatbaar wanneer de contractuele
wanprestatie tevens een misdrijf uitmaakt.
4.4.2
Aansprakelijkheid voor eigen fout

Fout  Er is sprake van een onrechtmatige daad zowel wanneer men een bewuste foutieve
daad stelt als wanneer men door nalatigheid of onvoorzichtigheid schade
berokkenen.
Het foutbegrip verwijst naar algemene normen van maatschappelijke
zorgvuldigheid.
Het gaat om een overtreding van juridische of niet-juridische normen die in de
samenleving gelden.
Als norm geldt de zogenaamde "goede huisvader".
De maatschappelijke zorgvuldigheid eist dat men niet enkel aandacht besteedt aan
de eigen belangen maar dat men ook een redelijke zorgvuldigheid betoont voor
anderen en voor hun goederen.
Criterium: de schade moet voorzienbaar zijn.
Het feit dat het veronderstelde gedrag van de abstracte goede huisvader als
referentiepunt wordt genomen sluit nochtans niet uit dat tot op zekere hoogte wordt
rekening gehouden met de mate waarin de betrokkene zich bewust geweest was of
kon zijn van de draagwijdte van zijn daden: toerekenbaarheid.

Schade  Elke schending van een feitelijk belang geldt als schade voorzover dit belang
rechtmatig is.
Schade kan van * materiële aard zijn.
* morele aard zijn.
De vermogensschade kan bestaan uit vermogensvermindering of uit het verlies
van een voordeel.
De schade kan actueel of toekomstig zijn.
Verlies van een kans betekent schade wanneer het slachtoffer redelijkerwijze
mocht verwachten dat ze zich zou verwezenlijken.

Oorzakelijk verband  Zijn deze verschillende oorzaken samenlopende fouten die
gelijktijdig de schade hebben veroorzaakt, dan zal de
aansprakelijkheid gedeeld worden.
Hebben verschillende fouten samen de schade veroorzaakt, dan kan
elke dader jegens het slachtoffer volledig aansprakelijk zijn en dus
eventueel voor de integrale schadevergoeding moeten instaan.
Is het slachtoffer zelf gedeeltelijk aansprakelijk, dan zal de dader
slechts schadevergoeding moeten betalen in verhouding tot zijn
aansprakelijkheid.
Er bestaat een oorzakelijk verband wanneer de foutieve daad een
noodzakelijke voorwaarde is zonder dewelke de schade zoals ze
zich heeft voorgedaan niet zou zijn opgetreden.

Schadevergoeding  Om schadevergoeding te bekomen moet de schade vaststaan en moet
ze persoonlijk zijn.
70
De ernst van de fout heeft geen invloed op de omvang van de
schadevergoeding.
Deze zal steeds volledig moeten zijn, ook bij de lichtste fout.
4.4.3
Aansprakelijkheid voor andermans fout

Voor sommige gevallen wordt wettelijk bepaald dat derden kunnen aansprakelijk gesteld
worden voor de schade, veroorzaakt door de fout van een andere persoon.
* Ouders zijn aansprakelijk voor hun minderjarige kinderen.
* Onderwijzers en ambachtslieden zijn aansprakelijk voor hun leerlingen en leerjongens
gedurende de tijd dat ze onder hun toezicht staan.
* Meesters en aanstellers zijn aansprakelijk voor hun dienstboden en aangestelden voor
schade, door hen berokkend in de uitoefening van hun functie.
Aantal gemeenschappelijke kenmerken:
* De aansprakelijkheid van de derden staat naast de aansprakelijkheid van de werkelijke
daders.
* De derden, die eventueel een schadevergoeding hebben moeten betalen voor schade
veroorzaakt door andermans fout, kunnen de betaalde bedragen in beginsel terugvorderen
van de werkelijke daders.
* De drie gevallen van samengestelde aansprakelijkheid kunnen niet gecombineerd worden.

