tentamen 6 vwo Natuurkunde Hoofdstuk 1-7 eenheden, beweging, krachten, energie en optica November 2010 -Vermeld bij alle berekeningen de gegevens en de formules die je gebruikt. -Laat steeds duidelijk zien hoe je aan de antwoorden komt -Gebruik de juiste afkortingen voor grootheid en eenheid. -Geef alle eindantwoorden in het juiste aantal significante cijfers Opgave 1 De tweede wet van Newton Voor het experimenteel bevestigen van de tweede wet van Newton (Fres = m a) kan de proefopstelling van figuur 2 worden gebruikt. Een aluminium glijder kan wrijvingsloos bewegen over een luchtkussenbaan. De glijder wordt voortgetrokken door een dun koord dat via een katrol naar een bakje loopt. In het bakje kunnen gewichtjes worden geplaatst. Langs de luchtkussenbaan staan twee fotocellen waar licht op valt van twee er tegenover geplaatste zogenaamde lenslampjes. Zie figuur 3. Van tevoren wordt de brandpuntsafstand van de lens van één van de lenslampjes bepaald. Uit het lenslampje komt een divergerende lichtbundel. Als het lensje zich op een afstand van 1,0 m van een muur bevindt, ontstaat er door de bundel een lichtvlek met een diameter van 20 cm. Het gloeidraadje van het lenslampje moet als puntvormig worden opgevat. Het bevindt zich op 4 mm van het lensje. Het lensje heeft een diameter van 5 mm. a. Bereken de brandpuntsafstand van het lensje. De luchtkussenbaan is horizontaal opgesteld. De glijder is voorzien van een schermpje. Als de glijder in beweging komt, komt het schermpje eerst langs fotocel 1; op dat moment begint een elektronische klok te lopen. Even later komt het schermpje langs de tweede fotocel; de klok stopt dan. De afstand tussen de fotocellen is 0,802 m. Bij de volgende proeven laat men steeds de glijder los, als het schermpje vlak voor de eerste fotocel staat. Neem bij het beantwoorden van de volgende vraag aan dat de snelheid van de glijder bij het passeren van deze fotocel verwaarloosbaar is. Bij een eerste proef legt de glijder de afstand tussen de fotocellen af in 1,62 s. b. Bereken de versnelling van de glijder tijdens deze proef. De proef wordt een aantal malen herhaald. De gemeten tijdsduur blijkt niet steeds dezelfde waarde te hebben. De klok is nauwkeurig. De hoogste gemeten waarde is 1,63 s; de laagste waarde is 1,60 s. De verschillen in tijdsduur worden veroorzaakt door het feit dat de glijder niet steeds even ver voor de eerste fotocel is losgelaten. c. Leg uit bij welke tijdwaarneming de glijder het dichtst voor de eerste fotocel is losgelaten. Men plaatst 5 gelijke gewichtjes met elk een massa van 2,00 g in het bakje. De tijdsduur wordt gemeten en de versnelling wordt berekend. Vervolgens brengt men één gewichtje over naar een houder op de glijder. Opnieuw wordt de versnelling bepaald. Dit wordt herhaald met steeds een gewichtje minder in het bakje en een gewichtje meer in de houder op de glijder. Men tekent een grafiek van de bepaalde versnelling als functie van het aantal gewichtjes in het bakje. Deze grafiek is weergegeven in het diagram van figuur 4. d. Bepaal met behulp van figuur 4 de massa van het bakje. e. Leg uit dat de metingen in overeenstemming zijn met de tweede wet van Newton. In een tweede serie proeven gaat men als volgt te werk. Men plaatst nu de gewichtjes die uit het bakje komen niet in de houder maar naast de opstelling. Bij 5 gewichtjes in het bakje verkrijgt men nog dezelfde waarde als in de eerste serie proeven. Bij kleinere aantallen gewichtjes is er echter een afwijking. Figuur 4 staat ook op de bijlage. f. Schets in het diagram op de bijlage het verband tussen versnelling en aantal gewichtjes bij de tweede serie proeven. Leg uit hoe je hier aan komt De snelheid van de glijder bij het passeren van de tweede cel blijkt minder te zijn dan men op grond van de vermindering van de potentiële energie van het bakje met gewichten zou verwachten. Men schrijft dit toe aan het feit dat ook de katrol kinetische energie krijgt en aan de wrijving tussen de katrol en de as waar de katrol om draait. De luchtwrijving is verwaarloosbaar. Voor de kinetische energie van de draaiende katrol geldt: Uk,katrol = ¼ m (v1² + v2²) Hierin is: m de massa van de katrol; v1 de snelheid van de binnenkant van de katrol; v2 de snelheid van de buitenkant van de katrol. Zie figuur 5. De katrol heeft een massa van 5,44 g. De binnendiameter is 0,80 cm; de buitendiameter is 5,00 cm. De massa van de glijder met de houder is 55,32 g. Het bakje en de daarin geplaatste gewichtjes hebben samen een massa van 13,30 g. Als de glijder bij de eerste