Economie samenvatting module 3 HS 1+2

advertisement
Volkomen concurrentie
Volledige mededinging
Hoeveeldheidsaanpassing: prijs komt door Qa en Qv tot stand, individu heeft alleen
invloed op de hoeveelheid die hij gaat produceren
• Veel vragers en veel aanbieders
• Homogene goederen
• Vrije toe- en uittreding
o Markt met volkomen concurrentie kan alleen kortetermijnwinst worden
gemaakt
o Maakt een bedrijf winst, dan lokt dat toetreding van nieuwe aanbieders uit
o Door de kortetermijnwinst verlaten de aanbieders ook weer de mark
• Iedere aanbieder heeft dezelfde producttechnologie
o Iedere producent heeft dezelfde productfunctie en kostenfunctie
• Geen informatieasymmetrie
o Iedere producent heeft dezelfde informatie!
Individuele aanbieder biedt aan: MO=MK
Winst per stuk: GO-GTK
Winst: verschil tussen prijs en GTK keer het aantal geproduceerde eenheden
Kortetermijnevenwicht:
•
•
Situatie voor individuele producent
MO
WINST
Collectieve vraag- en aanbodlijn
Evenwichtspri
js
Het collectieve aanbod verschuift want er treden meer aanbieders toe op de markt; de
evenwichtsprijs daalt hierdoor; een lage evenwichtsprijs vermindert de winst van een
individueel producent.
Kenmerken lange termijn evenwicht:
• Evenwichtsprijs is gelijk aan GTK
o geen enkele producent winst of verlies
• Evenwichtsprijs is gelijk aan het minimum van GTK-curve
o laagst mogelijke prijs komt tot stand
• Aanbodlijn loopt horizontaal
o Vraag neemt toe; hogere prijs ontstaat; dit lokt aanbieders: evenwichtsprijs
daalt en winst verdwijnt
Monopolie
• Eén aanbieder en er zijn dus geen concurrenten
• Toetreding tot de markt is niet mogelijk er zijn geen toekomstige concurrenten
• Prijszetter: monopolist kan de prijs vragen die hij wil
Winst maximaliseren: MO=MK
Bij
MO=MK is de prijs €4,- en de hoeveelheid 600. Daar is de maximale winst te behalen.
Winst: (4-1) x 600 = 1800
Oligopolie
• Beperkt aantal aanbieders
• Producenten hebben invloed op de prijs
• Prijs is endogeen
• Producenten moet rekening met elkaar houden
Prijsconcurrentie: prijs wordt eerst bepaald, de gevraagde hoeveelheid die bij die prijs
hoort wordt geproduceerd.
Hoeveelheidsconcurrentie: hoeveelheid wordt eerst bepaald, de prijs die bij die
hoeveelheid hoort wordt gebruikt.
Duopolie
MO daalt altijd 2x
zo hard als GO
• Veel vragers, 2 aanbieders
• Homogeen product
• Geen vrije toetreding tot de markt
• Aanbieders kiezen productieomvang om winst te maximaliseren
• Iedere aanbieder gebruikt dezelfde productietechnologie
• Geen informatiesymmetrie
Producent kijkt naar residuele vraag: deel van de collectieve vraag dat voor hem
overblijft nadat de concurrent zijn productie heeft verkocht.
Verschil tussen monopolist en duopolist: monopolist kijkt naar de collectieve vraag om MO
te bepalen, duopolist kijkt naar residuele vraag om MO te bepalen.
Parker produceert
kiest om 1400
vulpennen te
produceren, voor
Waterman blijven er
dan nog 1000 over.
Waterman wil
winstmaximalisatie
dus maakt een
grafiek van zijn
productie.
MO=MK dus bij 400
producten is zijn winst
maximaal.
Waterman én Parker
produceren dus
allebei 400 pennen.
Reactiecurve:
De curve(lijn) die aangeeft hoeveel vulpennen Waterman moet produceren om zijn winst
te maximaliseren bij een gegeven productie van Parker.
De curve(lijn) die aangeeft hoeveel vulpennen Parker moet produceren om zijn winst te
maximaliseren bij een gegeven productie van Waterman.
Marktevenwicht in een duopolie wordt bepaald door het snijpunt van de reactiecurven.
Marktprestaties en welvaart
Consumentensurplus: welbevinden van de consument
Producentensurplus: welbevinden van de producent; winst
+
Marktprestatie: hoe hoger het totale surplus, hoe beter een markt presteert. (welvaart)
Efficiënt marktevenwicht: marktevenwicht waarbij totale surplus de grootst mogelijke
waarde heeft.
Consumentensurplus:
Volkomen concurrentie
Duopolie
Monopolie
Producenten surplus:
Volkomen concurrentie
Duopolie
Monopolie
Harberger-driehoek
Volkomen concurrentie
Duopolie
Monopolie
€3600,- = ½ x (€7 - €1) x 1200
€1600,- = ½ x (€7 - €3) x 800
€900,- = ½ x (€7 - €4) x 600
Totale surplus
€0,€1600,- = (€3 - €1) x 800
€1800,- = (€4 - €1) x 600
€0
€400,- = ½ x (€3 - €1) x (1200 – 800)
€900,- = ½ x (€4 - €1) x (1200 – 600)
Welvaartsverlies: verlies aan surplus als gevolg van een prijsstijging. (Harberger-driehoek)
Consumentensurplus
Producentensurpuls
Volkomen concurrentie: totaal surplus is het hoogst. Omdat er toe- en uittreding mogelijk is
gaan ze veel concurreren met elkaar. De winst zal daarom 0 zijn. Prijs is dus laag,
consumentensurplus hoog en producenten surplus hoog.
Monopolie: hoogste prijs (want geen concurrenten dus prijszetting), kleinste
consumentensurplus en grootste producenten surplus.
Duopolie: prijs, consumentensurplus en producenten surplus ligt er tussen in.
Prijsdiscriminatie
Prijsdiscriminatie: voor hetzelfde product aan verschillende consumenten verschillende
prijzen vragen. Voorwaarden;
• Consument kan het product onderling niet doorverkopen
• Klanten moeten duidelijk in marktsegmenten te onderscheiden zijn
Monopolistische concurrentie
• Veel aanbieders
• Gedifferentieerde productie
• Iedere aanbieder is een monopolist in zijn eigen deel van de markt
Toetreding op een markt met gedifferentieerde producten; producenten die tot de markt
toetreden maken een andere versie van een product dan de versies die al bestaan. Er
komen dus niet steeds concurrenten bij maar een producent die een nieuwe versie van
een bepaald product produceert. Gevolgen;
• Residuele vraag van alle aanbieders daalt
• Collectieve vraag neemt toe , collectieve vraag verschuift naar rechts
Door toetreding verschuift de residuele vraag naar links
Marktevenwicht op korte termijn
Residuele vraaglijn verschuift naar links wanneer er sprake is van lange termijn omdat er
op lange termijn evenwicht is door het toe- en uittreden
Marktevenwicht op lange termijn
Download