Aansprakelijkheid van de ouders
Voor de ouders geldt een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid voor schaden,
veroorzaakt door een fout van hun minderjarige kinderen.
Alhoewel de samengestelde aansprakelijkheid in de regel geldt voor andermans fout, toch is
het vermoeden voor de ouders ook van toepassing voor hun ontoerekenbare kinderen.
Het vermoeden van aansprakelijkheid geldt gezamenlijk doch alleen voor vader en moeder.

Aansprakelijkheid van onderwijzers en ambachtslieden
De aansprakelijkheid van onderwijzers en ambachtslieden heeft slechts betrekking op de tijd
gedurende dewelke de leerlingen onder hun toezicht staan.
Aansprakelijkheid wordt niet begrensd door de meerderjarigheid van de leerlingen onder hun
toezicht.

Aansprakelijkheid van werkgevers
Voor werkgevers geldt een absoluut vermoeden van aansprakelijkheid voor schade,
veroorzaakt door een fout van hun werknemers in de uitoefening van hun functie.
De werkgever kan zich tegenover het slachtoffer dus niet bevrijden van zijn aansprakelijkheid
door een bewijs van goed toezicht.
Het element in "uitoefening van hun functie" wordt door de rechtspraak ruim geïnterpreteerd.
Het is voldoende dat er een band bestaat tussen de uitoefening van de functie en de fout.
4.4.4
Aansprakelijkheid voor zaken

Schade als gevolg van een gebrek in een zaak, schade als gevolg van het gedrag van dieren,
schade als gevolg van instorting van gebouwen, en schade veroorzaakt door een kerninstallatie.
71

Aansprakelijkheid voor een gebrek in de zaak
* Algemeen.
In het algemeen is elkeen aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zaken "die men onder
zijn bewaring heeft".
Het eigendomsrecht is niet zozeer doorslaggevend, maar wel het feitelijk gebruik van de
zaak, met het recht van leiding en toezicht.
Om aansprakelijk gesteld te worden is geen enkele fout vereist.
De schade moet haar oorzaak vinden in een gebrek van de zaak.
Een abnormaal kenmerk dat intrinsiek is aan de zaak.
Vermits de aansprakelijkheid voortvloeit uit een gebrek in de zaak zal het slachtoffer dit
gebrek moeten bewijzen om schadevergoeding te kunnen bekomen.
* Productaansprakelijkheid.
De producent is aansprakelijk voor elke schade die veroorzaakt werd door een gebrek in zijn
product.
Bij invoer van producten van buiten de EG, rust deze aansprakelijkheid op de invoerder in
de EG.
Is noch de invoerder, noch de producent bekend, dan wordt de leverancier aansprakelijk.
Een product is gebrekkig wanneer het niet de veiligheid biedt die men ervan mag
verwachten, rekening houdend met o.m. de presentatie van het product, het normaal gebruik
en de veiligheidsnormen die gelden op het ogenblik dat het product in omloop werd
gebracht.
De aansprakelijkheid geldt gedurende 10 jaar nadat het product in omloop werd gebracht.
Voor het instellen van de vordering nadat de schade is ontstaan, geldt een verjaringstermijn
van 3 jaar.
Een fout hoeft niet bewezen te worden, enkel een oorzakelijk verband tussen de schade en
het gebrekkig product.

Aansprakelijkheid voor dieren
De eigenaar van een dier of degene die het gebruikt, is aansprakelijk voor de schade die het
dier veroorzaakt, ook al is het verdwaald of ontsnapt.
In de rechtspraak wordt de "gebruiker" omschreven als degene die het dier juridisch onder zijn
bewaring of meesterschap heeft.