fotocel wordt losgelaten, heeft hij bij het passeren van de tweede fotocel een snelheid van 1,4 ms-l. g. Bereken de arbeid door de wrijvingskracht tussen de katrol en de as. De katrol wordt vervangen door een zeer stroef draaiende katrol. Het bakje met inhoud brengt de glijder nu niet in beweging. h. Bereken de grootte van de wrijvingskracht tussen de as en de katrol die nu niet draait. Opgave 2 Het oog In figuur 8 is een schematische doorsnede van het oog getekend. Een bundel licht die het hoornvlies passeert, wordt vervolgens begrensd door de iris. Achter de iris is met streepjeslijnen de ooglens aangegeven. In ongeaccommodeerde toestand draagt de ooglens nauwelijks bij tot de breking van lichtstralen. Breking treedt dan vooral op bij het hoornvlies, dus bij de overgang van lucht naar het oog. Het hoornvlies heeft een bolvormig oppervlak met middelpunt K. Zie figuur 8. Door een normaal, ongeaccommodeerd oog wordt in punt P op het netvlies een scherp beeld gevormd van een ver verwijderd voorwerp. Bij deze beeldvorming valt een bundel licht op het hoornvlies en wordt geconvergeerd in P. Figuur 8 is (zonder lens) vergroot weergegeven op de bijlage. a. Teken in de figuur op de bijlage deze door de iris begrensde bundel. Neem aan dat de breking alleen bij het hoornvlies plaatsvindt. In ongeaccommodeerde toestand heeft het oog van een kind een sterkte S0 van 59 dioptrie. Het kind kan hieraan een extra sterkte S van 14 dioptrie toevoegen door te accommoderen. b. Bereken de afstand van het nabijheidspunt tot het oog van dit kind. Door middel van drie experimenten wordt de gevoeligheid van de zenuwcellen op het netvlies voor licht en donker en voor kleur onderzocht. In zo'n experiment toont men een proefpersoon vlak na elkaar twee even heldere stippen. Eerst toont men een rode stip en even daarna een groene. Beide stippen vormen een beeld op dezelfde plaats op het netvlies. Bij elk experiment worden óf alleen de zenuwcellen bij T, of alleen bij Q, óf alleen bij R belicht. Zie opnieuw figuur 8. Punt Q geeft de plaats aan van de gele vlek. Punt R geeft de plaats aan waar de zenuwvezels die van de receptoren afkomstig zijn de oogbol verlaten. Punt T is willekeurig gekozen aan de rand van het netvlies. De waarnemingen die de proefpersoon achtereenvolgens doet, beschrijft hij als volgt: waarneming 1: Ik heb twee even heldere stippen gezien, zonder kleurverschil. waarneming 2: Ik heb geen stippen gezien. waarneming 3: Ik heb eerst een rode en daarna een even heldere groene stip gezien. c. Leg uit in welke volgorde de punten T, Q en R in deze experimenten zijn belicht. Opgave 3. De spin. Een spin van 75 mg hangt aan een spinnendraad aan het plafond. De hoek α bedraagt 110 graden. De maximale belasting van een spinnendraad is 9.10-4 N a. Bereken de spankracht in een spinnendraad. b. Hoe groot mag de hoek α maximaal zijn totdat de draad knapt. Opgave 4. De sporter Een sporter doet een warming-up. Twee onderdelen daarvan zijn opdrukken en een intervaltraining. Opdrukken is vooral bedoeld voor arm- en rugspieren. Daarbij duwt de sporter zijn lichaam vanuit een (vrijwel) horizontale stand met zijn armen omhoog. Bij deze training houdt hij zijn rug gestrekt en raken alleen zijn voeten en handen de grond. De tekeningen van figuur 1 tonen de sporter in de laagste en in de hoogste stand van het opdrukken. Z is het zwaartepunt van de sporter. figuur 1 In figuur 2 is de rechtertekening vergroot weergegeven. In die tekening is S het draaipunt van de beweging. De sporter heeft een massa van 64 kg. De kracht op één hand is getekend met een vectorpijl. figuur 2 a. Bepaal met behulp van figuur 2 de grootte van deze kracht. De sporter drukt zich langzaam op van de horizontale stand naar de schuine stand zoals getekend in figuur 1. De lengte van de sporter is 1,70 m. b. Bepaal de arbeid die minimaal nodig is om de sporter van de horizontale positie in de schuine positie te brengen. Na het opdrukken gaat de sporter verder met zijn warming-up. Hij doet een intervaltraining waarbij hij afwisselend hardloopt en gewoon loopt. Van het eerste deel van die beweging is het snelheid-tijddiagram gegeven in figuur 3. figuur 3 De luchtweerstand mag je verwaarlozen. c. Bepaal met behulp van figuur 3 de kracht die nodig is om de snelheidstoename tussen 0 en 2 s te bereiken. De afstand die de sporter aflegt tijdens het eerste interval, hardlopend én gewoon lopend, is 50 m. d. Bepaal met behulp van figuur 3 de tijdsduur van het eerste interval. Bijlage: Opgave 1. Opgave 2. Naam:…………………………….