- Scholieren.com

advertisement
Hoofdstuk 3
Begrippen
Paragraaf 3.1
Vraag: De optelsom van de hoeveelheden die kopers van een product of dienst willen kopen
Betalingsbereidheid: Het maximale bedrag dat een koper wil betalen voor een product of dienst
Vraagfactoren: Factoren die de omvang van de vraag bepalen
Substitutiegoederen: Producten die andere producten kunnen vervangen.
Complementaire goederen: Producten die elkaar aanvullen
Inkomenselasticiteit: In welke mate de vraag verandert als inkomen verandert.
Inferieure goederen: Goederen waarnaar de vraag afneemt als het inkomen stijgt
Vraagfunctie qv = AP+ B
Omzet = prijs x afzet
Inkomenselasticiteit van de vraag (E1) = verandering van vraag in % / verandering inkomen in %
Prijselasticiteit van de vraag (Ev) = verandering van vraag in % / verandering prijs in %
Paragraaf 3.2
TO: totale omzet of oprengsten = prijs x afzet (p x q)
TVK: Totale variable kosten = Gemiddelde variable kosten x afzet (GVK x q)
TCK: Totale constante kosten = gemiddelde constante kosten x afzet
GVK: Gemiddelde variabele kosten = totale variabele kosten / afzet
GCK: Gemiddelde constante kosten = totale constante kosten / afzet
GTK: Gemiddelde totale kosten = Gemiddelde variabele kosten + gemiddelde constante kosten
GO: Gemiddelde opbrengst = Totale opbrengst / afzet
MK: marginale kosten = extra kosten als productie met 1 product toeneemt
MO: marginale opbrengsten = opbrengst van de verkoop van 1 extra product
Productiecapaciteit: maximale hoeveelheid producten die producent kan maken met de
productiefactoren die hij beschikbaar heeft.
Motieven om naar winst te streven:
-
inkomen verkrijgen
Voorbestaan van bedrijf (investeren)
-
Waarde van bedrijf verhogen
Break-evenpoint: De productieomvang waarmee de ondernemer geen winst en geen verlies maakt.
Resultaat: Totale omzet- totale kosten
Winst: Totale omzet hoger dan totale kosten
Verlies: Totale kosten hoger dan Totale omzet
Paragraaf 3.3
Aanbodcurve: verband tussen prijs en aanbod. Als de prijs stijgt, neemt het aanbod toe.
Aanbodfunctie: qa = ap-b
Omvang totale aanbod hangt af van:
-
Totale kosten van aanbieders
Totaal aantal aanbieders
Inputprijzen: prijs van grondstoffen, rente op lening, lonen uitzendkrachten
Technologische verbetering: hierdoor stijgt arbeidsproductie
Marktevenwicht: prijs waarbij aanbod en vraag gelijk is (snijpunt aanbod- en vraagcurve)
Evenwichtsprijs (Pe): prijs van marktevenwicht
Evenwichtshoeveelheid: Gevraagde/aangeboden hoeveelheid bij marktevenwicht
Marktomzet: omzet bij marktevenwicht ( evenwichtshoeveelheid x evenwichsprijs)
Aanbodoverschot: prijs boven de evenwichtsprijs (prijs gaat omlaag)
Vraagoverschot: prijs onder de evenwichtsprijs (uitverkocht)
Marktmechanisme: markt van vraag/aanbod overschot naar marktevenwicht
Uitgangspunt marktmodel: prijs is een gegeven voor aanbieders. Aanbieders passen zich aan:
hoeveelheidsaanpasser of prijsnemer.
Markt van volkomen concurrentie
-
Hetzelfde product (in ogen van consument)
Veel vragers en aanbieders  vrager of aanbieder kan niet alleen de marktprijs bepalen
Vrije toetreding tot de markt
Marktdeelnemers hebben dezelfde informatie over: betalingsbereidheid, en
aangeboden/gevraagde hoeveelheden bij een bepaalde prijs
Voorbeeld: koffiemarkt
Paragraaf 3.4
Consumentensurplus: het verschil tussen de tot stand gekomen prijs en de hoogste
betalingsbereidheid van vragers. dit komt ten goede aan vragers met hoogste betalingsbereidheid: zij
betalen minder dan ze ervoor zouden willen geven.
Consumentensurplus = hoogste betalingsbereidheid – prijs
Producentensurplus: het verschil tussen tot stand gekomen prijs en laagste bedrag waarvoor
aanbieder het product wil verkopen. Dit komt ten goede aan de aanbieders met de laagste
gemiddelde kosten: zij krijgen meer voor product dan ze wilden.
Marktaandeel: aandeel van een aanbieder in de totale afzet/omzet van de markt.
Marktaandeel = afzet/omzet van één aanbieder
totale markt afzet/omzet
x 100%
Download