Aansprakelijkheid voor gebouwen
De eigenaar van een gebouw is aansprakelijk voor de schade die veroorzaakt wordt door
instorting ervan, voorzover deze instorting te wijten is aan een gebrek in de bouw of aan een
gebrekkig onderhoud.
Deze regeling houdt een verruiming in van de algemene aansprakelijkheid voor zaken doordat
naast een gebrek in het gebouw ook het gebrekkig onderhoud de aansprakelijkheid van de
eigenaar met zich meebrengt.
Regeling houdt een verenging in van de algemene aansprakelijkheid voor zaken omdat de
aansprakelijkheid hier beperkt is tot de eigenaar en bovendien de schade haar oorzaak moet
vinden in een instorting van het gebouw.
72
Voor de eigenaar van het gebouw geldt een absoluut vermoeden van aansprakelijkheid
tegenover de slachtoffers.
De eigenaar kan zich tegenover de slachtoffers niet bevrijden door het bewijs te leveren van de
fout van een 3de.
Wel kan hij achteraf de eventueel betaalde schadevergoeding terugvorderen van een 3de,
wanneer hij tenminste een fout van deze 3de kan bewijzen.

Aansprakelijkheid voor kerninstallaties
De exploitant van een kerninstallatie is aansprakelijk voor de door een kernongeval
veroorzaakte schade, zelfs wanneer het ongeval te wijten is aan een natuurramp van
uitzonderlijke aard.
Hij is dit echter niet wanneer het ongeval rechtstreeks te wijten is aan een oorlog of een ander
gewapend conflict.
4.5
Tenietgaan van verbintenissen

Betaling met subrogatie  Wanneer een 3de zonder milddadig inzicht in de plaats van de
schuldenaar de verbintenis heeft uitgevoerd, gaat de verbintenis
tussen schuldenaar en schuldeiser teniet.
Subrogatie vindt enkel plaats wanneer dit uitdrukkelijk in de wet
of de overeenkomst is voorzien.

Schuldvergelijking  Wanneer 2 personen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn, gaan de
tussen hen geldende verbintenissen teniet tot beloop van de laagste
van de 2 schulden.
Bij conventionele schuldvergelijking komen de partijen vrij overeen
hoe en in welke mate hun respectieve verbintenissen gecompenseerd
worden.
Bij gerechtelijke schuldvergelijking oordeelt de rechter over de
compensatie wanneer de verweerder in een geding dit bij tegeneis
vraagt.
De wettelijke schuldvergelijking vindt automatisch plaats, wanneer de
volgende voorwaarden zijn vervuld:
* Beide schulden moeten een geldsom tot voorwerp hebben of een
zekere hoeveelheid vervangbare zaken van dezelfde soort.
* Beide schulden moeten vaststaan.
* Beide schulden moeten opeisbaar zijn.
* Beide partijen moeten persoonlijk elkaars schuldenaar zijn.
Schuldvermenging is de vorm van schuldvergelijking die automatisch
optreedt, zonder enige bijkomende voorwaarde, wanneer éénzelfde
persoon zowel schuldenaar als schuldeiser is ten aanzien van dezelfde
verbintenis.

Verjaring  De verjaring is de mogelijkheid om iets te verkrijgen of om van een verbintenis
bevrijd te worden door het verloop van een zekere tijd die door de wet wordt
bepaald.

Overdracht van verbintenissen  Bij overdracht van een schuldvordering gaat de verbintenis
als dusdanig niet teniet, maar wordt enkel de
73
oorspronkelijke schuldeiser vervangen door een nieuwe
schuldeiser.
Het belangrijkste verschil met schuldvernieuwing is dat
geen toestemming van de schuldenaar vereist is.
Bij verandering van schuldeiser moet de schuldenaar
weten dat hij niet meer geldig zijn verbintenis kan
uitvoeren t.a.v. de oude schuldeiser.
Daarom moet een overdracht van schuldvordering
betekend worden aan de schuldenaar.
Overdracht van schuldvorderingen vindt o.m. toepassing
bij factoring.
Factoring houdt wel in dat de handelaar al zijn
commerciële schuldvorderingen overdraagt aan de factor.
Download